| |
| |
| |
[X]
Broer had Zus zo maar gekozen. Uit gemakzucht, omdat ze toevallig het dichtst bij hem stond. Ze was helemaal zijn type niet, daar kwam hij al gauw achter. Hij was zelf heel groot en had een afkeer van lange meisjes, een meisje dat was voor hem iets kleins, teers, zoals Pop, maar die hield ook van iets kleins, het was allemaal niet zo eenvoudig. Ik geloof niet dat hij met Zus ooit alleen is gaan roeien, op hip kwamen ze niet verder dan de grond, ze wogen beiden evenveel, neen hij had echt niets aan haar. Maar zo gezegd, Broer was lui en tijdens de speeltuinperiode keek hij niet naar iets anders uit.
Zijn ouders hadden een antikwiteitszaak, ze hadden graag gewild dat hun zoon ging studeren maar hij voelde er niets voor. Op een dag is hij van huis weggelopen, Broer was toen een jaar of veertien, niemand wist waarheen, de kinderpolitie werd erbij gehaald, in drie kranten stond zijn foto afgedrukt, een rond gezicht met een kuif, maar de jongen kwam niet terug. Op straat sprak zijn vader mij eens aan, hij zei ‘Caty zweer dat je niets van hem afweet.’ Ik stak meteen mijn twee vingers in de hoogte. Dat maakte hem achterdochtig ‘je doet het te vlug, ik geloof je niet, je bent erin betrokken.’
‘Maar meneer, waarom denkt u dat?’
‘Daar heb ik mijn redenen voor.’ Hierop is hij naar mijn ouders gegaan, die hadden erg met hem te doen maar toch ook weer niet zo erg want toen hij mij zonder meer van het verdwijnen van zijn zoon beschuldigde, gaf mijn vader hem een trap met de hak van zijn lakschoen waardoor hij de voordeur meer uitsprong dan liep. Mijn moeder haalde haar schouders op ‘dat een antiquair zoiets durft,’ zei ze.
De volgende dag belde er een vrouw aan, ze had een rood
| |
| |
gezicht en was in 't grijs gekleed. Ze haalde een etui te voorschijn en liet mijn moeder een kaart zien ‘politie, het gaat om uw dochter die van het verdwijnen van Broer H. op de hoogte is.’
‘Mon Dieu,’ riep mijn moeder en toen ‘fichez le camp,’ maar de dame verstond haar niet, ze liep de vestibule in en kwam op mij af, ze trok me aan m'n arm en zei ‘ga jij eens mee kind,’ en tegen mijn moeder ‘ik breng haar straks wel terug.’
Was mijn vader maar thuis geweest, die had opnieuw met de hak van zijn lakschoen nummer twee eruit gegooid want mijn moeder kon zich niet anders verweren als met tranen en al had dat mens, zei ze in 't frans, dan ook een officiële kaart bij zich, ze kon mij maar niet zo weghalen. Haar huilen ging over in schreeuwen (in 't nederlands) ‘je blijft van mijn dochter af’ en zij verborg mij achter haar smalle heupen ‘als u wat te vragen hebt, dan kan het binnen gebeuren en niet hier met een open straatdeur.’ Daar kon de dame niet tegenop en zo gingen we met ons drieën de huiskamer in, moeder en zij zaten op de divan en ik tegenover haar op Oma's schommelstoel. Binnen een half uur viel ik door de mand tot grote ontsteltenis van mijn ouders (mijn vader was midden in het vraaggesprek thuisgekomen en hield zich kalm toen hij de politiekaart zag).
‘Ik deed het om hem te helpen heus nergens anders om,’ zei ik tegen hem.
‘Heeft hij je geschreven?’
‘Ja.’
‘Nu begrijp ik waarom je altijd de postbode tegemoet liep, je had ons verteld dat je het deed om de postzegels, maar heb je ooit een verzameling aangelegd?’
| |
| |
‘Waar zijn z'n brieven?’ vroeg de dame.
‘Ik heb ze verscheurd.’
‘Waar is Broer H.?’
‘In Parijs.’
Dat interesseerde mijn moeder ‘bij wie dan?’ vroeg ze.
‘Mengt u zich er verder niet in Mevrouw, het is mijn werk om alles uit uw dochter te halen wat maar mogelijk is.’
Ik antwoordde meteen ‘bij Odile’.
‘Wie is dat?’
‘Een zuster van Thérèse.’
‘Van Thérèse,’ onderbrak mijn moeder weer ‘van je schoolvriendin, woont hij bij Odile?’ Ik schudde van neen.
‘We moeten eerst de brieven vinden,’ zei de dame ‘want ik geloof er niets van dat je ze verscheurd hebt.’ In mijn kamer haalde ze toen alle kasten en laden overhoop maar vond niets, ze zocht ook onder mijn matras en trok zelfs de sloop van mijn kussen toen tastte ze nog in mijn kleren, haar hand gleed in mijn broek, ik rilde ervan.
‘Werkt hij in Parijs, verdient hij wat?’
‘Ik geloof van wel.’
‘Werkt hij met Odile?’
‘Ik geloof van wel.’
‘In een winkel?’
‘Weet ik niet.’
‘Heb jij gezegd dat hij naar Parijs moest gaan, de waarheid alsjeblieft, meisje.’
Ik stampte driftig op de grond ‘hij wou, hij wou naar Pigalle toe en hij heeft gezegd, geld hoef je me niet te geven ik heb genoeg in mijn spaarpot maar geef me wel een adres en toen heb ik hem over Odile verteld en ik heb hem nooit geschreven en hij heeft mij nooit geschreven en
| |
| |
het was wel om de postzegels dat ik de postbode tegemoet liep en laat me nu met rust wat gaat Broer mij aan en wat ga ik u aan en als u wilt dat Broer terugkomt dan heb ik er toch niets mee te maken.’
‘Je liegt,’ zei de dame ‘je zult er nog wel van horen.’
Maar ik had toch niet zo erg gelogen want drie dagen later was Broer weer thuis en stond, of er niets was gebeurd, het antiek van zijn vader af te stoffen.
En zo werd Broer volwassen naast zijn vader en moeder en tussen oude meubelen, klokken, tabakspotten en snuisterijen. Na de oorlog moest de winkel vergroot worden want er waren vele joodse bezittingen bijgekomen, chanoekaijzers, kandelaars, tafelzilver, oude wetsrollen, of dit alles op eerlijke wijze verkregen was weet ik niet, of er veel van verkocht werd, evenmin. Hij ontweek ons, je zag hem ook nooit met een vrouw, hij kwam alleen maar even buiten om zijn hond uit te laten. Die hond en hij waren beide even mager. In augustus stond er altijd een bordje voor de winkelruit: We zijn met vakantie, toen werd het veranderd in: Ik ben met vakantie, want zijn ouders werkten niet meer. Wat later toen ze gestorven waren verkocht Broer de zaak en verdween zonder hond maar met veel hollands antiek en geld.
In de gang van mijn flatwoning kwam ik mijn buurvrouw tegen. Ze had een sigarendoos van delfts blauw bij zich die ze op de marché aux puces gevonden had, ze zei hoeveel ze er voor betaald had ‘het is toch wel echt?’
Ik zag dadelijk dat dit bij de afdeling kitsch behoorde ‘een geweldige afzetterij.’
Ze schrok, het was een kado voor haar man, ze vierden
| |
| |
binnenkort hun zoveelste huwelijksfeest ‘hij houdt er veel van, behalve dat hij teleurgesteld zal zijn, zal hij het mij ook nog kwalijk nemen dat ik zo dom ben geweest mijn geld weg te gooien. Wat moet ik doen?’
‘Komt u even binnen.’ Ik kende haar al jaren, we groetten elkander, spraken over het weer en de melkprijs die was verhoogd, maar verder ging de konversatie niet. We waren nog nooit bij elkaar op bezoek geweest en het enige wat ze van mij wist was mijn naam en mijn nationaliteit.
‘Wat een witte muren, en hebt u die foto's zelf gemaakt?’ Het waren schilderijen maar omdat ik noch schilder noch fotografeer kon ik zonder gewetensbezwaar antwoorden.
‘U moet bij mij toch ook eens komen kijken maar liever wanneer mijn man uit is, hij houdt niet van vreemden (van vreemdelingen bedoelde ze maar daarvoor was ze te beleefd). Wij hebben overal smeedijzeren versiering en bloemen, kunstbloemen, maar je kunt het verschil bijna niet zien, ze zijn eigenlijk mooier dan echte en veel voordeliger.’ Ze stond nog altijd met die delftsblauwe sigarendoos in haar handen. Ik gaf haar een papiertje ‘zoudt u hierop kunnen tekenen waar zo ongeveer de stand is van die man op de marché aux puces?’
‘Wilt u dan naar hem toegaan?’ Ze wist niet hoe me te bedanken en toen ik haar zei dat ik hem wel overtuigen zou dat hij haar bedrogen had, want ik was tussen delfts blauw opgegroeid, antwoordde ze ‘misschien geeft hij u het geld nog terug en kan ik er iets anders voor kopen.’
Ik ging zelden naar de marché aux puces hoewel het nauwelijks twintig minuten lopen van mijn huis was, overigens liep ik nooit, ik rende alleen maar naar bus, metro
| |
| |
of taxi. Wandelen lag in het nederlandse programma besloten maar nu liep ik dus wel, het huwelijksgeschenk van buurvrouw bij me. Dat ze van schilderijen geen verstand had wist ik nu al, maar van een weg uittekenen had ze ook geen begrip want wat zij links bedoeld had bleek rechts te zijn en omgekeerd.
Uit de verte zag ik een stand waar inderdaad delfts blauw was, dichterbij komend herkende ik Broer, Broer van de speeltuin, Broer en Zus, Broer van Odile, Broer van de antikwiteitszaak, Broer van de marché aux puces, lang en mager in een zwarte trui. Ik knoopte een sjaaltje om mijn haren, trok een nieuw gezicht (ik hield mijn onderlip lager, mijn hoofd schuin en mijn ogen half dicht) en zei in 't engels hoe ik over zijn sigarendoos dacht. Hij antwoordde brutaal dat ik er geen verstand van had, echt delfts was nauwelijks van namaak te onderscheiden, uitsluitend een kenner was hiertoe bevoegd en onder geen voorwaarde zou hij hem terugnemen. Toen trok ik de sjaal van mijn haren, zette mijn hoofd en onderlip weer op hun plaats, maakte mijn ogen helemaal open en verving mijn engels door nederlands.
‘Broer, weet je wie ik ben?’ Hij doet of hij me niet verstaat en ik begrijp dat hij me niet wil herkennen, maar zijn zakelijke houding verandert toch, hij haalt zijn portefeuille uit zijn zak, kijkt op de achterkant van de doos naar de prijs die er voor betaald is en geeft mij het verschuldigde geld.
‘Broer,’ zeg ik weer ‘waarom negeer je me? O. wilde dat ik je vinden zou zoals ze bijna alle kinderen van de speeltuin heeft teruggevonden, na jou resten er dan nog twee, het is louter toeval dat ik hier ben, maar alles of niets is toeval het is maar hoe je er tegenover staat.’
| |
| |
‘Wie is O?’ vraagt hij.
De eerste leugen heeft zijn vader hem kado gegeven toen hij nog geen vier jaar oud was. Hij zei tegen Broertje ‘ik heb een vliegmachine voor je besteld, morgen gaan we samen de lucht in.’ Achter haar zeventiendeëeuwse koekjestrommel zat de moeder die tevreden lachte. Die Karel van haar was toch maar een grapjas. Maar toen Broertje de volgende ochtend niet uit de tuin was weg te slaan (daar zou de grote machine landen) lachte zij niet meer, want haar zoontje ging schreeuwen en trappen en werd zo paars dat de dokter moest komen om hem te bedaren.
Zijn moeder vertroetelde hem, tot zijn vlucht naar Parijs sliep hij bij haar in bed, ze had een manie voor medicijnen, specialiteit: groene poeder voor verstopte darmen ook als ze niet verstopt waren. Ze gaf hem wekelijks zijn portie, hij bewaarde het en verkocht het op een dag als droppoeder aan Hendrik en René. Die losten het op in een fles water, dronken er gulzig van en verdwenen binnen een paar minuten om even groen als de poeder weer te voorschijn te komen ‘ons geld terug, of we gaan naar je huis toe.’ Broer nam even de tijd om te bedenken wat voor hem het voordeligste was, toen gooide hij zijn portemonnaie op de grond en liep hard weg. Dat juist intelligent genoeg zijn op een bepaald moment, zich juist niet van een te beroerde kant te laten kennen, heeft hem tenslotte altijd gered.
In Parijs maakte hij Odile zwanger en trok verder naar 't zuiden waar hij een vaste klant van de casino's werd. Hij speelde grof, won enorme bedragen maar wist niet van ophouden, woonde maanden in Monte Carlo en werd er bekend om de wilde fooien die hij bij winst de crou- | |
| |
piers toewierp en om de perfide leugens die hij vertelde wanneer hij verloor.
Als 't hem financieel slecht ging, zocht hij zijn troost bij vrouwen, kreeg hij er genoeg van, dan nam hij zijn tent en leefde als solo-nudist in de bossen. Maar een jaar of twintig geleden haalde hij opeens het opgeborgen hollandse antiek te voorschijn, vulde het regelmatig aan, en ging er mee op de marché aux puces staan. Hij had veel geleerd van zijn vader en kon met een oogopslag een kenner van een gelegenheidskoper onderscheiden. Een groot deel van zijn clientèle bestond uit vreemdelingen die een- maar niet tweemaal kwamen en die hij dus gemakkelijk kon bedriegen, het incident met buurvrouws sigarendoos echter berustte werkelijk op een vergissing ‘ik was met mijn gedachten bij Odile, ze is de laatste tijd erg vermoeid.’
‘Je hebt haar dus nooit helemaal in de steek gelaten?’
‘Ze had voor mij, de lange hollander zoals ze me in haar rendez-vous-boekje inschreef, een uitgesproken voorkeur, daarom heeft ze natuurlijk dat kind ook niet weggemaakt. Thérèse en haar man hebben onze Pascale, samen met hun zoon, opgevoed.’
En zo kon Odile dus blijven werken want ze was knap in haar vak, ze liet geen man passeren van wie ze ook maar even dacht dat hij zin had. Ze hield haar hotelkamer aan, bracht iedere week een paar dagen bij Broer door om zijn studio schoon te maken, waste en streek, en hij was daar dankbaar voor, hij kwam wel eens thuis met een bontjas of een tas, het ontbrak haar aan niets maar die variatie en activiteit van Pigalle wilde ze toch niet missen. Er was ook geen leeftijdsgrens voor haar beroep het ging van twaalf tot vijfenzeventig, ze stond goed bekend, razzia's raakten haar niet.
| |
| |
‘Toch merkt ze zelf ook wel dat ze niet meer zo fit is, gisteren nog zei ze dat ze nu genoeg geld had gespaard om niet te ver van Parijs een huisje te kunnen kopen. Ze zou er dan voorgoed mee moeten ophouden want anders kan zij Pascale, die nu met haar eigen neef verloofd is, niet ontvangen. Als 't doorgaat trouw ik haar.’
Broer, de teenager uit de jaren dertig had geen klachten over zijn gezondheid ‘je moet wel verder kijken dan vandaag, tenminste wat je lichaam betreft, de rest rolt vanzelf met de tijd mee alleen je botten kunnen het op de duur toch niet volhouden en dan is een man alleen maar een stakkerd al worden zijn hemden ook gewassen. Kijk eens naar die vent in de stand naast me, die daar bedden verkoopt. Hij vertelt iedere dag verhalen over zijn kleinkinderen die zich aan zijn benen vastklampen net zo lang tot hij niet meer kan lopen, een rare sensatie, zegt hij, er stroomt iets door je bloed dat je nooit van te voren hebt gekend, je mag het vooral niet missen. Odile moet er mee ophouden,’ en hij sloeg met een koperen stamper op een olifant van steen ‘want ik wil ook kleinkinderen aan mijn poten voelen. Maar wie is O. toch Caty?’
‘Dat ben ik.’
Hij stopte de stamper in zijn jaszak en tikte op zijn voorhoofd.
Met Evelyne ben ik altijd bevriend gebleven. Ze had een hobby voor declameren en om haar stem goed te houden, verslond ze ponden drop die ze thuis voor haar zuster verborg. Toen we eens een vrij opstel moesten maken koos zij als onderwerp Drop maakt Onrust. De lerares wijdde hierop een lesuur aan het bezit ‘elk bezit maakt onrustig of het nu drop, geld, man of kinderen is. Daar- | |
| |
om, het beste wat je kunt doen is om van de stelling uit te gaan dat niets ons toebehoort, dat wij een ander dus ook niet toebehoren, zodat de banden die we menen te hebben (met een accent op menen) elastisch blijven.’
‘Ze is gek,’ zei Evelyne ‘stel je voor dat je je man later niet zou toebehoren, dat de liefde maar inbeelding is, op die basis kun je toch niet gaan trouwen. Wat vind jij ervan René?’
‘Ik zit daar niet meer zo in,’ antwoordde hij, hij bedoelde dat hij niet meer op school ging, na zijn ongeluk in de speeltuin was hij thuis gebleven om in de garage te werken. De schuld van dit alles was een paar schoenen geweest die hij het liefst in een zak over zijn schouder droeg inplaats van ze aan te trekken. Zo trapte hij op een keer in een scherf van een kogelflesje, de oude baas probeerde die met de punt van een mes er uit te halen, René schreeuwde van pijn en zijn vader die gewaarschuwd werd transporteerde hem direkt naar het ziekenhuis. Ik was de eerste die wist dat zijn voet zo geïnfecteerd was dat hij hem zou moeten missen, want we hadden dezelfde dokter, Dr. R., die het aan mijn moeder vertelde toen ik achter de deur stond te luisteren. Hij kreeg een kunstvoet waar hij trots op was, hij liet ons allemaal zien hoe dat ding precies in elkaar zat, en hierna huppelde hij meer dan hij liep, maar hij wilde geen medelijden en dus holde Evelyne wel als zij hollen moest maar liet hem rustig achter zich aan strompelen, ze hielp hem ook niet om in valpilarus te stappen of buitelbrug te pakken te krijgen, enkelbreuk was natuurlijk taboe voor hem, je kunt ook zonder verder leven. En als hij dankbaar voor zoveel begrip in haar ogen keek, leek het of ze geen minuut langer meer konden wachten om in elkaar te kruipen, maar ze wisten
| |
| |
niet hoe, dus doken ze samen maar met twee rietjes in één glas.
Ik geloofde tot vandaag nog aan huwelijken die normaal konden verlopen zoals dat van Evelyne en René die, negentien jaar oud, trouwden. Haar moeder die in haar huis op ramen, muren, spiegels en glimmende vloeren het woord mesalliance geschreven zag, vluchtte naar een verpleeginrichting en liet haar woning aan haar jongste dochter achter (de oudste was geëmigreerd). Zo zwijmelden en bezwijmelden die twee in Oma's straat rustig naar de middelbare leeftijd toe, wel kreeg René vroegtijdig een infarct die weer genas, en brak zij van alles, niet in de huishouding, maar van haarzelf, pols, kuit en dij. Kinderen zijn er niet gekomen ‘en we hebben toch echt nooit opgepast, Caty.’
Al jaren werkt Evelyne een paar middagen per week in een crèche, is ze vrij dan komt ze nog al eens bij me, zoals vanmiddag.
‘Weet je hoe laat René gisteravond is thuisgekomen?’ vraagt ze. En zonder mijn antwoord af te wachten ‘om over tienen, van zes tot tien heeft hij me laten zitten zonder te waarschuwen. Ik ging een paar keer naar de garage, hij was er niet en ook niet met een taxi onderweg want alle auto's stonden er, zei de nachtwaker, hij dacht dat René misschien met de wagen van een klant mee was maar dat kon hij niet precies nagaan. Ik haalde me van alles in het hoofd, stel je voor dat hij weer een hartaanval gehad zou hebben. Toen hij eindelijk thuis kwam zei hij alleen ‘het is de eerste keer dat dit gebeurt en hoe lang zijn we al getrouwd? Meer dan dertig jaar, vraag dus niks, lieveling.’
Vraag dus niks, lieveling. Dat intrigeert mij, want tot
| |
| |
nu toe had Evelyne haar echtgenoot steeds op tijd naar huis getelepateerd, hij reageerde prompt, maar werd hij misschien ook naar een andere kant gestroomlijnd?
Ik bedacht iets om René alleen te kunnen ontmoeten. Zo nu en dan bestelde ik een taxi bij hem, hij stuurde dan zijn nieuwste wagen met de aardigste chauffeur. De eenvoudigste oplossing zou nu zijn om hem te vragen mij dit keer zelf te halen. De eerstvolgende middag dat Evelyne weer naar de crèche ging en niet voor half zes terug kon zijn, belde ik dus de garage op, René antwoordde ‘tot je dienst Caty, binnen vijf minuten rijdt de wagen voor.’
‘Maar ik wil graag dat jij komt.’
‘Ben je niet tevreden over mijn chauffeurs? Heb je soms een bepaalde voorkeur?’
‘Vandaag wel, niet voor je chauffeurs maar voor jou, maak je vrij, ik wil je zien.’ Hij begreep er niets van, goed hij zou komen, maar ik kon aan zijn stem horen dat hij dit alleen deed uit zuiver zakelijke overwegingen en niet voor mij.
‘Waar moet ik je heenbrengen?’
‘Nergens, kom binnen.’
‘Haal je mij daarvoor uit mijn werk?’
‘Je weet niet waarvoor.’
Hij draagt een wit overhemd met opgestroopte mouwen, net als in de speeltuin, zijn kunstvoet is nauwelijks van de andere te onderscheiden, de schoen zit alleen wat strakker. Het is een knappe stoere kerel met een rimpelige hals en een vriendelijk rond gezicht, hij lijkt nu veel op zijn vader, de koetsier van de Jan Plezier.
‘Mag ik een sigaar opsteken?’ Hij kijkt op zijn horloge.
‘Heb je haast?’
| |
| |
‘Ja, maar wil je mij eerst zeggen waarom je speciaal een taxi met mij bestelde zonder dat je er gebruik van maakt?’
‘Je moet het vooral niet onbescheiden van me vinden René, maar toen je laatst Evelyne een hele avond thuis hebt laten wachten is ze erg ongerust geweest, ze dacht dat er wat met je gebeurd was en waarom wilde je haar tenslotte niet de reden van je wegblijven zeggen? Ik ben er zeker van dat ze er over piekert.’
‘Wat gaat dat jou aan?’
‘Je hebt gelijk, maar als er iets hapert wat je haar niet kunt vertellen, dan kan je 't nog aan mij kwijt, samen kunnen we dan wel iets bedenken voor als je weer eens wilt wegblijven.’
‘We zijn heel gelukkig.’
‘Daaraan twijfel ik niet maar om het te blijven moet je complicaties voorkomen.’
Hij staat op en zegt ‘je kunt mij inderdaad helpen al was 't alleen maar door Evelyne gezelschap te houden als ik er 's avonds niet zou zijn. Als ik je in vertrouwen neem beloof je me dan dat het tussen ons blijft?’ Hij geeft me een zoen, zijn wang is ruig en ruikt naar rubber, olie en benzine.
‘Je weet hoe ik aan Evelyne verknocht ben, ze bestaat voor en door mij. Ik houd niet alleen van haar maar ik ben zelfs nog verliefd ook. Ze zegt nooit, ik ben moe, nu liever niet, ze is er altijd. Ik heb echt wel een fijn leven hoor. Je moet vooral niet denken... En toch mis ik iets thuis. Zij heeft van mij alles gemaakt, haar man, minnaar en ook haar kind, maar voor mij is zij nooit een kind geweest. En nu kan je zeggen, het vaderschap betekent toch zo veel niet, dat heb ik ook lang gedacht, maar opeens, laat es zien, vier jaar geleden want Klaartje is nu vier en Leni drie, toen
| |
| |
ontmoette ik een vrouw, gewoon zo maar in mijn werk, of eigenlijk niet gewoon want ik doe zelden taxidienst maar twee chauffeurs waren ziek. Ze moest naar Terheyde toe.
Ze ging naast me zitten, nog nooit had ik een andere vrouw aangeraakt als mijn eigen, daar moet je dan voor je halve eeuw komen te staan om verliefd te worden op iemand die je nog niet eens goed aangekeken hebt, maar de warmte die van haar uitstraalde die maakte me dol.
Luister je wel Caty of denk je, wat een rare. Misschien spreek ik ook wat te intiem, maar ja je kent me al zo lang, ik ben eigenlijk altijd een eenvoudige knul gebleven, door Evelyne ben ik naar de hoogte gehaald, naar haar milieu toe, nu ik goed nadenk nu geloof ik dat het dat is waardoor ik zo vreemd ben gaan doen. Want toen ik zo met die vrouw sprak en haar dijen tegen die van mij plakten, toen voelde ik opeens, dit is mijn volk, want je moet goed begrijpen met mijn personeel leef ik ook al op een afstand en tegen mijn zin in maar dat kan nu eenmaal niet anders, dat deed mijn vader helemaal niet maar die had niet meer dan een paar man in dienst en bezat nog wat paarden, als je met dieren omgaat dan kom je vanzelf al dichter bij elkaar. Als ik 't nou alleen maar over mijn handen heb hè, voor ik naar huis ga sta ik me daar op mijn nagels te boenen, Evelyne heeft me allerlei spul gegeven om ze netjes te houden, want ze heeft zo het land als ik er slordig uitzie. Vandaag heb ik me niet geschoren, denk maar niet dat ik straks zo thuis durf te komen. Ze zou er niks van zeggen, dat is het juist, zei ze maar eens wat, kregen we maar eens herrie. En als ze in mijn ogen kijkt, dan ben ik verloren, nu ook nog.
Maar goed, om op mijn geschiedenis terug te komen, ik
| |
| |
zette die vrouw, Anna heet ze, voor haar huisje af, ze had me verteld dat ze een half jaar geleden weduwe was geworden, een maand later kreeg ze haar kind, een meisje. Toen ik wou wegrijden vroeg ze of ik de baby wilde bekijken, ze was er zo trots op, niemand nog van haar familie, die helemaal in Drente woonde, had Klaartje gezien, ze was hier wel erg alleen, ze wist ook nog niet of ze wel blijven zou. Ik ging dus met haar mee, hoe staat een man tegenover zo'n wurm, zeker als 't niet van hem is, ik zei maar dat het een prachtkindje was. Anna had een best pensioen, haar man werkte in een visbedrijf en er was een boel extra geld uitbetaald omdat hij bij een beroepsongeluk was omgekomen, dus voor mijn centen had ze mij niet binnengehaald.
En aldoor die warmte als ze langs me heen liep, ik kreeg gewoon moeite om te blijven zitten. Mijn hersens barstten uit mijn kop en mijn hart bonsde zo dat ze 't vast gehoord heeft. Opeens zat ze op mijn knieën nou ja, de rest kan je wel raden. En ik had helemaal geen wroeging tegenover Evelyne, sterker nog, ik dacht niet eens aan haar, ze stond er volkomen buiten. Dat doet ze nu nog. Maar Anna heeft zich aan mij gehecht, al kent ze mijn omstandigheden ze wil geen ander zegt ze. Die Leni van ons heeft geen dag op zich laten wachten, maar dat is het mooie van Anna, ze vraagt me er niks voor en ik ben stapelgek op het kind, dat is het wat ik thuis mis, en meer dan Evelyne het doet, 's Is meestal omgekeerd dat de vrouw sjagrijnig wordt in een kinderloos huwelijk maar iedereen is niet gelijk daar is geen wet voor en Evelyne is gelukkig met haar baby's in de crèche.
't Moeilijke blijft natuurlijk het dubbele leven dat ik leid. Ik moet er iets op zien te verzinnen, aan politiek gaan
| |
| |
doen of lid worden van een biljartclub, want ik kan die vrouw toch ook niet zoveel alleen laten. Toen Evelyne die avond op me gewacht heeft was 't Anna's verjaardag, ze heeft geen telefoon en we hadden een glaasje op. Hoe gaat dat? Uiteindelijk was zij het nog die me wegstuurde, 't zijn tenslotte niet alleen twee levens die ik heb maar ik ben ook twee mannen geworden, want dan kom je thuis en dan lig je weer in de armen van je vrouw. Hoe is dat toch eigenlijk mogelijk, meer dan dertig jaar ben ik Evelyne trouw gebleven, heb ik me netjes gedragen en heel wat kansen laten voorbijgaan want er komt wat binnen in zo'n garage, en nu ik toch al de ouderdom tegemoet ga, nou heb ik twee vrouwen en twee kinderen, want je begrijpt wel dat ik die Klaartje niet achterstel bij Leni. Het is een mooi paar, je zou zweren dat het tweelingen zijn.’
Waarom ben ik Evelyne ontrouw? Waarom geef ik René gelijk en wil hem nog helpen ook, ‘je kunt niet opeens met politiek of biljarten bij haar aankomen, als je bij Anna wilt blijven waarschuw me even dan neem ik Evelyne wel mee uit.’
Hij vloeit over van dankbaarheid, zoent me weer en antwoordt ‘als ik jou soms met iets van dienst kan zijn Caty, jij bent ook maar een vrouw alleen.’
|
|