[VII]
O. mag de speeltuin uit en het heden weer in. Maar O. kan het heden niet meer in zoals vroeger, met een spiegel, doping, veertig sigaretten, een doos kersenbonbons en zonder radio zonder andere gedachten dan de woorden die ze in een ijltempo uit de machine haalde.
O. wil haar eigen gezicht niet meer ontmoeten, taboe voor doping, veertig sigaretten en kersenbonbons. Zij kan radioconcerten en nieuwsberichten niet missen en haar woorden worden eerst gedacht, dan overdacht en tenslotte dikwijls vervangen door nieuwe, want O. staat niet meer vrij tegenover zichzelf, ze wordt geremd door de dagelijksheid van haar bestaan en het verdwijnen van de dwaasheid der liefde die zij eeuwig had vermoed. Die dagelijksheid heeft zich in haar gevreten, ze kan er zich niet meer van ontdoen, waarom zou ze ook nog? Iedereen en alles is veranderd, haar kleine buitenhotel waar zij de stilte van concentratie zocht is groot geworden, de waskom met lampetkan is vervangen door een doelmatige badkamer, de baas is nu een deftig heer die haar niet meer mee naar de keuken neemt om de ingrediënten te laten zien die hij voor het bereiden van een speciaal gerecht voor haar gebruikt, er zijn indrukwekkende menu's achter cellofaan en roodleren wijnkaarten, de aperitief is verjaagd door whisky, alleen de dorpelingen drinken nog hun glas met groengeel anijsvocht en de communicanten van de meimaand hun glaasje cinzano. De inwoners worden verdrongen door parijzenaars, O. is nu niet meer de tikkende eenzame O. maar een gewone hotelklant te midden van andere televisie-kijkende gasten. Zij vlucht hoog in de bergen, zij kan nog klimmen, zij kan nog dit en dat, haar lichaam verandert uitsluitend zichtbaar aan de buitenkant.