de armen om elkaar heen en werd de een weer rood, de ander bleek.
Toen op een dag de fiets van Zus gestolen werd kreeg ze een rijwiel met een heel klein zadel, dat was de moderne gezondheidsmode ‘dan maar op de schoolbanken’ zei Zus, maar Sophie voelde zich daar opgesloten als een aap in een kooi, bovendien ging de duitse lerares zich met die grimassen, bemoeien, Zus kreeg een nul voor een tien die ze verdiend had en een ernstige waarschuwing ‘du bist es und nicht die Sophie.’ Nu bleef er dus alleen enkelbreuk over, maar het was winter en enkelbreuk lag onder de sneeuw en hoe het verder gegaan is weet ik niet.
Ik let meer op het spel van de anderen, dan dat ik zelf speel. Vind ik al dat geren, gedraai en geglij wat kinderachtig? Ik kan mij ook moeilijk voorstellen dat Marguerite, Thérèse of Juliette hieraan zouden meedoen. Onze groep - trouwplannen (een idee van Philip) zijn heel wat interessanter, omdat ik erbij gekomen ben ontstaat er een probleem, inplaats van acht zijn we nu negen, één zal er dus moeten overblijven.
Philip is joods. Hij vertelt mij dat zijn grootvader marskramer is geweest en zijn vader nu het sjiekste modemagazijn van de stad heeft ‘Ville de Paris’ ‘je moet eens komen Caty.’
Op zaterdag en joodse feestdagen gaat hij niet naar school, hij heeft een formidabel stel hersens zegt de direkteur, en niemand is er jaloers op, integendeel, want hij legt zijn schrift altijd zo dat degenen die naast en achter hem zitten alles kunnen overschrijven. Maar hij is klein, en wat doe je dan met zo'n jongen onder de maat? Je spreidt er je moedergevoelens over uit: ‘Philip je veter is los.’