De koetsier op de bok riep ‘komen jullie nou eindelijk, ik heb wel wat anders te doen dan hier te wachten. Hoor je mij René?’
‘Ja Pa,’ en tegen mij ‘Pa heeft nu een garage maar vroeger was hij koetsier en die Jan Plezier heeft hij voor mijn plezier bewaard. Ga maar naast hem zitten, hij kent ook frans.’
Maar hij sprak alleen tegen het paard met drie woorden, hie, ho en hei. De rit duurde nog geen half uur, ik bedankte en gaf hem een hand waarom ze allemaal moesten lachen en streek het paard over zijn manen waarover niemand lachte. Hij vertrok weer, terug moesten we onze benen gebruiken.
Ik heb nog nooit zoiets gezien, je zou in die tuin wel je hele leven kunnen doorbrengen zonder je ooit te vervelen, schommelboot, fietsemolen, tobogan, kabelbaan, wip, in driedubbel meervoud, een deel door vermolming onbruikbaar geworden, maar nooit weggehaald.
Alles is het eigendom van de baas die zelf geen kinderen heeft en sinds een jaar ook geen vrouw meer. Zuigend aan een kogelflesje rolde het kogeltje in haar keel en is ze gestikt. Sindsdien wordt elk flesje door de baas zelf geopend en zorgvuldig bekeken, één dode vrouw in een speeltuin is genoeg, zeker als het je eigen is, heeft hij gezegd. Aan zijn snor glinsteren druppeltjes, hoe zullen we ooit zo oud kunnen worden als hij lijkt.
In het meer liggen roeiboten die je voor twee kwartjes per uur kan huren, een uur moet je vooruit betalen, het vierde is gratis, langer mag je er niet mee wegblijven ‘maar als je helemaal niet meer terug zou komen dan ben je alleen maar vijftig centen kwijt,’ zegt Hendrik, waar