Epiloog
Toen stormde Parijs op mij af. Tussen de sneeuwvlokken door heb ik de stad omhelsd, als een minnares die ik noodgedwongen had verlaten. Langzaam wandelde ik nu naar het Ile Saint-Louis, langzaam doch regelrecht op mijn doel af. De straten waren verlaten want het was het uur van het middagmaal. Ik zocht op de daken in de smalle rue St.-Louis en l'Ile vergeefs naar wasgoed, poesen en rookwolkjes. Steeds dichter kwam ik bij mijn vaders huis.
Het eiland was zo stil, zo stil, dat zelfs het geluid van de bel stoorde. Tot mijn grote verwondering deed mijn vader zelf open. Aan zijn pijp herkende ik onze Zondag.
Ik stond voor hem. Hij spreidde zijn armen uit. Een gebaar van mijn moeder. Ik stond voor hem. Kaarsrecht en zonder mij te bewegen.
parijs · pont-levoy · chantemesle