| |
| |
| |
XX
Het is mijn eigen schuld geweest. Altijd en altijd heb ik nu mijn deur op slot, zodat niemand onverwacht kan binnenkomen. Eenmaal vergeet ik hem te sluiten, en juist dan moet Tante Ghislaine mij weer bezoeken.
Het was middag; ik lag in bed want ik had het koud. Mijn kamer heeft geen verwarming, alleen maar een miniem electrisch kacheltje waar je boven moet hangen om iets van de stralen te kunnen opvangen. En wanneer de stekker langer dan een uur in het contact zit, slaat de stop door, dus moet ik er vooral aan denken dat het kacheltje telkens even uitrust, hetgeen ik dan terzelfder tijd doe. Zo stond Tante Ghislaine in de kamer voor ik het wist. Ze droeg een grote fluwelen strik waaraan een calotje was bevestigd, dat op haar hoofd wankelde. ‘Victor,’ zei ze, ‘morgen is het oudejaar en je vader zou het prettig vinden wanneer jij die avond bij ons was. Hij weet niet dat ik je dit vraag. Dat grapje van je heeft nu lang genoeg geduurd, vind je ook niet?’ Ze kwam op de rand van mijn bed zitten en wilde mijn hand grijpen. Ik trok die terug. Ik had nog geen woord gezegd. Ik liet haar maar doorpraten want ik wilde horen hoe ver ze zou gaan. Toen steeg er vanuit de straat harmonica-muziek op. Zij schudde haar hoofd, niet om de strik in evenwicht te houden, maar om de graad van misère uit te drukken welke rondom mij heerste. In haar tas zocht ze naar enige geldstuk- | |
| |
ken. ‘Mag ik?’ vroeg ze, op een stuk papier wijzende. Ik knikte van ja. Zij wikkelde hierop de munten erin, opende de ramen en wierp haar gift naar beneden. Even bleef ze nog naar buiten turen. Toen keerde ze zich om met een voldaan gezicht als dat van een padvinder die zijn dagelijkse goede daad heeft verricht en het voor de rest nu wel gelooft. Met het geld scheen ze ook haar geduld verloren te hebben. ‘Antwoord dan toch,’ schreeuwde ze opeens. ‘Kunnen we op je rekenen?’ ‘Laat mij met rust,’ schreeuwde ik precies zo hard als zij gedaan had. ‘Het is geen manier hier binnen te dringen. U mag dan al de tweede vrouw van mijn vader zijn, aan mij, Victor Dupuis, bent u niet verwant.’ Ze schrok zichtbaar.
Ik trouwens ook.
‘Arme jongen,’ zei ze, ‘het wordt tijd dat er weer iemand voor je gaat zorgen. Wind je niet zo op. Ik laat je met rust. En gelukkig nieuwjaar. Ik had alleen je vader zo graag een plezier gedaan.’ Toen boog ze zich over mij heen en kuste mijn voorhoofd. Het had niets met een zoen te maken, maar ik moet toegeven dat het zo, met gesloten ogen niet eens onaangenaam was. ‘Ik weet wel Victor, dat ik niets over je te zeggen heb, maar je vader staat tussen ons. Hij wordt er ook niet jonger op. En als je alleen zoudt kunnen begrijpen dat ik hem om hem en niet voor mij heb getrouwd.’ Dat waren haar laatste woorden. Genoeg om over na te denken. Wat ik dan ook deed.
Ik herinnerde mij de leeftijd van mijn vader niet precies. In mijn ogen was hij nimmer jong geweest.
| |
| |
Maar welke noodzaak had hem ertoe gebracht Tante Ghislaine te trouwen? Hij had immers Josette om voor hem te zorgen, en als hij haar als representatieve figuur in huis had willen halen, waarom had hij dan niet iets mooiers uitgezocht? Of had hij wellicht geleden onder Moeders schoonheid, was hij misschien gedurende zijn gehele huwelijksleven jaloers geweest zonder dit ooit te laten merken?
Toen ik wakker werd was oudejaarsdag in mijn straat reeds in volle gang. Precies als op Zondagmorgen was er ook nu een groot aantal kooplieden bijeen, die als 't ware afgesproken hadden zo en zo laat achter hun karretjes te staan. Maar ook de winkeliers hadden buiten van alles uitgestald. Kippen, kalkoenen, hazen en konijnen verdwenen een voor een van de hoge stapels. Alleen de versierde varkenskoppen grijnsden tot het laatst toe naar de voortstuwende menigte.
Het is voor de tijd van het jaar de gehele dag wonderlijk zacht weer. In de avond zie ik hoe de vrouw aan de overkant het oude laken voor de ramen spant en rekt en nog eens rekt, om toch maar alles voor mijn nieuwsgierige blikken te kunnen verbergen. Inderdaad, wanneer het eindelijk goed zit kan ik ook niets meer zien. En terwijl ik er juist over denk wat ik deze laatste uren zal gaan doen, wordt met een ruk het laken weer weggetrokken en ik zie Thérèse die roept: ‘kom je bij ons vieren?’ ‘Vieren?’ vraag ik expres, ‘wat vieren?’ ‘Oud en nieuw natuurlijk. Wat | |
| |
sta je daar toch weer suf te kijken.’ ‘Oké,’ roep ik en zij lacht vertederd om deze ‘uitheemse’ expressie. Net zoals de jongens in de buurt gewend zijn te doen, haal ik nu ook een natte kam door mijn haar. En dan zoek ik een extra mooie das uit, een korenblauwe, mijn hemd is verschoten rose, zou Josette hieraan haar goedkeuring gehecht hebben? Josette... Vader, had ik vanavond toch naar huis moeten gaan?
Ik koop twee flessen wijn en, met in iedere hand een, ga ik de trappen op. De kamer is vol mensen en rook. Niemand let op mij. Zelfs Thérèse niet. Ik zit wat verloren in een hoek, waarom heeft ze mij eigenlijk laten komen? Al het geluid gaat aan mij voorbij. Natuurlijk blijf ik aan Vader denken, daar heeft tante Ghislaine goed voor gezorgd. Ik ben ervan overtuigd dat hij mij niet verwacht heeft.
Toen ook op de duur echter niemand zich wat van mij aantrok, ben ik de trap weer afgegaan en heb door mijn straat gewandeld. Nog nooit was ik op oudejaarsavond daar geweest. Het was er stiller dan 's nachts in een villa-wijk van Parijs. Alleen op de roosters van de metro lagen de vaste klanten te slapen. Hier twee mannen, broederlijk onder een jute zak en met een lege fles in de hand, daar een echtpaar, de vrouw dicht tegen de man gedrukt. Haar vuile benen staken onder de lompen uit, haar hand stond open om ook in de droom door te bedelen. Ik wierp er wat in en knelde toen de vingers dicht.
De kroegen waren vol. In een ervan stapte ik naar | |
| |
binnen en vroeg om een munt voor de telefoon. ‘Hallo Vader,’ zei ik, ‘ik wens je een gelukkig nieuwjaar.’ ‘Victor, jij!’ riep hij uit. ‘Wat heerlijk om je stem te horen.’ ‘Ja, heerlijk,’ zei ik hem na. Hij vroeg niets, hij vertelde alleen dat er veel vrienden bij hem waren, dat de tafel vol stond, dat Josette het druk had en tante Ghislaine een voortreffelijke gastvrouw was. ‘Daar ben ik blij om,’ zei ik. En toen: ‘nu moet ik ophouden met spreken.’ Weer vroeg hij niets. Hij zei alleen nog: ‘je hebt mij een enorm plezier gedaan, en tot spoedig hoop ik.’ ‘Ja, tot spoedig, Vader.’ Ik dronk nog een glas wijn en ging weer naar Thérèse.
Zij draagt over haar rok en vest een rode boezelaar en ziet er werkelijk aantrekkelijk uit. Dat had ik nog niet gezien. Ook waren mij de dozijnen oesters ontgaan die op grote schalen op tafel staan. De vader is nog bezig er meerdere te openen. Hij doet dat heel handig zonder een keer mis te stoten. Ik sta nu opeens in het middelpunt der belangstelling. Het is natuurlijk dat gesprek met Vader geweest, dat er eerst uit moest voor zij mij hier wilden erkennen. Alles in het leven is immers een logische aaneenschakeling. Ik drink een glas wijn. ‘Is het nog niet zo ver?’ vraag ik aan de vader. ‘Vertraging,’ antwoordt hij, ‘ze kon nooit rekenen, het zal wel midden Januari worden.’
Langzamerhand gevoel ik mij zoals tijdens mijn eerste bezoek hier. Ik word soezerig en onderga een verrukkelijke bevrijding. Zijn die zwarte haren van | |
| |
de vader niet geweldig, en is de poot van de gebraden kalkoen die hij in één ruk van het beest trekt, en zo in mijn mond stopt dat ik bijna stik, niet van de heerlijkste kalkoen die ooit ergens naar binnen is gevlogen? De oesters zijn door mijn keel geglibberd. De radio dreunt en er worden moppen verteld waarvan ik de helft niet begrijp. Er is een oude vrouw van wel bijna honderd jaren denk ik, die door Thérèse, Mémé wordt genoemd. Ze schudt voortdurend haar hoofd van links naar rechts. Soms denk ik dat zij het ook naar achteren kan draaien, maar dat is nog niet gebeurd.
En zo loopt het dan tegen middernacht. ‘Geen oudjaar zonder champagne,’ zegt de vader en trekt een fles open. Bij het klinken van de radio-kerkklokken klinken wij ook. De moeder zoent me en de vader zoent me en Mémé zoent me en twee kerels die bij de twaalfde slag binnenkomen drukken mij aan hun hart tot Thérèse ze van mij wegduwt, mij in een stoel trekt, op mijn schoot gaat zitten en mijn oor streelt met haar tong. Ik begin te lachen en zeg dat ik daar niet tegen kan. De moeder slaat ons gade. Er komt een goedkeurende uitdrukking in haar ogen. ‘Hier,’ teemt ze, op het brede bed wijzende dat in de hoek van de kamer staat, ‘ik leen het je voor vannacht. Wij kruipen wel op zolder. Wat zeg je daarop? Hap, toch zeker.’ ‘Hap,’ antwoord ik, terwijl ik tracht mij op te richten, ‘hap, en leve het kind van Thérèse, leve Dupuis met u-i-s-’ Dansen die twee kerels daar,
| |
| |
of dans ik zelf? ‘Hap, het is mij tot mijn onuitsprekelijke spijt niet mogelijk op uw verzoek in te gaan. Mijn ouders verwachten mij.’ ‘Leugenaar,’ roept ze uit, ‘en je bent een wees.’ ‘Op het kerkhof,’ zeg ik, en ik ben zo dronken dat de obsceniteit van die grap mij zelfs ontgaat, ‘daar ontvangen ze me ieder jaar.’ ‘Ze leven nog,’ schreeuwt ze, ‘ik zal wel uitvinden wie het zijn.’ ‘Dupuis, Mevrouw, met u-i-s- en vooral niet met u-y-. Dat is weer een ander. Hap, een ander.’ ‘Toe nou,’ zegt Thérèse, ‘wat kan er aan azijn zuur worden. Je hoeft heus niet bang te zijn.’
Ik sta nu midden in de kamer en terwijl ik het glas hef en de bankbiljetten van Mickey op tafel gooi, zeg ik: ‘het komt in orde, het komt in orde mensen. Breng de baby vooral thuis en laat mij dan direct komen. Eerder wil ik het kind niet zien. Overigens heb ik niet zo goed begrepen wat die oesters betekenen. Wellicht houden zij verband met mijn huidige vluchtigheid ten opzichte van de mensheid.’
Ver in de dag van die eerste Januari werd ik toch nog in mijn eigen bed wakker. Op mijn voorhoofd zat een vervaarlijke buil.
|
|