[Nieuwe Rotterdamsche Courant, Dingsdag 22 Februarij 1853. No. 53]
Moby Dick, De Walvischvangst, Tooneelen op Zee. (Vervolg van nommer 43.)
‘Kapitein,’ hernam Achab, eenen blik vol verachting op den Aartsengel werpende, ‘ik geloof, dat ik aan boord eenen brief, voor eenen uwer officieren heb….. Starbuck, ga hem halen!’
De brief werd gebragt. Hij was met eene laag schimmel bedekt, welke het adres geheel onleesbaar maakte. Terwijl Starbuck eenen langen stok opzocht, om daarmede den brief aan kapitein Mayhew ter hand te stellen, trachtte Achab het adres te ontcijferen. Eindelijk gelukte hem dit, en de naam welken hij uitsprak, was juist die van den officier van den Reoboam, welke in den laatsten strijd met Moby Dick den heldendood was gestorven.
‘Die arme duivel! hij is van zijne vrouw!’ riep Mayhew, ‘van zijne weduwe,’ voegde hij er, niet zonder aandoening, bij, ‘Maar dat is het zelfde, geef hem mij!’
‘Neen, behoud hem,’ schreeuwde Gabriel weder, den arm naar Achab uitstrekkende, ‘behoud hem, Godslasteraar!… Dit zal ook uw lot zijn.’
‘De duivel moge dien dwaas den bek snoeren,’ brulde de kapitein van den Pequod… ‘Nader, Mayhew, Starbuck zal u den brief aanreiken.’
Starbuck had den brief intusschen aan het uiteinde van eenen stok bevestigd, en stak hem nu den kapitein van den Reoboam toe: doch de roeijers verroerden zich niet en lieten opzettelijk de sloep van den Pequod afdrijven; de brief kwam daardoor onder het bereik van Gabriel, welke er zich meester van maakte en hem met zijn mes eenige malen doorstak; daarna wierp hij mes en brief omhoog en beiden vielen voor de voeten van Achab neder. Oogenblikkelijk verwijderde zich de sloep, zoo snel mogelijk, van het schip. Gabriel had dit met eenen wenk de manschappen bevolen; in sommige oogenblikken toch werd hij meer dan de kapitein gehoorzaamd.
De Pequod vervolgde zijnen kruistogt; de eene walvisch na de andere werd genomen, onderscheidene vaten werden met traan gevuld, de baarden werden op verscheidene plaatsen hoog opgestapeld, en de spermaceti vulde alle beschikbare tonnen en potten; doch Achab dacht niet aan terugkeeren. Hij moest Moby Dick hebben, wat het hem ook kosten mogt. Voor zijne reeders de dollars, zoo de kruistogt goede vruchten droeg, hetgeen hem eigenlijk geheel onverschillig was! – aan hem de wraak, al moest hij ze ook met zijn leven betalen!
Starbuck en Stubb, door deze woede onthutst en weinig belust op de wanhopige kansen van zulk een gevaarlijk spel, wisselden menige droevige gedachte; doch wat vermogten zij op den onhandelbaren Achab? Toen eenige dagen later, de klagten van zijnen eersten luitenant, welke hem reeds zoo dikwijls had aangespoord, de streken te verlaten, waar de Pequod zonder eenige vrucht omdobberde, daar toch alle mogelijke tonnen en vaten waren gevuld en alle mogelijke ruimten met walvischbaarden waren volgestouwd, den kapitein verveelden en hij hem dreigde, hem eenen kogel in de hersenen te jagen, begon de bemanning groote vrees te koesteren voor de verstandelijke vermogens van hunnen gezagvoerder. Daartoe had hij ook vooral aanleiding gegeven, door de groote dwaasheid, dat hij zelf den harpoen wenschte te smeden, welke hem op den dag der zóó lang gewenschte worsteling, de palm der overwinning moest bezorgen. Hij had zich dan ook werkelijk een wapen gesmeed, en wel van het hardste staal. Toen het lemmet gereed was, had hij het, onder het zingen van eenige heidensche liederen, gedoopt in het bloed, hetwelk Tashtego, Daggoo en Queequeg op zijn bevel door eene opzettelijke verwonding hadden verschaft: terwijl de harpoen nog dampte, van het versch gestorte bloed, doopte hij hem in nomine diaboli. Kon hij wel grooter blijk van razermij geven?
Op eenen anderen tijd, hoorde men hem het gestarnte vervloeken, onder hetwelk hij was geboren, en de zon met de belagchelijkste scheldnamen betitelen, wijl ze hem Moby Dick nog niet had ontdekt. In dien oogenblik krulden zich de lippen van den Indiaan Fedallah, die een vuuraanbidder en in sommige oogenblikken een profeet was, tot eenen niet veel goeds voorspellenden grimlach. Achab snelde zonder twijfel zijnen ondergang te gemoet en zijn verlies kon ook dat zijner medgezellen ten gevolge hebben.
Stel u, onder eenen vreesselijken storm, op de Stille Zuidzee, te midden der hooggaande golven, en, terwijl het St. Elmusvuur om den top van den mast speelt, de bliksem zijne flitsen uitschiet en alle elementen in opstand schijnen te zijn, eenen man voor, in diepen slaap: – het is Achab, wien de storm geen oogenblik heeft kunnen verschrikken; die den schitterenden bliksem, welke telkens zijn schip scheen te zullen treffen, heeft aangeroepen, dat hij op de spits van zijnen harpoen zou nederdalen. Hij heeft zich in zijne kajuit begeven en slaapt. Tegen alle verwachting keerde op eenmaal de wind om. Getrouw aan het ontvangen bevel, begaf Starbuck zich naar de kajuit, om zijnen gezagvoerder van deze verblijdende omstandigheid te verwittigen. Daar zijn zij alleen! Het leven des slapenden is thans in de hand van zijnen wakenden dienaar. Aan den wand hangt het geweer, waarmede Achab in eenen oogenblik van woede zijnen luitenant heeft gedreigd te doorschieten. Starbuck herkende het wapen. Kon de gelegenheid ooit gunstiger zijn?! Het wapen was hem als in de hand gegeven. De verzoeking was haast onwederstaanbaar! Met sidderende vingeren greep Starbuck, bij het spaarzaam licht, dat het hoofd van den vreeselijken grijsaard met eenen rooden gloed overtoog, het geweer van den wand; – hij onderzoekt, of de kogel op zijnen post en de pan voorzien is; nog aarzelt hij! Reeds rigt hij het geweer; doch verwerpt tegelijker tijd het helsche plan; hij wikt, – hij strijdt. Die man, wiens leven hij met eenen enkelen vingerdruk kan vernietigen, dreigt met eenen volkomen ondergang zoovelen, wier aanzijn als door een wreed noodlot aan het zijne is verbonden. – Wat zal hij echter doen? – Vruchteloos is het, te beproeven, eenen man als Achab te doen buigen. Hem overvallen en hem dooden, terwijl hij slaapt? – Dit was veel gewaagd, als men nagaat, hoe allen hunnen kapitein vreesden, en hoe hoog Achab bij zijne reeders stond aangeschreven. – Doch van het naastbij zijnde strand, dat van Japan, zijn zij nog meer dan honderd mijlen verwijderd. Tusschen Starbuck en de wet, welke hem kan vervolgen, liggen twee zeeën en een half werelddeel. De luitenant denkt ook aan den bliksem, die voor weinige oogenblikken Achab had kunnen treffen, zoo de eene of andere booze geest hem niet had afgewend; hij denkt aan zijne vrouw en kinderen, welke hij wel nimmer zal wederzien, zoo de dood van Achab den Pequod van eenen anders wissen ondergang niet bewaart; – maar Starbuck heeft reeds te lang geweifeld, Achab heeft zich opgerigt en staart nu met wijd opgesperde oogen, nog dommelende, om zich heen.
‘Kapitein,’ zeide Starbuck, ‘de wind is omgekeerd, men heeft de reven uit de zeilen genomen, het schip maakt reeds twee knoopen minder in het uur.’
‘Dan ten strijde,’ brulde Achab, die zijnen luitenant verkeerd scheen te verstaan; ‘Moby Dick, …,. uw uur is gekomen!’
De moed was Starbuck in de schoenen gezonken. Voortaan zou het hem, begreep hij, onmogelijk zijn, zijnen aanvoerder verradelijk van het leven te berooven; zonder gedruisch hing hij het geweer weder aan den wand en begaf zich, in diep gepeins verzonken, weder naar het dek.
Moby Dick, is uw uur gekomen? De Pequod ontmoet op zijnen weg de Rachel en op de zeer natuurlijke vraag: ‘hebt gij den witten walvisch gezien?’ antwoordde de gezagvoerder der Rachel door den roeper: ‘ja, gisteren ontmoet. Hebt gij ook eene sloep ontmoet?’
Moby Dick had waarschijnlijk wederom nieuwe bewijzen van zijne wondermagt gegeven: – in de sloep, omtrent welke de kapitein van de Rachel zoo gaarne iets wenschte te vernemen, bevond zich zijn eigen, zijn eenige zoon, die, bij het vervolgen van den noodlottigen walvisch, het spoor bijster was geraakt. – ‘Een kind van 12 jaren,’ voegde de ongelukkige vader er met de grootste ontroering bij, ‘hij beloofde voor de toekomst meer, dan eenige andere knaap van Nantucket… Kapitein,’ ging hij voort, ‘laat ons te zamen de golven beploegen, opdat wij hem mogen zoeken en wedervinden.... slechts vier en twintig uren..... vraag ik u, mij den Pequod af te staan..... ik zal er u rijk voor beloonen.... en de voldoening, dat gij middelijk mij mijn kind hebt wedergegeven, zal u nog grooter loon zijn.’
Doch als een aanbeeld, onder de slagen van den moker, blijft Achab gevoelloos voor de smeekingen, welke de in eene koortsachtige spanning verkeerende vader, tot hem, als tot eenen engel, rigtte. ‘Kapitein Gardiner,’ antwoordde hij, met de grootste koelheid, ‘het is mij onmogelijk, aan uwen wensch te voldoen..... alleenlijk met u aan te hooren, verlies ik eenen kostbaren tijd, dien gij mij met al het goud der wereld niet kunt vergoeden. God zegene u! Moge het mij slechts eenmaal niet berouwen, u alzoo behandeld te hebben.... Maar ik moet voort. Starbuck! het roer meer naar stuurboord!’
Twee of drie dagen zijn vervlogen, en Moby Dick heeft zich nog niet vertoond. Achab begint nu zijne bemanning te wantrouwen en hen te beschuldigen, van tegen hem zamen te spannen.
Op eene plank doet hij zich naar boven hijsschen (de lezer zal zich herinneren, dat Achab slechts één been ter zijner beschikking had) en schijnt van boven uit den mast met zijne blikken tot op den bodem der zee te willen doordringen. Beneden waakt een man, bij het aldaar bevestigde touw, voor het leven van zijnen gezagvoerder. Aan wien had Achab dien last opgedragen? Aan den man, wien hij eenmaal had gedreigd hem naar den duivel te zenden, aan Starbuck! Ten tweeden male is het leven van Achab in zijne hand. Dit mag voorwaar in den dwazen Achab wel een verwonderlijk instinct heeten, of hij moet wel eene groote menschenkennis bezitten!
Wonder aller wonderen! Achab heeft geweend! – Een groote traan is zijne oogen ontrold, terwijl hij de zee aanschouwde, welke scheen te sluimeren onder den onbewolkten hemel, terwijl hij de witte vogelen na staarde, als zij klapwiekend zich boven de zee verhieven en in het luchtruim verloren, terwijl hij met ruime borst, de geuren eener Ooster-koelte inademde; – om dat stalen gemoed te verteederen, schijnt de natuur zich in haren heerlijksten tooi aan hem te vertoonen. Men zou haast zeggen, dat ze hem met hare moederlijke liefkozingen zoekt te bedwelmen: zij verzekert hem, dat zijne misslagen vergeten, zijne misdaden hem zullen vergeven worden, – zoo hij slechts zijnen noodlottigen hartstogt bestrijdt, zoo hij slechts zijne goddelooze plannen laat varen. Starbuck heeft dien oogenblik van zwakheid opgemerkt, hij heeft zich verheugd; hij nadert zijnen gezagvoerder, zich wel wachtende, het eerst te spreken, of eene zoo heilzame aandoening in hare werking te belemmeren. Zijne voorzigtigheid vindt hare belooning. Achab wendt zich tot hem.
(Vervolg hierna.)