Maar er is meer... Poëzie van Limburg in de twintigste eeuw
(1999)–Hans Op de Coul, Ben van Melick, Ine Sijben– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 362]
| |||||||||
[pagina 363]
| |||||||||
Poëzie in Limburg in de jaren '90 is een kwestie van mannen. Slechts twee vrouwen zingen mee in het koor der bronsgroene poëten: Emma Crebolder en Kreek Daey Ouwens. Jawel, er zit nog een mevrouw aan te komen, de winnares van de Veldeke-literatuurprijs 1998 en er is natuurlijk Rosalie Sprooten, maar die is op grond van een vroeg bundeltje moeilijk dichter te noemen. Natuurlijk is er Joke van Leeuwen, maar zij woont nog maar zo kort hier in Maastricht, dat zij bezwaarlijk ingelijfd kan. Dat geldt niet voor Emma Crebolder, die jaren her vanuit het Zeeuwse, via Venlo, waar zij haar culturele sporen achterliet, naar Maastricht kwam. De enige Limburgse autochtoon is Kreek Daey Ouwens, geboren en getogen te Lindenheuvel, een mijnwerkerswijk tussen Sittard en Geleen. Vrouwen zijn kwantitatief sterk ondervertegenwoordigd. Dat is in de eigentijdse Nederlandse literatuur anders. Het aantal vrouwelijke auteurs is daar in de laatste twintig jaar enorm toegenomen. Ondanks Connie Palmen, en op straatlengten Cristine Crutsen, is het opvallend hoe weinig vrouwen in deze contreien aan de literaire ruif willen. Hoe zit het met de kwaliteit dan? Moeilijke vraag. Joke van Leeuwen krijgt juichende recensies, nominaties en prijzen; Kreek Daey Ouwens wordt gerecenseerd, de kwaliteit van haar werk erkend, en het bijzondere ervan naar waarde geschat: beide dichteressen publiceren bij Querido, dé poëzieuitgever van Nederland. Emma Crebolder, die de meeste bundels op haar naam heeft staan, krijgt minder aandacht in de landelijke pers, wisselt wat vaker van uitgevershuis, maar is ook buiten het Limburgse circuit een gerespecteerd poète. Dus, wat is kwaliteit? Het wordt allemaal nog eigenaardiger in literair-historisch perspectief. Er zijn geen relaties met voorgangsters hier; sterker nog, in feite zijn die er niet. Geen van hen doet ook maar in het minst denken aan Marie Koenen; en in de jaren veertig tot tachtig waren er in Limburg geen dichtende vrouwen, tenzij je de vele schooljuffrouwen zo wilt zien die in het Roggels of Genhei's in de jaren zestig en zeventig Veldeke tot een warm nest voor ‘heimatlosen’ maakten. Wat blijft is de blijmoedige triestigheid van dames in stadswijken als Welten en Scharn, verpakt in haiku-achtige gedichtjes, uitgegeven in eigen beheer én wat gaat komen zijn de schrijfschooldichteressen die met hun cursusvruchten literaire avonden zullen gaan opfleuren. En er is het bundeltje van Hadewych Laughs, voor Ton van Reen Limburgs top. En... ik zal er wel een vergeten. Maar laat ik niet badinerend doen: schrijven is moeilijk zat. Wat is er met literatuur in Limburg: zo weinig vrouwen? Hoe staat het met | |||||||||
[pagina 364]
| |||||||||
homoseksuelen, Nederlandse allochtonen? Of is dat de verkeerde associatie? Waarom gedijt hier alleen de mannelijke dichter van eigen grond? Is Limburg so wie so geen mannenzaak? Kijk naar de verslaggeving over kunst en cultuur: bij Limburgs Dagblad of Dagblad De Limburger een, twee vrouwen en je hebt het gehad. Kunst en literatuur zijn hier ouderwetse mannenbolwerken. Lees Cristine Crutsen, alleen daarvoor! Hoe verstikkend is hier het klimaat voor vrouwelijke auteurs? Of moet ik zeggen: voor andersgeaarden, andersdenkenden? Nog altijd? Moet ik niet overdrijven? Speelt de fenomenale Marita Mathijssen geen belangrijke rol in de Nederlandse literatuurgeschiedenis - nog pas tot hoogleraar gepromoveerd aan de Universiteit van Amsterdam - en heeft de eigenzinnige Angenies Brandenburg geen spraakmakende biografie geschreven, heeft Cri Stellweg niet jarenlang aan de Maasplassen gewoond, en laat Petra Quaedvlieg niet geregeld vanuit het verre Zuid-Afrika via nrc en De Morgen van zich horen; en vergeten we Ine Sijben van De Onderstroom niet. Vragen. | |||||||||
Emma CrebolderBlijft staan dat we extreem weinig dichteressen tellen hier. Voor een bespreking als deze komen alleen Kreek Daey Ouwens en Emma Crebolder in aanmerking. Twee heel verschillende dichteressen. Andere stof, andere taal, andere aanpak. Dat lijkt zo, zeker bij eerste kennismaking. Maar het verschil is relatief. Kreek Daey Ouwens vindt haar stof in de herinnering aan haar jeugd, en in de herinnering, de werking van de herinnering, zelf. Emma Crebolder putte in haar eerste bundels uit dezelfde bron van eigen ervaring, maar verbreedde daarna haar poëtisch terrein door het verleden, hààr verleden te koppelen aan andere stof, waardoor het ervaringsgehalte, dat in de vroege gedichten soms diep persoonlijk is, zo'n niveau krijgt dat de lezer er niet meer door in verlegenheid is gebracht. De reikwijdte van haar gedichten, het dingkarakter neemt toe door het persoonlijke te verbinden met het algemene. Bijvoorbeeld door oorsprong en geschiedenis van een streek en van het landschap in elkaar te laten overlopen en te vermengen met inheemse en exotische motieven. Of door emotie te verbinden aan studie en werk, door sprookjes uit Afrika of elementen daaruit te koppelen aan de moderne geschiedenis van Afrika en aan het vertellen zelf, door motieven uit de literatuurgeschiedenis te verweven met de actualiteit. Dat gaat niet zomaar. Daar wordt duchtig in ‘gepoejakt’ en gewrongen, | |||||||||
[pagina 365]
| |||||||||
wat haar gedichten tot een slagveld van emotie en ratio maakt. In dat gevecht sneuvelt vaak de poëzie, te dicht verpakt als die is in eruditie en vindingrijkheid. Maar als alles klopt, ontstaan op deze wijze gedichten als: ooit was het al geschreven
steeds opnieuw leek het verloren
maar ergens in de uithoek
van een woord bleef het te horen
iemand reisde ernaartoe
onwetend wel, maar inniger
daardoor verbonden met wat
daarachter zich verschool
op kruisingen in het zand
waar niemand wegen waande
was plotseling de blinde hand
die tastend uit het manuscript
zilvervisjes joeg en verder las
waar men gebleven was
De bundels Weerkaatst in de stroom (1993) en Dansen met een vos (1998) zijn typisch voor haar aanpak. Wat beschreven of verbeeld moet, wordt vermengd met motieven uit eigen ervaring en uit de bestaande literatuur, waardoor een mix ontstaat van afstandelijkheid, kenmerkend voor poëzie in opdracht, en de ontboezeming uit de magazijnen van de persoonlijkheid. Opdracht is dan ruim te nemen: ook de dichter kan zich een opdracht stellen. Emma Crebolder zou de Gouvernementele, de Limburgse hofdichter kunnen worden - ze droeg al het predikaat stadsdichter van Venlo -; we hebben al het paleis aan de Maas, een Gouverneur en aan paladijnen geen gebrek. Geen onbekend verschijnsel. Bij hoeveel dichters uit Limburg kwamen we het al tegen: schrijfgeilheid, publicatiedrift. Niets ten detrimente van Crebolder. Qua stof, intertekstualiteit wat de klok slaat, is deze dichter een vrouw van deze tijd, van de wereld. Ook qua aanpak: altijd twee werelden, nooit eenduidig en vaak gekoppeld aan begin, | |||||||||
[pagina 366]
| |||||||||
oorsprong, groei - typisch vrouwelijk? - en altijd de observatie en notitie onderzoekend en altijd, vind ik, met een zeker maniërisme in het taalgebruik. Niet in de zin van overvloed of weelderigheid, want zij slijpt haar zinnen en woorden tot essentiële poëtische contexten, maar in het weglaten. En juist daar in het weglaten manifesteert zich een zekere gekunsteldheid, juist daar maken de gedichten vaak een, naar mijn smaak, te bedachte indruk. Haar gedichten zijn het sterkst waar zij gegrepen is door de stof, waar de taal al te modieuze betekenisvarianten bespaard zijn gebleven en al te opzichtige verwijzingen naar het gedicht als eenheid van vorm en inhoud, van schrijven en reflectie, de lezer zijn onthouden. De zinnen zijn vaak fraai, maar ook vaak van een opgelegde raadselachtigheid. De bundel Waar niemand wegen waande, in 1992 verschenen bij Prometheus, te Amsterdam is voor mij haar sterkste. In deze gedichten vertelt zij een verhaal, waarin zij als dichteres, dat wil zeggen als personage en als maakster, op de achtergrond blijft. De stof bood haar genoeg om uit te putten: een eeuwenoud verhaal dat niet verzonnen hoeft, alleen in- en aanvulling was aan de orde, actualisering en ‘Verdinglichung’. Het is een mooie bundel, om vaak en intensief te lezen. Vooral ook omdat het ‘bedachte’ altijd in functie staat van de stof: de bundel gaat ergens over. En met die vaststelling is het zwakke punt in dit dichterschap aangeduid, de oorzaak gevonden voor de bedachte indruk die het maakt. De stof moet te vaak gezocht worden: er is meer schrijflust dan urgentie, dan noodzakelijkheid. Desondanks. Wat blijft is een imponerende cyclus als ‘Swahili-karavaan’, waarin verhaal en reflectie, dichten en denken tot een hechte eenheid zijn gesmeed. De cyclus is het hart van Waar niemand wegen waande, de bundel die het verhaal vertelt van het leven, van begin en einde en de eindeloosheid daarvan, verbeeld in de geschiedenis van een Bantoestam. Het eerste gedicht luidt als volgt: ik zou naar Lamu gaan
maar het schip was niet gereed
de meeuwen krijsten af en aan
het stof stapelde zich verder
in mij op, laag om laag tot
ik gevuld met aarde stond
bijna, de wind uit water
| |||||||||
[pagina 367]
| |||||||||
trad vaak om weg te vagen
wat toch weer terugkwam
vallen uit het land over
alle dagen die ik nam
nemen moest, opdat het beeld
gegrond kon worden voordat
het voorgoed werd ingescheept
Overigens Afrika en schrijven in Limburg is een verhaal apart. Petra Quaedvlieg, Ton van Reen, Huub Graus, Emma Crebolder, en ook Hans Berghuis, schrijven erover met grote persoonlijke betrokkenheid. Naast schrijflust en rederijkerij ook zo'n typisch verschijnsel van literatuur in Limburg: engagement, je betrokken voelen bij mensen, bij de samenleving en daar uiting aan geven. Dit zijn geen pejoratieven! Ook de zestiende-eeuwse rederijkers paarden spel en vakmanschap aan sociaal en politiek engagement. Het waren lang niet allemaal zielloze constructeurs; velen waren oprecht schrijver ten dienste van zichzelf en de gemeenschap. Waar hoorden we dit eerder in deze serie? Komen we toch weer thuis. Crebolders persoonlijke betrokkenheid is in haar beste bundels getransformeerd tot herkenbaar engagement in geslepen taal. Je kunt ook zeggen: een dichterhart heeft daarin vorm gevonden. | |||||||||
Kreek Daey OuwensIn de poëzie van Kreek Daey Ouwens is het persoonlijke inzet geweest én gebleven, maar op een heel bijzondere manier. Haar werk is herinnering in tweeerlei opzicht. Inhoudelijk roept zij gebeurtenissen en beelden uit haar jeugd op: een kinderrijk arbeidersgezin in Lindenheuvel. Zij geeft die herinnering vorm in een cadans van proza en poëzie binnen de bundel, in fragmenten en cycli, die in feite alleen qua vorm verschillen maar in intensiteit van hetzelfde gehalte zijn. Die mengeling van proza en poëzie binnen de bundels is op zichzelf al bijzonder. Maar er is meer. Die vormgeving is bij Kreek Daey Ouwens zeker niet alleen een kwestie van stilering, van het maken van zo mooi mogelijke taal. Hier is veel meer sprake van zoeken naar de juiste taal. De juiste taal voor | |||||||||
[pagina 368]
| |||||||||
de juiste emotie. Taal, beeld, emotie/ervaring en denken zijn tot in het fijnste en hardste gewogen, bijna op Gilliamse wijze. Dat maakt haar gedichten niet koud en afstandelijk. Het eigenaardige is dat haar teksten een hoge graad van aanraakbaarheid hebben, de gedichten hebben een sterke fysieke aanwezigheid. Misschien komt dat doordat de emotie die de drijfveer en stof is voor het gedicht, niet verpakt wordt of ‘losgezongen’ of geabstraheerd, zoals bij zoveel dichters het geval is, maar frank en vrij en heel precies verwoord ergens letterlijk in het gedicht opduikt, tot een uiterste geconcentreerd zonder aan communicatieve betekenis, aan zeggingskracht te verliezen. Zij is geen mooischrijfster en al helemaal niet is ze op effect uit: Kreek Daey Ouwens is geen ‘literariste’. Zij doet eigenzinnig en doortastend, zonder de breekbaarheid van haar avontuur te loochenen, wat haar adequaat voorkomt. Ze trekt zich weinig aan van grenzen, bijvoorbeeld genregrenzen - waar zagen we dat al eerder? - en ook niet van het literaire comme il faut. Zij durft beladen woorden te gebruiken en ze geeft ze een lichtheid die én poëtisch én communicatief is. Mededeling verbonden aan ijzersterke beelden. De eerste drie regels van het gedicht dat u zo gaat lezen, kunnen bijna niet. Zo beladen zijn ze in de door u en mij gedeelde dagelijkse praktijk, dat je er als zin in een gedicht niets meer mee kunt, zou je zeggen. Maar zie het resultaat: Onze moeder
zal niet hoeven lijden,
zeiden we
we groeven
een kuil
voor onze angst,
hij kroop
er weer uit
toen joegen we
onze gedachten
het dak op,
de wind blies
door ze heen
| |||||||||
[pagina 369]
| |||||||||
het waaide zo hard
dat de boom
waaronder wij zaten
bijna knakte
toen gingen we
stil
naar de kuil
terug
Persoonlijke, doorleefde, precieze en strak vormgegeven poëzie waar elk woord geladen is met intensie, nergens dichterlijk vertoon, poëzie waar een beeld een bijl in het ijs is. Dat geldt niet in alle regels van al haar teksten, ook daarin verlegt ze grenzen. Ze varieert: observaties, herinneringen, analyses van herinneringen, anekdotes, dialoog, emotie, verwerking; in proza of in poëzie, alles helder, precies, maar, en dat typeert deze poëzie, niet dichtgemetseld. Er blijft ruimte voor de lezer, die zich meer dan eens in de zegging herkent - identificatie -, en altijd op tijd weer, gefrappeerd door de kracht van haar woorden en haar verbeelding, het gedicht ingetrokken wordt. Een ernstig spel van lokken, aanhalen en vastzetten. Kreek Daey Ouwens' gedichten zijn geen zoekplaatjes, ofschoon ze genoeg mysteries in zich bergen, de poëzie spreekt voor zichzelf. Ook zonder analyse of uitgesproken interpretatie heeft ze een functie, komt ze over. Dat deze teksten grondige analyse kunnen verdragen en er inderdaad nog rijker door worden, moet u van mij aannemen; ook dat de dichter een meester is in het doseren van motieven en beelden, dat zij structuren naar haar hand zet. Zo is bijvoorbeeld het eerste gedicht uit de cyclus ‘ik kam mijn haren met mijn moeders kam’ het langste, maar ook het meest onaffe gedicht, want het heeft de structuur van een inleidende bijzin. Elke strofe tot en met de laatste is een variant op die aanloop naar de echte zin, waardoor het gedicht maar niet tot voltooiing wil komen. De verschillende gedichten die volgen kunnen gezien worden als mogelijke realiseringen van de hoofdzin die het geheel zou moeten afmaken. Dat is geen geintje of truuk, want in deze vormgeving is de reflectie over de herinnering tot uitdrukking gebracht, zo heeft de herinnering op zichzelf een adequate syntactische vorm gekregen. Niet alleen het onderwerp be- | |||||||||
[pagina 370]
| |||||||||
paalt de hoedanigheid van deze gedichten, ook de reflectie op het onderwerp - de herinnering en het maken - en het werken met de taal is erin uitgedrukt. De gedichten zijn daarmee én van deze tijd én voor de toekomst. Ze zijn nergens opzichtig, gewild of geforceerd. En ondanks alle stilering maken ze juist geen bedachte indruk. Ze paren in hun verschijningsvorm een grote mate van natuurlijkheid aan vormvastheid en sterke inhoud. Haar bundel De haan mept buiten op de stenen, in 1995 verschenen bij Herik, is vooral in de eerste cyclus een voorbeeld van wat zij vermag. Het eerste gedicht luidt aldus: Waar de woorden werden opgeslagen en bewaard
onder oude afdaken,
waar de mannen die de dood droegen met hun
tenen de grond niet raakten,
waar het gezicht van de moeder al haar gezichten
was,
waar een spreeuw voorbijvloog aan het raam
en de dag in twee helften uiteenviel,
waar een stier zijn hoornen in me stak en trok,
waar haar laatste beweging zich altijd en eeuwig
herhaalde,
waar de winter aan de zomer werd vastgemaakt
met naalden,
waar we de stilte gebruikten als een boomschors
om ons heen,
waar alles was begonnen,
dode moeder,
| |||||||||
[pagina 371]
| |||||||||
waar herinneringen werden geslepen tot een scherpe
schijf en verborgen onder de wreef van mijn
voet,
waar in de kamer daar het bed was en daar de zon
en daar het bed en daar de zon,
waar ze haar lepel legde in de stenen kom en
haar hand over het blauw van haar kinderen,
waar het licht wegvloeide als een kleine ballerina
op het ijs, op zoek naar iets anders dan mensen
Een van die al eerder genoemde realiseringen, een van de mogelijke hoofdzinnen, is een wiegeliedje, een bijzonder navrant wiegeliedje. Neem de eerste strofe: Wiege wiege wiegedoe
van het kindje zingen
kindje wil zich warmen
moeder heeft geen armen
moeder is een schip op zee
kindje wil met moeder mee
Of een beschouwing van de herinnering: Het kind in de tuin
is een ander kind
het woont in een dik huis
de moeder gaat in zachte kringen
het stilste
het onwennigste
| |||||||||
[pagina 372]
| |||||||||
ik wil het altijd weer
liggen in vaste armen
de tuin verzint het kind
de vrouw
de lucht
is platgesteven
ze legt haar rode handen neer
in de grond maakt ze barsten
en ze kookt voor ons een kool
die de vorm heeft van een hoed
hoe lang kan een moeder leven?
Zo kom je ze niet vaak tegen, vind ik. Zo'n gevoelig en beladen thema zo trefzeker, zo concreet, zo droog en toch zo navoelbaar en zo mooi, ik noem het woord maar weer. Crebolder en Kreek Daey Ouwens hebben ieder een eigen weg gevonden om wat diep binnen roert in taal te transformeren. Crebolder vooral door thematische variatie, Ouwens door de genregrenzen te doorbreken en door taal en beeld uit te puren. En kwaliteit? Ouwens overtuigt. De noodzakelijkheid van haar schrijven ligt in de tekst gegrift. Haar zeggingskracht samengebald in zeldzame, karige publicaties zegt mìj meer dan Crebolders knappe schrijfwerk. In beider werk is in ieder geval niets te vinden dat licht werpt op de ondervertegenwoordiging der vrouwen in de poëzie in Limburg: beiden hebben een eigen stem, ook in de Limburgse literatuur. En wat betreft de beste gedichten van deze twee vrouwen: ik heb het gevoel dat je er een beter mens van wordt. Of dat het typisch vrouwelijke in deze poëzie is? Nou ja, hoe ver ben ik zelf eigenlijk verwijderd van die vermaledijde Paul Haimon. | |||||||||
[pagina 373]
| |||||||||
AantekeningEmma crebolder (Sint Jansteen, 1942). Dichter, afrikaniste, vertaalster. | |||||||||
Werk, een keuze
| |||||||||
Geciteerde gedichten
| |||||||||
Werk, een keuze
| |||||||||
Geciteerde gedichten
|
|