Maar er is meer... Poëzie van Limburg in de twintigste eeuw
(1999)–Hans Op de Coul, Ben van Melick, Ine Sijben– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 210]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor mij was glück auf
een nachtgroet, in het donker
gesproken door mannen
voor hun behoefte zittend
op de schop terwijl muizen
brood uit hun jaszak vraten
geen treffender beeld
voor de komende slaap
wanneer ik in bed
mijn vader groette
voor hij de deur sloot.
Winselerstraat
Zwart ghetto tegen de hekken van de mijn
waar rauwe jongens je tegenhielden, je knikkers stalen
In de huiskamers zouden portretten van Stalin hangen
aldus de kapelaan! Maar voor de kale ramen
bladderde enkel een gipsen Heilig Hart beeld...
of waggelde mevrouw Verpoort, eeuwig op pantoffels
giganties als een zigeunerkoningin
vlak voor de worp van haar twaalfde kind
sloeg houwer Quaedvlieg zijn lief uit Herzogenrath
zodat ze luider jammerde dan de eeuwige
nachtelijke sirenes van de Wilhelmina
Ach, Winselerstraat, je konijnenhokken
afgebroken
Overwoekerd je eens zo demoniese trottoirs!
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit zijn gedichten van Wiel Kusters en Manuel Kneepkens, misschien wel de meest typisch Limburgse van alle in de volgende pagina's opgevoerde dichters. Beiden zijn duidelijk herkenbaar Limburgs, locatie, motieven, thema, woordenschat, ze zijn van deze tijd, en ze paren kwaliteit aan originaliteit: niveau dus. De een is ernstig en speelt ingetogen met stof en taal, de ander is uitbundig, experimenteert vrolijk met de grammatica, buitelt over zijn woorden. Deze gedichten spreken voor zichzelf, zeker voor de wat oudere Limburger is helder wat ze verbeelden: vertaalde herinneringen aan de oostelijke Mijnstreek. Kusters spreekt in geladen woorden over het mijnwerkerskind, de vader en de moeder, de literatuur en gaat de diepte in. Kneepkens vangt zijn herinneringen in kleurige, stapelende beelden en citaten, probeert de sfeer van zijn jongensjaren op te roepen in flitsen (en fratsen) van poëzie-collages. Waar Kusters karig is, nadenkend en helder, is Kneepkens barok, frivool en uitwaaierend; waar Kusters verdiept, kleurt Kneepkens in. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Limburgers in de literatuurLimburgers in de Nederlandse literatuur bestaan eigenlijk niet. Vlamingen wel. Dichters als Leonard Nolens, Luuk Gruwez en Rudi Hermans, schrijvers als Willem Beelen en essayisten als Stefan Brijs, allen afkomstig uit Belgisch-Limburg, worden besproken mede vanuit hun Vlaamse herkomst, op basis van relaties tot andere Vlamingen en worden zo in Nederlands perspectief gekarakteriseerd. Dat is algemeen geaccepteerd. In de historische literatuuroverzichten van Ton Anbeek vinden ze om die reden zelfs geen bespreking. Dat Limburgse dichters/schrijvers niet als verzameling gezien zijn, heeft zo zijn redenen. Er waren er maar weinig, ze speelden slechts een enkele keer eerste viool, ze waren niet als zodanig herkenbaar èn ze manifesteerden zich niet als zodanig. Daarin is de laatste decennia wel wat veranderd. Ze worden in de literaire pers steeds vaker gekoppeld aan hun afkomst - met gedichten als bovenstaande is dat zelfs onvermijdbaar - en hier en daar is zelfs al de vraag opgeworpen wat hen in de Nederlandse literatuur zou onderscheiden van anderen. De achterflap van Rob Schoutens Hoe laat is 't aan den tijd (1998), een overzicht in essays van de poëzie van de laatste vijftien jaar, stelt zelfs de vraag ‘Dichten Limburgse dichters anders?’ Dat de poëzie die uit Limburg komt, niet ook in haar onderlinge relaties wordt beschouwd, heeft minstens twee consequenties. Ze krijgt daardoor een minder intensieve beschrijving en dichters | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die niet onmiddellijk in de nationale verhoudingen passen en niet aan de landelijke maat voldoen, krijgen minder of geen aandacht. Zo is er nog nergens poëzie uit Limburg beschreven in haar thematische verbondenheid; taal, methode, stijl, ruimte vonden ook nog nergens beschrijving vanuit Limburgs perspectief. Ook in deze opstellen van mijn hand niet; wel al in de bijdragen van Hans Op de Coul en Ine Sijben over de poëzie van het verleden. Dat is jammer. Niet vanwege het feit dat eigentijdse dichters uit Limburg achtergesteld zouden zijn, maar omdat daardoor een extra betekenisgevend kader ontbreekt waarmee deze poëzie een herkenbaarder, preciezer uitgetekend gezicht krijgt. Vanuit Limburgs perspectief ontstaat zo mogelijk een dieper en breder inzicht, een adequater beschrijving van de desbetreffende dichters. Hoe het ook zij: dichters uit Limburg bieden meer dan overzichten en artikelen uit de Nederlandse pers doen verwachten.
Deze inleiding en de portretten in dit boek, een eerste serie, willen daar een essayistisch bewijs voor zijn. Niet sluitend nog, samen vormen ze een schets waarin contouren van een groter geheel worden aangegeven, waarbinnen tal van partijen nog uitgewerkt dienen, bijvoorbeeld die van poëzie uit en over de Mijnstreek, bijvoorbeeld het bijzondere taalgebruik van dichters uit deze streek, bijvoorbeeld de veronderstelde pre-occupatie met autonome poëtica. Of voor de hand liggender: de thematische verbondenheid, taal specifieke motieven. Deze stukken zijn daarmee een poging deze gedichten, deze dichters, die in de Nederlandse literatuur buitenbeentjes zijn, gerespecteerde buitenbeentjes dat wel, in een kader te plaatsen, dat hen de spotlight geeft die hun toekomt en de bijzondere betekenis die ze verdienen. Immers, deze poëzie in Nederland nog maar marginaal - misschien op Wiel Kusters en Huub Beurskens na -, is meer dan een geïsoleerd verschijnsel, zij past en functioneert in een breder, of zo u wilt smaller, kader, dat van poëzie in Limburg, Nederlands-Limburg. In dat verband zijn deze dichters meer dan een alinea in een overzicht, zijn het de ijkpunten in een ontwikkeling die in de laatste decennia in een stroomversnelling is geraakt. Ik hoop dat aan de hand van dichters als Pé Hawinkels en Manuel Kneepkens aannemelijk te maken. Het spreekt vanzelf dat dit voorstel voor een kader een ontwerp is van een ontwikkeling en een samenhang. Het geeft een zicht vanzelfsprekend vanuit een gekozen standpunt. Dat vraagt om een theoretische verantwoording, maar dit boek is niet de plaats daarvoor. De wetenschapper Joep Leerssen heeft hierover in Forum der Letteren (1993) en Nederlandse Letterkunde (1999) al veel be- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hartenswaardigs gezegd. Analoog aan zijn opmerkingen over Ierse literatuur zou je Limburgse literatuur als een vorm van ‘literair subsysteem’ kunnen zien, dat zich door middel van retrospectieve ‘invention of tradition’ een status aparte wil verschaffen in of tegenover de ‘hoofdstroom-literatuur’, van wier taal ze zich bedient. Een van de consequenties van het gekozen uitgangspunt is dat Belgisch-Nederlandse dichters vooralsnog niet binnen het afgebakend terrein passen. Boud maar verklaarbaar. Uit andere bijdragen aan dit boek en uit het literatuursociologisch overzicht blijkt dat de contacten, die tot in de jaren '50 vrij intensief waren, daarna zo dun worden als het water van de Maas dat beide Limburgen scheidt. Literair gezien twee verschillende werelden, maar wat niet is, kan komen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
TweetaligWie in Limburg woont en geïnteresseerd is in letteren kan niet voorbij aan het fenomeen Limburgse literatuur. Over het hoofd zien wat de regionale media wekelijks aanbieden als literatuur uit Limburg is onmogelijk. Het is een komen en gaan van auteurs, vooral dichters, schrijvers van zeer divers pluimage die om niet of om den brode teksten naar buiten brengen die ze presenteren als literatuur. Poëzie in Limburg vormt een ingewikkeld samengesteld netwerk en vertoont een aantal typische bijzonderheden. Limburgse literatuur is tweetalig: Nederlands of Limburgs, een taal die in de praktijk bestaat uit legio dialectische varianten, die vooral door amateur-schrijvers met satanisch genoegen uitgepuurd worden en die het lezerspubliek klein houden. Deze tweetaligheid markeert een grens die tot voor kort gedichten en dichters scherp gescheiden hield: literatuur in dialect en in het Nederlands waren twee verschillende werelden. Gevolg: verschillende literaire circuits, zonder enig grensverkeer. Er lopen door het literaire grensgebied Limburg meer lijnen die de verschillende beoefenaren van literatuur gescheiden houden, bijvoorbeeld die tussen dichters en tekstdichters en die tussen professionals en amateurs. Maar die scheidslijnen zijn de laaste jaren aan het vervagen en ze markeren ook niet meer de grens tussen kwaliteit en pulp. Een voorbeeld is de schrijver/dichter/zanger/acteur en radiomaker Ger Bertholet die, onder de schrijversnamen Rapaille en Bataille, niet alleen vele genres beoefent, die zich niet alleen bedient van Limburgs en Nederlands, maar die ook, nu nog, als om zijn afkomst niet te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
loochenen, hoge kwaliteit, vooral als radiotekst- en toneelschrijver, afwisselt met weinig opwindend, ‘plat’ muziektheater. In een echt Limburgse borst huizen minimaal twee zielen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vier tekstcircuitsConcreet. Je kunt in Limburg een viertal gesloten poëtische tekstcircuits onderscheiden. Er floreert een nog steeds uitdijende liedjescultuur die welhaast moet samenhangen met de nog altijd manifeste feest- en viercultuur, want elke vereniging, wijk of dorp heeft z'n eigen liedjesschrijvers, die niet alleen rond carnaval actief zijn. Een liedjescultuur die een rijke traditie kent: van de tot in de ‘Arbeidsvitaminen’ populaire Jo Erens tot de in songwriterskringen befaamde Gé Reinders, van Loeënde klokken van Frits Rademacher tot Bestel mar van Rowwen Hèze, van Carboon tot Bataille. De beste vertegenwoordigers, Gé Reinders en Jack Poels, komen uitgebreider aan de orde in ‘Literatuur in Limburg. Poëzie in dialect’. De onderste regionen van deze liedjescultuur in dialect zijn tot op dit moment vergeven van een op Duitse tradities geïnspireerde vertaalziekte, die in de meeste gevallen nog platter teksten oplevert dan het origineel: Fietsefreem en Beppie Kraft, een enkel lied uitgezonderd. Veel liedjes, zegt men, behoren tot het Limburgse levens- of luisterlied. Genoemd worden: Sjef Diederen en Jos Meessen, Johnny Blenco of Kepsj onder anderen. Deze Limburgse liedkunst is landelijk niet onbekend, zelfs niet onbemind, en ofschoon er veel bocht tussen zit, vertonen de geslaagde liedjes dezelfde kenmerken die ‘papieren’ gedichten boven andere doen uitstijgen. In alle gevallen gaat het om ‘poëtische’ teksten op muziek gezet om een publiek te pakken, meestal te vermaken, in de beste gevallen drukt de tekstdichter er zijn persoonlijkheid, zijn wereld in uit, in rake en eenvoudige bewoordingen die in de praktijk van hart tot hart spreken. Ook in het Nederlands staat Limburg z'n mannetjes. Het is geen vergelijk, maar Zangeres zonder Naam, Harry Geelen, Johny Hoes en Toon Hermans vormen een aardig kwartet. Een belangrijke stroming in de liedjescultuur vormt, beter vormde, het geëngageerde of politieke lied, dat door tekstschrijvers als Herman Veugelers, Jon Erkens en Ger Bertholet niveau kreeg. Enige jaren toerde de spits-provocerende Thei Dols met cabaret door de provincie; tegenwoordig zoekt hij z'n heil in een pluchen chanson-programma. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naast de liedjesschrijvers opereert er een legioen van zondagsdichters die in hun stads- of dorpsdialect de streek- en advertentiebladen van Weert tot Heerlen en van Venlo tot Maastricht vullen met in krakkemikkige rijmen gevangen standaard-emoties en kleine histories, die ze regelmatig bundelen in rijm-albums. De actiefsten zijn daarbij een soort dorpsverteller, chroniqueur of kerkklokje (wijlen Fientje va Gebrook). De gemakzuchtigen onder hen scheiden lamentabele verzuchtingen of nostalgische terugblikken af in een stroperig idioom, week van clichés en vale echo's uit de ‘echte’ poëzie. Een aanzienlijke groep van deze dialectdichters opereert nog altijd onder de vleugels van ‘Veldeke, vereniging tot instandhouding en bevordering van de Limburgse volkscultuur’, dat in zijn gelijknamige tijdschrift, via aparte boekuitgaven, bijvoorbeeld Mosalect (1976), en bijzondere series, ‘Veldeke Literair Reeks’, het sein vrij geeft voor dichters in literair-correct-Limburgs. Het in de jaren '90 befaamde Omroep Limburg-programma ‘Het ei van Sint-Joost’ onder leiding van de lang onvermijdelijk geachte Lei Meissen, gaf veel signalerende aandacht aan deze album-literatuur. Zo was het beeld van dialect-poëzie tot voor kort: doordrenkt van nostalgisch navelstaren, bol van plaatselijke anekdotiek en afgedrukt in een ‘plat’ vol diacritische tekens, waardoor ze feitelijk onleesbaar was voor iedereen die meer dan anderhalve kilometer van de schrijfbron vandaan woonde. Dat is aan het veranderen. Sinds een jaar of tien stijgt onmiskenbaar het niveau van literatuur in dialect. Dat komt onder andere door de activiteiten van de onvermoeibare ex-Dagblad De Limburger-journalist en dichter Wim Kuipers, ex-radio-maker Lei Meissen, radio- en toneelschrijver Ger Bertholet, schrijver en dichter Frits Criens, door Joep Leerssen, hoogleraar Europese Studies aan de Universiteit van Amsterdam, dichter en verhalenverteller, en door de Kerkradenaar Paul Weelen, die niet alleen zelf als een duizendpoot allerlei genres beoefent, maar die ook de LiLiLi-reeks runt, gespecialiseerd in het uitgeven van ‘Plat met Kwaliteit’, en in wiens fonds je een deel van de genoemde auteurs aantreft. Dat komt ook door een koerswijziging bij Veldeke. De Vereniging gaat tegenwoordig wat kritischer om met haar schrijvers en geeft een aantal van hen ‘verantwoord’ uit in de ‘Veldeke Literair Reeks’. De besten snijden in een eigen, bevochten stijl - ontworsteld aan zoetsappige, nostalgische treurnis -, die vergelijking met Nederlandse en Duitse literatuur verdraagt, reële onderwerpen aan in vormen die passen in het moderne literair discours. De roman 't Verhaol Muringe mèt en zónder Paulien van Joep Leerssen is tot nu toe het geslaagdste | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorbeeld. Je kunt ook auteurs als Colla Bemelmans en Frits Criens noemen, ander karakter, ander gehalte, maar met professionele aanpak. Een belangrijk effect van het optreden van deze bevlogen nieuwlichters is dat de dialectliteratuur zijn onbenullige en reactionaire imago verliest: een imago dat er mede debet aan was dat ‘serieuze’ Limburgse auteurs tot diep in de jaren '80 voor geen goud met Limburgse literatuur geassocieerd wensten te worden. Men herinnere zich de uitspraken van Wiel Kusters hierover. Wat in de liedjescultuur allang zichtbaar geworden was, de scheiding tussen pulp en kwaliteit, voltrekt zich dus nu in de dialectpoëzie. Er verschijnt steeds meer poëzie, hoewel voor buitenstaanders nog mondjesmaat, die vergelijking zeker met de landelijke middenmoot met glans kan doorstaan. Technisch goed gemaakt, thematiek die van de wereld is, literatuur-historisch verankerd en aanhakend bij nationale en internationale stromingen. Zo vertoont Wim Kuipers' dichtwerk Nieol evenzeer kenmerken van de Experimentelen, van expressionisme als van het symbolisme; de epische opzet en beeldende taal doen denken aan Pablo Neruda en Derek Walcott. Zijn geschiedenis van de twintigste eeuw geconcentreerd en gespiegeld in zijn geboortedorp Maasniel is wars van sentimentaliteit en bevat genoeg open plekken om de lezer alert te houden. Mam doe mós wachte op het book van Neel,
Nigella, Nieol of sjiet wie het hoot
in negedriejenveertig, broen op dood
pepier - get boere boete waord gewaore.
Waord tösse wúörd, ónbegrepe sjtrepe
zo zjwumme - Nigella - lètters in mien pen.
Een mooi voorbeeld van de veranderde houding tegenover dialectliteratuur vormt Wiel Kusters die als argeloze jongeling nog Franse dichters in zijn dialect vertaalde (Mosalect), op de top van zijn dichterlijke roem, begin '80, als de dood was voor associaties met Limburgs schrijverschap, maar nu zijn laatste essaybundel Ik graaf, jij graaft (1995) opent met een drieregelig versje uit de Kerkraadse taalschat en wiens bijdrage in Plat-eweg (1998), een verzameling van eigentijdse auteurs in dialect, bestaat uit het direct in het Kerkraads geschreven gedicht ‘Kniettewies, e lidsje’: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
D'r ieësjte doeë dem ich zoog
- mè deë miech jinne sjrek aajoog -
dat woar mieng Oma wie ze loog
kniettewies óp d'r sjoof
Tot nog toe levert de term Limburgse poëzie, tenzij men uitsluitend kwaliteitscriteria wil hanteren, geen problemen op. Het wordt al moeilijker bij de legers zondagsdichters-in-abn die hun poëtische mijmeringen in eigen beheer of bij piepkleine lokale uitgevertjes uitbrengen en wier boekjes en schriftjes zelfs de plaatselijke kantoorboekhandel nauwelijks gesleten krijgt. Elke grote familie, en daar zijn er hier nog steeds veel van, kent wel een dichtende oom of tante, wier dichterlijke aspiraties verder reiken dan er ruimte tussen de schuifdeuren is en die niet vermag in te zien hoe zijn of haar schrijfsels detoneren buiten de huiskamer. De slimsten onder hen plaatsen hun poëziefrutsels in boekjes en krijgen afhankelijk van hun relaties met de pers grotere of kleinere signalementen in de krant: de staf wordt zelden over hen gebroken. Berucht/bekend in dit opzicht zijn schrijvers als Jan Schumacher, die grote lappen publiciteit in de Limburgse dag- en advertentiebladen weet te versieren. Toch ook hier zie je dat het niveau stijgt, dat wil zeggen het technisch kunnen toeneemt, voorbeeld: Han Groen. Of ze ook wat te zeggen hebben? De welig tierende schrijfscholen en -cursussen zullen het weten; zo niet, dan leveren deze instituten in ieder geval hun docenten/schrijvers een gegarandeerd leespubliek op. In deze categorie wil-wel-maar-kan-ik-wel? passen ook de dichters uit het professionele circuit bij wie je je afvraagt in hoeverre vlijt en vindingrijkheid, eruditie en de juiste connecties zeggingskracht en noodzakelijkheid moeten compenseren. Ik denk aan de dichtbundels van Piet-Hein Houben, die met enige regelmaat verschijnen bij Querido en die door andere aspirant-dichters/critici voor ingetogen en rijpe dichtkunst gehouden worden. Bijna zeker kent Limburg ook op dit terrein een groter aantal scribenten dan andere provincies - ofschoon in Drenthe schijnen ze er ook wat van te kunnen -: vieringen en feesten schreeuwen na de uittocht der roomse clerus om redenaars en gelegenheidspoëten. Overigens, de katholieke traditie met haar litanieën, fantastische verhalen, mysterieuze riten en bloemrijke gebeden is meer dan een exotisch taaldecor. De grootste groep onder de zondagsdichters, heren en dames op leeftijd, zijn in dat barokke taalgebouw groot gebracht en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevormd. Andere Limburgse schrijvers van die leeftijd trouwens ook. In het literair-historisch overzicht dat straks volgt, zult u ook geen schrijvers uit dít circuit tegenkomen. De belangrijkste reden daarvoor is de literaire maat. En daarmee, met kwaliteitsoverwegingen, komen we bij het vierde tekstcircuit, naast liedjesschrijvers, dichters in dialect en zondagsdichters in abn, de vierde groep dichters die te onderscheiden is in de ‘Limburgse’ literatuur. Zij voldoen in meer of mindere mate aan de kwaliteiscriteria, zij hebben de maat wel. Deze dichters zijn ‘Limburgs’, dat wil zeggen dat ze daar geboren en\of getogen zijn of er reeds langdurig wonen en werken. Bij degenen onder hen die zich een plekje of een plek in de Nederlandse literatuur verworven hebben - een plek die hen in Limburg niet alleen aanzien verschafte maar ook een kwaliteitsgarantie was - bij de gevestigde namen dus, wordt de term Limburgse poëzie pas echt problematisch: zij schrijven immers in het Nederlands. Wat is daar Limburgs aan? Daarover straks. Wie u in deze, noem het de Quality Meat-afdeling van dit boek, gaat tegenkomen, geportretteerd of in grove lijnen geschetst, zijn geen willekeurig gekozen groep. Op een enkeling na is er de gevestigde orde van de eigentijdse Limburgse dichters in opgevoerd: Hans Berghuis, Leo Herberghs, Huub Beurskens, Wiel Kusters, Frans Budé, Manuel Kneepkens, Kreek Daey Ouwens en Emma Crebolder en Pé Hawinkels. Hawinkels, overleden in 1977, beschouw ik als heraut en culminatiepunt van het nieuwe dichten in Limburg, vandaar dat de reeks met hem begint en ik bij hem het meest uitweidde. De dichters van het tweede en derde plan en de nieuwe generatie treft u, naast de anderen, aan in de beschreven historische ontwikkeling. U mist Hans van de Waarsenburg en Toon Hermans, zij, en zeker ook Lucas Hüsgen en Paul Hermans, en Ton van Reen en Willem K. Coumans, krijgen hun konterfeitsels in volgende (qm-)publicaties. Vanuit literatuursociologisch perspectief zijn al deze dichters interessant vanwege de status aparte in de Limburgse media: in de twee, tot voor kort drie - binnenkort nog maar één - Limburgse dagbladen, op Omroep Limburg/li en de verschillende stadsomroepen, in streek- en advertentiebladen krijgen ze specifieke en durende aandacht. Landelijk gezien blijkt hun geografische herkomst meer dan eens vermeldenswaard en aan een deel van hen worden tekstkenmerken toegeschreven, gerelateerd aan wat men denkt dat Limburgs is: Paul Haimon en Frans Budé, Leo Herberghs en Hans Berghuis, maar evenzeer Huub Beurskens en Manuel Kneepkens kunnen\konden spreken uit ervaring. Gezien vanuit de regio is het niet alleen mogelijk deze groep literatuursociolo- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gisch te onderscheiden en te beschrijven, ook een literatuur-historisch perspectief biedt mogelijkheden. Hoewel het wat geforceerd is alleen de poëzie - dus zonder de ontwikkelingen in het proza, die er inderdaad zijn - in haar diachrone ontwikkeling te volgen, doe ik hier toch een poging. Een poging die een schets is en wil aantonen dat het niet zonder zin is ook vanuit de literatuurgeschiedenis van Limburgse literatuur te spreken. Ik beperk me hierbij tot de ontwikkelingen vanaf de jaren '60, het begin van een nieuwe tijd. Van het proza tot die tijd schetste Peter Nissen de ontwikkeling onder de titel Van katholieke letterkunde naar letterkunde (ook voor katholieken) in Limburg. utp-katern 6, z.j. Synchrone overzichten schreven Hans Berghuis in Met betrekking tot Limburg (1966), Hans van de Waarsenburg in Een vrolijk volkje toch. Elf dichters en Limburg (1977) en Ik kom toch uit geen gekkenland vandaan? (1983) en Wiel Kusters in Querido's letterkundige reisgids van Nederland (1982) en Jacques Kersten Stand van zaken 1980 in Quality Meat 10 (1994). In Het nieuwe Limburg (1990) geef ik zelf een kenschets van de ontwikkelingen in de literatuur in en uit Limburg van midden jaren '60 tot de jaren '80, een schets die verder uitgewerkt werd in achtereenvolgende nummers van Quality Meat, een tijdschrift dat de ontwikkelingen van de literatuur in en uit Limburg kritisch probeert te volgen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
OntwikkelingAan het begin van de jaren '60 was het literaire landschap in Limburg een woestenij. Pierre Kemp en Jan Hanlo waren eenlingen. Dichters van het subtiele, het bijna niet-verwoordbare gevoel, de onherinnerde ervaring, de concrete gedachte, van de vluchtige aanraking met grote gevolgen voor het dichterlijk hoofd; dichters met liefde voor het kleine, onachtzame, dichters ook van de ironie en dubbele bodem; taalkunstenaars op de vierkante millimeter. Maar dichters, toen als nu, in margine, weinig gelezen. Misschien heeft u gelijk en is Hanlo's naam hier inderdaad een vorm van cultuurimperialisme. Dat zou ook gelden voor Bertus Aafjes, maar die was door de literatuurpolitie tot zwijgen gebracht, vandaar dat ik hem in dit verband niet kan noemen. Een enkele erudiet herinnerde zich nog wel de gedichten van Felix Rutten en priester-dichter Jacques Schreurs, de erotische poëzie van Robert Franquinet. De veelbelovend genoemde jongeren uit de jaren '30, zoals Paul Haimon, leden aan poëtische bloedarmoede; de literaire activiteiten van de kleine uitgever O.J.C. van Loo (De Zilveren Scherf) uit Kerkrade en Galerie Zuid te Heerlen, waar Nic. Tummers, Marko Fondse en Willem | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
K. Coumans de moderne poëzie introduceerden, waren vergeten; de poëtische losse flodders van de jonge Hans Berghuis, Willem K. Coumans en de dichterlijke herhalingsoefeningen van Lou Maas haalden het niet echt; Leo Herberghs, toen als nu bijna nauwelijks opgemerkt, schreef in de luwte aan zijn oeuvre. Literair gezien was Limburg braakland, zeker toen vlak na elkaar Hanlo en Kemp overleden. Wat hier tot ontwikkeling wilde komen, was op eigen kracht aangewezen en moest een flinke achterstand goed maken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VoorwaartsDe jaren '60 geven een verhevigde activiteit te zien op velerlei gebied, ook in Limburg, ook in de literatuur. Een nieuwe manier van kijken, van beleven, een nieuw schrijverschap manifesteert zich ook hier. Illustratief is de stormachtige carrière van de even barokke als moderne Pé Hawinkels, de verpersoonlijking van het vitale, culturele grenzen doorbrekende levensgevoel van de jaren '60. Hawinkels dichtte met even groot gemak aan ‘Het uiterlijk van de Rolling Stones’ als aan psalmen, hij bediende Herman Brood van songteksten en schreef in één moeite door aan zijn Haydn-gedichten. Leven en werk één, op zoek naar communicatie, experimenterend met taal en vormen, hopeloos op weg naar het ware. Waar dit literaire talent op z'n best is, zijn nieuw en oud als met elkaar in strijd en ontstaat werk van blijvende kwaliteit. De moderne traditie, zelfs die van Hanlo en Kemp, is nog goed zichtbaar in de aanhef van het volgende Haydn-gedicht: De stilte, die er schuilt
in de okseltjes waar berkeblad zich met de twijg
mee kon verbonden weten, zou ik rond je ogen willen zien,
nu de juiste zon als een rosse kat de kamer door
glijdt, en mijn binnenste verrast maar teder
de vormen aanneemt van dit lied.
Het oude nieuw (oude ziel nieuwe jas) is te horen: find yourself a jail
only prisoners can sing
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
find yourself a crutch
only crippled ones can swing
De nieuwe ‘beat’ slaat ook in Beet (1966), het eenmalige tijdschriftje van Ton van Reen, vergaarbaak voor tegendraadse, angry young Limbo's of in het Maastrichtse tijdschrift Kuur. Het nieuwe blijkt ook uit het werk van Willem K. Coumans, het juichend onthaalde vitale proza van Kees Simhoffer (De knijpkat en Een geile gifkikker); uit de woedende romans van Ton van Reen (Geen oorlog en Negentienhonderdzesenveertig). Van Reen schreef overigens al eerder een bundel poëzie in een bijna ‘on Limburgse’ parlando-toon: reactie op de vorige generatie? Dat blijkt ook uit de eerste dichtbundels van immigré Hans van de Waarsenburg, in die tijd prototypisch voor geëngageerde poëzie, en het debuut van Pieter Beek, in de beste Gard Sivik-traditie; en Leo Herberghs vond warempel een landelijke uitgever voor zijn bundels Lessen in landschap en Huisboek voor de landman (Holland). Deze Limburgse zestigers, hoewel uit ongelijksoortig literair hout gesneden, hebben een aantal dingen gemeenschappelijk. Het zijn meest eigenzinnige literatoren, met een voorkeur voor experiment en spel; de kritische blik is naar buiten gericht en ze zijn geëngageerd, wat ook tot uiting kwam in hun deelname aan politieke en culturele manifestaties. Hun taal is in het kielzog der vigerende modes zakelijk, ironisch met nogal wat understatement of is opgesmukt met woorden. Vaker nog is ze beide tegelijk, bijvoorbeeld in het werk van de jonge Van Reen. In hun kielzog ontstonden tal van plaatselijke schrijversbents en uitgeverijtjes, waar het ludieke prevaleerde boven literaire kwaliteit. ‘D'r Poal’ in Heerlen, waar behalve de toen alom aanwezige Ton van Reen, ook plaatselijke grootheden als Jon Erkens en Paul van der Velden hun gedichten kwijt konden, is daar een voorbeeld van. De traditionele letterkundigen-in-abn uit de jaren '50 waren nog wel actief, maar ze waren besmet. Ze hadden extatisch-dienstbaar katholiek verswerk afgescheiden, denk aan Hans Berghuis en Paul Haimon, of het waren poëtische versificateurs, vereerders van de schone letteren, te zeer verbonden met een reactionair verleden en ‘bourgondische’ levensstijl. Voor jonge schrijvers eerder iets om je tegen af te zetten dan om op voort te bouwen. Misschien is dit generatieconflict er de reden van dat schrijven in Limburg, in tegenstelling misschien van wat van een kvp-enclave te verwachten is, aansluit bij interna- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tionale en nationale ontwikkelingen: hier wordt niet zomaar verteld, hier wordt niet zomaar dichterlijk ontboezemd, men is in strijd, ook met vorige generaties. De op traditionelere manier werkende dichters als Paul Haimon en Lou Maas, die zich blijven bedienen van de achterhaalde dichterlijke procédés, verdwijnen uit beeld. Willem K. Coumans gaat de aansluiting verliezen, Herberghs, onbesmet, soleert verder. Vanaf het nieuwe begin is het nieuwe dichtersvolkje hier bij de tijd. De turbulente economische, sociale en politieke veranderingen vooral in Zuid-Limburg, de al tientallen jaren aanhoudende permanente instroom van immigrés die van vooral de Mijnstreek een demografische lappendeken maakt en een culturele melting pot, en de afkeer van de traditionele dialect-cultuur, ofschoon die een heel andere lezerskring had, zal hierbij ook een rol spelen. Het culturele grensgebied Limburg was een zootje ongeregeld, gecentreerd rond Heerlen en Maastricht, op een breukvlak van tijden. Twee mogelijkheden: ruimte dus voor verzet, experiment en spel of weg uit Limburg. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tweede sprong voorwaartsIn de jaren '70 vindt een tweede sprong voorwaarts plaats. Met Wiel Kusters, Manuel Kneepkens en Huub Beurskens dringen de denkbeelden en technieken van autonomie, avantgarde en postmodernisme opnieuw en breder in de poëzie door, al eerder door Robert Franquinet, en door Ton van Reen en vooral Kees Simhoffer in het proza toegepast, en natuurlijk uitgepuurd door de onweerstaanbare, onafhankelijke Jan Hanlo. Ook bij de nieuwe Limburgse dichters schuift de taal zich tussen lezer en werkelijkheid en wordt zo structurerend element van het gedicht. De Limburgse dichter beeldt zichzelf of de wereld niet meer uit, maar construeert nieuwe werkelijkheden in taal. Dat wil niet zeggen dat in zijn gedichten de relatie met de werkelijkheid, de wereld van de dichter is weggeknipt, dat wil alleen zeggen dat de dichter niet meer onmiddellijk ervaring uitdrukt, dat hij niet meer beschrijft door middel van vergelijkingen waarbij hij de lezer beeld en vaak ook nog verbeelde tot beschikking stelt. Hij schrijft niet meer metaforisch, maar metonymisch: beeld en taal staan niet meer in plaats van iets, maar zijn onderdeel van iets. Dat iets is dan het gedicht, een ‘ding’ dat recht moet doen aan de complexiteit van ervaren, zien, schrijven, dichten als een ondeelbaar proces. Het gedicht wil geen expressie, geen beschrijving meer zijn. Beeld en taal hebben | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in het gedicht de werkelijkheid verschoven naar iets wat de lezer gaat realiseren als hij daadwerkelijk leest. Door deze nieuwe stap in de behandeling van de poëtische taal blijven de dichters op ontwikkelingen in de Randstad georiënteerd: ze zijn bij de tijd, modern. Een mooi voorbeeld van zo'n gedicht is dit fragment uit ‘De gang’ van Wiel Kusters; een tekst waarin zijn samengebald en verbonden leven en dood, angst en overgave, schijn en wezen, literatuur en kunst, verweven in een ingenieus spel met de omineuze verschijningsvormen van wit en geruststellende lichamelijkheid. Wit is geen panisch woord.
Dat is de kunst.
Er ritselt sneeuw als dichte bloesem.
Men gooide handenvol bevroren mos.
Dat gaf niets.
Ik legde mijn handen in mijn hoofd
en probeerde te slapen.
De Vlaamse poëzie was hier overigens geen ijkpunt meer, in tegenstelling tot de generaties voor '60, bij wie dichters als Gezelle en Van Ostayen en ook Wies Moens geregeld opduiken. Belangrijke Limburgse schrijvers wonen en werken in het westen of hebben daar gestudeerd, de poëzie uit Vlaanderen bevindt zich in deze tijd nog altijd in een impasse en wordt door Nederlanders geminacht: ze heeft dus Limburgers om tweeërlei reden niets te bieden. Poëzie uit Limburg bevindt zich nu, midden jaren '70, definitief in de frontlijn van nationale ontwikkelingen. Maar de betrokkenheid bij de wereld en haar wee blijft en de lust tot experimenteren en spelen neemt alleen maar toe: Manuel Kneepkens bedient zich van het glitter en goud der montage-technieken, Kusters exploreert in autonome schijn zijn mijnmuseum en Beurskens begoochelt met zijn kaleidoscopische spiegel van de wereld. Een typisch Beurskens-gedicht om de mode van de tijd te illustreren. Uit zijn debuut in 1975 stamt het karakteristieke eerste vers van een cyclus, genaamd ‘Landschapsstudies’: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eiwitte lucht
een oog breekt
spiedend over klif
kiest zee/ zoevende lucht
in een pipse zon
een bouwt een gebed
vingers in keltisch handschrift:
in het schrale licht ijzingwekkend
penetreert de blik
; ingebed in de deining
waag ik geen kieuw door de spiegel
Vijftigers-invloeden, expressionistische beeldspraken, impressionistische zintuiglijkheid en altijd wel zinnen of beelden waar je blijvend geen kant mee uit kunt, tenzij je de vindingrijkheid als belangrijkste dichterlijke motor accepteert. Het gedicht creëert zijn eigen werkelijkheid: speels en toch ernstig, experimenteel en bij Beurskens altijd in die eigenaardige verbinding van verstand en emotie; geen mix, want altijd traceerbaar, van elkaar te onderscheiden. Er ligt niet veel vast hier in Limburg. Voortdurend veranderingen; de dichters lijken wel kameleons. Naast Kneepkens en Beurskens is ook Van de Waarsenburg hier een voorbeeld van: van geëngageerd straatheraut ontwikkelt hij zich tot literair beeldenstapelaar op zoek naar nieuwe motieven en thema's. Schrijflust en urgentie waren in het begin van zijn carrière nog één. In 1971 dicht hij nog: Werkelijk, een beest als Nixon met zijn
S.S.-kliek in het Pentagon
maakt nu toch gouden tijden door,
zeg nu zelf
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Acht jaar later, in 1979, klinkt het zo: In bitter avondlicht, een man
zonder hoofd, bij eb, staande
Die zijn handen beweegt
of hij dit licht moet betasten
In dit avondlicht slijpt de meeuw
de snavel, bij eb
Vindt de man het beeld niet meer
dat hij kent
Een witlinnen doek geplooid
op het schilderij van de nacht
Haar hoofd schurend onder
de vleugel van de meeuw, bij eb
De wetsteen ontwijkend.
In feite, vergeleken met Kusters en Beurskens, een ouderwets gedicht, ondanks de nieuwe woorden: het gedicht beschrijft in beelden, verhaalt in verbruikt idioom. Schoonheid van her. Een enkele keer al in de jaren '90 schiet de authentieke aandrift in zijn gedichten en ontstaan eenvoudig mooie verzen als In memoriam lei Molin
Broos als een horizon in de winter
Zee noch lucht, noch stem meer over
Lichter dan een meeuweveer, zo sober
Wat er nog blies was minder dan wind
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het licht werd iedere kleur ontnomen
Maatzuiver sloeg vergeten water gaten
Muziek verklonk bij dralend tij. Zeeman
Zonder schip, zonder brug. Keek je terug?.
Er is één dissident, zoals altijd, de ooit taalverliefde Leo Herberghs dreigt te verstikken in woordkarigheid. Zijn hoofd vol met met de grote 19e-eeuwse Romantici, aangeraakt door Tachtigers en symbolisten, maar onberoerd door '50 en '60, blijkt hij steeds minder woorden nodig te hebben om de sporen van de wind te volgen. wolk
even glanst
lucht aan de
rand van
licht, naast
de wolk die één
ogenblik tegen
de wind leunt
en uitrust
In ieder geval, met schrijvers/dichters als Herberghs, Kusters, Beurskens en Van de Waarsenburg en ook met de zich essayistisch breed makende Cyriel Offermans - ooit als ‘dichter’ begonnen - heeft Limburg zijn kwalitatieve achterstand goed gemaakt en is een voedingsbodem ontstaan voor een nieuwe traditie.
Het succes in deze jaren van uitgeverij Corrie Zelen (Ton van Reen), die behalve aan Leo Herberghs, vooral ook aan Limburgse dichters van het tweede plan publicatiemogelijkheden bood, demonstreert de vitaliteit van literatuur in Limburg. Een opmerkelijke uitgave was Soms ben ik de grote condor, een bundel prozaïsche gedichten van Ton van Reen. Dat van al die regionale grootheden, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ik noem Jon Erkens en Koos van den Kerkhof, alleen Miel Vanstreels heeft standgehouden, doet daar niet aan af. Bij Miel Vanstreels, schrijver van minimale, ultra-korte gedichten, komt, zoals bij zovele dichters uit het Corrie Zelen-fonds, iets anders wezenlijks van Limburgse poëzie redelijk onversneden tot uitdrukking: engagement, vormgeving/stilering van de betrokkenheid bij wat de mensen overkomt. Niet politiek zoals bij de vroege Van de Waarsenburg, maar sociaal en intenser. Neem dit gedicht, waarschijnlijk over dood in een verzorgingshuis: Hij ging tenslotte zoals
zovelen gaan,
moegevochten en verlangend
Toen ik het haar vertelde
vlogen er
schreeuwende vogels
uit haar hoofd
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Derde sprongDe jaren '80 geven de laatste inhaalmanoeuvre te zien. Na de kwalitatieve impulsen uit het vorige decennium, gaat het nu om kwantiteit en consolidatie: een gestage stroom van auteurs en publicaties van met Limburg verbonden schrijvers wordt zichtbaar. Wat uit Limburg komt, is vanaf de jaren '80 kwantitatief, kwalitatief en in zijn gevarieerdheid volwaardig bestanddeel van de Nederlandse literatuur. In qm 5 (1990) formuleerde ik het als volgt: ‘Tegen het midden van de jaren '80 begint dan de derde, de laatste inhaalmanoeuvre: een gestage, bont samengestelde stroom van publicaties van met Limburg verbonden auteurs, rijp en groen door elkaar. Het betreft, behalve de al genoemden, auteurs die na hun schooltijd uit Limburg vertrokken om te studeren/te werken zoals Hans Hoenjet, Jan Stassen, Paul Meeuws, Ger Thijs, Ad Hodinius, Peter Lenssen; wat oudere streekgenoten die bleven: Frans Budé, Cor de Hoon, Jean Severeijns, Rosalie Sprooten, Jules Dister, Rob Molin; immigrés als Bertus Aafjes, J.S. Henriksson, Nicolette Smabers, Astère Michel Dhondt, Heiko Philajamaa, Chantal van Dam; emigrés als J. Ritzerfeld en Sal- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vador Hertog; remigrés als Ad van Iterson; verrezenen als Leo Herberghs en Hans Berghuis, en toch ook Paul Haimon. Hiertoe reken ik ook al die scribenten uit kritiek, essayistiek en wetenschap - van wie er al in de jaren '60 actief waren - zoals Ad Fransen, Peter Winkels, Jacques Kersten, Mathieu Lommen, Rob Bindels, J.G.M. Weck, Fred van Leeuwen, de in ander verband al vermelde Hoenjet, Molin en Van de Waarsenburg en Beurskens, Kusters en Offermans; “drs.” Jef Notermans, Fernand Lodewick, Thérèse Cornips, Harry Prick, W. Bronzwaer, K. Reijnders, Marita Mathijssen, Koos Hawinkels, Peter Nissen, Peter Nijssen, Paul Sars, Jos Muyres, Petra Quaedvlieg, Bastiaan van der Velden et cetera.’ Het reikt nog niet helemaal tot de top van de Hollandse Olympus, maar er zijn er genoeg die in de buurt van de eerste viool mogen zitten. Die groei blijkt ook uit nieuwe dichters die zich voorlopig nog melden bij kleine uitgeverijen en een behoudender koers varen. Er is ruimte voor middle of the road: Koos van den Kerkhof, Chrétien Breukers. In de eenvoudige poëtische verwoording past ook de heldere poëzie van Salvador Hertog, het bewogen werk van Emma Crebolder en Miel Vanstreels en de uitstapjes naar kinderversjes van Wiel Kusters. De emancipatie is een feit. In 1985 gewaagde het dagblad De Limburger zelfs van ‘the perfect Limburg connection’: De Gids borg Kusters, Berghuis, Budé, Beurskens en Herberghs in één nummer (1985, 6). Ook in literaire tijdschriften kwamen de nieuwe auteurs uit Limburg aan bod. Het feit dat het literaire tijdschrift Oote, een initiatief van Miel Vanstreels en Jon Erkens, dat uitdrukkelijk een professioneel podium wilde zijn voor Limbugse auteurs, het slechts een jaargang volhoudt, toch één langer dan Beet, relativeert dit evenzeer als het de levendigheid ervan aangeeft. Het werd vooral volgeschreven door dichters die niet echt bij de grote uitgeverijen aan de bak kwamen. Dat is de reden dat de gevestigde progressieve literaire orde er niet veel belangstelling voor had, wat met meningsverschillen in de redactie en financiële problemen tot de ondergang ervan leidde. Het tijdschrift Het Bassin (Maastricht), voor beeldende kunst en literatuur, was een langer en opwindender leven beschoren, maar daar waren dan ook de modernen en professionelen, zoals bijvoorbeeld Wiel Kusters, Hans van de Waarsenburg en vooral Frans Budé actief. De jaren '80 tonen de ontwikkeling van de poëzie in Limburg. Huub Beurskens ontwikkelt zich tot een van de opvallendste Nederlandse dichters, een literaire kameleon bij wie verhalend en taalkunstig vermogen interfereren in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
unieke, steeds weer van gedaante veranderende poëtische teksten. Een dichter dol op het experiment, voortdurend op zoek naar nieuwe vormen, bij wie verhalen en dichten steeds dichter bij elkaar komen. Hij waagt zich aan epische poëzie en manifesteert zich als essayist. Leo Herberghs en vooral Hans Berghuis, tot dan toe vooral bekend als romancier en criticus, beleven een tweede literaire jeugd: de mixture van persoonlijkheid, bezieling, techniek en eruditie levert nieuwe, onnederlandse poëzie op en leidt tot mooie bundels bij Querido en Uitgeverij Plantage. Herberghs hervindt zijn woorden, ook in lange episch-lyrische gedichten, Berghuis vindt inspiratie en thema's in antiek erfgoed, dat hij aanwendt om hervonden levenskrachten te stofferen. Beiden lijken gestimuleerd door het nieuwe literaire klimaat, waarin dichters, ook de buiten Limburg verblijvenden, elkaar regelmatig tegenkomen in een bloeiende literaire-avond-cultuur. In hen verenigen zich oud en nieuw, bij ieder op andere wijze, in oorspronkelijke, sterke gedichten. Hans Berghuis mocht daarvoor palmares ontvangen, de ongrijpbare Leo Herberghs - hier gezien als de prins der Limburgse dichters; daar zijn zelfs Ton van Reen en Wiel Kusters het over eens - zucht nog steeds in het voorgeborchte van de Nederlandse literaire hemel.
Ook in ander opzicht is sprake van oud en nieuw: Wiel Kusters wordt de Kop van Jut der Maximalen en Frans Budé maakt zijn debuut. Met Frans Budé doet de hermetische poëzie haar intrede in de Limburgse literatuur; ook in deze jaren reiken de reflecties uit de spiegel der Nederlandse poëzie tot in het heuvelland. In de gedichten van Budé kom je allerlei lagen herkenbaarheid tegen, die maar moeilijk tot een kenbaar, parafraseerbaar geheel te smeden zijn. Zijn gedichten, zeker in zijn eerste bundels, zijn in zichzelf gesloten taalkunstwerkjes, die gelezen willen worden zonder ze expliciet op hun relatie met de werkelijkheid te bevragen, zonder meteen naar betekenis te zoeken: een even mysterieuze syntaxis als semantiek en, als de dichter ze zelf voorleest, vol even mysterieuze klanken. Liefste,
ik leg mijn handen
op het water, voor jou
bega ik sneeuw,
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die naderhand gevlogen,
snijdt tot op de huid,
de riem van wind, aangetrokken
en smal het bed van slakken,
de natte voeten onderin,
de lucht die warm en zwart,
vol van ijzer, aanbreekt
als weleer.
Bij Budé manifesteert zich wat ook al bij Beurskens een rode draad was: een oriëntatie op moderne buitenlandse poëzie, met name de Duitse: Georg Trakl, Gottfried Berm, Paul Celan. De blik is naar buiten gericht, een internationale oriëntatie die in volgende bundels en in zijn dichterlijke activiteiten alleen maar sterker wordt. Het zal met geografische ligging te maken hebben, oostelijk Zuid-Limburg is een grensgebied met een aloude oriëntatie op de Duitse cultuur, Maastricht op de Franse. Zeker een rol speelden de Internationale Poëzie Festivals die in Maastricht en Heerlen door Wiel Kusters en Hans van de Waarsenburg met succes georganiseerd werden, waardoor tal van contacten ontstonden die in enkele gevallen tot concrete samenwerking leidden, bijvoorbeeld met de Roemeense dichter Marin Sorescu (Herik) en met Oskar Pastior (Kusters). Niet onbelangrijk zijn de pen-activiteiten van Van de Waarsenburg, die allerlei internationale contacten met zich meebrachten - meer dan zichtbaar in zijn bundels in die tijd -, waar toentertijd ook Limburgse dichters hun voordeel mee deden. Als medewerker van het kunstprogramma van de Regionale Omroep Zuid/Omroep Limburg was hij een spin in een cultureel web; zijn publicaties over literatuur in Limburg bevestigen dat beeld. Wat ook opvalt in de jaren '80 is de grote belangstelling van de dichters voor verhalende poëzie, voor gedichten van grote omvang in de vorm van cycli of van episch-lyrisch werk. Hawinkels was in de jaren '60 nog een eenling in dit genre, maar medio jaren '80 nemen Leo Herberghs, met zijn tweede debuut, Maanmuzikanten, en Beurskens met Charme de draad als het ware weer op; ook Kusters waagt zich eraan en nadat Frans Budé - naarmate de bundels vorde- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ren, wordt zijn poëzie opener, mededeelzamer - het probeerde met een aantal cycli, schrijft hij zijn meesterproef Reiziger. Limburgse dichters veranderen en spelen niet alleen graag, zij willen ook vertellen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jaren '90De jaren '90 in Limburg bieden een rijk geschakeerd literair, vooral ook poëtisch landschap en ze brengen de eerste viool: de vsb-Poëzieprijs 1996 voor Huub Beurskens, een nominatie voor 1997, en het verschijnen van kloeke boekwerken waarin verzameld en gebloemleesd werk van Huub Beurskens, Wiel Kusters en Leo Herberghs bijeengebracht is; al eerder, in 1988, waren de verzamelde gedichten van Pé Hawinkels verschenen. De gevestigde namen laten meer of minder geïnspireerd steeds opnieuw van zich horen, vergelijk de ontwikkeling van Berghuis en Van de Waarsenburg. Nieuwe dichters, jonge dichters, vragen aandacht of breken landelijk door. Ze zijn traditioneel georiënteerd zoals Rouke van der Hoek: Ronde van Vlaanderen
Uit de nevels van de winter,
van alle winters
breekt het ruisende peleton
op zoek naar naakte feiten.
Kasseien, regen, lintdorpen. Muur.
Omdat zonder deze inspanning
de lente niet begint
en van wielrenners valt te leren
over onze soort, homo sapiens.
De sluwen profiteren van de sterken.
Wie achterop raakt is verloren.
Soms gaat een knecht voor eigen kans.
Te laat aangevallen is te laat,
te vroeg is fataal.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vorm van de dag. Het juiste moment.
Alles wat achteraf pas bestaan lijkt te hebben.
Liefde. Mannenlevens.
Sommige toeschouwers zijn ziende blind,
zij registreren slechts
kleurige reklamekledij op wielen
op weg naar Meerbeke.
Anderen proberen de koers te lezen
als een verhaal over hun bestaan.
In het donker staan ze nog langs de weg
zich af te vragen waar ze gebleven waren.
Of zoals Paul Hermans: Bladeren vallen
door het geheime niet willen.
In een verborgen schuur
ligt nog wat zon van toen.
Er dringt zich op de voorgrond iets
dat verder achterwege blijft
zoals in het beloken kroos
een hazelaar opnieuw zijn vrucht
door al de kleine wakken draagt
of onder een kastanjeboom
waar bijna niet de lichte wind
terloops een lege schommel wiegt.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Meer experimenteel zoals Jan Roeven: Eindstation. Grauwe halte.
Stapt uit. Wat nu?
Niest twee keer, hard.
Snuit neus in frisse zakdoek.
Goed schoon.
Sigaret, losjes tussen de lippen.
Strijkt rood kopje aan.
Beschermt vlammetje.
Met linkerhand scherm.
Tegen de gore wind. Noorder.
Trekt, trekt, inhaleert diep.
Over de longen.
Blaast blauw/grijs uit.
Wat verwaait.
Kraag van leren jasje omhoog.
Kijkt om zich heen.
Loopt naar uitgang.
Trappen af, de stad in.
Stoplicht, zebra, voetvolk.
Crisis, wat een drukte.
Laat peuk vallen.
De pas erin. Vastberaden.
Zaken voor het plezier.
Als in films en boeken.
Rebel is oude kous.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Of Lucas Hüsgen: [...]
we hadden het overvol café op tijd verlaten
we redeneerden over de marmerboten van de avond
als altijd waaide het verzonnene
dwaling met lust lichtjes en meisjes
jij zei ik verzaak de golving niet
ik voelde tussen deze oliedrums en hopen steen en
autowrakken werkelijk
jouw borsten
ze waren altijd zo
rond ze waren altijd zo wijdend
naar de prachtige tekening van jou
heb ik altijd weer verlangd
maar ach
rustieke zilvermeeuw
hoge toren
voordat het venster binnengolft luister
hij wil zich als het nachtpaard zo naakt
hij steigert zo ook uit golven
hij bij verglijden van water terug in zee
stort stuivend in duister zand
nauwelijks behaard lichaam stil rollend
wandelingen
in de grendelloze godenwoning
orgels
ze zagen eerst ranke rug en billen
bewonderen daarna de voorkant
keuren te prachtig te laks te jong nog
draperen naast nachtkijker
weer over gebogen stoel
de lange doorschijnende
roze gewaden
het tuinpad golft weg
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
over het hersenstammetje vannacht
ik bezweer de formule met een zwiepende twijg
hoor want het martelen hier
zingt sprokes jeugdzang
[...]
Of ze nemen een opvallend eigenzinnige positie in zoals Kreek Daey Ouwens en Ludo Blok, verbonden aan het tijdschrift Millennium, ooit in de weer met poëzie en elektronica, maar nog weinig gepubliceerd. Aan het eind van het decennium lijkt Chrétien Breukers eindelijk door te breken: zijn De Stoofsteeg en andere gedichten vangt recensies in de landelijke pers, en debuteert Paul Janssen. De rol van Singel 262, met name uitgeverij Querido, is opvallend: in haar stallen bevinden zich behalve Kreek Daey Ouwens, Hüsgen en Roeven, ook Wiel Kusters, wijlen Hans Berghuis en Piet-Hein Houben; dat Leo Herberghs daar geen plek heeft gevonden, blijft een raadsel; naast Lucas Hüsgen zou die ‘gekke modernist’ niet misstaan.
Er is meer in deze jaren '90: Emma Crebolder gaat landelijk doorbreken, Ton van Reen begeeft zich weer op dichterlijk pad en in zijn kielzog zoeken Peter Winkels en Huub Graus nog naar eigen stem en taal. Ton van Reen: Een man is zand, hij is zee
Een man loopt het water in
de zee speelt rond zijn voeten
de man fluit
in zijn keel woont een vogel
de man bruist
in zijn huid huist een vis
Man, vogel en vis is hij
hij is een man van de zee
hij is de hand
die naar het water reikt
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij is land
hij is wat hij ziet: zee
hij is vogel
hij is vis
Andere dichters uit het grote peleton blijven gestaag publiceren, vaak in mooie uitgaafles: Eddy Besselsen, in bibliofiele edities: Paul Blondé, of in gewone kaftjes: Lou Heynens. Hoewel Hans Berghuis in 1994 ten grave gedragen wordt - rond zijn tombe verzamelt zich tout literair Limburg -, gaat de ontwikkeling gestaag door. Paul Haimon sterft en krijgt een geruchtmakend In memoriam voor Omroep Limburg, een uitzending die door de historische reflectie achteraf gezien aanzet tot deze uitgave over Limburgse poëzie in de 20e eeuw vormde. In tegenstelling tot Van de Waarsenburg lijkt Kusters een poëtische impasse te boven te komen, Manuel Kneepkens beleeft een buitelende revival. En met hem komt ook poëzie-uitgeverij Herik eindelijk in beeld. Uitgever/organisator Jo Peters biedt tal van Limburgse dichters eersterangs publicatiemogelijkheden. Wat in de jaren '70 nog niet slaagde, lukt in de jaren '90 wel: het blijkt mogelijk eersteklas dichters uit Limburg naast relatief nieuw talent in één, eersteklas fonds te verenigen, inclusief gewaarborgde continuïteit. Herik op zichzelf is al een demonstratie van de vitaliteit van Limburgs dichterschap. Herik was niet de enige, in Heerlen waren Gerards & Schreurs en Huis Clos en in Maastricht was uitgeverij Siber, ook op poëziegebied, actief. Maar er is meer. De brievenboeken van Jan Hanlo zijn verschenen (en verramsjt); Offermans, Beurskens en Kusters houden de voormalige krijtzee in beweging met hun essayistisch proza, ook over poëzie; Pierre Kemp blijft in de publicitaire aandacht; de bijna vergeten Jacques Schreurs msc verschijnt in een becommentarieerde bloemlezing en dichters uit het historisch verleden zoals de romantici Charles Beltjens, die in het Frans dichtte, en Th. Weustenraad worden opnieuw uitgegeven. Dissertaties verschijnen: Paul Sars over Paul Celan, Rob Molin over Adriaan Morriën. Adri Gorissen publiceert over Mathias Kemp en heeft de biografie van Marie Koenen in voorbereiding. Lou Spronck blijft bezig met Felix Rutten. Hans Renders komt met de geruchtmakende biografie van Jan Hanlo; de toneelschrijver Peer Wittenbols maakt van dialogen en columns poëzie, en vindt voor dat laatste een evenknie in Joep Leerssen, in dialect, in het Limburgs Dagblad. Leo Herberghs krijgt van Herik een bundeltje | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kleine essays over zijn werk aangeboden en Willem K. Coumans kwam met een prachtig boek Stille dagen in Maastricht over dichten en poëzie; door auteursrechtelijke problemen in een veel te kleine oplage. Er verscheen een onderzoek naar ‘lezen in Limburg’ van Annemiek Buijs bij de Faculteit der Cultuurwetenschappen, waar nog altijd koudwatervrees heerst met betrekking tot cultuur in Limburg, krijg ik de indruk. Daarnaast belichten ‘literaire instuiven’ en culturele cafés - Tegelen was erom vermaard - oude en nieuwe poëzie, literair Heerlen bracht de door iedereen vergeten 19e-eeuwse Romantische dichter J.M. Dautzenberg opnieuw in de aandacht. Maar er is meer dat het literair klimaat verlevendigt. De Zuidelijke Afdeling van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde blijft actief; er zijn de voorleessessies, tentoonstellingen en jaaroverzichten van het Letterkundig Centrum Limburg, presentaties van dichtbundels in boekhandels, met name De Tribune in Maastricht. Op de tijdschriftenmarkt beweegt van alles. Er verschijnt het speels-serieuze tijdschrift Quality Meat, waarvan ondergetekende uitgever/schrijver is; in Venlo bestaat De Buun met aandacht voor poëzie in Limburg, en Maastricht zag verschillende eigenzinnige initiatieven in enthousiasme smoren. Dat is nog niet alles. Er waren succesvolle internationale poëziefestivals in Heerlen en Maastricht en nationale in Landgraaf (Heriks Dag van de Poëzie) en de bovenmaatse aandacht voor literatuur in de media, vooral de radio (Omroep Limburg), met name in de persoon van Peter Winkels en ondergetekende, en Dagblad De Limburger, met vaste medewerkers voor cultuur/literatuur in Limburg, completeren het geheel. Literatuur in Limburg, poëzie in Limburg leeft, niet alleen op zondag, ook door de week. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ResuméEr is op dit moment, eind jaren '90, veel te beleven in zake literatuur in Limburg, op allerlei niveaus en, dat is gebleven, in een ingewikkeld netwerk van circuits: tekstdichters, dialectschrijvers en arrivés, zij die landelijk meespelen, verkeren wel al incidenteel, maar nog lang niet ongedwongen met elkaar. Tekstdichters tellen ook in de Nederlandse literaire canon nog niet echt serieus mee, en de taal blijft een belangrijke barrière. Maar Gé Reinders troubadoert met zijn sublieme liedjes door heel Nederland en met Rowwen Hèze brullen duizenden kelen mee dat het een kwestie van geduld is tot heel Holland Limburgs lult en Beppie Kraft verschaft velen ook buiten de taalgrens sjoenkelplezier. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar, tussen dialectschrijvers en abn-professionals ‘beweegt’ zich wat. De netwerken van de dialectliteratuur en de Nederlands-Limburgse raken soms al in elkaar verstrikt: intertekstueel ‘tut sich was’. Onder invloed van Gé Reinders is een nieuwe Toon Hermans opgestaan die ook in dialect zingt. Misschien blijkt straks Plat-eweg, een initiatief van Peter Winkels en Paul Weelen, dialect-schrijver en uitgever uit Kerkrade, een mijlpaal: nogal wat auteurs zetten daar de eerste schreden op dialect-pad: van Connie Palmen tot Leo Herberghs, van Ton van Reen tot Frans Budé. Voor de recensent van het Limburgs Dagblad bleek het boek een eye-opener. Het Limburgs dialect wordt salonfähig in kringen waar het tot voor kort taboe was. In de film- en theaterwereld ontstaat al een soort kunstlimburgs, denk aan de speelfilm Krach, aan de activiteiten van Huub Stapel, die met Gé Reinders toerde, en Theu Boermans. Steeds luider klinken de stemmen om in ieder geval het geschreven Limburgs te standaardiseren. Ger Bertholet kluistert Limburg aan de radio. Nu nog de definitieve revolutie in Veldeke, waar Joep Leerssen wel erg kort in de redactie zat en waar Paul Weelen nu het roer schijnt overgenomen te hebben, en in het Letterkundig Centrum Limburg, waar Jo Peters (Herik) tot het bestuur is toegetreden. Met de toename van de kwaliteit, een onmiskenbare tendens, zal het Limburgs zijn benepen odium verliezen en zullen zich er meer schrijvers aan gaan wagen. Zeker zullen er zich nieuwe schrijvers in gaan uitdrukken, misschien gaan de gevestigde namen er een lustig zijpaadje mee op. Wie weet welke grillige wendingen de carrière van een Beurskens, van een Kusters nog kan nemen, wie weet wie er nog in Zuid-Limburgse heuvels, in de dreven van de Maas of in de bossen van Noord-Limburg, missschien wel op leeftijd, inspiratie komt opdoen.
Ook intertalig gebeurt er wat. Limburgs taaleigen wordt opgenomen in de poëzie. Bijvoorbeeld Limburgismen, syntactische én semantische, en ook de eigen literatuurgeschiedenis, zijn in het werk van met name Huub Beurskens en Manuel Kneepkens herkenbaar, ook bij Frans Budé. Neem het gedicht ‘Valkenburg’ van Kneepkens: Kop-
lamp na koplamp lichten ze op
Kniel dan onder de linden, motorrijders van de Zen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daartoe is nu het (maan)licht groen.../
en bid:
Glimworm Heelal, Glimworm Aldebaran,
Hoor, die albino-
merel daar... dat is geen lijster (startend stilte)
dat is Han
Lo
Blijft één probleem. Bij de aanvang van deze schets stipte ik het al aan. De vraag of Limburgse literatuur bestaat, krijgt vanuit zuidelijk perspectief een bevestigend antwoord, tenminste voor wie er literatuur-in-abn op een vanzelfsprekende manier toerekent, en vele vragen openlaat. Vanuit Nederlands perspectief ligt dat veel moeilijker. Limburgse literatuur in het Nederlands is gewoon Nederlandse literatuur: althans voor wie taal het enige criterium is. Toch? Toch bestaat er iets als Antilliaanse literatuur, Ierse, Oostenrijkse. Taal is dus geen uitsluitend criterium, dat bewijzen ook de vele comparatistische publicaties van de laatste jaren. Dit maakt de vraag relevant of de hier opgevoerde dichters behalve hun geografische identiteit - in een aantal gevallen discutabel - iets delen en of hen dat onderscheidt van de mainstream der Nederlandse literatuur. Dit klinkt als slagen in de lucht. Maar er is een theoretisch kader, ik vermeldde het al in de inleidende opmerkingen. Het concept invented tradition, het construeren en cultiveren van een (literaire) identiteit, maakt deze notie aannemelijk, kan misschien zelfs als hypothese gelden. Joep Leerssen was overigens degene die onder de titel ‘Literatuur op de landkaart: taal, territorium en culturele identiteit’ in het tijdschrift Forum der letteren (1993) mij op het idee bracht. Al lang wordt ‘Limburgs’ incidenteel als tekstkenmerk gehanteerd in recensies: H. Marsman rept in een recensie over de verzen van de jonge Robert Franquinet van ‘diaphone luciditeit’, Ab Visser schrijft over ‘de signatuur van het zui- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den’, Haimon kreeg ermee te maken, Kusters, Kemp en Hawinkels, en heel expliciet, nog niet zo lang geleden gewaagde Aad Nuis in verband met Ton van Reen over een ‘Limburgse jeugdgolf’. Hans van de Waarsenburg, in de tijd dat hij zich nog veel met literatuur uit Limburg bezighield, ging een stap verder; hij was een van de eerste nieuwlichters die Limburgse schrijvers als groep onderscheidde en beschreef. Hij bevond voor hen kenmerkend hun woordverliefdheid, de productiviteit, en gelijk had hij; de criticus Rob Schouten - in een wat breder perspectief - onderscheidde de zuidelijke literatuur op grond van een manifeste internationale gerichtheid, vooral op Frankrijk en Duitsland, en op de flap van zijn laatste bundel essays wordt de vraag gesteld of Limburgse dichters anders dichten. Ik zelf maakte in qm 5 (1990) een kleine catalogus van kenmerken, waaronder: karakteristieke couleur locale, typisch Limburgse motieven en thema's, niet ‘romantisch’, zoetsappig of chauvinistisch maar geëngageerd, bescheiden rol van ironie en sarcasme, dominante aanwezigheid van de tijdgeest, grote productiviteit en omhaal van woorden. Nu zou ik daar aan toevoegen: niet afkerig van experiment, publicatiedrift, schrijflust en pre-occupatie met vertellen. Het is overigens opvallend dat vanaf de jaren '60 schrijvers-in-abn zich nooit als Limburgs gepresenteerd hebben, misschien afgezien van een initiatief als Beet en in de jaren '50 Galerie Zuid. Dit in tegenstelling tot de vorige generaties, men leze er de geschiedenissen van Hans Op de Coul en Ine Sijben op na. In mijn bevind van zaken wil ik nog twee dingen benadrukken: moderne Limburgse dichters verhalen graag, ze houden van het experiment en ondanks - of door? - hun oriëntatie op de Randstad zijn ze breed en internationaal georiënteerd. Ze schrijven in ieder geval typische poëzie afkomstig uit een grensgebied, poëzie waarin meer dan één nationaliteit, één cultuur, meer dan één traditie traceerbaar is. De moderne dichters vertonen in de eerste fase van hun ontwikkeling duidelijk de neiging aansluiting te zoeken bij in Nederland vigerende stromingen, maar op den duur wordt het internationale aspect in velerlei vormen steeds meer zichtbaar. Frans Budé is bijna prototypisch in dit opzicht. De Maastrichtenaar ontwikkelt zich steeds meer tot een dichter wiens inspiratiebronnen en activiteiten steeds duidelijker euregionaal zijn, wat ook blijkt uit zijn drukke vertaalwerkzaamheden. Zijn poëzie is zonder de Duitse traditie niet plaatsbaar. Dit geldt ook voor Leo Herberghs, wiens werk bovendien intens verankerd is in de klassieken, wat evenzeer geldt voor de late Hans Berghuis. Ton van Reens recente gedich- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten staan bol van Afrikaanse thema's en motieven, spelen zich zelfs daar af; datzelfde geldt voor een deel van het werk van Emma Crebolder. Wiel Kusters' bemoeienissen met Oskar Pastior en Marin Sorescu maakten hem nog taalspeleriger dan hij al was. Internationaliteit spreekt ook uit de intertaligheid: het door elkaar gebruiken van talen in een tekst, denk aan Kneepkens, Hüsgen en Roeven, maar ook aan Joep Leerssens kleine roman Muringe. Verrassend is Au pays du tendre mosan noir (Herik 1993), de frivool bereide haché limbourgeoise van Manuel Kneepkens, een bundel die ook interessant is omdat hier structureel een literair spel in de vorm van citaten en allusies gespeeld wordt met Limburgse voorgangers als Kemp en Hanlo, waarmee de eerste knopen in een Limburgs intertekstueel weefwerk gelegd zijn, een web waarin ook Wiel Kusters essayistisch meeweeft. Kneepkens' toch ietwat ondergewaardeerde poëzie - het lot dat iedere minor poëet met zich meedraagt - is misschien wel het meest typisch Limburgs: speels, meertalig, modernistisch, Limburgse couleur locale, betrokken, bezield en niet voor één gat te vangen. Waarmee Kneepkens en Kusters, met wie ik dit overzicht begon, weer bij elkaar gebracht zijn. Kortom. Er heerst in Limburg een levendig poëzieklimaat waarin redelijk veel, kwalitatief goede dichters publiceren en gelezen worden - de literaire-avondcultuur beleeft een hausse -; er zijn uitgevers en uitgeverijtjes actief, ook in de marge; er ontstaat een, hoewel nog brekebenige, tijdschrifttraditie; er is polemiek; er zijn internationale contacten, de schroom en schaamte voor de moedertaal verdwijnen en de regionale dagbladen maken er heel wat werk van: Dagblad De Limburger, minimaal drie pagina's per week in een speciale boekenbijlage, en het Limburgs Dagblad met, voorlopig nog, één boekenpagina per week. Omroep Limburg/li tot nou toe een spilfunctie vervullend, laat even wat steken vallen: het speciale boekenprogramma van Peter Winkels is verdwenen en komt voor minder dan de helft terug. Ontwikkelingen om in de gaten te houden. Er is veel in beweging. Landelijke uitgeverijen tonen er een belangrijk deel van, maar ze representeren lang niet alles. Er hernieuwt zich een oude traditie, een moderne traditie is al ontstaan, en dit alles zal straks nog meer schrijvers opleveren, ook grote. Wie weet neemt Huub Beurskens zich eens een keer wat meer tijd, of Wiel Kusters; wie weet kruipt Cyriel Offermans wat langer in de huid van Peter Dumoulin, wie weet komt Leo Herberghs in de literaire hemel, gesecondeerd door Frans Budé. Wie weet? Er is beslist meer! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geciteerde gedichten
|
|