Maar er is meer... Poëzie van Limburg in de twintigste eeuw
(1999)–Hans Op de Coul, Ben van Melick, Ine Sijben– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 158]
| |
[pagina 159]
| |
‘Vindt gij ons streven nuttig? Help ons dan aan twee abonnees en geef dit nummer verder. Zijt gij het niet met ons eens, werk dan met anderen mee aan den ondergang van ons volk.’ Het valt niet aan te nemen dat veel mensen zich in 1937 voor dat laatste verantwoordelijk voelden, toen het Limburgse literaire tijdschrift De Schalmei, ondanks deze ferme oproep, al na één nummer sneefde. De redactieleden Jacques Schreurs en Paul Haimon zouden elkaar bijna tien jaar en een wereldoorlog later weer vinden in de opzet van Zuidenwind. Beide bladen staan geheel in de traditie van de katholieke emancipatie en het Limburgs zelfbewustzijn. ‘Zuidenwind was geen podium voor dichters, maar voor het bestaand bestel’ zou Hans Berghuis in januari 1986 zeggen in een radioprogramma van Jules Dister.Ga naar margenoot* Desondanks leverde Berghuis ooit één gedicht aan het blad: ‘ik moest gewoon mijn brood verdienen.’ Want de macht van de uitgever, de Culturele Raad Limburg, was niet te onderschatten, om nog maar niet te spreken van de Katholieke Centrale van Standsorganisaties in Limburg, die het blad financieel ondersteunde. Bij het zelfde radiogesprek zat ook dichter Willem K. Coumans, samen met journalist Oscar Timmers en kunstenaar Nic. Tummers verantwoordelijk voor het tijdschrift Galerie Zuid. Met Coumans gaan we terug naar het Heerlen van 1953, waar boekhandel Winants functioneerde als cultureel centrum. ‘Daar had je ene Gerard Dijkman, dat bleek later Wies Moens te zijn die in België ter dood was, veroordeeld en bij Winants ondergedoken zat. Aanvankelijk liet zich dat heel aardig aanzien, hij organiseerde lezingen. Maar op een moment had hij het over Zat Kind toen het ging over de beeldhouwer Ossip Zadkine. Ik wilde een lezing houden over Gerrit Achterberg. “Nee, dat kan niet, dat kan natuurlijk niet, dat is een moordenaar!” zei hij. Ik heb die lezing toch gehouden, maar zijn verzet was heel groot, en vooral heimelijk. En uit verzet tegen die mentaliteit daar, bij die boekhandel, zijn we toen Galerie Zuid begonnen. In een bruine kroeg in Heerlen hielden we tentoonstellingen en voordrachten. In het tijdschrift publiceerden we de eerste gedichten van Hanlo; Lucebert stond erin, en besprekingen over de kunst van Karel Appel en Constant.’ Galerie Zuid, inclusief het blad, kreeg dankzij de kunstminnende burgemeester van Grunsven honderdvijftig gulden subsidie van de Gemeente Heerlen. Dat bedrag hing ooit aan een | |
[pagina 160]
| |
zijden draadje: ‘Ik had Pierre Kemps “De la musique avant toute chose” gepubliceerd, dat gedicht over het urineren. De gemeenteraad had het over pornografie, maar dankzij het pleidooi van van Grunsven kon Galerie Zuid verder.’ Coumans trof Hans Berghuis enige tijd later in de redactie van De Bronk, door Galerie Zuid niet lang daarvoor een ‘folkloristisch blaadje uit Valkenburg’ genoemd. ‘Wij hebben willens en wetens meegedaan aan De Bronk’ vertellen ze aan Jules Dister in 1986. De poging om het tijdschrift van binnen uit open te breken voor alle kunststromingen liep bij Coumans stuk op het optreden van de katholieke censor. Berghuis kon verdwijnen nadat hij de conclusie had gepubliceerd van een enquête die beiden hadden gehouden over ‘de culturele situatie in Limburg’. Die conclusie luidde, volgens Hans Berghuis in 1986: ‘Limburg is provinciaals, conservatief en mist notabelen met culturele belangstelling.’ De reden voor het radiogesprek over ter ziele gegane literaire initiatieven was overigens het kortstondige bestaan van het blad Oote, waarvan het eerste nummer verscheen in september 1984, en het derde en laatste in maart 1985. | |
De experimentelenIn 1956 werd de toen zesentwintig-jarige Willem K. Coumans geïnterviewd in de radioserie ‘Literair Profiel’ van de Regionale Omroep Zuid.Ga naar margenoot* Galerie Zuid is net ter ziele. Hij draagt twee van zijn gedichten voor: Nocturne iiGa naar margenoot*
Avonduur:
De stemmen verstommen
In een blik van stilte
De mens is één moment
Van eenzaamheid vervuld
Dromen zijn bedrog
Maar de mens is één moment
Gehuld in stilte
En niet gerust
Voordat hij slaapt in leegte
Als de engel van de slaap hem kust
| |
[pagina 161]
| |
Jij bent voor mijGa naar margenoot*
Jij bent voor mij
als de zachte bedding
van een rivier
rusteloos stroom ik
door jou heen
Onze vingertoppen
hebben voeling met elkaar
zo ontvang jij de berichten
die ik uitzend
en onbewust en gretig
neem je
wat jou toebehoort
De jonge dichter somt zijn favoriete dichters op: Marsman, Achterberg, Nijhoff. En natuurlijk de experimentelen, waartoe hij rekent: Lucebert, Guillaume van der Graft, Simon Vinkenoog, Gerrit Kouwenaar, Jan G. Elburg. Van katholieke dichters moet hij niets hebben, hoewel Gabriël Smit ‘wel eens iets aardigs doet’. Meer nog dan de gedichten van Willem K. Coumans zelf is dit lijstje voor de redactie aanleiding om Fernand de Louvick, huiscriticus van de omroep, op de experimentelen los te laten. Honderdduizenden zijn ingewijd in de Nederlandse letteren door zijn talloze malen herdrukte schoolboek Literatuur: geschiedenis en bloemlezing dat hij in 1958 schreef onder zijn echte naam: Fernand Lodewick.Ga naar margenoot* ‘Het eenvoudigste antwoord dat men zou kunnen geven aan die vele geërgerden of soms ook alleen maar goedwillende niet-begrijpende lezers van moderne poëzie die ons vragen: wat bedoelen die experimentele schrijvers toch? - ik zeg, het eenvoudigste antwoord op deze vraag zou kunnen bestaan uit een citaat van Archibald MacLeish:Ga naar margenoot* “a poem should not mean but be”. Een gedicht moet niet iets betekenen, het moet zijn. Helaas zou dit antwoord niet alleen erg kort maar ook nogal onbevredigend zijn. En zo kan het zijn nut hebben om - door op enkele kenmerkende facetten te wijzen - de belangstellenden te hulp te komen. De - wat we nu noemen - experimentele poëzie, is niet iets na-oorlogs en | |
[pagina 162]
| |
nog veel minder iets typisch Nederlands. We vinden het verschijnsel in de West-Europese letterkunde van, zeggen wij, de laatste veertig jaar. Als eerste kennismaking zou ik dan willen noemen: de functieverandering van de beeldspraak. Was het eerst zo dat de beeldspraak functioneel was, bij de experimentelen werd zij autonoom. Diende zij dus vroeger om een bepaalde gedachte te verduidelijken, een voorstelling plastisch te maken, in de moderne dichtkunst zijn de beelden geen begeleidingsverschijnsel maar ze zijn het gedicht zelf. Hiermee hangt in zekere zin samen een tweede verschijnsel: namelijk dat van het automatisme. Het redenerende verstand moet zijn vooraanstaande plaats afstaan aan de niet-opzettelijke associatie: een beeld, een woord, een klank roept een ander beeld, woord, klank tevoorschijn. In Louis Paul Boons ‘De kleine Eva uit de Kromme Bijlstraat’ heet de adjunct-commissaris Van Tast, en de schrijver vervolgt: Adjunct-commissaris van Tast, fantastisch, maar tastend het eerste tandrad... enzovoorts. Om het met de woorden van Buddingh' te zeggen: het verband in hun verzen is overwegend associatief en niet causaal zoals bij de vroegere dichters. Deze twee facetten, de autonome beeldvorming en het associatieve verband, zijn mijns inziens de meest wezenlijke vernieuwingen. Behalve deze eigenschappen, waardoor het vers anti-rationalistisch, anti-esthetisch en anti-anecdotisch wordt, wijs ik als derde factor aan: de grote lichamelijkheid van de beeldspraak. ‘De boom heeft bevroren vingers’, schrijft Bert Voeten. En Rodenko: ‘het licht is op een baar de kamer ingedragen’. Vervolgens merken we op: een zich vereenzelvigen met de natuur, hetgeen dus iets wezenlijk anders is dan beeldpraak ontleend aan de natuur. Enkele voorbeelden: ‘Als alle mensen eensklaps bloemen waren’ van Leo Vroman, ‘Water mijn grote zuster’, Jan G. Elburg. Tenslotte nog een opmerking over de vorm van het gedicht. Dat de experimentele of atonale dichters een geheel vrije vorm wensen, dus geen regelmatige strofenbouw, geen metrum, geen rijmdwang, ligt voor de hand. Immers, de gesloten vorm maakt van het gedicht een geheel, met andere woorden, isoleert dit van de rest, en de schrijvers willen juist deel uitmaken ván, vervloeien mét de wereld. Daarom ook blijft de interpunctie vaak achterwege, ook deze immers verhindert het naar alle kanten open staan. Als beeld van een dynamische, chaotische wereld zijn de moderne gedichten ook vaak chaotisch in hun woordopeenstapelingen. De vertrouwde syntaxis heeft zijn spankracht, het veelge- | |
[pagina 163]
| |
bruikte woord zijn expressie verloren en beide worden vaak stukgebroken om, in een gewild primitivisme, terug te keren naar de oorsprong.’ | |
Van omnibus naar paperbackLodewicks lesje literatuurgeschiedenis was nodig in 1956. Bijna niemand las experimentele dichters zoals Lucebert en Gerrit Kouwenaar, en dat gold ook voor de Nederlandse prozamodernisten: Willem Frederik Hermans en Gerard van het Reve. Uit een cbs-enquête uit 1956 blijkt een grote behoefte bij lezers aan ontspanning en boeken met een goede afloop, geen enkele ondervraagde bleek genegen ook maar iets van de modernisten en experimentelen te lezen. Een grote invloed in de katholieke regio's had trouwens het idil (Informatie Dienst Inzake Lectuur te Tilburg) dat het lezen van problematische boeken strikt voorbehield aan ‘geestelijk volwassenen’. Wat er wel in de boekenkasten stond: gebonden romans, dikke omnibussen en trilogieën: Circusleven, Eeuwig zingen de bossen, Hoe groen is mijn dal, Sil de strandjutter, Ciske de Rat, Kees de Jongen, De commissaris vertelt. Wie waren de populaire schrijvers: Ina Boudier-Bakker, Anne de Vries, A.M. de Jong, Jan de Hartog, A. den Doolaard, Willy Corsari. Jan Mens, Johan Fabricius, Antoon Coolen en Herman de Man haalden verkoopcijfers van tussen de honderdduizend en tweehonderdduizend exemplaren. Van Reve's De avonden, nu gezien als van beslissende betekenis voor de na-oorlogse literatuur, werden in lang slepende jaren tenslotte zevenduizend exemplaren verkocht. Hermans' De tranen der acacia's haalde in acht jaar de drieduizend stuks. In 1960 komt de omslag. De Bezige Bij heeft net Het stenen bruidsbed, de eersteling van Harry Mulisch, uitgegeven als reuzenpocket. Willem Frederik Hermans, Gerard van het Reve, Jan Cremer en Jan Wolkers zullen volgen. De paperback verovert het grote publiek. Het zijn vooral de jongeren die de modernen lezen: ze identificeren zich met de voornamelijk jonge, vaak immorele helden van de romans, die zich afzetten tegen de conventies van de oudere generatie. Het enige soort literair proza dat vanaf de zestiger jaren nog in gebonden vorm verschijnt is de streekroman. De noorse trilogieën dalen af naar het keukenmeidennivo.Ga naar margenoot* Sex, zwarte wanhoop, homofilie en de absurditeit van het bestaan zijn voortaan de thema's van de hoge literatuur. In duistere jazzkelders wordt rode wijn gedronken, enige narcotica gebruikt en vooral veel gefilosofeerd. Je draagt een | |
[pagina 164]
| |
zwarte coltrui, je leest Sartre en Camus, je bent existentialist, humanist of nihilist. Later, tijdens de Vietnamoorlog ben je anarchist, pacifist, maoïst, leninist of trotskist. Het kapitalistische westen wordt snel rijker. Er komen subsidies waar kunstenaars van kunnen leven en werken, elke jongere heeft recht op een studiebeurs. Je studeert op de sociale academie, op de kunstacademie, of je doet aan nu vrijwel uitgestorven zaken als andragogiek, politicologie of culturele antropologie. Je studie maak je niet af. Je bent hippie, je haat de burgermaatschappij. Spellen doe je zonder x-en, c-tjes en hoofdletters. In de steden en aan de universiteiten begint het te rommelen, de verbeelding komt aan de macht, ook in Limburg. | |
BeetHet is 1966. Een paar jongeren richten het literaire tijdschrift Beet op, dat na het eerste nummer onmiddellijk inslaapt. In redactie zitten onder andere Willem K. Coumans, Kees Simhoffer en Pieter Beek. De 25-jarige Ton van Reen geeft het blad vanuit Helden uit en schrijft mee. Voor de cover van dat eerste en enige nummer maakt Hans Mol een literaire ready made: een reclametekst voor Kukident Haft-Crème: Bei richtiger Anwendung
sitzen sogar ältere Gebisse
zehn bis zwölf Stunden
absolut fest.
Sie können jetzt ohne Furcht
sprechen, lachen
singen, husten und niesen.
Danke.
Hans MolGa naar margenoot*
Kees Simhoffer en Willem K. Coumans interviewen de Maastrichtse kunstenaar Ad Visser voor Beet. Veel waardering is er voor zijn primitiviteit en natuurlijkheid: zijn materiaal haalt hij gewoon van de straat. Echt schilderen is er niet meer bij: ‘Gewoon met een lasapparaat sodemieteren’. Ad Visser is over | |
[pagina 165]
| |
spannen, maar zo hoort dat ook, zijn kunst is speelse therapie. Willem K. Coumans levert ready mades, een over het gevangeniswezen, de andere over Scott Carpenter in Sealab waar de hoge druk en de aanwezige helium de astronauten Donald Duckstemmetjes bezorgen. Leo Cuypers schrijft over de free jazz van Ornette Coleman, Pieter Beek bespreekt onder andere de nieuwe Franse Cinéma Vérité en schrijft een paar korte gedichten. Een jaar daarvoor won hij de vara-poëzieprijs. Alles is alledaags, absurd en cynisch bij Beek.Ga naar margenoot* ik dacht nog
waarom steekt jan nu de straat over
maar jan wist niet
wat ik dacht
en
liep
rustig
door
opeens
zag ik god
als een gek
door de stad fietsen
en hij floot het
ave maria (met losse handen n.b.)
de moord
de vrouw zei
hiermee kan ik god vermoorden
en tilde
een
twee
drie
vier
vijf
zes
rokken op
| |
[pagina 166]
| |
Kees Simhoffer levert een verhaal ‘Het oog in de driehoek’ voor Beet, het perspectief is dat van een gefrustreerde, door erotische gevoelens gekwelde puber. Het verhaal begint omineus: ‘De rode konten van de mandrillen is alles wat hij zich ervan herinnert’, en eindigt aldus: ‘Zijn kussen zit vol bruine vlekken. In zijn slaap heeft hij zijn puisten weer eens opengekrabd.’ Ergens tussen die twee zinnen belandt de jongen in een smoezelig boekhandeltje, waar een vrouw van een jaar of vijftig zonder schoenen, want ze heeft last van haar eksterogen, rondloopt: ‘Terwijl ze door kletst, kijkt hij omlaag naar haar benen waarop de aders haar hele leven in kaart hebben gebracht. Haar voeten zitten vol blauwe harde knobbels. Hij ziet haar al met haar benen in een teil water zitten om de zaak te weken. Hij kent dat van zijn moeder. Iedere zaterdagavond. En als je er wat van zegt, kan je nergens tegen. ‘Dan moet je maar niet kijken. Of had je soms graag, dat je moeder zich liet vervuilen? Wacht maar tot je zo oud bent als ik. Er kan in ieder geval niemand zeggen dat ik niet zindelijk op mijn lichaam ben.’ En dan tilt ze haar benen op om ze te laten uitdruppen en stapt op een handdoek. Wanneer ze haar eksterogen met een scheermesje begint te bewerken, is hij de kamer al uit.’Ga naar margenoot*
Jan Hanlo, de leraar Engels, levert twee Engelstalige gedichten, en lijkt alleen op zichzelf. Without a nameGa naar margenoot*
your soft hair waves in the wind
your skin is fair like white stone screenings
I think of your eyes and look at your mouth
which is Wne and not liable to Wnd fault with
wild foxgloves grow here
and plumes of purple willowherb
between the stems of the pinewood trees
and you are here and beautiful enough you look to me
your eyes' pupils are big and black
yet shining like two lamps
| |
[pagina 167]
| |
[pagina 168]
| |
[pagina 169]
| |
the sound of your voice like a real amati
euphonious and with good overtones
astonished I see an angel alike
are you you laugh and my heart beats
my homage you take as only appropriate
you Beek me - incalculable one - and you don't go away
| |
KuurEen tweede tijdschrift duikt in 1964 op in Maastricht waar de Venlonaar Bart Brenneker op dat moment verblijft: Kuur. Onmiddellijk slaapt ook dat blad in, maar wordt herboren in 1966, als derde jaargang. Vanuit Noord-Limburg breidt het blad zich uit naar Brabant en dan volgen vele Nederlandse provincies, vooral in de oostelijke hoek. Kuur wordt ondersteund door een enorme, democratisch gestructureerde en daardoor traag werkende redactie van jongeren. Een keus uit de medewerkenden in de loop der jaren: Ton van Reen (die afhaakt in 1967), Hans van de Waarsenburg, bert s.a. peto (Bèr Miesen), Emile van der Ven, Bart Brenneker, Marianne van More, Peter Schuddeboom, Alan Ginsberg, Hans Vlek. De inhoud bestaat uit ready mades (‘de kranteman van gerookt / vlees verkoopt grauwe kranten / aan de radioaktieve arbeiders / op een rode brommer goede / avond zeggen ze...), tekeningen, foto's, liedjesachtige teksten, poëzie over sex, agressie en jazz, alternatieve typografie, een verhandeling over konkrete of ‘spatiale’ poëzie, de mens is een dier is een mens. In 1967 verhuist de redactie naar Eindhoven. Het derde nummer (1967) heeft een cover met een in die tijd mateloos populaire blubberprojectie erop, het vierde uit hetzelfde jaar een program van vijf punten: onafhankelijk, vrijheidlievend, progressief, open voor schrijvers die iets te zeggen hebben, stem van de jongeren in het nederlandse taalgebied. Er is een essay van de vlaming Frans de Peuter die drie soorten poëzie onderscheidt: de evasieve, de stationnaire en de invasieve poëzie, waarvan de laatste zijn voorkeur heeft. Kuur wordt in 1967 dikker en dikker en kan de kopij op een gegeven moment niet meer verwerken, gevolg van het democratische principe dat elk redactielid (het waren er tientallen) de ingeleverde bijdragen moest kunnen beoordelen. Het principe wordt dan ook losgelaten. | |
[pagina 170]
| |
In 1968 ontploft de westerse wereld. Vietnam, Bob Dylan, de studentenrevoltes in Parijs, Amsterdam en Berlijn. Het tweede nummer van Kuur, dat intussen nieuw tijdschrift heet, heeft als cover de beroemde foto van de neergeschoten Che Guevara, met de tekst ‘ernesto che guevara / morgen is vermoord/ 9 oktober 1967 / na christus’. Verhandelingen over Che, over Rusland en atonale muziek, teksten bestemd voor de vpro. Na 1968 zal de wereld veranderd zijn, en ook Kuur blijkt verdwenen als de kruitdampen zijn opgetrokken. Een keuze uit Kuur 1966-1968. Peter Janssen met een van zijn aforismen: Wiel Kusters, 19 jaar jong, en gezien de laatste regel, alreeds verliefd op zijn latere echtgenote: ballade van de luchtkoker
‘door lege ademloze kwintengangen’Ga naar margenoot*
zelden draaft de oude schutter
achter de goede gaven
van het verleden Hoe goed?
men weet dit na te meten
meetbaar het vlak van voeten
en bodem de lijn van dak
en schedelpan Te noemen:
een ruimte-innemend proces
procedeer tegen dit omvatten
- een raad als een patroon
| |
[pagina 171]
| |
want op zoek naar zijn ladder -
maar rekken is hetzelfde
eveneens het vuurwerk
wordt ontkleed Men schroeft
De keel klemt zich rond
een staaf van lucht
wappert de handboor en
ontmaskert de gemene steen
vervolgens
massa wordt stem en handgebaar
(let op de schuddende hoofden)
waarvan denkbeeldig de afmeting:
architektoniese verwildering
en Peter Schuddeboom dicht: Heel snel levenGa naar margenoot*
je moet denken dat alles goed is;
je hoort er ook bij;
zit bij je vrienden;
je drinkt
komt dat leven over je heen;
hang je weer op
rol je weg met de snelheid;
alle richtingen lopen uit straten;
je bent alles wat je hebt
| |
[pagina 172]
| |
en zorgvuldig praat je je na;
dan verlaat je wat gewoon is
zet je je over het geval met dinges heen;
komt 16.05 uur niet terug
| |
[pagina 173]
| |
En tenslotte, een vraaggesprek door Hans van de Waarsenburg met een zekere Hades, die op dezelfde pagina een gedicht aldus begint: i. oo / de situasies (x1 x2 x3 &c) waarin / n diadise interaksi (aΩb) te opserveren etc etc. Het vraaggesprek is even wezenloos, en eindigt op de volgende wijze:Ga naar margenoot* houd je van banaliteiten? | |
Ton van Reen: een geval apartKonkrete poëzie wilden ze schrijven bij Kuur, en Ton van Reen maakt er een belangrijk deel van zijn huisstijl van, niet alleen in zijn gedichten, maar ook in zijn veel bekendere prozawerk. Hij doet dat door twee elkaar schijnbaar afstotende elementen in een alchemistisch proces met elkaar te verbinden: De vertelling en het autonome, op zichzelf staande en naar niets verwijzende beeld. De Limburgse jaren vijftig worden vaker het belangrijkste thema van Van Reen genoemd. Waarschijnlijk vormen ze alleen de voedingsbodem van zijn oeuvre, hij is niet de enige kunstenaar die puurt uit zijn puberteitsjaren. Veel belangrijker bij Van Reen is het opgesloten zijn, in een overheersende cultuur, in een bepaalde tijd, in het eigen lichaam. Opgesloten zijn en het ook nog weten, eruit willen en dat lukt niet, het besef van een ander bestaan dat onbereikbaar is. Een korte cyclus uit Kuur, 1966: | |
[pagina 174]
| |
Ons huisGa naar margenoot*
in ons huis
waren de kamers behangen
met schaduwen
men praatte altijd zacht
want de muren hadden oren
hoewel nooit iemand wist
wie er zou kunnen luisteren
en of het de moeite wel waard was
om over ons
iets te horen
in de kamer
van mijn vader
werd zijn leven
doorlopend tentoongesteld
aan de muren hingen wapens
net een verzameling
dode reptielen
uit een andere wereld
op de jacht neergeschoten
schrikgrage dieren
met glazen ogen
die aldoor verwonderd waren
bleven ons
onophoudelijk aanstaren
in verstarde houdingen
alsof ze het nog steeds niet
konden aanvaarden
voor goed dood te blijven
| |
[pagina 175]
| |
op tafel
stonden vliegtuigmodellen
glanzende pestvogels
die steeds weer
voor mijn ogen
bleven starten
om mijn vader weg te voeren
naar waar ze hem zouden vermoorden
op de schouw
lagen de voorwerpen
die hij dagelijks gebruikte
tastbare zintuigen
die ons dag en nacht
bleven waarnemen
niemand van ons zou het wagen
ze ooit te beroeren
zijn jassen in de kast
hielden de armen
gewoontegetrouw
omhoog gestoken
(dit bleef het teken)
zo hielden wij
onze dode
levend
In 1967 las Ton van Reen ‘Ons Huis’ voor bij de Regionale Omroep Zuid, bijna twintig jaar voordat hij als prozaschrijver de thematiek uit dit gedicht verwerkte in zijn bekendste roman Het Winterjaar. Fred van Leeuwen sprak toen met hem.Ga naar margenoot* fvl: ‘Dit huis maakt sterk de indruk het huis te zijn waarin een zeer jonge Ton van Reen gewoond heeft...’ ‘Ja, dat was het, het is een stukje autobiografie.’ fvl: Een huis, voornamelijk gevuld door een vader... | |
[pagina 176]
| |
‘Door de afwezigheid van de vader werd het huis gevuld. Je kwam hem altijd tegen in vertrekken, overal hingen foto's aan de muren. Je wist eigenlijk niet wie het was, het was een volslagen vreemde. Je moest er eerbied voor hebben, respect, en je had er alleen maar angst voor...’ In 1969 groepeerde zich in Heerlen een club activisten, ze richtten de uitgeverij annex tijdschrift ‘d'r paol’ op. Van Reen zat er bij. Uit datzelfde jaar een gedicht voor Heerlen van hem. Gedicht voor de stad HeerlenGa naar margenoot*
Als ik in mijn flatje
aan de Heerlense Peter Schunckstraat
onder de douche sta
en de warmwaterkraan opendraai
denk ik meestal geschrokken
dedju
er zal toch geen gas uit de sproeier stromen?
of
hoor ik niet de rijen stampende poten
van geuniformeerde schutters
die elf hoog langs marcheren
en hun geweren op mij richten
om mij voor altijd duidelijk te maken
Gewaer op de pens en stank sjtief?
En zek ich sjeet dan sjuut geer neet!
En zek ich paaf dan sjuut g'um aaf!
De dood staat dichter bij de dichter
Het oeuvre van Ton van Reen heeft ook een exotische kant, die bij nader inzien niet zo exotisch blijkt: Afrika. Een inspirerende oom die missionaris was, een | |
[pagina 177]
| |
jongensdroom; zo eenvoudig is de lijn van Limburg in de jaren vijftig naar het oerwoud van Kenia. Want Van Reen schrijft in zijn Afrikaanse verhalen en gedichten niet over het Afrika van de miljoenensteden met hun gigantische slums, het lijkt of hij ook in Kenia op zoek is naar de jaren vijftig: toen alles nog leek te kloppen omdat iedereen muurvast zat in zijn rol, bepaald door een verstikkend cultureel systeem dat mensen tot slachtoffer maakt. Ton van Reen vertelt zijn verhalen in op-zich-zelf-staande beelden. ‘In de moderne dichtkunst zijn de beelden geen begeleidingsverschijnsel maar ze zijn het gedicht zelf’, zei Fernand Lodewick in 1956. Twee Afrikaanse gedichten uit 1991. De krijgerGa naar margenoot*
de krijger is een pronkende haan
met een kleurige kam van klei
hij siert zich met veren
en lonkt naar de vrouwen
kinderen kruipen voor hem weg
honden sluipen terug naar hun hok
meisjes weren hem af of brengen hem bier
hij scherpt zijn mes met zijn zweet
en tekent zijn naam in de lucht
hij snijdt het daglicht rood
wind verspreidt het gerucht van zijn boosheid
maar hij wacht en bouwt zijn woede op
de dood slaapt in zijn hand
hij gooit zijn speer voor zich uit
en spant de boog van zijn eer
zijn geest vliegt als een pijl weg
hoog boven de bomen
| |
[pagina 178]
| |
[pagina 179]
| |
Mannen van KachelibaGa naar margenoot*
de mannen van Kacheliba zijn slapende slangen
rustig en zeker liggen ze in het gras
maar klaar om toe te slaan
de mannen van Kacheliba zijn waakzame slangen
de mannen van Kacheliba kruipen uit hun huid
ze laten hun vel achter zich
herboren stappen zij het zonlicht in
de mannen van Kacheliba zijn mooie leeuwen
lachend brengen ze stem in de straat
hun ogen tasten de vrouwen af
de mannen van Kacheliba zijn machtige krijgers
bewust van hun eigen kracht zoeken ze rust
en stappen terug in het gras
de mannen van Kacheliba zijn waakzame leeuwen
in hun dromen liggen ze klaar om toe te slaan
| |
AantekeningenWillem. K. coumans werd geboren in 1930 in Heerlen, hij is dichter, publicist en kunstjournalist bij diverse kranten en bij de roz. Hij woont in Maastricht.
Ton van reen werd geboren in Helden-Panningen in 1941. Belangrijk zijn zijn boeken over de jaren vijftig in Limburg. Van zijn talloze activiteiten noemen we het schrijven van hoorspelen voor de roz en van kinderboeken, waaronder het voor de televisie gedramatiseerde De Bokkenrijders. Hij woont in Maasbree.
Niet alleen het tijdschrift De Schalmei uit 1937 kende een kort leven, de andere genoemde bladen verging het niet veel anders: Zuidenwind (Maastricht 1946-1948), Galerie Zuid (Heerlen 1953-1955) en Oote (1984-1985) hielden het niet lang vol. De Bronk (Valkenburg 1953-1963) ging relatief lang mee.
Het ‘pornografische’ gedicht van Pierre Kemp, ‘De la musique avant toute chose’, dat Willem K. Coumans in Galerie Zuid had gepubliceerd, luidt als volgt: Toen ik die boog daar had geürineerd en ik het zonlicht er in ving, prees ik intens, ver van wijsheid, die mij was geleerd: Wat schoon kristal is er toch in de mens! En in extase voor het lieflijke geluid: Welk een muziek gaat van de mens toch uit!
(In: Nog altijd meten zich begeerten met vaarwellen (1953). Geciteerd uit Verzameld werk. G.A. van Oorschot, Amsterdam 1976) Overigens kan dit gedicht in Maastricht publiekelijk gelezen worden in het parkje ‘Kempland’, gebeiteld in steen.
Het blad Oote was een initiatief van de dichter Miel Vanstreels die samen met Jon Erkens, Koos van de Kerkhoff en Jan Huynen de redactie vormde. Het blad werd gesteund door hun gezamenlijke uitgeverij: Corrie Zelen uit Maasbree, de uitgeverij van Ton van Reens echtgenote. |
|