De Bokkerijders
(1981)–J.J. Melchior– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 279]
| |
Te Stockheim, Dilsen en Lanklaer.Sprekende over de Bokkerijders in het Land van Valkenburg, vermeldden wij het feit van eenen diefstal in 't jaar 1754 gepleegd te Stockheim, ten huize van den burgemeester Jan Custers. De dieven van Overmaas kwamen tot zelfs aan deze zijde van den stroom hunne strooptochten uitvoeren, hetgeen nu toch wel later wederkeerig geschiedde met Bokkerijders onzer provincie, die op den rechteroever der Maas hunne roofgenooten een behulpzame hand gingen bieden. Het staat vast dat aan den diefstal bij den burgemeester van Stockheim veel Belgische Bokkerijders deelgenomen hebben, zoowel als het blijkt uit gedane bekentenissen der plichtigen dat vele bandieten uit het Overmaasche hun Belgische makkers hielpen bij de plundering der kerk van Beegden en der groote pachthoeve van Daniëlsweert, in Hollandsen Limburg gelegen. Een en twintig Bokkerijders der Maasvallei en der Kempen namen in den Herfst van 1787 deel aan den zwaren diefstal met inbraak, te Stockheim, bij den koopman Geraard Briërs. Luitenant-drossaard Pendris was toen nog in dienst voor het ambt Stockheim, waar hij den 29n Maart 1790 door Clercx, sinds een jaar ‘speciale gecommitteerde’, opgevolgd werd als titelvoerenden luitenant drossaard. Pendris meende te recht dat zulk een schelmenstreek slechts kon gepleegd worden met medehulp of ten allerminste volgens inlichtingen en aanduidingen van personen zeer wel op de hoogte der plaatselijke omstandigheden. Zware vermoedens had hij op Leonard Spreuwers, dien hij dikwijls te Stockheim bij verdachte personen gezien had, maar deze rechterlijke officier scheen minder schrander, scherpzinnig en doortastend te zijn dan Van de Cruys, Hollanders of Clercx, en het duurde meer dan | |
[pagina 280]
| |
twee jaar eer hij tot de aanhouding van Spreuwers wilde overgaan en daaraan was hij nog sinds eenige maanden door den ‘speciale gecommitteerde’ Clercx geholpen, want deze wist dat Spreuwers van Bree was en daar ook deelnam aan den diefstal bij Bogaerts, in April 1786. Ook eischte Clercx dezen Bokkerijder als zijn gevangene op en zijn verder wedervaren heeft men onder de voorgaande rubriek vernomen. Aan den zwaren diefstal op Daniëlsweert, dien we straks zullen bespreken, want hij had eerst in September 1793 plaats door Bokkerijders der Belgische en Hollandsche Maasvallei, namen ook verscheidene roovers van Stockheim deel, maar het oud archief dier stad is ten jare 1838 door een grooten brand geheel vernield en het Staatsarchief van Luik (Stockheim binnen de wallen stond onder het Luiksche recht) bezit geen enkel schrift over de Bokkerijders, zoomin als het Staatsarchief van Hasselt en het Algemeen Rijksarchief te Brussel. In zijne monographic over Stockheim, zegt de heer advocaat Jos. Croonenberghs geen woordje over de rooversbenden en hare diefstallen aldaar of elders gepleegd. Het eenige wat over Stockheim te vinden is, zijn twee overdrachtregisters van 1601-1608 en 1623-1633, alsmede twee geding- of rolregisgisters loopende het een over de jaren 1666 tot 1687, het ander van 1697 tot 1793, die in het Rijksarchief van Nederlandsch Limburg berusten, maar er zijn geene crimimineele registers noch rechterlijke oorkonden over de Bokkerijders der 18e eeuw. Geleerde en bejaarde Stockheimnaren weten ons ook niets over Bokkerijders te vertel en. Reeds hebben wij verhaald, dat in 1774 een vader en zijn zoon te Mechelen-aan-de-Maas als Bokkerijders gehangen werden, en traden alsdan in plaatselijke aangelegenheden over die gemeente, thans kantonshoofdplaats. | |
[pagina 281]
| |
Twintig jaar daarna werd te Mechelen Wilhelmus Moonen gehangen; hij was te Eysden geboren, woonde lange jaren te Lanklaer waar hij in 1782 door den pastoor van Berg (Hollandsch Limburg) getrouwd werd met Margaretha Thyssen, van Reckheim; hij verbleef veel te Dilsen in het huis van Jan Op den Acker, waar hij den 11n Juni 1794 met dezen laatste en met Hermke den Snieder door drossaard Clercx aangehouden en te Maaseyck in 't gevang gezet werd. Moonen ontsnapte maar werd weldra weer gepakt te Mechelen en stierf daar op den Galgenheuvel. Te Dilsen meent men dat hij den bijnaam droeg van den duvel, omdat hij veel verbleef bij vermelden Op den Acker, die in het nagelaten handschrift van L.-L. Smeets van Maaseyck (1794) duidelijk met dien lapnaam betiteld wordt; deze toenaam kwam van het bewoonde huis langs de Oude Maas, in welks gevel nu nog een ingemetselde saterskop of duivelskop zichtbaar is. Dit huis ligt kort bij de toen gebruikte kerkGa naar voetnoot(1), zoodat dan ook weer de oude zegswijze van pas kwam: Hoe korter bij de kerk, hoe slechter christen! Dat was nog meer toepasselijk op Hermke den Snieder (Hermanus Coo.), die minder dan 100 meter ten Zuiden van pastorij en kerk woonde, langs de brouwerij. Dit Hermke scheen het braafste ventje der heele parochie, woonde dagelijks de mis bij en toonde zich zoo volieverig in Gods tempel dat hij gezwind uit zijn bidbankje wipte en voor het altaar de plaats innam der koorknapen,als die jonge gastjes niet tijdig op hunnen post waren om de mis te dienen. 't Was dan ook eene heel onverwachte en druk besprokene gebeurtenis te Dilsen, toen drossaard Clercx met den gerechtsbode der gemeente en andere gerechtsdienaars den | |
[pagina 282]
| |
trouwen kerkbezoeker bij de lurven pakte. De eerwaarde heer Dupont, alsdan pastoor, begaf zich bij den drossaard en maakte hem op het welgekende feit opmerkzaam dat Hermke een zijner godvruchtigste parochianen was en de justitie zich wellicht door valsche inlichtingen op een dwaalspoor bevond. Zulke aanmerking hadde Clercx gewis niet geduld in den mond van een gewonen medeburger, maar hij hield rekening van den stand des woordvoerders, verzocht den braven dorpsherder wat geduld te hebben, haalde rechterlijke papieren bij en overlas ze nog eens stilzwijgend; dan verklaarde hij den onthutsten pastoor dat Hermke een uitgelezen schelm en weergalooze huichelaar was, die aan vele bandietenstreken deelnam, o.a. aan den heiligschendenden diefstal der kerk van Beegden op 9n September 1793, en dat daar de tusschentijdige misdienaar van Dilsen uit heiligschendende spotternij den miskelk met iets heel anders dan putwater of wijn had laten volloopen. Nu, Hermke heeft zich vóór zijne terechtstelling met God en de menschen verzoend. Pastoor Dupont vernam dat met voldoening en liet daarover zijne tevredenheid aan Hermke bij een laatste bezoek blijken. Toen hij hem zegde dat hij nooit zulke schurkerij van zijnentwege verwacht had, antwoordde schamper het kleermakerke: ‘Och! heer Pastoor, gij hebt er te Dilsen velen als braaf begraven, die nog slechter waren dan ik’! Of Hermke, zoo sprekende, den snoever speelde, is moeilijk te zeggen, maar 't is zeker dat de goede zielenherder geene reden had om zich over de laatste verklaring van zijn schijnheiligen parochiaan te verheugen. Te Dilsen meent men dat deze Bokkerijders hunner gemeente op Siemkensheuvel onder Maaseyck gehangen zijn, maar in het nagelaten handschrift van den barbier Smeets, die toen te Maaseyck woonde, staat duidelijk te lezen: ‘Den 21n Juni 1794 sijn dese 2 gericht te Dilsen’. |
|