De Bokkerijders
(1981)–J.J. Melchior– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 232]
| |
Te Sint-Truiden en Zepperen.De stad Sint-Truiden met hare gehuchten was in eigendom verdeeld tusschen den Prins-Bisschop van Luik en den Prelaat der abdij van Sint-Truiden. In de stad was de jurisdictie verdeeld door eene lijn, loopende van Noord tot Zuid over het midden der markt en, buiten, door eene vertakking der Cicindria, die daarom Scheid-Beek hiet. Het westelijk deel hoorde den Abt en het oostelijk deel den Bisschop toe; deze benoemde de helft der magistraten en de andere helft werd door den Prelaat aangesteld. Dit gaf aanleiding tot menigvuldige betwistingen en zelfs processen tusschen de twee bezitters. Sinds de l6e eeuw had elk deel zijn afzonderlijk gevang, tortuurkamer, beul en gerechtsplaats. Zepperen, een der oudste gemeenten van Limburg die zelfs een charter van stad bezit, had tot beschermer den prins-bisschop van Luik, graaf van Loon, maar was een der elf banken van 't kapittel van Sint-Servaas (Maastricht) en dus bestierd door eenen rijproost (praepositus de quitaturae), d.i. een der kanunniken van dat kapittel. Sint-Truiden en Zepperen hebben in de gansche tweede helft der 18e eeuw ook hun galgenaas geleverd, zoowel als de naburige gemeenten Wellen, Ulbeek, Alken, Rummen, enz., en dat mag ook nog gezegd worden voor het einde dier eeuw, want de vierdaagsche klopjacht op baanstroopers en roovers door eene overeenkomst van drie landsbesturen (Luik, Nederland en Oostenrijk) op 16-19 December 1793 ingericht - en die we verder onder de rubriek Neer-Oeteren en Maaseyck bespreken - gold ook Sint-Truiden; die klopjacht moet ook voor deze stad en omstreken wel haar contingent van gevangenen opgeleverd hebben, want de inwoners dezer gemeenten spreken nu nog van een groot getal Bokkerijders, die 't | |
[pagina 233]
| |
zij aan 't Gebrand Lindeke, op 't grondgebied van Sint-Truiden te Cortenbosch en op de limiet van Nieuwerkerben en Cosen gelegen, 't zij aan 't Gebrand Lindeke, in het Zepperenveld tusschen Sint-Truiden en Zepperen, nabij Bernissem, gehangen of verbrand werden; deze laatste was de gerechtsplaats van het Luiksche deel der stad. 't Is jammer dat van de Crimineele Registers dier twee gemeenten, welke zich in het Staatsarchief van Hasselt bevinden, juist diegene verdwenen zijn, die op deze en nog vroegere bestraffingen betrekking hebbenGa naar voetnoot(1). Wat wij in de bestaande rechterlijke oorkonden aantreffen zullen we mededeelen. Tevens kunnen we ten deele benuttigen een onuitgegeven handschrift van 92 blzz. ( formaat 275 m.m. × 170 m.m. ) ons welwillend toevertrouwd door den heer J. Mommen, onderwijzer te Neer-Pelt. Dit handschrift is in vorm van dagboek opgesteld door Joès (Joannes) Debruyn, kerkbediende van Sint-Marten en gedurende meer dan 44 jaar schoolmeester te Sint-Truiden, waar hij den 20n October 1692 gedoopt en den 6n Februari 1777 overleden is, als zoon van Balthazar en Katharina Minsen; zijn ongehuwde achternicht, Theresia Debruyn, was de moeder van Jozef Debruyn, eersten provincialen opziener van 't lager onderwijs in Limburg. Daarin staan de voornaamste gebeurtenissen aangeteekend, die te Sint-Truiden en omstreken van Juni 1725 tot Februari 1777 voorvielen; wij voegen er enkele bijzonderheden bij, die per traditie te Zepperen nu nog voortverteld worden. Francis Stevens, gemeentedienaar van Wellen en te Russelt wonende, die den 7n September 1774 op den Bonderkuil levend verbrand werd, had in de pijnkamer van | |
[pagina 234]
| |
Munster-Bilsen David Foulon, ‘wonend langs de alde beeck’, verklikt als zijn medeplichtige in den diefstal in net midden der 18e eeuw gepleegd op den Hornemolen, te Sint-Truiden. Dit schelmstuk, alhoewel over 146 jaar bedreven, moet wel aanzienlijk en met verzwarende omstandigheden gepaard geweest zijn, want thans wordt het in de streek nog besproken. Deze watermolen ligt op de Cicindria, tusschen de stad en het kerkgehucht Melveren en was sinds onheuglijke tijden een eigendom der familie Van Brienen; nu hoort deze molen toe aan ridder L. Schaetzen-Van Brienen en is bewoond door de weduwe Henricus Plevoets, geboren Clerinx, van Kerkom, en hare vijf kinderen. Aan dezen nachtelijken diefstal met inbraak, geweld en knevelarijen gepleegd, hebben vele Bokkerijders van Wellen, Munster-Bilsen, Ulbeek, Stevoort, Rummen, Sint-Truiden en Zepperen deelgenomen. Het handschrift van J. Debruyn bevat aanteekeningen, die met deze en andere rooversfeiten in verband staan; wij schrijven af: ‘1750, junius: in dese maendt is het oock geweest seer perijkeleus te gaen buyten de stadt om de veltroovers die aen de passanten toonen al de moetwilligheit, afnemende hun gelt ende cleederen, oock was de diverije hier soo groot dat men snachts niet gerust derfde slapen voor het inbreken der diven die alle nachten tenteerden aen de huysen nu hier nu daer, soo binnen als buyten de stadt, waerover op den 26n gevangen worden sekeren Dirick Grashof ende sijnen schoonsone Manus den vilder, oock Guilliam Derwael van Runckelen ende Adrianus Pendrix, beticht sijnde van het inbreken ende spolieren van de Hoogmolen bij Sepperen, maer Pendrix is gevlucht. Den 9n julius sterft Dirick Grashof op het stadhuys in de banden der justitie’. De Hoogmolen, al lag ze ook korter bij Zepperen dan bij Sint-Truiden, hoorde toch onder deze stad en was een slagmolen; 't is thans eene pachthoeve door Huibrecht Engelbosch bewoond en, rond het jaar 1800, door Katha- | |
[pagina 235]
| |
rina Belet. 't Is deze laatste welke aan hare nakomelingen het volgend feit verhaalde dat nu nog in de streek voortverteld wordt. Verscheidene jaren vóór 1800 werden op den Hoogmolen brandbrieven gelegd en men moest een aanzienlijke geldsom leggen in 't midden van den veldweg, thans steenweg, van Sint-Truiden naar Zepperen, nabij het Kruiskapelleke. De molenaar had de geëischte som gelegd, uit vreeze dat anders de bedreiging van brandstichting ten uitvoer werd gebracht, doch deed de aangeduide plaats dag en nacht bewaken. In den heel vroegen morgen zagen de bewakers eenen scharenslijper over de baan komen met zijn welgekenden kruiwagen, waarop het karakteristiek hoog kastje; de man zette zijn voertuig juist op de plaats neder waar de beurs geld geborgen lag en... ging in de straatgracht aan eene natuurlijke behoefte voldoen, die nog al wat tijd vergde. Ontlast en fluitend van genoegen, trok de kruier verder en de bespieders bleven naar eenen brandbriefschrijver wachten, doch vruchteloos: zij zouden dan maar het geld, nu het toch volop dag was, weer wegnemen, maar... de vogel was gaan vliegen en zat in het bodemlooze kasken van den scharenslijper; daarin was immers een knaapje geborgen dat den noodigen tijd had om het gelegde geld te lichten. Soortgelijke slimme kneep zullen we door de Bokkerijders van Maaseyck ook zien gebruiken. Nu geven we weer het woord aan J. Debruyn: ‘Het tentéren van inbreken der diven continueert alle nachten niettegenstaende de patroleringe der nachtwachte. Met den clockslag wordt geboden dat niemant naer 9 uren sonder licht sal over straeten gaen, ende dat geenen herbergier naer 10 uren sal bier tappen op amende van 50 gulden. Den 30 julius Gilliam Derwael onnoosel bevonden sijnde wordt uytgelaten ende is thuys gegaen. - Den 2n januarij 1751 wordt den vilder getortureert. - Den 26n wordt Jan Souck gevangen. - Den 4n februari wordt Peeter Coe- | |
[pagina 236]
| |
mans gevangen te Sout-Leeuw ende wordt afgehaelt en alhier gevangen geset. - Den 25 wordt Manus den vilder op den merckt gehangen ende buyten de poorte aen de galge geketend. - Den 4 mey wordt Peeter Coemans verwesen tot de torture ende den 6n wordt hij getortureert. - Den 8 wordt Jan. Souck verwesen tot de torture en den 10n wordt hij getortureert. - Den 7 juli wordt Pieter Coemans andermael getortureert. - Den 29 wordt Thomas van Joens gevangen. - Den 19 juli wordt de sententie uytgesproken tegen Peeter Coemans om gehangen te worden: den 28 noch niet gehangen sijnde omdat de scherprechter niet gekomen sijnde sterft op het stadthuys ende den 31 noch niet gekomen sijnde wierd Coemans uytgevoert ende onder de galge begraven; sijn oudt spreekwoordt was altijd: hangen heeft geen haest, soodat hij noch niet gehangen is geworden. | |
[pagina 237]
| |
- Den 10n April wordt Jan Fouts oock Jan Souck voor de tweede reyse met decreet der schepenen uyt de gevangenisse gelaten tot voorder belastinge. - In dese maendt, februarius 1756, hoort men niet dan kerck diverije, niet alleen hier ende in de ronde maer elders in alle dorpen. - Den 10 junius worden hier drij gevangen ingebracht die eenen coopman op den weg van Thienen ontrent het Asbroeck doodt geslagen hadden. - Den 179ber wierd een van die drij gasten gehangen bij het dorp van HalGa naar voetnoot(1) in d'Asbrouck met desen schelmen tytel op sijne borst: voleur de grand chemin. - Den 11 januarius 1762 wordt den 2den van dese gasten voorss: gehangen, maer vele, soo groot als klyn sal het gedenken om het quaet weder in vele jaeren niet gesien van coude, sneeuw en windt - Den 23 wordt de sententie gelesen van Cathrien Boonen, huysvrouw Karel Van Mechelen, verwesen sijnde om onthalst te worden, ende het lichaem op een radt geleyt te sijn, ende het hooft op eene pinne; hetwelk gedaen wird den 58 deser maendt’. Na deze aangehaalde gebeurtenissen teekende Joannes Debruyn niets meer aan over roovers van Sint-Truiden en aanpalende dorpen, zoodat men daaruit kan afleiden, dat aldaar die eerste bende uitgeroeid en uiteengedreven is; wel vermeldt hij aanhoudingen en terechtstellingen van Bokkerijders in het jaar 1774 te Wellen, Ulbeek, Alken, Stevoort, Wuest-Herck, waarover er onder vorige rubrieken gesproken is. Onder andere haalt hij aan: ‘Den 16n junius 1774 worden tot Wellen 3 van de bockbende tot justitie gebracht, twee verbrandt en den 3n gebijlt ende op een radt gelegd ende het hooft op een pin gezet, ende den 17n worden 7 andere gevangen oock van dezelve bende, 3 te Ulbeek, 2 te Sepperen en 2 te Alken’. | |
[pagina 238]
| |
Wij citeeren die enkele aanteekening over de bende vna Jan Van Muysen opdat de lezer ze kunne vergelijken met onze gegevens van vroeger en alzoo met ons de overtuiging kan opdoen dat het handschrift betrouwbare aanteekeningen bevat.
Aan de plundering van den Hornemolen hadden de drie gebroeders Joannes, Hubertus en Martinus C., van Ulbeek, deelgenomen; zij woonden op De Beurs, toen een gehucht van Houppertingen maar tot de parochie Ulbeek behoorende en, onder de Fransche Overheersching bij deze laatste gemeente gevoegd. Martinus woonde aldaar op de Potaardestraat en had, na eenen diefstal, geld achtergehouden dat, volgens overeenkomst en eed, tusschen alle roofgenooten zou moeten verdeeld zijn geweest. De wraak der Bokkerijders bleef niet achterwege. Rond het jaar 1770 had Martinus C. een verkochte koe geleverd te Hasselt en keerde huiswaarts in gezelschap van Jan-Laurens Mommen (16 Mei 1736-23 Januari 1821), die te Cortenbosch woonde en met ledige kar van Hasselt naar zijne woning voer. Te Cortenbosch stapte Martinus C. van de kar en zette zijnen weg voort naar De Beurs. 's Anderendaags hoorde Mommen vertellen, dat men zijnen reismakker vermoord had gevonden in den hof achter diens woning, en met berooving van het geld der geleverde koe; dat men het lijk zijner vrouw in huis, bij den haard, had aangetroffen en dat van hun vermoord tienjarig kind in zijn bedje. Niet lang daarna werd de woning van de vermoorden ook in assche gelegd en uit een hollen balk rolden geldstukken. De zoon van een welhebbend landbouwer-brouwer van Zepperen moet aan die gruweldaden niet vreemd geweest zijn, want daags erna was hij spoorloos verdwenen; ruim een kwart eeuws later vond men zijn geraamte terug in den hoppekelder zijner woning. | |
[pagina 239]
| |
De twee broeders van Martinus C. zijn vier jaar daarna te Munster-Bilsen geëxecuteerd. Wij zegden dat de aanteekeningen van Joannes Debruyn in diens handschrift met het jaar 1777 eindigen; dat het crimineele register van Sint-Truiden, waarin de gebeurtenissen van het derde kwartaal der l8e eeuw zijn vermeld, niet gevoegd is bij de andere crimineele registers die zich in het Staatsarchief van Hasselt bevinden, maar het daaropvolgend register bevat eenige inlichtingen over Bokkerijders van het laatste kwartaal der achttiende eeuw. Te beginnen met 25n December 1785, vermeldt die foliant een dozijn ‘Extraordinaire Genachten’ over gelegde brandbrieven en de aanduiding der te onderhooren getuigen, doch gewaagt verder niet van ontdekking en vonnissen der misdadigers. In het verslag der buitengewone zitting van Kerstmis 1785 lezen we: ‘Verleden week ontrent de twee leste quatertemperdagen sijn binnen de stad en twee andere naburige plaetsen differente brandbrieven gelegd, namelijk twee ten huyse van Nicolaï, woonend ontrent de Gangelofsporte op Stapelbeek; item twee ontrent het kasteel van Terkeelen ten laste van pachter Peter Lox; item twee aen P. Robyns, pachter tot BruxkensGa naar voetnoot(1); item twee ten laste van Peter Coemans, schepen van Zepperen’. Werden onderhoord een tiental getuigen, o.a. de genoemde landbouwers, de eerwaarde heeren de Merode, pastoor van Sint-MartenGa naar voetnoot(2), Van den Hove, pastoor van Melveren, MM. Schoofs, chirurgijn, advocaat Walewijns en J.-F. Van Ham, oud burgemeester van Sint-Truiden. Al deze sommatiebrieven waren in den nacht van 14n De- | |
[pagina 240]
| |
cember 1785 gelegd geworden en met eene wisch aan den ring of klopper der buitenpoort van de winningen vastgehecht. De Gebrande Winning, een gebouw in pleisterklei langs de baan naar Zepperen en op het grondgebied van Sint-Truiden gelegen, werd driemaal in brand gestoken en is in 1784 in steen heropgebouwd. Te Zepperen vertelt men dat twee Bokkerijders, in de wandeling Suske de Poeper en 't Voorvelcken geheeten, wegens deze brandstichtingen in het Truierveld aan het Gebrand Lindeke, tusschen Sint-Truiden en Zepperen, verbrand zijn geworden. |
|