De Bokkerijders
(1981)–J.J. Melchior– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 219]
| |
1,154 inwoners bij de laatste tienjaarlijksche optelling; zij was eene heerlijkheid van het graafschap Loon en behoorde bij het hoofddrossaardschap Hasselt. Groot-Stevoort of Stevoort-binnen, aan den Zuidkant der Herck, volgde het Luiksche recht, terwijl Klein-Stevoort of Stevoort-buiten, ook Klein-Dorp en Kleine-Bank geheeten, ten Noorden der Herck, gansch Loonsch was. De Oude Baen, thans kiezelweg, komende van Curingen, scheidde in noord-zuidelijke richting beide deelen, die elk hunne meiers en schepenbank hadden. Het eerste huis van Klein-Stevoort, op de limiet van Curingen, is de aanzienlijke pachthoeve van Hompelepomp, die door de Bokkerijders bestolen werd; met Klein Stevoort behoorde zij beurtelings baron de Groot, de Libotton, Cox de Hommelen en Palmers toe en is thans door Jozef 's Heeren-Sampermans bewoond. Op 't uiteinde van Klein-Stevoort, in oostelijke richting, en op de grens van Alken, ligt de pachthoeve BleckenbergGa naar voetnoot(1), die het voorwerp werd der roof- en moordzucht der Bokkerijders en aan de familie Bamps van Hasselt toebehoort. De Elsartmolen, in de wandeling Ilstermolen, waar diefstal gepleegd werd door de tweede bende Bokkerijders, ligt op den Noorderzoom der Herck, op een kwartier afstand der kerk, in westelijke richting en dus op Wuest-Herck aan, terwijl de dorpsmolen dicht bij de kerk gelegen is en tot Groot-Stevoort behoort. Jacobus Minten was luitenant-drossaard en schout van Groot-Stevoort en Berbroek; Guilliam-Lamb. Hollanders was drossaard van Klein-Stevoort, waarvan Joannes-Josephus de Libotton tot aan zijnen dood, 10n November 1789, | |
[pagina 220]
| |
eigenaar was.Ga naar voetnoot(1). De schepenen van Groot-Stevoort waren dat ook voor de naburige en veel kleiner gemeente Berbroek. Op 't geestelijk gebied stond geheel Stevoort onder het aartsdiaconaat Haspegouw en was éene parochie van 't concilie Hasselt; thans hoort deze parochie bij het dekenaat Wuest-Herck, en de gemeente bij 't kanton van dien naam. In 't midden van het vrij uitgestrekte dorpsplein, tusschen de huizing Vanstraelen, die de plaats der oude gildezaal inneemt, en eene rij geringere woningen waarvan eene op 't einde der achttiende eeuw door eene Bokkerijdersfamilie betrokken was, ligt een zware arduinsteen van 1 met. hoogte en 2 met. omtrek, dien de meeste reizigers en bezoekers ongemerkt voorbijgaan; vóór de Fransche Republiek stond te midden van dien steen, in een vierkant gat, een stevige staak of paal van ongeveer 2 met. hoogte, schandpaal of kaak geheeten, waaraan men misdadigers, maar niet ter dood veroordeelden, bij middel van een halsijzer of pranger vastmaakte en minstens een uur ‘aen de kaek’ stelde. De ‘plaets van supplicie’ bevond zich een paar honderd meters noord-westwaarts op een kleine hoogte, Muggenberg geheeten, die men nu bemerkt aan de linkerzijde van den buurtspoorweg, als men eventjes de stopplaats van Stevoort-Dorp en het postbureel verlaat in de richting van Wuest-Herck; de Muggenberg en oude gerechtplaats is nu gevoegd bij het park van het nieuw kasteel van M. Palmers, dat schier op dezelfde plaats ligt waar voorheen het lusthuis-paviljoen stond van een zeer ouden burcht, beide sinds lange jaren afgebrand. Zooals men | |
[pagina 221]
| |
ziet en wij het reeds vroeger deden opmerken, stond hier de galg niet tegen de grens eener naburige gemeente, maar op de limiet der twee deelen van eene en dezelfde gemeente, doch op 't grondgebied van Groot-Stevoort, omdat ze ook voor Berbroek moest dienen. Over 30 jaren werden daar nog twee bekkeneelen opgedolven, die er weer op advies der geestelijke overheid in den grond gestopt zijn. Te rekenen van het midden der 18e eeuw diende deze gerechtplaats niet meer voor Klein-Stevoort, want in een handschrift door eenen schoolmeester van Sint-Truiden in de jaren 1725 tot 1777 opgesteld - daf we onder een volgende rubriek nader bespreken - worden verscheidene namen geciteerd van Bokkerijders uit Klein-Stevoort en Kermpt, die te Wuest-Herck gehangen zijn. Geen der twee gemeentedeelen van Stevoort, noch Berbroek hadden in de l8e eeuw een behoorlijk gevang en tortuurkamer; hun aangehouden medeburgers moesten 7 Kilom. verder te Wuest-Herck gebracht worden en werden daar ook ondervraagd en getortureerd, maar de buitengewone vergaderingen over crimineele zaken wierden door de schepenbanken te Stevoort gehouden. Reeds in 1758 en tot 1775 hield zich onder die thans zoo rustige en brave bevolking eene bende Bokkerijders op, die in verbinding en voeling stond met die van Wellen en ook aanhangers had te Rummen, een welhebbend Brabantsch dorp op 8 Kilom. van daar gelegen en toen tot het graafschap Loon behoorende. Dat er alsdan nog at veel bandietenstreken werden uitgezet, bewijst ons dit reeds aangehaald uittreksel der rolregisters van Stevoort: in 1774 moesten Groot-Stevoort en Berbroek 215 guldens, 6 stuivers en 3 oorden betalen om de gevangenen te Herck-de-Stad op te sluiten, om galgen te maken en | |
[pagina 222]
| |
halsstraffen uit te voeren; in die som moest Berbroek tusschenkomen voor 38 g., 3 st en 3 oord. Vele leden der bende, al woonden ze te Stevoort, waren vreemd aan de gemeente en hier ook, zoowel als in de Landen van Overmaas, krielde het van vreemdelingen en was broodnood een voorname drijfveer tot diefstal. In 1769 mislukte de oogst en de drie navolgende jaren was overal in deze streek schraalhans de keukenmeester; de registers van Stevoort vermelden: ‘1769, 1770 en 1771 sijn droevige jaeren, groote armoede en dieren tijdt, ook veel besmettelijke ziekten soe dat de menschen moeten broed koopen dat gemaekt is van boenen en terwe semelen’. In 1771 kwam de veepest dien toestand nog verergeren: ‘den 13n Juny 1771 betaelt aan Michiel Hannoset 21 gulden voor seven speciale missen gedaen voor den sterft der beesten’. Hier, zoowel als in de andere gemeenten van Belgisch en Nederlandsch Limburg, was in die jaren het loon van den werkman zeer gering, namelijk 1 schelling (o fr. 65), terwijl het mud of de Hectolit. rogge 7 of 8 schellingen kostte. Sprekende over Wellen, zegden we dat de luitenant-drossaard Hollanders zijn eigen zoon belastte met het bij dag en nacht bespieden van den sterk verdachten, ja betichten Jan Van Muysen, wonende op de Meersch, te Wellen; deze werd te Stevoort des nachts aangehouden, op31n Maart 1774 in 't gevang van Munster-Bilsen opgesloten, tot de tortuur verwezen en op den Bonderkuil onthalsd. Veertien dagen later werd Tilman Swennen, van Wellen, ook aangehouden, den 13n Juni 1774 tot de tortuur en den 25n Februari 1775 ter dood veroordeeld. Op de pijnbank en ook ‘los van ijsers en banden’, alsmede in extremis en onder eed onmiddellijk vóór hunne terechtstelling, deden deze twee Bokkerijders allerhande bekentenissen en onthullingen over misdaden, waarin inwoners | |
[pagina 223]
| |
van Stevoort betrokken waren. Op drie maanden tijds werden er dan ook een dertigtal dezer aangehouden, doch slechts vier werden met den dood gestraft, een werd verbannen, en van slechts twee of drie is de naam te Stevoort blijven voortbestaan. Uit het Crimineel Rolboek van het Oppergerecht van 't Graafschap Loon drukken we de volgende besluiten over: 26 Juli 1774. - Bevel van aanhouding, op eisch van drossaard Hollanders, tegen Jan De Vue, Ariantje van TurnhoutGa naar voetnoot(1), Hendrik Stevens, Hendrik Massoels, Laurent Pluymers en zijnen breeder Hendrik. Guilliam Libotte, van Harrebroeck onder Cortessem, Nolleke Van Russelt, Jan Dupont, Alexander van Peer en zijnen zoon Jan, Gerard Do., de cremer, Jan-Baptist Lemaire, alias Drij Lampen, Lam Gilis, Gaspard D., Gerard Claegh, Willem Pylaris, en Martin, een Franschman. 13 September 1774. - Vonnis tot de tortuur tegen Gaspard D. en Guilliam Libotte: de eerste zou op de pijnbank ondervraagd worden over den diefstal bij Willem Van Muysen op de Cosenstraat onder StevoortGa naar voetnoot(2) in 1759 gepleegd, alsmede over dien met inbraak en geweldenarijen, in Augustus 1763 bij Henricus Wanten te Schakkebroeck onder Wuest-Herck; den laatste zou men ondervragen over denzelfden eersten diefstal, alsmede over dien in 't jaar 1761 gepleegd te Rummen, bij Geurt Massart, kleermaker, wonende achter de oude kerk, de brandstichting der groote huizing Den Hamer te Guygoven, die van een huis te Corteshoven (Cortessem), niet verre van den steenweg tegenover Lambert Timmermans, neffens dat van Michiel Vanschoonwinkel, en eindelijk over het | |
[pagina 224]
| |
bestelen der kerk van Cortessem, omtrent vastenavodd 1770. 28 September 1774. - Vonnis tot toepassing der tortuur op Willem Pylaris, ten einde bekentenissen te bekomen over den diefstal bij W. Van Muysen, in 1759, en den diefstal met gewelddaden ten huize Pieter Van der Straeten, op den Hompelepomp.Ga naar voetnoot(1) Deze Pylaris - ook al Polaris en Pilaris geschreven - deed bekentenissen, want dientengevolge geraakte Gaspard D. ten tweeden male op de pijnbank. 2 October 1774. - Bevel van aanhouding tegen Jan Van de Kerkhofs, Barthel Kerkhofs, Arnold Co., Gerard Co., Jan-Baptist Lelièvre en zijn oudsten zoon Jan, Marten Co., allen van Stevoort; Jan Co., van Berbroek; Jan Copermans van Schakkebroeck; den zwarten Lenaert van Hasselt; Willem van Moll en Pieter Appeltans, van Weyer; Jan Meyers en Jan Russon, van Rummen; Jan Bouffon, van Sint-Truiden; Iljoens, bessembinder op de Tichelerij, onder Nieuwerkerken, en Jan Bando, bode van Kermpt. 8 October. 1774. - Bevel tot ondervraging van Jan-Baptist Lelièvre over den diefstal bij Willem Colemont en Hendrik Wanten. op 't einde der maand Augustus 1763. 22 October 1774. - Bevel tot ondervraging van Jan Bando over diezelfde diefstallen en over dien bij W. Van Muysen. Tevens zon men Jan-Baptist Lemaire daarover onderhooren, alsmede over de inbraak op den Hornemolen onder Sint-Truiden. 10 November 1774. - Doodvonnis tegen Gaspart D.: verhanging aan de galg. 17 November 1774. - Zelfde vonnis tegen Willem Pylaris. Beide booswichten werden den 19n November te | |
[pagina 225]
| |
Wuest-Herck opgehangen. Vóór de strafuitvoering werden ze nog op de pijnbank gelegd om hunne medeplichtigen te kennen, en o.a. om te weten of Guilliam Libotte had deel genomen aan den diefstal bij W. Van Muysen. 27 November 1774. - Vonnis tot de tortuur tegen Jan Bando en Jan-Baptist Lemaire. 30 November 1774. - Idem tegen Jan-Baptist Lelièvre. 3 December 1774. - Halsstraf door verhanging tegen Jan-Baptist Lemaire, Hasselaar van geboorte, en Jan Bando, den bode van Kermpt; zijn doodvonnis werd in verbanning veranderd 26 Januari 1775. - Vonnis tot de pijnbank tegen Gerard Co.; het oppergerecht van Vliermael geeft tegelijkertijd dit bevel: ‘De tortuer moet niet langer dan twee uren aengehouden worden, men moet den geneesheer gebruiken om de schroefkens op de duymen en de spaense stivels op de beenen te zetten’. 9 Februari 1775. - Vonnis tot verbanning tegen Gerard Co., voor altijd, uit het graafschap Loon en het Land van Luik. Er heeft gewis een rechterlijke dwaling plaats gehad ten opzichte van Jan-Baptist Lelièvre, want den 17o Februari 1775 werd een vonnis uitgesproken waarbij hij buiten alle vervolging is gesteld met verwijzing tot de kosten. Tegen deze laatste schikking van het vonnis heeft de vrijgesprokene verzet aangeteekend. 10 Maart 1775. - Bevel aan den luitenant-drossaard om Wouter Janssens aan de justitie van Rummen over te leveren en haar de stukken van het rechtsgeding over te maken, wat ook den 22n Mei geschiedde met Laurens Pluymers; Guilliam Libotte moest aan den officier van Cortessem overgeleverd worden. 20 Augustus 1780. - Vonnis om Hendrik Coninx ‘te | |
[pagina 226]
| |
doen stellen ten thoon in 't midden op 't dorp met den sak en coren daerin bevonden op sijne schouders ten tijde van een ure, bannende den selven voor 15 jaeren buyten 't graefschap en lande van Luyck’. Deze laatste had heel waarschijnlijk geen uitstaans met de bende, die sinds 1775 zooniet uitgeroeid, toch ten minste fel gedund en verspreid was. Een tweede bende liet twintig jaar later van zich hooren; zij pleegde diefstallen bij pachter Arn. Everaerts te Stevoort, in de Jodestraat, kort bij den Elsartmolen, ook te Schakkebroeck op de winning van 't VogelsanckGa naar voetnoot(1), op de pachterij van den Bleckenberg, waar de pachter werd doodgeschoten, maar hun grootste diefstal met inbraak gebeurde op den Elsartmolen. Opmerkenswaardig is 't dat dit schelmstuk gepleegd werd in 1797, dus tijdens de Fransche Republiek, wat wel eenig is in de annalen der Belgische Bokkerijders. De bandieten hadden vernomen dat de molenaar Lelièvre 800 gulden had opgetrokken te Sint-Truiden, voor verkochte en geleverde schapen. Zij verbrijzelden 's nachts de voordeur met een zwaren balk en wierpen ze uit hare hengsels, knevelden den knecht, sleurden den huisbaas en diens zwangere echtgenoote uit het bed. De arme vrouw werd ondanks haar smeeken sterk gebonden en in den kelder geworpen onder de geopende kraan eener volle ton bij gevaar af te verstikken; toen zij verklaarde niet éénen der vermomde dieven te herkennen werd ze, dank aan de tusschenkomst van den hoofdman, weer in hare kamer gebracht en bij haren echtgenoot opgesloten. Alle kisten en kasten werden opengebroken, de bedden zelfs doorzocht, niets bleef onaangeroerd en het geld, de juweelen, al wat waarde had en tilbaar was werd geroofd. | |
[pagina 227]
| |
De gemeenteoverheid stelde dadelijk een trouw verhaal van dezen diefstal op, noteerde nauwkeurig de verklaringen van Lelièvre en diens vrouw, alsmede de belangrijke getuigenis van den muldersknecht Vandenrijt, die verscheidene leden der bende herkend had, wat hij later op het tribunaal van Luik onder eed bevestigde. Het duurde echter drie jaar eer men den eersten nachtdief, den kapitein der bende, kon veroordeelen en terechtstellen; de andere Bokkerijders kregen hunne beurt, als men tenminste den schrijver der ‘Geschiedenis van Stevoort’ moet gelooven, die zegt dat na vier jaar de gerechtigheid der menschen voldoening kreeg, dat de beul de handen vol werk had en de galg nooit ledig stond. Wij betwijfelen de juistheid dier algemeene gegevens, omdat ze op geen rechterlijke stukken steunen, ook omdat de Fransche Republiek zich niet streng toonde ten opzichte dier rabautenstreken; ten andere de schrijver spreekt nog van galg wanneer dit tuig al sinds zes jaar door de guillotine vervangen was. Uit het feit dat van de eerste reeks betichten er maar een enkel veroordeeld werd, mag men wel afleiden dat het getal der bandieten, die de halsstraf inliepen, zeer gering moet geweest zijn; wij vragen ons zelfs af, of het bij die eene ter dood veroordeeling niet gebleven is. De hoven voor recharges te Munster-Bilsen en te Vliermael waren sinds de aanhechting van België bij Frankrijk afgeschaft, zoowel als de hooge schepenbank van Luik. Geheel deze halsstraffelijke zaak van den rooverskapitein en eenige zijner trawanten werd onderzocht door eene jury, eenen krijgsraad, zetelende te Luik. De stukken over dat rechtsgeding, onder andere het doodvonnis van den hoofdman, zijn over twintig jaar op geheimzinnige wijze uit het gemeentearchief verdwenen. Niettemin bezitten wij een trouw uittreksel van het doodvonnis dat op 17n der Hittemaand (Thermidor), jaar VII (5n Augustus | |
[pagina 228]
| |
1800) te Luik, door den bestendigen krijgsraad der 25e militaire afdeeling uitgesproken is geworden. Van de 8 betichten die ditmaal gevonnist werden, zijn er zeven vrijgesproken, maar de hoofdman zou door de guillotine onthalsd worden, overeenkomstig de artikels. I, III, en IV der wet van 29n Sneeuwmaand (Nivose) jaar VI (18 Januari 1798); de twee eerste dier drie wetsartikels bedoelen de diefstallen met inbraak en geweld van bewoonde huizen, en het laatste artikel bepaalt dat de plegers, medeplichtigen of opstokers dezer misdrijven voor den krijgsraad moesten verschijnen, indien de dieverijen door eene vereeniging van meerdan 2 personen - dus door eene bende - gepleegd werden. Mo., de geguillotineerde kapitein, is bij onze weet de eenige Bokkerijder van België, die na de bepaalde inlijving van ons land bij de Fransche Republiek ter dood veroordeeld werd en, gelet op dit afzonderlijk feit, zegt men dus in algemeenen zin met juistheid, dat in onze provincie de Bokkerijders na den veldslag van Fleurus op 27n Juni 1794 uitgeroeid waren.
Zooals men gelezen heeft, hebben de Bokkerijders van Stevoort in Augustus 1763 diefstal met inbraak en geweld gepleegd bij Henricus Wanten en ook op de winning 't Vogelsanck in het gehucht Schakkebroeck, onder Wuest-Herck. Maar in het midden dier stad huisden ook een aantal roovers, die 22 jaar later ontdekt werden en, daar ze in het centrum woonden waar ze ook hun voornaamste schoftenstreek uitzetteden, zijn ze volgens het Luiksche recht gevonnist, want de schepenbank voor Wuest-Herck intra muros moest recharge vragen bij de Edele Eerentfeste Heeren Schepenen der Stadt en Lande van Luyck’, terwijl men voor de buitinge aan het Loonsch recht onderworpen was en ‘hoofdvaert’ ging bij de ‘Edele Eerent- | |
[pagina 229]
| |
feste Heeren Schepenen van Buyten-Bilsen’Ga naar voetnoot(1). Guilliam Hollanders was luitenant-drossaard van Wuest-Herck tot in 1779, daarna de heer Oris, die in 1785 vervangen werd door Henricus-Fianciscus Gerardi; deze was aangesteld door baron de Mettecoven, hoogdrossaard, en bekleedde tegelijkertijd hetzelfde ambt voor de stad en heerlijkheid Beeringen; daarom vroeg en verkreeg hij de toelating om zich voor de schepenbank van Wuest-Herck in crimineele zaken desnoods te doen vervangen door Carolus-Franciscus Gerardi als beëdigden ‘facteur d'office’ of ambtelijken klager. In die jaren was Kips schout der stad, Wilsens en Van de Kerkhof vinden we geciteerd als burgemeesters in 1786 en Windmolders, M. Nicolaï en J-B. Vande Laer als voornaamste schepenen; deze laatste was tevens secretaris of griffier. De gerechtsplaats lag tegen de grens van Donck, aan een kruispunt of viersprong van den aardeweg die Wuest-Herck met Donck verbindt en de plaats heet nu nog Oude Galg. Gevang en tortuurkamer voor Herck, Weyer, Donck, Stevoort en Berbroek bevonden zich in 't gebouw der Sint-Truiderpoort, in 1882 afgebroken, op den hoek der Ridderstraat, weg naar Stevoort. De crimineele registers van het middengerecht Wuest-Herck vermelden den heiligschendenden diefstal met inbraak der kerk, in April 1785 des nachts door verscheidene misdadigers gepleegd, waarvan elk 14 schellingen kreeg als aandeel in de opbrengst van het verkochte zilverwerk en den inhoud der geledigde offerblokken; de inbraak gebeurde door het venster der doopvonte. Dierik of Theodoor Colemont, hoofdman der bende, onderging de tortuur met de spaansche stievels (brode- | |
[pagina 230]
| |
quins zeggen de vlaamsche processtukken van Herck) en is door vonnis van 6n Mei 1785 veroordeeld om ‘geleydt te worden op de plaetse der executie met schriften van voor en van achter waer op sal geschreven staen met groote letters Kerkdieve, om aldaer gehangen en geworght te worden aen eene galge tot dat de doodt sal volgen, ende alsdan met de ketting blijven hangen tot exempel van andere’. Dat vonnis is drie dagen later volbracht en de secretaris-schepene schreef in het register onder het doodvonnis: ‘Colemont is christelijk uyt dese werelt verschenen’. Zijn roofgenoot Hendrik Klinger werd den 30n Juni 1785 tot dezelfde foltering verwezen en den 8n Augustus ter dood veroordeeld; drie dagen daarna werd hij verworgd, zijn lijk verbrand en de asschen in den wind geworpen; onder den tekst van het vonnis staat aangeteeken dat Klinger niet christelijk uit deze wereld vertrok, ‘niettegenstaende van den moment dat hem de sentencie was voorgelesen twee paters minnebroeders bij hem geweest sijn tot sijnen sterfdagh. en heeft een der paters ter executieplaets met de keele gegrepen’. Jan Sw., alias Janneken den Hamaker, in wiens herberg de dieverij beraamd werd en waaraan hij ook deelnam, werd den 5n April 1786 gehangen om 6 uren voormiddag en is ‘christelijk uit dese werelt verschenen’. Daags vóór zijne terechtstelling vonden de schepenen hem in 't gevang biddend den rozenkrans op de knieën, en hij verklikte vier zijner medeplichtigen: Jan Fraiture, Hubert Mattroye, Jozef Slinger, bode van Kermpt, en Jan Van Straelen, die toen al te Berbroek woonde. De twee eersten werden den 11n April 1786 veroordeeld om verworgd en gehangen te worden, wat den 18n April met hen geschiedde, en in de Crimineele Registers staat aangeteekend: ‘sij sijn niet christelijk uit deze wereld verschenen’. Slinger, door de waalsche schepenen van Luik als sergeant betiteld, werd | |
[pagina 231]
| |
den 13n September 1786 tot twee uren tortuur met de spaansche stievels veroordeeld, doch zijn verder wedervaren staat nergens vermeld. Jan Van Straelen werd na een jaar gevangenschap los gelaten. Het geheel in 't Fransch opgestelde ‘Registre aux recharges et sentences criminelles des échevins de la justice souveraine de la Cité et du Pays de Liége’ vermeldt op blz. 361 eene recharge van 18n Juli 1793, waarin optreedt als klager tegen crimineelen de heer Prijs, qqa., tegen Noël Tilkin, van Schoonwinckel en Tenhove onder Sint-Lambrechts-Herck; deze gevangene werd veroordeeld om gehangen te worden als plichtig aan huisdieverijen, met inbraak aldaar gepleegd; dit doodvonnis werd echter door de justitie dier gemeente niet uitgevoerd, want Tilkin is door een troepje doortrekkende Fransche soldaten uit het gevang ontzet en ging te Weyer wonen, welk dorp tot de buiting van Wuest-Herck behoorde en waar hij zich weer aan huisbraak plichtig maakte. In de Crimineele Registers van Wuest-Herck staat onder datum van 29n September 1793 eene recharge vermeld, acht dagen daarvoren uitgesproken door de ‘Edele Eerentfeste Heeren Schepenen van Buyten-Bilsen’Ga naar voetnoot(1) waardoor Noël Tilkin ‘apprehensibel’ verklaard wordt; den 2 October 1793 werd door hetzelfde oppergerecht recharge verleend tot ‘scherpere examinatie’ en den l6n dier maand werd Tilkin tot de galg verwezen, welk doodvonnis drie dagen later, omtrent middag, te Wuest-Herck voltrokken is. Deze misdadiger is dus in eene periode van vier maanden door twee verschillige hoogere gerechtshoven ter dood veroordeeld geweest. |
|