De Bokkerijders
(1981)–J.J. Melchior– Auteursrechtelijk beschermdTe Munster-Bilsen.Munster-Bilsen, dat zijnen oorsprong en naam te danken heeft aan het eeuwenoude ‘Monasterium de Blisia’Ga naar voetnoot(1) of adellijke abdij, stond met zijne schepenbank en zijn leenhof, de schepenbank van Wellen, Haccourt met Hallembaye, Nonnen-Spauwen of Kleine-Spauwen, het leenhoudershof van St-Amor te Wuest-Herck, het leenhoudershof ‘Slecht en Recht’ te Riempst en Herderen, de hertogenbank van Fall (Fall-Mheer), alsmede het cijns- | |
[pagina 212]
| |
hof Neer (Hollandsch Limburg) onder de abdis of het Kapittel der abdij, al behoorden ook al die plaatsen, behalve St-Amorshof en het cijnshof Neer, tot het ambt Bilsen, een der zes ambten of landdrossaardschappen van het graafschap Loon. Met vermelde gemeenten vormde het eene vrij heerlijkheid tot in 1794 waarvan de abdis van Munster-Bilsen de dame of meesteresse was. Als graven van Loon waren de prins-bisschoppen er de voogden van en deze namen de gerechtelijke zaken in handen bij ontstentenis of nalatigheid der abdissen of hoogdrossaards. Door besluit van 8n December 1790 (18 frimaire of vorstmaand, jaar III) van de Fransche Republiek, vielen het Luiksche prins-bisdom en het graafschap Loon, dus ook Munster-Bilsen, bij het rechterlijk en bestuurlijk arrondissement Maastricht. 't Is onder de 29e abdis, gravin van Stadion-Thannhausen, in 1781 overleden, en onder de 30e en laatste abdis, Maria-Theresia, barones van Bentinck, dat de ergste feiten der Bokkerijders voorvielen. Ziehier hoe zich deze laatste zelve betitelde in hare recessen, recharges en vonnissen; ‘Maria-Theresia, bij de gratie Godts abdisse des seer Doorluchtigh en Eerweerdigh Capittel van Munsterbilsen, geboorne van de vrije barons van Bentinck, Princesse van het Heylig he Roomsch Rijck, Dame der vrije Heerlijck heden Munsterbilsen, Wellen, Haccourt, Hallembaye, Cleine-Spauwen, Bergh, etc.’ Men ziet dat het haar aan titels niet ontbrak, wat ook wel het geval was met al de leden van het gesticht, want om als kanunnikesse aangenomen te kunnen worden, moest men het bewijs leveren van zestien adellijke kwartiers te bezitten; 't is wellicht daarom dat men nu nog in die streek lachenderwijze zegt van iemand:‘zoo doorluchtig als het kapittel van Munster-Bilsen’! Hier had de rechtspleging plaats tijdens de tweede der | |
[pagina 213]
| |
reeds aangehaalde drie perioden van de Bokkerijders en ook tusschenin het tweede en derde tijdvak. Op blz. 51 van zijn werk over de tortuur, zegt Eug. Hubert: ‘Eene eereplaats komt in deze geschiedenis van rechterlijke wreedheden aan de magistraten van Munster-Bilsen toe. Voor het enkele jaar 1774 openbaart het crimineel register dier heerlijkheid 22 gevallen van tortureering gedurende 5 uren ten minste en 10 ten langste’. Munster-Bilsen had zijn gewone schepenbank en nedergericht, maar daarboven stond de Leenzaal als souvereingerecht, en deze, of de abdis, vonniste in crimineele zaken zonder verder beroep op een hooger gerechtshof. Sprekende over Wellen, hebben wij de talrijke schare Bokkerijders aangehaald, die gevankelijk naar Munster-Bilsen werden gebracht; daar werden ze aan de ‘scherpere examinatie’ onderworpen en de abdis toonde zich nog al streng bij de toepassing der tortuur en ook der straf, al geschiedde zulks ook naar de algemeene regels en wetten des keizerrijks en naar die van 't Luikerland; het getal der getortureerden overtrof de 22 door Eug. Hubert aangehaald, want deze bedoelt hierdoor enkel de gefolterden wier ‘scherpere examinatie’ meer dan 5 uren duurde. Zooals we reeds zegden, waren den 1n Augustus 1774 vele Wellenaren te paard en anderen te voet naar Munster-Bilsen gereisd om er de terechtstelling hunner dorpgenooten, ja bloedverwanten en ook al roofgenooten bij te wonen, namelijk van Joannes Lycops uit De Pluime, Herman zijn zoon; Joannes C. en Hubertus C., van Ulbeek; Gysen Gerits, van Abswellen; Hubertus Ro., van Wellerbosch; Guilliam Gilissen (Lam Gilis). van Vrolingen. Hubertus C. kreeg eerst de rechterhand afgekapt, waarna hij geradbraakt werd, geworgd en zijn lijk op een rad | |
[pagina 214]
| |
ten toon gesteld; de zes anderen heeft men geworgd en daarna is hun lijk tot assche verbrand. Geurt Vo., zoon van Arnold, ontsnapte uit het gevang van Munster-Bilsen, nadat hem zijn doodvonnis reeds voorgelezen was geworden. In datzelfde gevang bezweek Arnold Gielen van Vrolingen, den 8 October 1774, zoo niet ware deze drie en zeventigjarige vlegel ook op den Bonderkuil of te Munster-Bilsen geëxecuteerd geworden. Over de onthullingen van vermelden Francis Stevens onder de tortuur te Munster-Bilsen, stelde Nijpels een onderzoek in dat zeer lang duurde, want hij kon slechts in 1785 de aanhouding van den verklikten Foulon vragen, blijkens hetgeen in het Rolleregister aangeteekend staat: 9 Februari 1777. - M.-S, Nijpels, scholtis, handelend als luitenant-drossaard te Munster-Bilsen, vraagt de aanhouding zijner dorpgenooten Gerard Bra., Pieter Lorm. en Jan Vis... 16 Juni, 1777. - M.-S. Nijpels, scholtis, vraagt de aanhouding van Marie Dan., van Munster-Bilsen. 24 Juni 1777. - Decreet van verbanning tegen Jan Vis.. 13 Maart 1780. - Aanhouding van Theodoor Bettengers. 22 September 1785. - Bevel van aanhouding: ‘Leenmannen des eedelen en souverainen Leensael van Munsterbilsen, ter manisse van den heer stadthelder, na oversien der acten en signantelijk der betigting van Francis Stevens, van Russelt, aen de schepenen van ons nedergericht Munsterbilsen, leeren en rechargeeren u, dat gij u voegende op uwen gewonen richterstoel en aldaer recht doende sult wijsen den heer officier Nijpels wel pefundeert om te apprehendeeren den persoon van David Foulon, inwoonder van Munsterbilsen, op de alde beeck’. 12 October 1785. - Toelating tot opening van het rechtsgeding tegen David Foulon, voor den diefstal op Hornemolen. | |
[pagina 215]
| |
20 October 1785. - Vonnis om David Foulon op de pijnbank te leggen: hij verklapte zijne makkers niet, die den Hornemolen plunderden. 31 October 1785. - Doodvonnis. ‘... leeren en rechargeeren u, dat gij sult wijsen den heer officier wel gefundeert om David Foulon gevangen te doen brengen ter plaetse der executie en denselven aldaer met eene stroppe aen den hals aen eene galge te doen hangen dat de dood daerop volge, ten straf van hem en spiegel van andere’. Een belangrijke diefstal werd gepleegd bij den eerwaarden heer Nijpels, rector der abdij, te Munster-Bilsen, en David Foulon, hierover ondervraagd, had bekend dat Francis Tilman, van die gemeente, daaraan met hem had deel genomen 20 Maart 1786. - Bevel tot rechterlijke vervolging tegen Francis Tilman, voor den vermelden diefstal. 21 Maart 1786. - Vonnis tot de tortuur van denzelfde. Francis Tilman bekende zijne deelneming aan den diefstal en verklikte als medeplichtigen zijn eigen zoon Mathijs, Colas Foulon, zoon van David, Mathijs Aerts, schoonzoon van Francis Tilman, Adam Th., schoonzoon van David Foulon, wonende te Eyck, gehucht van Munster-Bilsen, alsmede Jozef Fléron. 30 Maart 1786. - Doodvonnis tegen Francis Tilman: verhanging aan de galg. 4 April 1786. - Decreet van aanhouding tegen Mathijs Tilman, zoon van Francis; Colas Foulon, zoon van David; Mathijs Aerts, schoonzoon van Francis Tilman; Adam Th., schoonzoon van David Foulon; Jozef Fléron. 19 April 1786. - Verwijzing van Colas Foulon, Mathijs Aerts en Jozef Fléron tot de tortuur. 26 April 1786. - Doodvonnis tegen Colas Foulon; verhanging aan de galg. | |
[pagina 216]
| |
8 Mei 1786. - Zelfde doodvonnis tegen Mathijs Aerts. 29 Mei. - Id. tegen Adam Th. en Jozef Fléron. Over de feiten der Bokkerijders van Munster-Bilsen en de daarmeê in verband staande plaatselijke omstandigheden of bijzonderheden, is het volgende meldenswaardig: Van de abdij of het Stift bestaan nu nog het abdijpaleis met noordelijken voorgevel, een aanzienlijk deel der gemetselde omheining en 't gebouw der brouwerij dat thans tot schuur dient; men heeft veel bijgebouwd om alles te doen dienen tot een krankzinnigengesticht voor vrouwen en tot een lagere meisjesschool, beide door Zusters van den H. Jozef van den goeden Herder bestuurd. De tortuurkamer bevond zich ten Noorden van het Stift, tegenover de brouwerij van M. Lambrecht Colla; zij is in 1870 afgebroken en was tot dan door de waalsche familie Grafné betrokken; de gebruikte foltertuigen waren de duivengaten, de duimschroeven en het tortuurstoeltje, maar daar is geen spoor van achtergebleven. Fléron, die te Stalleken, onder Sutendael, bij eenen pachter waar hij als daglooner werken ging zijnen mond wat voorbij gepraat had en sinds dien door de overheid verdacht was, werd tengevolge der verklikkingen van den getortureerden Francis Tilman aangehouden in zijne woning, terwijl hij zijn zoontje op den arm hield; hij woonde in een huis, sinds aan den veldwachter Jeurissen verkocht en gedeeltelijk vernieuwd, gelegen aan den Schietboom, op een paar honderd meter afstand ten Zuiden van den spoorweg Hasselt-Maastricht, nabij de statie. Toen hij geboeid naar het Stift geleid werd, door de dorpstraat, riep men hem toe: ‘Ha! ha! Fléron, ze hebben u dan toch gevangen’, waarop de vlegel antwoordde: ‘Gevangen, ja, maar nog niet gehangen ’. Zijne zuster, een braaf mensch, gevoelde zooveel smart en beschaming over de eerloosheid van Jozef, dat ze zelf- | |
[pagina 217]
| |
moord wilde plegen, waarin ze door de geburen verhinderd werd. Zij verzorgde liefderijk het zoontje haars broeders en zegde dikwijls tot dezen lichtzinnigen jongeling: ‘Als ge u niet betert, zult ge het lot uws vaders ondergaan’. David Foulon, wiens naam met dien van Fléron, in den mond des volks nog voortleeft, terwijl men van de andere Bokkerijders schier niet meer spreekt, woonde benoorden de kerk langs de ‘alde beeck’, een toevloeisel der Molenbeek, die langs het Stift en de brouwerij loopt en wat verder onder den naam van Munsterbeek in den Demer uitwatert ter plaatse Kuilzuiper, onder Bilsen; tot over anderhalf jaar woonde Hendrik Sillen in dat huis. Dank aan eenen Pater, had hij zich vóór de executie met God verzoend, maar Fléron spuwde op het crucifix, dat de priester hem ter gerechtsplaats voorhield, en stierf als een verdoemde. Zijn lijk bleef verscheidene maanden aan de galg hangen en werd 's nachts door zijne vrouw, die kort daarna van droefheid stierf, van het schandehout afgedaan en ter plaatse begraven. Over dertig jaar kwam de spade des eigenaars van den Galgeberg aldaar te recht op een doodshoofd, dat nog al de tanden had behalve een. Deze gerechtsplaats lag op 't uiteinde van het dorp en ten Noorden, in de richting van Genck, in de ‘Hei langs Bilsen’, gehucht Eyck, op 40 meter afstand van het grondgebied Bilsen, welke gemeente, al ligt ze met hare kom 40 minuten ten Z. van Munster-Bilsen en dus in een tegenovergestelde richting dier gerechtsplaats, aldaar een geweldigen uitsprong maakt en de oude heidebaan van Munster-Bilsen naar Genck kruist. De galg stond op een circelvormige verhevenheid van 1 meter hoogte en ongeveer 12 meter doorsnede; nu is deze met dennen beplant en hoort toe aan Cornelis Daniëls-Claes, wonend dicht bij de Boschwinning van Heesveld onder Bilsen. | |
[pagina 218]
| |
Over die galg loopt te Munster-Bilsen een verhaal dat in de lange winteravonden soms nog opgerakeld wordt: Na den fruit- en beetenoogst van het jaar 1786, werd ten huize Fastré, gehucht Eyck, siroop gekookt, wat in dien tijd bij vele boeren gedaan werd en aanleiding gaf tot buurtfeestjes, zooals we dat reeds vaststelden voor Diepenbeek en voor het uchteren in Kempen- en Maasland. Te midden van het schuldeloos vermaak werd het lot geworpen, om te weten wie der aanwezigen het zou durven wagen eenen splinter van den galgeboom met een mes of bijl te gaan afnemen en ter vergaderplaats brengen; het blinde lot wees Fastré zelven aan. Deze toog onbeschroomd, in schijn tenminste, naar den heuvel waar het rif van Fléron nog aan de galg bengelde, sneed of kapte een stuk van het schandehout af en bracht het triomfantelijk in den kring der toejuichende geburen. Onder de Franche Republiek werd de galg als brandhout verkocht aan Johanna Houben, een oude en arme vrouw der gemeente. De eerwaarde heer Nijpels, Philippus-Lambertus, zoon van Henricus en Agnes Heusdens, den 11n November 1732 te Munster-Bilsen geboren, bewoonde in de Duivelstraat een huis thans in stallen veranderd en eigendom van de familie Dello. De schout-drossaard Nijpels, Mathias-Simon, moet wel in Munster-Bilsen niet geboren zijn, want de parochiale registers vermelden niets dan zijn huwelijk, op 14n Augustus 1784, met Mosbach, Maria-Gertrudis, en zijn overlijden op 25n Juni 1791, in den ouderdom van 59 jaar. |
|