De Bokkerijders
(1981)–J.J. Melchior– Auteursrechtelijk beschermdTe Wellen, Guygoven, Ulbeek, Alken, Cortessem.Wellen was een eigenerfelijk of allodiaal goed. d.i. niet leenroerig en cijnsvrij, der abdij van Munster-Bilsen. Even als in alle landelijke gemeenten bestond er een nedergericht van zeven schepenen, dat in rechterlijke aangelegenheden hoofdvaert ging bij het oppergerecht der abdij. In de jaren 1774-1776, toen de bestraffingen der tweede bende Bok kerijders van Wellen plaats grepen, zetelden er onder anderen: Claesen, als meier; Berden, Renier Neven, de Bellefroid en Dossin, als schepenen; Crol en Beckers werden bijgeroepen als gezworen dokters-heelmeesters; Elias Walhoffs was gerechtsbode van Wellen-Dorp. De graven van Loon waren de voogden dezer heerlijkheid tot 8n October 1366, toen Arnold van Rummen, na 5 jaar betwisting en strijd, zijne rechten aan den Prins-Bisschop van Luik moest afstaan. Het vrijgoed Wellen was in vijf wijken verdeeld: het Dorp, Russelt, Overbroeck, Wellerbosch en Abswellen. Dit laatste gehucht was eene heerlijkheid afhangende der proosdij van Maaseyck, of van den abt, vanwaar zijn naam Abswellen; het volgde de gebruiken van Luik, had zijn eigen gerechtshof, doch was met de moedergemeente voor bestuurszaken en belastingen verbonden en koos jaarlijks zijpen meier zoowel als de vier andere | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||
kwartieren. Vroelingen, nog een gehucht van Wellen, was een Loonsche heerlijkheid, hoorde M. de Leonard. heer van Streel toe, ging te Vliermael in beroep voor burgerlijke zaken en in laatste ‘hoofdvaert’ te Curingen, maar in crimineele rechtsgedingen volgde het de andere deelen der gemeente. Inde jaren 1770-1780 vermelden de bewaarde oorkonden de namen van Claesen, Louwette, Arnold Proesmans en Nikolaas Berden als schepenen der justitie van Vroelingen. Met behulp van het hierbij gevoegd landkaartje van Limburg kan de lezer zich over de betrekkelijke ligging dezer gehuchten vergewissen. Wellerbosch is nu het gehucht Bosch. De pachthoeve Blijdenstock, in den loop van dit verhaal ook geciteerd, draagt thans den naam van Blijdenhoek, maar de naam Stock is gegeven aan eene plaats drie minuten westwaarts van Blijdenhoek gelegen. Vroelingen heet thans Vrolingen en in de verlijdingsakte van den 3n Januari 1375 voor de Leenzaal van Curingen staat Vroedelingen. De vijf meiers van Wellen bemoeiden zich met het dagelijksch en gewoon bestuur, maar geenszins met crimineele of rechterlijke aangelegenhéden. De Raad bestond uit de meiers der twee vorige jaren, den drossaard, den schout van het dorp, en den schout van Abswellen. De abdis benoemde al de leden van het gerechtshof: den schout, de zeven schepenen en den secretaris, ook stelde zij den luitenant-drossaard aan. Ziehier de luitenant-drossaards door haar benoemd: Antoon-Guilliam Bollaerts; Jan-Frans Hayweghen, die te Loon woonde (1749-1766); Van Abel (1766-1772); Lambert-Guilliam Hollanders (1772-1778); M.-J. Nijpels (1778-1791); Gerard Billen, die tevens secretaris was en zich later te zeer inliet met plaatselijke politiek, tegen den zin der abdis. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Die ambtenaren hielden een Rolregister, een Gichtboek en een Crimineel Register, het eerste voor de burgerlijke geschillen en boetstraffelijke rechtsgedingen, het tweede voor de goederen en renten en het laatste voor de eigenlijke misdaden. In een Gichtregister van Wellen, in het Staatsarchief van Hasselt bewaard, kan men kennis nemen van de wijze op welke de abdis Antoonetta van Eltz van Kempenich den 11n Juli 1763 te Wellen ingehuldigd werd, alsmede hoe hare opvolgster Sophia van Stadion in Januari 1772 aldaar een reglement deed toepassen om ‘te remeedieeren aen alle desorders en abusen welcke dagelijckx ingebracht en begaen worden in onze vrijheerlijckheid Wellen door de onobservantie der wetten en mandaten deses lands en edicten der policie’.Ga naar voetnoot(1) Toen in 1773-1776 het opsporen, het aanhouden, het ondervragen en confronteeren, het folteren, het vonnissen en bestraffen der Bokkerijders van Wellen en omstreken in vollen gang was, moest het de schepenbank uiterst lastig vallen om te Wellen zelf hare ‘Extraordinaire Genachten’ te houden, daar de voornaamste rechtsplegingen zich te Munster-Bilsen voordeden, dat op eenen afstand van drie uren en half gelegen is en toen met doorslechte wegen aan Wellen verbunden was. Daarom vroegen de schepenen de toelating om hun buitengewone vergaderingen voor crimineele zaken te Munster-Bilsen zelve, in de onmiddellijke nabijheid van het hooger gerechtshof en hun gevangen dorpgenooten, te mogen houden. Dat verzoek werd genadiglijk ingewilligd - en nog wel in 't Fransch! | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||
- zooals blijkt uit het volgend besluit, dat we in zijn oorspronkelijken vorm mededeelen: ‘Sophie par la grâce de Dieu Abbesse du très-illustre et révérend Chapitre de Munsterbilsen, Princesse du Saint Empire Romain, née comtesse de Stadion Thannhausen, dame des Libres Seigneuries de Munsterbilsen, Wellen, Haccourt, Hallembaye, Cleynespauwen, Bergh, etc. etc. Eenige dagen daarna, den 11n Juni 1774, hield het nedergericht van Wellen een buitengewone vergadering te Munster-Bilsen, te 7 uur 's avonds, waarna de schepenen, gelet op uur en afstand, waarschijnlijk aldaar moesten vernachten. Men zal bekennen dat de schepenen van Wellen, evenals die van Mechelen a/M., ernstige moeilijkheden ontmoetten om een lastige, undankbare en zeer onaangename ambtelijke zending te vervullen; het zal dan ook eene der redenen zijn waarom het moeilijk viel 4 schepenen, het wettelijk minimum, te vinden om geldige vergaderingen te houden over crimineele zaken. In de rumoerige tijden van de tweede helft der achttiende eeuw was Robert Tercafs, van Loon, pastoor te Wellen (1753-1796); hij was een geleerde priester, toonde zich krachtdadig in 't geen het onderhouden der statuten en rechten van de geestelijke overheid betreft; niettemin | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||
vond deze waakzame herder, evenals vier zijner voorgangers, erg ontevreden schapen onder zijn talrijke kudde. In eene aanklacht, door acht hunner onderteekend en naar den Groot-Vicaris gezonden, beschuldigde men Tercafs en zijne voorgangers Pontanus, Thenaers, Loyaerts en Freysers van siechte ambtsbetrachtingen en van plichtverzuim; ander andere staat in die scherpe aanklacht: ... dat de pastoors de onrechtreeksche schuld sijn der misdaden waerom 26 inwoonders in 1774 en 1775 gehalsrecht werden: als de pastoors ze beter hadden opgevoed, dan waren ze niet misdadig geworden. De gemeentenaren van Wellen beelden zich in dat het moet seer wel bekent sijn van sijne Hoogweerdigheid dat in Wellen kortelings 26 misdadige inwoonders sijn verbrandt ende geradbraekt geweest; maer het is te geloven dat mijn Heer niet weet hoe veele kleine kinderen dese geexecuteerde misdadigers ons hebben achtergelaten, die wij rekenen op ontrent hondert en twintig, zonder de weduwen, soo dat men kan oordeelen dat meenige eerlijke familie zich bevlekt bevindt door die schandaleuse executies. Alhoewel wij maer boeren sijn, soo vindt men nogtans onder ons menschen die verstand en gevoelen hebben en die eerlijk van harten sijn; ook die in alle voorvallen diepe reflexien kunnen maken, soo sij stoutelijk durven zeggen dat hunne bloedverwanten nooit tot sulcke schandelijke dood souden gekomen sijn bij al dien wij in ons dorp het geluk hadden gehadt van pastoors te hebben die hunne pligten en obligatien gedaen hadden om aen de hen aenbetrouwde schapen de vrees Gods in te planten ten tijde sij nog jong waren’. Wij laten het peilen dezer ‘diepe reflexien’ aan onze Lezers over, die zeker zulke zware aantijging tegen een heele reeks parochieherders met verbaasdheid overwegen zullen. Tercafs spande een proces in wegens laster voor het Officiaal Hof te Luik; toen trokken vijf onderteekenaars hun handteeken terug ‘omdat ze de aenklacht niet ge- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||
lesen hadden eer sij onderteekenden’, zoodat slechts Guilliam Lussus, Jan Neven en Hendrik Smets overbleven. Deze spanden tegen den pastoor en de leden van het armenbureel een proces in over het slecht gebruik der armengoederen. Smets stierf in 1779 en Neven drie jaar later, de twee processen gingen door tot einde 1783, maar we konden nergens vinden wat er verder van gekomen is. Pastoor Tercafs stierf en werd door Herman Trouwers, van Cortessem, opgevolgd in Februari 1796, maar deze trad slechts in dienst op 23n Juni 1797, Friester Willem-Hendrik Vandenbrouck is, in strijd met hetgeen andere schrijvers vermelden, nooit pastoor van Wellen geweest; zijn oom, Hendrik Vandenbrouck, die een schoone pachthoeve met kapel te Overbrouck bezat, werd pastoor te Borloo en toen bediende zijn neef, kapelaan van Wellen, deze kapel, waarin tweemaal per week mis gelezen werd, tot aan zijnen dood in 1810. Die bidplaats is in woning veranderd, hoort nu toe aan de heeren Pexters van Herten; zij is bewoond door August Philtjens, landbouwer en herbergier. Dat de Wellenaren in 1789-1792 nog al heel bijzondere parochianen waren, leeren ons de gebeurtenissen dier tijden. Den 18n Augustus 1789 brak te Luik een opstand los der Voltairesgezinden tegen den prins-bisschop graaf van Hoensbroeck en deze moest vluchten. Reeds in September deden Wellenaars mede met rebellen van Luik in hun eigene gemeente, hieten zich PatriottenGa naar voetnoot(1) en waren aangevoerd door hunnen dorpgenoot Joannes Meeckers, schoenmaker, die als voorname medehelpers had Lodewijk Fourrier, Jan Eyben, Servaas Stasseyns, Gilbert Devries, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Michiel Briers en Jan Roggen. Zij braken met geweld de pastorij in en haalden uit de ‘compe’ (een koffer met drie sloten) 1,400 gulden om ze aan de armen uit te deelen. Dat werd in October herhaald, en ze deden den pastoor 800 gulden uittellen, die de mombers der armen schuldig waren, maar deze som kwam niet in de handen der behoeftigen. De pastoor moest herhaalde malen uit zijne woning vluchten. In Septemper 1790 zakten 300 Luiksche rebellen naar Wellen af, waar ze wisten dat ze talrijke aanhangers zouden vinden, maakten van de kerk eene kazerne, bestolen of rantsoeneerden de deftige inwoners, bedreven eerloosheid en ontucht. In Januari 1791 stelde het keizerlijk of Oostenrijksch leger een einde aan den Luikschen opstand. Zeven belhamels van Wellen werden gevankelijk naar Luik gebracht; einde Februari 1791 werd Jan Meeckers ook gevangen en naar Hasselt geleid, doch hij ontsnapte er uit den kerker; Louis Fourrier werd in Juli 1791 tot de galg veroordeeld, doch is den 14n Februari 1792 begenadigd, mits betaling der proceskosten. Datzelfde jaar nog moest de Abdis alweer gerechtelijke vervolgingen inspannen tegen verscheidene inwoners der gemeente Wellen, die allerhande ‘excessen’ te Russelt bedreven hadden. In een vóór ons liggend smeekschrift vragen zeven Wellenaren, die zich plichtig erkennen aan misdrijven, ten huize Wolter Swennen te Russelt gepleegd, deemoedig vergiffenis aan de Abdis en heeten zich ‘de ootmoedige verthoonders alle seer arm, en meest deels overladen van eenen hoop onnoosele kinderkens, en vinden hun in d' onmogelijkheid om d'onkosten te doen van aen den Rigter te betoonen, hoe en op wat maniere sij staende den fatalen tijd der revolutie sijn verblind en verleydt geworden... Sij bekennen, nu wederom verligt sijnde, dat sij hebben misdaen; maer verhoopen dat Uw Hooghheyd in gratieuse consideratie sal nemen | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||
dat soo menigen armen mensch in dien tijd verleydt en verblindt is geworden door eenige quaetwillige opstookers, die te Wellen seer menighvuldig sijn’. Zooals men door dat vertoogschrift verneemt, zijn het ditmaal de pastoors niet meer, die de Wellenaren op de verkeerde baan brachten, maar wel de talrijke ‘quaetwillige opstookers’. Dat in dien tijd, zeventien jaar na de de talrijke terechstellingen van Bokkerijders, het nog in 't geheel niet proper uitzag te Wellen, zeggen ons klaar en duidelijk de laatste woorden van het smeekschrift, dat inderdaad door de Abdis ‘in gratieuse consideratie’ genomen werd. In datzelfde jaar werd alles in rust gebracht door de bemoeiingen van Leopold II, keizer van Oostenrijk, maar de rustperiode was van korten duur, want in November 1792 kwamen de sansculotten alles het onderste boven zetten. En weer waren er Wellenaren die tusschenin den eersten en tweeden inval der Fransche Republikeinen in troebel water vischten en nun belhamel Meeckers, weer te Wellen teruggekeerd om zich aan het hoofd der Patriotten te stellen, schoot er het leven bij in, wat we ten gepasten tijde zullen vermelden. Dat het te Wellen woelig toeging, erger dan elders in het Prins-Bisdom en zelfs te Luik (de ‘Cité ardente’ of ‘Woelige Stede’), verneemt men uit het verslag door luitenant-drossaard Gerard Billen in Maart 1791 aan den Prins-Bisschop en graaf van Loon in het Fransch overgemaakt: ‘Nergens, zoo schreef die hoogofficier, zelfs in de hoofdstad (Luik) niet, werden de wanordelijkheden tot zooveel ‘excessen’ gedreven dan te Wellen; hier heeft men alles gedurfd: men heeft er gestolen, verwoest, brand gesticht, gedood en andere gruweldaden bedreven, alles is er omver geworpen’. En de Abdis zelve schreef den 26n September 1791 aan den Geheimen Raad te Luik: ‘Gij kent, ten minste van reputatie, de bende schavuiten die sinds lang mijn dorp Wellen besmet’. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Wij zegden dat priester Vandenbrouck in 1773-1776 het voornaamste had aangeteekend van hetgeen er te Wellen en in de aanpalende dorpen met de Bokkerijders voorviel. 't Is nochtans toen niet dat aldaar die roovers en brandstichters hun eerste misdaden pleegden. Reeds in 't midden der achttiende eeuw, onmiddellijk na de uitroeiing en verspreiding der eerste bende Bokkerijders in de Landen van Overmaas, vormde zich een gezelschap bandieten, waaronder er waren die van den rechter Maasoever naar hier gevlucht zijn. Van die Belgische bende wordt door Sleinada, Mengels, Russel en Vandenbrouck niet gesproken, maar zij wordt duidelijk bedoeld in de oorkonde, den 6n Februari 1754 door den Prins - Bisschop van Luik uitgevaardigd, die we hier vertalen en deels cursiveeren: ‘Mijne Heeren, gezien hebbende het smeekchrift hun aangeboden door Lamb.-Guill. Hollanders, luitenant-drossaard van 't Graafschap Loon, voorhoudende dat behalve de buitengewone onkosten, bedragende meer dan 2,400 gulden, die hij moest gebruiken om den genaamden Frans Vanlewe, hoofd eener bende van allerlei schurken en moordenaars, ter dood te doen veroordeelen, hij daarenboven aangehouden heeft en doen executeeren meer dan vijftig andere gevangenen waarvoor hij niets getrokken heeft, hebben het smeekschrift naar de Afgevaardigden der Staten verzonden om er behoorlijk gevolg aan te doen geven’. Als we verder spreken over de roovers van Graesen en Rummen, van Sint-Truiden en Zepperen, zal men vernemen dat Frans Vanlewe op 't einde van het jaar 1753 te Wuest-Herck gevangen zat; daar werd hij op 22n December geworgd en verbrand. In 't jaar 1750 werd een vrouwspersoon op den openbaren weg te Vliermael aangerand door zekeren Willem Cr.; wonende in die gemeente; zij moest onder doodsbedrei- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||
ging al haar geld afgeven. Het slachtoffer bekloeg zich bij de justitie en Cr. werd te Hasselt in 't gevang gezet. De luitenant-drossaard Hollanders vernam dat de gevangene lid was geweest eener bende roovers en brandbriefleggers, die Guygoven voor centrum en verblijf verkozen had en aldaar en omstreken zware misdaden bedreef in de jaren 1741 tot 1744. Met veel moeite geraakte hij den 12n April 1751 in 't bezit der rechterlijke stukken door de schepenbank van Guygoven over die bende bandieten opgesteld, want deze gemeente, al grenst ze aan Vliermael en Wellen, behoorde niet tot het rechtsgebied van Vliermael-Hasselt, noch tot dat van Wellen-Munster-Bilsen; zij ging in recharge te Buyten-Bilsen. In het rechargesregister van dit oppergerecht, berustende in het Staatsarchief te Hasselt, staat echter niets aangeteekend over feiten, die vóór 1751 zijn voorgevallen, zoomin als in het Rollboeck van Vliermael. Over deze bende van Guygoven werd dus nooit iets gezegd of geschreven en 't is slechts in Juni 1914, tijdens het drukken dezer geschiedenis van de Bokkerijders, dat onder den grooten hoop oude papieren en oorkonden, die in het Staatsarchief van Hasselt hunne beurt afwachten tot inventariseering, de hand gelegd werd op eenen bundel stukken (Bundel 119 van het te drukken bijvoegsel des catalogus) over dat rechtsgeding, zoodat we thans in staat zijn iets van officieelen aard over de rooversbende van Guygoven mede te deelen, wier leden juist handelden als de Bokkerijders van Wellen en andere plaatsen; van eedaflegging is echter in deze oorkonden geene spraak. Hollanders zou Cr. dan niet alleen ondervragen over de gepleegde aanranding eener vrouw in 1750, te Vliermael, maar ook over zijne deelneming aan de schelmstukken, door de bende van Guygoven zeven jaar vroeger bedreven. Eene vragenlijst werd door den luitenant-drossaard | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||
opgesteld; om alles duidelijk voor te stellen, drukken wij die vragenlijust hier over met het door Cr. gegeven antwoord op elke der vragen. Een lid der bende, Cornelis Van Thienen, had den 9n October 1744 voor de schepenbank van Guygoven gedeponeerd op deze artikelen van onderzoek, dat Cr. bij alle hunne misdaden was tegenwoordig geweest en medegeholpen had, wat nog een ander lid, Paulus Va, acht dagen later ook te Guygoven onder de tortuur verklaarde, en daags daarna, buiten de pijnkamer, ratificeerde. Den 14n April 1751, te 2 uren namiddag, verscheen Cr. voor de schepenen des graafschaps Loon, te Hasselt, maar hij verklaarde ofwel niets te weten van de 70 vragen, ofwel ontkende hij alles; hij onderteekende de oorkonde over dat eerste verhoor met een +, zeggende dat hij niet schrijven kon. Hollanders eischte de ‘scherpe examinatie’ op 1n Juli 1751; enden 28n September daarop volgende werd Cr. getortureerd voor de schepenen van Vliermael, te Hasselt, in aanwezigheid van dokter A. Wilsens. Na eeuige tormenten te hebben geleden, verklaarde hij op alle vragen rechtzinnig te willen antwoorden; men hield met pijnigen op en de bekentenissen werden met de gewone nauwkeurigheid opgeschreven, Den 30n September 1751, omtrent 9 uren 's morgens, verscheen de gevangene weer voor de schepenbank, ditmaal ‘los en vrij van boeien ende banden’; voorlezing werd hem van zijne bekentenissen gedaan, hij verklaarde daarbij te blijven en niets te wijzigen, tenzij dat de naam Hans Peeters moest vervangen worden door Jan Wa., wolweeker, lid der bende. Dit laatste rechterlijk stuk is door Cr. weer met een + onderteekend en daaronder staat: ‘Quod attestor. L. Gillis, secret. subst. in fid.’ | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||
VRAGENLIJST MET ANTWOORDEN De vragen zijn letterlijk in hun oorspronkelijken vorm afgeschreven; de antwoorden zijn in cursief gedrukt.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||
- Van deze bende zijn er dus vier die de halsstraf ondergingen te Guygoven en een te Hasselt. Willem Cr., zoo plichtig als die vijt gestraften, is vermoedelijk te Hasselt gehangen. De galg van Guygoven stond ter plaatse De vier boomkens in het Breed Hageveld, tusschen de groote baan van Tongeren naar Hasselt en den weg van Guygoven naar Meersenhoven-Cortessem.
Eenige jaren daarna, blijkens een onderzoek door den luitenant-drossaard ingesteld, moest in 1773 de tweede bende Bokkerijders te Wellen wel 200 leden tellen. In Maart 1776 stuurde prins-bisschop de Velbruck dit gewichtig manifest aan alle gemeenten en parochiën der Luiksche Staten, waaruit men de hevigheid en de uitgestrektheid der Bokkerijdersplaag in het Graafschap Loon en het Land van Luik kan afleiden: ‘Vernemende dat eenen hoop boosaerdige deugnieten, welcke verscheidene deelen onser Heerschappij besmet, sedert eenige tijd sijne dieverijen ende baenstrooperijen door de middelen van brandbrieven ende brandstichtingen soude uytwerken; soo verre dat onlangs verscheyde winningen ende pachthoeven d'een naer d'ander sijn verbrand ende tot assche gebragt geworden, sonder te rekenen menige andere welcke sigh in het selve gevaer bevinden. Ende willende, soo krachtelijck als het mogelijk is, eene dusdanige en vreesselijcke kwael te voorkomen: Wij verklaeren, dat er uyt de kas van onse staeten, volgens hun Reces van den 26n deser maend, ses hondert guldens zullen betaelt worden aen een ieder en aen al degenen die (met genoeghsaem bewijs ende proef tot condemnatie) den eenen oft den anderen, het sij brandbrief schrijver, brandstichter oft complicie aen onse officiers zullen komen aenbrengen met de allergrootste sorgh geheym ende verborgen gehouden sal worden. Zelfs te meer, waer het zaken dat dusdanigen aenbrenger self complicie der daed was, dat boven de geseyde somme hem vergiffenis ende kwijtschelling van straf sal verleent worden. Wij verklaeren te meer dat insgelijkx een diergelijcke somme | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||
van zes honderd guldens, uyt onsen staeten kas, volgens hier boven geseyd Reces sal betaelt worden aen iedereen van onse officiers voor iederen brandbrief schrijver, brandstichter ofte complicie, welcken hij als dusdanige sal hebben doen oordeelen en condemneeren. De Bokkerijders dezer streek vormden eene bende, die vertakkingen had in de provinciën Luik en Brabant. Ieder gewest had zijn opperhoofd, dat de bevelen van oog hoogere oversten moest volgen. Het feit dat een Bokkerijder van Hoensbroeck, uit het Land van Valkenburg naar hier gevlucht, een meisje trouwde van den Blijdenstock te Wellen, en aldaar later geradbraakt werd, zegt luide dat er betrekkingen tusschen de benden van gene en deze zijde der Maas bestonden. Alles wat hierboven over den eed en de inrichting der Bokkerijders van Wellen en omstreken gezegd werd, is bevestigd geweest door Clercx, die in zijne hoedanigheid van griffier van het baljuwschap Pelt en Grevenbroek en van luitenant-drossaard van Neer-Oeteren en het ambt Stockheim ooggetuige was der aanhouding, tortureering en terechtstelling van vele leden der vermelde bende, welke leden soms medehelpers waren eener andere bende van Maas en Kempenland; hij heeft geschreven: ‘De kapiteins kennen elkander; zij komen dikwijls samen en bespreken geheimen, die zelfs verborgen blijven voor de eenvou- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||
dige aenhangers der bende en het is zonder twijfel dat de kapiteins nog andere oversten hebben. 't Is als een verborgene sekte, die het gunstig oogenblik schijnt af te wachten om den godsdienst te vernietigen, de staetsbesturen te overweldigen en de soevereins te doen verdwijnen. Men kan ze hier te lande Bokkenrijders heeten, zij zijn en blijven samenzweerders en aenhangers van eene geheime sekte, elders Jacobijnen, vrijmetselaers genoemd. Om te bewijzen dat zulks geen eenvoudige vertelling maer de loutere waerheid is, wende men zich tot de magistraten van 't gerechtshof Maeseyck of Neeroeteren, die bekennen zullen dat de meesten der geexecuteerden, gevangen of betichten, aen het hoofd stonden toen het gold de nieuwe municipaliteiten samen te stellen, de Fransche Constitutie aen te nemen en den godsdienst af te sweren’. Clercx moet toch wel niet heel en gansch op de hoogte geweest zijn der gebeurtenissen en gemoedsstemmingen van Wellen, waar alle Staatsoproeren gereedelijk aanhangers vonden, zooniet hadde hij de Patriotten dier gemeente tot steuning zijner zinswijze bijgebracht. Dokter Magnée van Aldeneyck (Maaseyck) schreef (in 't Fransch) op 14n Februari 1794 aan zijnen broeder, geheimraad van den Prins-Bisschop van Luik, te Tongeren: ‘Gij zult hierbij eene lijst vinden van de diefstallen, die door deze bende baanstroopers begaan werden. Op uitzondering van twee waren het allen doorslechte kerels en hevige Republikeinsgezinden’. Zoo dacht de brave Clercx over de Bokkerijders en zijne zienswijze werd onder één oogpunt door zijnen vriend Magnée gedeeld. Maar zij leefden in revolutionnaire tijden en hadden te recht eenen hekel aan alles wat hun toen over de Zuidergrens toewaaide; zij hadden niet genoeg de plaatselijke verwijderde en onmiddellijke oorzaken van den oorsprong der rooversbenden opgespoord en meenden in ongewone toestanden of gevolgen heel buitengewone en geheimnisvolle oorzaken te moeten vinden. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Doch de geschiedschrijver van onze kalmere dagen beoordeelt wellicht juister de wanordelijkheden en wandaden in de 17e en 18e eeuw door de Voetbranders, de Binders, de Swertmaekers en Bokkerijders bedreven. Het doel dezer benden, die slechts voort konden bestaan dank aan den strengen eed en de gebrekkelijke Staats- en gerechtelijke inrichtingen dier tijden, was niet staatkundig van aard, maar bloot stoffelijk en zinnelijk. Al namen ook de Bokkerijders aan alle politieke wanordelijkheden deel en benuttigden ze deze om hunne boeverijen te plegen, toch mag men hun geen staatkundig karakter en doel toekennen; zij waren er enkel op bedacht om den huichelaar uit te hangen en vroolijk Fransje te spelen met andermans duiten, de jaren van schaarschheid door schelmerijen te verbeteren en wat stoffelijk welzijn aan den haard te brengen ten nadeele van meer begoede of bedorvene kinderen der Fortuin, alle mogelijk kwaad te bedrijven zonder in de handen van moeder Justitia te vallen, speel- en drankzucht en zinnendrift te bevredigen, al moesten zelfs menschenlevens opgeofferd worden. De legende, de schrik, de rijke fantasie en de groote verbeelding van de romanschrijvers hebben wellicht de fieltenstreken der Bokkerijders nog wat overdreven; de tijdsomstandigheden met het daarbij gepaarde zedenbederf vergemakkelijkten hunne aanwerving; armoede, dwang, bedreiging en sterke dranken leidden menigeen tot inlijving bij 't rabautenrot; de vrees voor hun eigen leven en voor dat hunner nabestaanden verplichtte anderen tot den trouw aan den eens gezworen eed, al wroegde en kwelde hun 't geweten of al walgden ze misschien bij het aanschouwen der gepleegde euveldaden.
Om alles wat te Wellen en omstreken voorviel zoo duidelijk mogelijk voor te stellen, zullen we achtereenvolgens | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||
aanhalen: A. De voornaamste euveldaden; B. De eerste aanhoudingen en de daaruit spruitende bekentenissen en verklikkingen: C. De proceduurswijze; D. De gevangennemingen, vonnissen, terechtstellingen. | |||||||||||||||||||||||||||||
A.In 't jaar 1757 werden verscheidene brandbrieven gelegd, doch zonder het gewenschte gevolg, bij de weduwe Abheers, een welhebbende pachteres te Guygoven, welke gemeente een uur en zes minuten oostwaarts Wellen gelegen is. Volgens de parochiale registers van Guygoven bedoelen de namen Abheers, Vanheers, Deheers een en dezelfde familie. De winning en afspanning De Hamer, waar de weduwe woonde, werd in den nacht van 11n Nov. 1757, dat is nadat de mannelijke jeugd het Sint-Martensvuur in de velden gestookt had, door de Bokkerijders ten gronde afgebrand. De gilde van St-Sebastiaan had haren zetel in Den HamelGa naar voetnoot(1) en geheel haar archief werd vernield, benevens zaken van innerlijke of historische waarde: vaandel, trommel en de Pieck of waardigheidskleed met kostbare gegraveerde herinneringsplaten versierd. De pachthoeve en afspanning werd heropgebouwd en is thans bewoond door Antoon Vanheers, achter-kleinzoon der weduwe. In 1761 werd het huis van Geurt Massart, te Rummen, provincie Brabant maar toen bij het graafschap Loon behoorende, totaal leeggeplunderd door Bokkerijders dier gemeente, geholpen door die van Stevoort en Wellen. Deze laatsten bestolen ook het huis van Jan Eggen te Gelinden, den Hornemolen te Sint-Truiden en de kerk van Cortessem. In deze gemeente werden verscheidene brandbrieven gelegd en huizen afgebrand: op 14n Maart | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||
1761, het huis van Joris Goffings; den 2n Mei 1761, de schuur van Leonard Van Gutschoven; 7 dagen later nog een huis; den 16n December 1761, de woning van Marten Hemelers; den 23n December 1761, de schuur van Judocus Bollaerts; den 8n Januari 1762, de schuren van Van Hoven en Christiaan Ramaekers; den 30n dier maand, de winning van Pieter Wagemans. De pachthoeve van Renier Robben werd ook in assche gelegd; zij stond tegenover de woning van Lambrecht Timmermans, de tegenwoordige tramhalte van Cortessem-Dorp, thans betrokken door M. Claesen-Lambrechts. Den 11n November 1773, weer op Sint-Martensavond, als het aartsvaderlijk gebruik van het Sint-Martensvuur te stoken gevolgd werd te Wellen, benuttigden de Bokkerijders deze omstandigheid om de aanzienlijke hoeve van Jan Corfs, te Russelt, bij wien ze te vergeefs brandbrieven gelegd hadden, in brand te steken: het vuur vernielde de gebouwen, den inboedel, het vee, maar de pachter bofte erop dat hij zijn liggende geld had kunnen redden, welk gelukkig toeval hij beter verzwegen hadde. Deze winning lag op 2 kilomet. van de dorpskerk, in de Heerenstraat, toen en nu nog zoo slijkerig en ellendig dat ze geenszins haren naam waardig is. De winning werd deels met de oude materialen heropgetimmerd en is nu bewoond door Hendrik Servaes, 71 jaar oud, wiens vrouw, Ida Corfs, 72 jaar en hare zuster Katharina, 83 jaar, al het vroeger gebeurde vernamen uit den mond huns vaders, die alles wist van den afgebrande zelven. Den 2n Januari 1774, onder de vroegmis, werd een brandbrief besteld aan de deur van Joannes Wouters, te Ulbeek in het dorp, dat een half uur van Wellen gelegen is, eischende dat eene som gelds moest gelegd worden ter plaatse Hagendoren, onder Wellen, ‘aen de groote baen in eene kuil, en daerbij een stokxsken in den gront | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||
geplant is’; enkele dagen daarna is er een tweede sommatiebrief gelegd. Bij den reeds afgebranden Jan Corfs, werd op 27n. Februari 1774 weer een brandbrief besteld, die aan het snoer der deurklink hing, wat eenige weken daarna ook gebeurde bij de weduwe Wouter Swennen, te Russelt, wiens zoon we in 1790 vermeld vinden onder de meiers van Wellen. Kort daarna werden twee sommatiebrieven bezorgd bij Pieter Briers, molenaar te Wellen, drie bij den secretaris-rentmeester Dossin en ook bij Lambrecht Stavelers, in het nabijgelegen dorpje Herten. De gansche streek verkeerde in groote onrust en de ieverige drost Hollanders stelde zich erg in de weer om ten minste één der boosdoeners te betrappen, ten einde hem door de gebruikelijke middelen tot bekentenis en verklikking te brengen, om alzoo de heele bende te ontdekken en uit te roeien. In zijn dubbele hoedanigheid van hoofdschout der gemeente Alken en van luitenant-drossaard der vrijheerlijkheid Wellen, waardoor hij ook als dusdanig fungeeren moest te Klein-Stevoort, had hij zijne verblijfplaats niet slecht gekozen, dicht bij de Sint-Truidensche baan te Alken, maar zoo woonde hij toch nagenoeg twee uren en een half van Wuest-Herck af, waarvan hij ook geruimen tijd hoogofficier was, anderhalf uur van Wellen en vier uren van Munster-Bilsen, waar hij zeer dikwijls ambtelijke plichten te vervullen had; nu, over al die slechte, soms modderige wegen reisde hij doorgaans te paard of per rijtuig. Om in zijn onderzoekingswerk te slagen, moest alles zeer bescheiden en met volstrekte geheimhouding geschieden, anders zouden hem de ongeruste bandieten ontsnappen: zijn beste helper en vertrouweling was zijn zoon, advocaat. | |||||||||||||||||||||||||||||
B.Op de Mersch of Meersch, eene straat van Wellen-Dorp, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||
woonde Jan Van Muysen; de man was geleerder en verstandiger dan het meerendeel zijner dorpgenooten, werkte zoo min mogelijk, leefde betrekkelijk goed en bracht een deel van den dag door met lezen van allerhande boeken. De volksmeening was hem niet gunstig en bij den drossaard stond hij sindslang als verdacht aangeteekend. Uit den mond van zijnen ambtgenoot J. Minten, luitenant-drossaard van Groot-Stevoort, Berbroek, Kermpt, vernam Hollanders dat vermelde Wellenaar betrekkingen en samenkomsten had met eenen inwoner van Stevoort, die bij Minten op het zwart boekje stond. Hollanders deed hem ongemerkt bewaken en bespieden in al zijne handelingen en wandelingen, zelfs des nachts, en zijn eigen zoon, toen 23 jaren oud, was hem zeer dienstig bij dit spieënwerk, dat hij om beterswil aan niemand anders wilde toevertrouwen. Den 31n Maart 1774, toen de drossaard de noodige inlichtingen onderschept, en reeds een aanhoudingsbevel verkregen had, betrapte de zoon Hollanders den verdachte op een geheim onderhoud te Stevoort, ging tot zijne aanhouding over, en bracht hem bij den ‘capiteyn’ of hoofd der plaatselijke politie van Wellen, die hem gevangen hield tot 5n April daaropvolgend, waarna Van Muysen opgesloten werd te Munster-Bilsen in 't gevang van het Stift, dat meer waarborgen tegen ontsnapping bood dan de boerenwoning van den ‘capiteyn’, al deed deze ook zijn tijdelijke gevangenen aanhoudend door de steeds afwisselende dorpswachters bewaken. | |||||||||||||||||||||||||||||
C.Daar deze gevangneming het verwachte en zoo vurig gewenschte gevolg had, schijnt het ons van groot belang en ook het gepast oogenblik om de toen aldaar gebruikte proceduurswijze zoo klaar mogelijk uit te leggen. De schepenbanken, die in crimineele zaken zetelden, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||
waren drieërlei naar gelangd hunner bevoegdheden: de hoogere gemeentegerechten, b.v. die van Neer-Oeteren, Op-Glabbeek, Reckheim, hadden de volheid der strafjurisdictie en waren bevoegd om uitspraak te doen over alle overtredingen die de doodstraf, erge lijfstraffen, verbanning en zeer zware boeten na zich konden sleepen; de middelbare en nedergerichten hadden veel beperktere bevoegdheden en mochten slechts geldboeten opleggen. Wellen had een nedergericht en moest, na de eerste of inleidende rechtspleging of onderzoek en 't getuigenverhoor in crimineele zaken, het overige aan Munster-Bilsen overlaten en aldaar recharge nemen of ‘hoofdvaert’ gaan. In 't bezit der brandbrieven, wendde zich de luitenant-drossaard tot de schepenbank van Wellen om toelating tot een gerechtelijk onderzoek te verkrijgen en het corpus delicti of den toestand van het misdrijf schriftelijk vast te stellen; hij somde de feiten op waarover de getuigen, en inzonderheid de personen die brandbrieven ontvingen, moesten ondervraagd worden. Het nedergericht van Wellen maakte die stukken door zijnen gerechtsbode en soms door den schout, ja den luitenant-drossaard zelven bij spoedeisching, aan de leenzaal of het feudale hof over, dat dan de verdere noodige bevelen moest geven. Hollanders verkreeg natuurlijk de gevraagde toelaling tot onderzoekinstelling, onderhoorde de getuigen en zond hunne antwoorden naar de schepenbank van Wellen, die ze overmaakte aan 't gerechtshof van Munster-Bilsen. Ziehier den tekst van een bevel, waardoor het hof van Munster-Bilsen den luitenant-drossaard op 29n Maart 1774 belastte om bewijzen en nadere ophelderingen te geven: ‘Leenmannen des eedele en souveraine Leensaele van den heer Stadthelder, naer oversien der inqueste met die daerop belegde getuigenis en daerbij overgegeven stukken, sijdens den heer officier | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Lambert-Guilliam Hollanders, drossard der vrije heerlijkheid Wellen, officii nomine inquirent, leeren en rechargeeren u dat gij, u voegende op uw gewoonlijken richtcrstoel en aldaer recht doende, sult laeten aen den heer officier over die geleyde brandbrieven bij den inquest overgegeven, verders te probeeren en te elucideeren; welck geschied sijnde naerdes gerechargeerd te worden soo naer regt.’ Den 30n Maart 1774, d.i. daags vóór de aanhouding te Stevoort, gaf dit hof aan de schepenbank van Wellen den last om den drossaard te bemachtigen tot aanhouding van Jan Van Muysen, die dan ook, zooals we reeds zegden, te Munster-Bilsen werd opgesloten; deze bemachtiging of lastgeving luidde als volgt: ‘Leenmannen des eedele en souveraine Leensaele van Munsterbilsen, ten manisse van den heer Stadthelder, naer oversien der enquesten en daerop beleyde getuigenissen, met die voordere stukken en declaraties daerbij gevoegd en tot ons naerders op heden overgebracht aen schepenen van ons nedergericht Wellen, leeren en rechargeeren u dat gij u begevende op uwen gewoonlijken richterstoel en aldaer recht doende, sult wijsen den heer officier inquirent wel gefundeert om te apprehendeeren den persoon van Joannes Van Muysen, stellende den selven ten sijnder verantwoording.’ Geheel deze voorafgaande rechtspleging geschiedde in het grootste geheim en diende enkel om tot de preventieve aanhouding te besluiten. De betichte mocht daarna vrijelijk zijnen verdediger kiezen, naar alibi's en andere verdedigingsmiddelen uitzien, getuigen ter ontlasting aanbrengen, enz. Hollanders wist dat de betichte dikwijls als getuige notarieele akten had onderteekend, door notaris Joès Billen-Warniers van Wellen opgesteld; het geschrift van de handteekens en dat der sommatiebrieven werd vergeleken, medeonderteekenaars en Anna Warniers, weduwe | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||
van vermelden notaris, werden den 20n April daarover ondervraagd. Ook werden huiszoekingen gedaan, o.a. bij Arnold Vo., in wiens woning de brandbrieven waren opgesteld geweest. Den 2n Mei 1774, werd Van Muysen ondervraagd over zes gelegde brandbrieven en dat geschiedde buiten de tortuurkamer van Munster-Bilsen, terwijl de betichte ‘los van ijzers en banden’ was. ‘Deze ondervraging had het gewenschte gevolg niet, want de hoofdman der bende deed schier geen bekentenissen noch onthullingen; daarom werd hij den 7n Mei ter tortuur of ‘scherpere examinatie’ verwezen: ‘... den gevangen Joannes Van Muysen sonder prejudicie van sijne gedane bekentenissen sult wijsen ter scherpe examinatie ten tijde van twee uren ten overstaen van eenen experten heer Doctoor in de medecijnen of gesworen medecijn, over het afbranden van het huys van Jan Corfs inwoonder tot Wellen, mitsgaders over den auteur van de brandbrieven en eyndelijck over de geene die aen het branden en schrijven der brandbrieven souden kunnen geholpen, raedgegeven en andersints medeplichtig te sijn, behoorende nogtans de tortuer ten opzichte der complicien met moderatie en voorsichtigheid te geschieden’. Bij de foltering van Van Muysen zou men de hooger besproken duivengaten gebruiken. Deze pijniging werd hem ten andere al een jaar te voren voorspeld door eene vrouw zijner gemeente, die hem deze woorden in eene kiesche omstandigheid toesnauwde: ‘Jan, als de abdis van Munster-Bilsen wist wat man ge zijt, dan zoudt ge al sinds lang in de duivengaten gezeten hebben’. | |||||||||||||||||||||||||||||
D.Den 20n Mei 1774 werd Van Muysen te Munster-Bilsen in de tortuurkamer gebracht, waar zich de schepenen, de luitenant-drossaard en de geneesheer Crol bevonden, doch de beul behoefde hem niet vast te grijpen, want bij 't aanschouwen der foltertuigen en der statige personen | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||
daar tegenwoordig, beving hem zulke hartsbeklemming dat hij beefde als een riet en het angstzweet hem uitbrak; hij deed volledige bekentenissen en noemde de namen zijner medeplichtigen. Twee dagen later werd hij weer ondervraagd over den brandbrief aan de weduwe Wouter Snennen en nogmaals werden belangrijke verklaringen gedaan. Ten gevolge daarvan ging de luitenant-drossaard, na de verkregene bemachtiging, tot aanhoudingen over. Deze aanhoudingen, gevolgd van vriendelijke en ‘scherpe examinatie’, doodvonnissen en terechtstellingen, staan aangeteekend in het ‘Criminelen Rolle Register des Eedelen en Souverainen Leensaele van Munster bilsen, begonst den 29n Meert 1774 door mij M.-S. Nijpels, secr. - Stadthelder: Leo de Mathys - Leenmannen: Mathias Gidlo, Carolus Fock, Joannes Van den Abeele, J.-F. Beerden, Joannes Graven, Edmundis Hechtermans, Mathias-Simon Nijpels en secretaris’. Wij schrijven ze hier over en voegen er een aantal bijzonderheden aan toe, die we ter plaatse inwonnen. Van al de geëxecuteerde Bokkerijders van Wellen, in onze lijst aangeduid, zijn er slechts vijf waarvan er thans nog mannelijke nakomelingen aldaar bestaan; die namen zullen we niet voluit doen drukken. 14 Mei 1774. - Decreet voor de gevangenneming van Joannes LycopsGa naar voetnoot(1), verblijvende in het huis ‘De Pluime’, te Abswellen; Tilman Vandermeer; Tilman Sw, Arnold Vo. en diens zoon Geurt, allende wonende te Vort, gehucht Russelt. Het huis ‘De Pluime’ bestaat niet meer; het werd afgebroken, maar de oude bouwplaats ligt natuurlijk nog te Abswellen en heet ‘Pluimenweide’, door den buurt- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||
spoorweg Hasselt-Loon-Oreye in twee deelen gesneden. Dat vroegere huis verwierf een droevige vermaardheid door een ontzettende gebeurtenis, die ten gepasten tijde zal vermeld worden. De vijf bandieten werden den 16n Mei aangehouden en, na den nacht in arrest in de woning van den ‘capiteyn’ van Wellen te bebben doorgebracht, heeft men ze naar het beter ingerichte gevang van Munster-Bilsen geleid. 26 Mei 1774. - Vonnis waardoor Tilman VandermeerGa naar voetnoot(1) tot ‘scherpe examinatie’ wordt verwezen, namelijk gedurende 6 uren in den kleinen en desnoods 2 uren in den hoogen graad. 30 Mei 1774. - Vonnis om Joannes Lycops tot de kleine tortuur gedurende 6 uren te verwijzen, tengevolge der bekentenissen door Jan Van Muysen en Tilman Vandermeer gedaan. 3 en 8 Juni 1774. - Recharge tegen Geurt Vo., Tilman Sw. en Arnold Vo, tot toepassing der tortuur van den kleinen graad gedurende 8 uren en desnoods den hoogeren graad gedurende 2 uren. Uit een ‘Extraordinaire Genachte’ der schepenbank van Wellen, op 11n Juni 1774 te Munster-Bilsen gehouden, blijkt dat de luitenant-drossaard Hollanders door de bekentenissen van Jan Van Muysen, Tilman Vandermeer en andere roovers vernomen had, dat de ‘abominabele bende der brandstichters, gauwdieven, nachtdieven, ende roovers onlangs in het getal van viertigh of vijftigh vergaedert sijnde omtrent den Herterenbosch onder Abswellen, gaende naer den kant van Ons Lieven Heeren boom onder Corshoven’. Daaruit kan men de groote getal- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||
sterkte der bende Bokkerijders afleiden, want de 40 of 50 manschappen vormden slechts eene afdeeling, namelijk die van Abswellen en Vrolingen. Bedoelde boom bestaat nog en bevindt zich in de nabijheid van Printhagen en den Bonderkuil, aan de grenslijn van Cortessem en Wellen, op eenen viersprong van twee buurtwegen. De bewoners der streek verzekeren dat deze eike boom dikwijls tot verzamelplaats der Bokkerijders aangewezen werd, die van dat vertrekpunt hunne plunderingen en brandstichtingen gingen verwezenlijken. Slechts een enkele tak leeft er nog op den uitgeholden stam, die tegen den grond 9 met, 58 omtrek en 3 m. 83 middellijn heeft, en wellicht al elf eeuwenGa naar voetnoot(1) lang de vreedzame rol van grenswachter vervult. Op blz. 251 van ‘Bulletin de la Société scientifique et littéraire du Limbourg’, deel XI, kan men daarover een verdienstelijk gegedicht lezen van niet minder dan 92 versregels, door Alfred Nicolas, onder den titel L'Arbre du Seigneur. Het gemeentebestuur van Cortessem heeft den gebarsten stam met een zwaren ijzeren band doen omknellen, ten einde het verdere uiteenscheuren te verhinderen. Langs dien eerbiedwaardigen ouderling, zinnebeeld van 't verleden, groeit een fleurig eikeboompje, symbool der toekomst, door een vooruitziende bestuur sinds enkele jaren als natuurlijken opvolger van den uitstervenden grensbewaker geplant. 12 Juni 1774. - Decreet van aanhouding tegen Herman Lycops, zoon van Joannes, te Abswellen. 14 Juni 1774. - Joannes-Lycops verwezen tot de ‘scherpere examinatie’. 14 Juni 1774. - Doodvonnis tegen Jan Van Muysen; wij deelen dat hier letterlijk mede, als een staaltje, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||
zooals het in het crimineel register voorkomt; de andere doodvonnissen zijn allen naar dezelfde formule opgesteld, natuurlijk met wijziging der soort van halsstraf. en daarom is het onnoodig ze ook te doen overdrukken. ‘Wij schepenen der justitie Wellen: De uitvoering had twee dagen later plaats en bij het wederkeeren van de gerechtsplaats werd ze door den griffier en de schepenen als volgt in het crimineel register en op een afzonderlijke bladzijde vermeld: ‘RELAES’. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De gerechtsplaats te Wellen was de Bonderkuil, liggende tegen de Westergrens van Cortessem, op 40 minuen afstand der kerk van Wellen, 13 minuten westwaarts het aloude kasteel van Printhagen en den reeds vermelden buurtspoorweg Hasselt-Oreye. Sinds eene eeuw ligt op den Bonderkuil een aanzienlijke winning, altoos door dezelfde familie bewoond en thans door de drie-en-tachtigjarige weduwe Jan Awouters-Briers en kinderen betrokken. De galg en brandstapel waren opgericht langs de Langenakkerstraat, scheidingslijn van Wellen en Cortessem, tusschen gezegde pachthoeve en een dennenboschje, daar waar sinds een dozijn jaren eene fruitweide is aangelegd. Niets verraadt thans de akelige bestemming dier plaats in de achttiende eeuw. Bij de omzetting van den bodem vond men veel aardewerk, wat tot de veronderstelling leidt dat er vroeger op dien leemgrond, eene pottenbakkerij bestond; geraamten vond men er niet, omdat de veroordeelden doorgaans tot assche verbrand werden, maar de grond was zwarter van kleur op de plaats waar de brandstapel werd aangelegd. 14 Juni 1774. - Doodvonnis tegen Arnold Vo.; te worgen aan eenen staak en het lichaam tot assche verbranden. 15 Juni. - Zelfde doodvonnis tegen Tilman Vandermeer. Deze twee veroordeelden werden met Van Muysen den 16n Juni ter dood gebracht. 15 Juni 1774, - Recharge over de gevangenneming van Geurt Vo. (zoon van Willem, van Russelt), Hendrik Ro., van Wellerbosch, en Joannes Poelmans, van Russelt, ten gevolge der verklikkingen van de drie geëxecuteerden; deze aanhoudingen geschiedden drie dagen later. Op Zaterdag, 18n Juni, bracht Herman Lycops, zoon | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||
van Joannes en ook wonende in ‘De Pluime’ een zuiver hemd voor zijn gevangen vader te Munster-Bilsen; dat hemd was den man welkom, maar de drager was het niet minder bij den drossaard, die hem als lid der bende opsloot. 25 Juni 1774. - Vonnis waardoor Herman Lycops tot de ‘scherpere examinatie’ verwezen wordt. 28 Juni 1774. - Recharge over de aanhouding van Jan C. en Hubertus C., van Ulbeek; Guilliam Gilissen, van Vrolingen; Gysen Gerits, van Abswellen. De twee Bokkerijders van Ulbeek werden den 2n Juli aangehouden en de anderen 's anderendaags. De luitenant-drossaard vroeg de toelating om Gysen Gerits een bijzonder onderzoek te doen ondergaan over de ijzingwekkende gebeurtenis die in ‘De Pluime’ plaats greep en waarop we reeds doelden; dat feit staat vermeld in de volgende recharge: ‘... leeren en rechargeeren dat gij sult wijsen den heer officier wel bevoegt om den gevangen Gysen Gerits te recrimineeren over die grausaeme mishandeling van de heilige geconsacreerde Hostiens gemengelt in de soepe en rendvleesch ten huyse van Joannes Lycops tot Abswellen’. Men ziet dat de Bokkerijders het kwaad niet altijd uit stoffelijk belang of lichamelijk genot bedreven, maar soms ook uit loutere boosheid. Men wil bebben dat Barbara Billen, echtgenoote Lycops, de godvruchtig ontvangen Hostie in de kerk uit den mond in haar kerkboek had gelegd, om ze thuis gruwelijk te ontheiligen. Die ongehoorde heiligschennis, nergens door Bokkerijders in zulke omstandigheden en dan nog door medehulp eener vrouw gepleegd, verwekte overal waar ze bekend werd gemaakt wezenlijken afschuw en rechtmatige verontwaardiging. Het ontzettend feit werd zelfs rucht- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||
baar in het Land van Valkenburg en in dat van 's Hertogenrade, want de eerbiedwaardige pastoor Sleinada zegt er eenige woorden van in zijn vermeld boekje en doet dat met een heilige verontwaardiging. Over die gruweldaad en andere boevenstreken is er ook spraak in een verslag, ten jare 1775 door de Leenzaal van Munster-Bilsen ten verzoeke van den prins-bisschop de Velbruck opgesteld, nadat deze de aankomst te Luik van zes Bokkerijders van Wellen, waaronder de heiligschenster, vernomen had; wellicht had deze prelaat moeite om de echtheid van zoo een gruwelstuk op den eersten slag aan te nemen en wilde hij daarover door een onloochenbare ambtelijke verklaring ingelicht zijn, om ook desgevallend de beruchte feeks met hare medeplichtigen naar de aangenomen wetten van dien tijd met de passende strengheid te doen straffen. In dat fransch verslag lezen we o.m.: ‘'t Is den drossaard Hollanders te danken dat de eerste aanhouding gedaan werd, weldra gevolgd van vijf en achtervolgens negentien andere. Twee en twintig terechtstellingen hadden plaats in 1774, een ter dood veroordeelde ontsnapte, een stierf in 't gevang en een andere verwierf genade. Al die ongelukkigen waren omtrent van dezelfde misdaad beschuldigd, namelijk van brandstichting, moord, diefstallen in kerken en huizen, heiligschenderij, afgrijselijke onteering der H. Hostie. Zij hebben meer dan 200 medeplichtigen beticht die meestendeels in de omstreken van Wellen verblijven. Zij hebben bekend dat zij onder elkander verbonden waren door een afschuwelijken eed, volgens welken zij God verzaakten, zich aan den duivel gaven; dat zij getrouw zouden zijn aan de bende, dat ze niemand hunner tocht- of roofgenooten zonden verklappen, aanklagen of beschuldigen; dat indien ze ooit iets op de pijnbank zouden bekennen of iemand verraden, zij daarna hunne woorden zouden her- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||
roepen; dat zij herhaaldelijk tot de H. Tafel zouden naderen, 't zij uit misprijzen van God, 't zij om het H. Sacrament te onteeren, 't zij vooral om door te gaan als godvruchtige menschen, ten einde gemakkelijk te bedriegen; dat zij zullen moorden, stelen, branden iedere maal het hun door hunne officieren of andere oversten bevolen wordt. Terwijl zij dezen afschuwelijken eed uitspraken trapten ze een kruisbeeld met de voeten, spuwden er op, verbrijzelden het en wierpen de stukken in het vuur’. Wat in dat stuk niet vermeld staat, is de nog verzwarende omstandigheid, welke wij bij andere benden Bokkerijders niet aantreffen, dat deze schavuiten van Wellen een tweeden eed aflegden en ook hielden, waardoor ze de verplichting aangingen alle huizen in brand te steken waar ze vruchteloos sommatiebrieven zouden gelegd hebben. Dit blijkt ten duidelijkste uit de bekentenissen der misdadigers zelven en verklaart ons ook hoe het komt dat er nergens meer dan te Wellen en omstreken huizen schuren en winningen in brand gestoken werden. 3 Juli 1774. - Aanhouding van Lam. Gilis, (Guilliam Gilissen), geboren te Hasselt en te Vrolingen wonende, waar hij in 1751 ingetrouwd was. 8 Juli 1774. - Aanhouding van Pieter-Willem St., wonende op den Blijdenstock. Deze Bokkerijder was herkomstig van Hoensbroeck, in Oostenrijksch Valkenburg, en is den 12n November 1767 te Wellen gehuwd met Katharina Smol., aldaar op 10n October 1789 overleden en mannelijke spruiten achterlatende. Toen St. in zijn geboortedorp verbleef en als soldaat in dienstverlof van de kermis der naburige gemeente Nuth huiswaarts keerde, vermoordde hij onderweg eene vrouw om haar geld en juweelen te bemeesteren; hij vluchtte de grenzen over en vestigde zich te Wellen. Om dezen lafhartigen moord en ook om zijn verdere misdaden te Wellen gepleegd, onder- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||
ging hij een strengere doodstraf dan de andere Bokkerijders, zooals men verder vernemen zal. 16 Juli 1774. - Gysen Gerits en Jan C. zijn tot de tortuur verwezen. Confrontatie van Hubertus C. met Tilman Sw., ook van dezen laatste met Hendrik Ro. 18 Juli 1774. - Toepassing der tortuur op laatstgenoemde, en daags ervoor op Hubertus C., van Ulbeek. 22 Juli 1774. - Id. op Pieter. Willem St., van den Blijdenstock. 25 Juli 1774. - Doodvonnis tegen Gysen Gerits, alias Spijen Giesen: te worgen aan eenen staak en zijn lichaam tot assche verbranden. Dien dag werd dezelfde doodstraf uitgesproken tegen Joannes Lycops en zijnen zoon Herman, uit ‘de Pluime’, Joannes en Hubertus C., van Ulbeek, Henricus Ro. en Lam Gilis of Gilissen van Vrolingen. 28 Juli 1774. - Doodvonnis tegen Pieter-Willem St., van den Blijdenstock, luidende als volgt: ‘..... leeren en rechargeeren dat gij sult wijsen den heer officier wel gefundeert om den persoon van Pieter-Willem St. te doen brengen ter plaetse van supplicie, denselven te doen levend radbraeken, en immediatelijk hem te doen geven den slag van gratie en het lichaem te doen hangen op een radt anderen ten spiegel en exempel’. 31 Juli 1774. - Vonnis van gevangneming tegen Pieter Vuegen, Gilis Vreven, Hubert Motmans, Francis Stevens, Jan de Pire, Nikolaas Hu., allen van Russelt; Mathijs Goffins, van Wellerbosch; Mathijs M., van Ulbeek; Hendrik Frissons, geboren te Loon en te Vrolingen wonende; Henricus Cox, alias Somsebilleke, herkomstig van Brouckom bij Loon, en in hetzelfde gehucht Vrolingen verblijvende; Barthel Gielen, ook van Vrolingen, omtrent 73 jaar oud en vader van Arnold, den | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||
veldbode-jachtwachter; deze laatste, die met zijnen vader aangehouden werd, was in 1771 te Kerniel gehuwd met Anna-Katharina Raedts. De vermelde Hubert Motmans waste Hilst onder Hasselt geboren en aldaar den 18 Januari 1745 gehuwd met Maria-Katharina Guffens. Zijn eenige zoon verliet Wellen na de terechtstelling zijns vaders en verhuisde naar een andere Limburgsche gemeente, waar hij zich zeer slecht gedragen heeft. In den vroegen morgen van Maandag, 1n Augustus 1774, reisden vele boeren van Wellen te voet of te paard naar Munster-Bilsen, om tegenwoordig te zijn bij de executie van hunne dorpgenooten Joannes Lycops en zijnen zoon Herman, Gysen Gerits, Henricus Ro., Guilliam Gilissen, en de twee Ulbeekenaren Jan en Hubert C., welke terechtstelling we onder de rubriek ‘Te Munster-Bilsen’ zullen beschrijven; na hun vertrek werd er te Wellen een plechtige mis gezongen tot lafenis der ziel van die zeven misdadigers. Onder de mis werden aldaar door gerechtsdienaars gevat Gilis Vreven, te Wimmertingen geboren, Francis Stevens, gemeentedienaar te Russelt, en Arnold Gielen, ‘garde-chasse en garde-champêtre’. En terwijl de Wellenaren het droevig en akelig schouwspel der strafuitvoering gadesloegen te Munster-Bilsen, legde de luitenant-drossaard aldaar de hand op eenigen van hen, namelijk: Hubert Motmans, woonachtig te Russelt; Nikolaas Hu, en Jan de Pire, van hetzelfde gehucht; Mathijs Goffins van Ulbeek en wonende op Wellerbosch; Henricus Cox, alias Somsebilleke. Dienzelfden avond werd Pieter Vuegen, zoon van Brij Fiette, in zijne woning te Russelt gevat. Reeds vroeg in den morgen hield men Guilliam Libotte aan op het Harrebroeck (nu Herbroeck) onder Cortessem, en men leidde hem naar Stevoort, als verdacht van medeplichtigheid in zware diefstallen aldaar en te Rummen gepleegd. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Luitenant-drossaard Hollanders toonde zich, zooals men uit die snel achtereenvolgende gebeurtenissen kan opmaken, uiterst naarstig en bedrijvig. 18 Augustus 1774. - Toepassing der tortuur op Arnold Gielen en ondervraging over brandbrieven bij Corfs en de weduwe Swennen besteld, alsmede over den eed om alle huizen af te branden als men de geëischte som op de aangewezen plaats niet legde. Id. - Ondervraging van Henricus Cox, of Somsebilleke, tijdens de tortuur, over brandbrieven, in het huis van Lycops en in dat van Vo. geschreven, waarvan een gebonden werd aan het klinksnoer der deur van het huis Corfs, de andere gelegd ten huize van de weduwe Wouter Swennen, alsmede over den tweeden eed. 19 Augustus 1774. - Vonnis tot foltering tegen Francis Swennen en Hubert Motmans, met ondervraging wegens den diefstal over dertien jaar gepleegd bij Geurt Massart, te Rummen. Pieter Vuegen, Hendrik Frissons, Jan de Pire en Mathijs Goffins moesten ook op de pijnbank komen. 22 Augustus 1774, - Vonnis tot in hechtenis nemen van Joannes-Willem Hu. 26 Augustus 1774. - Toepassing der tortuur tegen beide Hu. De 2n September 1774 werden te Stevoort aangehouden door luitenant-drossaard Hollanders: Jan-Baptist Lemaire, wonende te Klein-Stevoort, te Hasselt geboren en te Sint-Truiden gehuwd; Willem Pylaris, Jan Bando en Gaspard Dr., dierzelfde gemeente. Over deze Bokkerijders zal onder de rubriek Stevoort gesproken worden. 3 September 1774, - Doodvonnis tegen Francis Stevens, gemeentedienaar van Wellen, die levend moest verbrand worden; Hubert Motmans, dien men moest worgen aan eenen staak en dan het lichaam tot assche verbran- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||
den; Gilis Vreven, idem; Arnold Gielen, Pieter Vuegen, Mathijs Goffins en Henricus Cox, welke alle vier levend tot assche moesten verbrand worden; Henricus Frissons, Joannes-Willem Hu. en Nikolaas Hu., die men alle drie moest worgen en hun lijk tot assche verbranden. Dat vonnis werd Woensdag, 7n September, daags vóór O.L.V. Geboortedag, op den Bonderkuil ten uitvoer gebracht. Toen Stevens, Gielen, Vliegen, Goffins en Cox levend verbrand werden, steeg er uit den brandstapel een zoo verschrikkelijk en hartverscheurend gehuil en gejammer op, dat de drossaard een aantal trommels deed roffelen om deze smartkreten te verdooven. Den 8n October 1774 stierf de drie-en-zeventigjarige Barthel Gielen in 't gevang van Munster-Bilsen, waardoor hij den schandedood ontsnapte. 4 Februari 1775. - Vraag tot een nieuw proces tegen Tilman Sw., ten gevolge der bekentenissen van Arnold Vo. en Guilliam Libotte. 25 Februari 1775. - Doodvonnis tegen Tilman Sw.: verworging aan eenen staak en verbranding van het lichaam tot assche. Dat vonnis werd den 3n Maart daarop volgend op den Bonderkuil voltrokken. Den 27 April 1775 werden te Alken gevangen: Lambert Er., Andries en Willem Nul., Willem Uss., Henricus Van den R., Kobus Rob., Jan Leu., Jozef N. ‘de Pepercouxman’, Kobus Ren. en Andries Pip. Al deze mannen woonden in de Bulstraat en andere aan Wellen palende straten en hunne namen staan voluit in het werk van kanunnik Daris gedrukt. Daar de gemeente Alken onder het Luiksche recht stond en geen behoorlijk gevang had, zijn al die tien betichten of verdachten naar Luik gebracht; zij moeten wel geheel of ten deele onschuldig bevonden zijn geworden, want na eenige maan- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||
den zijn ze teruggekeerd behalve de eerste, die in den kerker gestorven is. Dat overbrengen van betichten uit Alken naar Luik zal wel wat verwondering wekken bij onze lezers, maar die gemeente, welke toen rijk scheen te zijn en aan den Prins-Bisschop jaarlijks veel opbrachtGa naar voetnoot1), had allerhande bijzondere privilegiën en zelfs een afzonderlijk land- en boetstraffelijk wetboek, dat den 16n April 1417 door den prins-bisschop Jan van Beieren nog hernieuwd werd. Twee artikels zullen we daarvan om hunne eigenaardigheid aanhalen, als vertaling: ‘Item is bevolen en overeengekomen wat diep onzedig en hoogst onbescheiden vloeken en zweeren tegen God en zijn H. Moeder betreft en zeer dikwijls in de herbergen gedaan wordt, dat alwie zulks in de volheid des harten gedaan heeft door den heer zal gevat en gezet worden in een korf of mand hangende aan eene koord boven het water, met een bot mes in de hand, zonder eten of drank, en er zal blijven tot 's heeren beliefte, en zal daarenboven aan den heer twee groot betalen, waarvan de verklikker den vierden penning ontvangen zal. Den 8n Juni 1560 werd het eerste dezer twee artikelen als volgt gewijzigd; Item die onzediglijk bij God of zijne heiligen zweert, ware het door dronkenschap of anderszins, valt in eene boete van twee groot, en de meier zal hem aan de kaak stellen die zich boven het water bevindt, gedurende een redematigen tijd te zijner discretie en zal hem water en brood geven’Ga naar voetnoot2). | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Deze straf werd uitgevoerd boven een grooten poel die zich langs den schandpaal op het dorpsplein bevond. Verklaarde de hoofdschout de aan de kaakstelling geëindigd, dan zaagde de patiënt met zijn stomp mes de koord door waaraan de mande hing en dompelde met haar noodzakelijkerwijze in het water onder het gejoel der menigte. Later bleef dat verplichtend bad steeds als het laatste en beste der vertooning. Laat ons nu maar weer naar Wellen terugkeeren waar ernstigere en veel ergere zaken voorvielen. Den 19n Juni 1775 nam de overheid het volgend besluit: ‘De heer L.-G. Hollanders, drossard deser heerlijkheid Wellen qualitate inquirent tegen criminelen, op dat alle grausaeme ongehoorde feyten en delicten welcke dagelijks mogen in het licht gebracht en anderen tot exempel gestraft, reproduceert de corpora delicti of judicieele declaratiën der brandstichtingen gecommitteert tot Guygoven; item de judicieele declaratie van Jan Corfs en geexibeerde brandbrieven; item reproduceert de corpus delicti van de diefstallen gecommiteert in de kercke van Corteshoven; item judicieele declaratie gepasseert voor de justitie Rummen door Geurt Massart over den diefstal ten sijnen huyse geperpetreert; item de geheele articulatie, depositien over den diefstal gecommiteert ten huyse van Joannes Eggen tot Gelinden; item de judicieele declaratie van Renier Robben tot Corteshoven over het afbranden deses winninge; eodem reproduceert de bekentenissen van Joannes Van Muysen, Hendrik Ro., Arnold Gieten, Tilman Vandermeer, Joannes Lycops, Joannes C., Arnold Vo., Hendrik Cox, Hendrik Lycops, Pieter-Willem St., Nikolaas Hu., Hubert C., Gysen Gerits, Mathijs Goffins, alle geexecuteerden, hebbende tot de dood toe bij de selve gepersisteert over de gereproduceerde judicieele declaratien, brieven, complotten en heyligschenderijen, versoekende bij die selve bekentenissen geaccuseerden in rigueur van recht te sullen worden gestraft...’ | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Die bevelbrief had eene reeks nieuwe aanhoudingen en bestraffingen ten gevolge: 21 Juni 1775, - Recharge over het in hechtenis nemen van Jan Lam., geboren te Alken en te Russelt ingetrouwd; Katharina Billen, weduwe van Joannes Lycops, en Willem Vo., van Russelt. Zij werden acht dagen daarna gevangen genomen. 5 Juli 1775, - Besluit van confrontatie tusschen Willem Vo. en Katharina Billen. Besluit van den gevangen Francis Er., inwoner van Russelt, naar de justitie van Alken te zenden als herkomstig van die gemeente. 17 Juli 1775. - Decreet van aanhouding tegen Gysen Creten, wonende als jonkman te Wellerbosch. 24 Juli 1775. - Vonnis waardoor Willem Vo. tot de tortuur verwezen wordt. 25 Juli 1775. - De weduwe van Joannes Lycops, geboren Katharina Billen, is verwezen tot de ‘scherpe examinatie’; zij zal hoofdzakelijk ondervraagd worden over het leveren van linnen tot het maken der lont om het huis der weduwe Abheers te Guygoven in brand te steken. 27 Juli 1775. - Ondervraging van Pieter-Joannes Vo., over zijn alibi in zake levering eener kar klompen te Tongeren. Id. - Ondervraging van Gisbertus Creten. 10 Augustus 1774. - Doodvonnis tegen Katharina Billen: ‘.. te brengen ter plaatse van supplicie en haer aldaer om haer coopereeren in grauwsaeme heyligschenderijen en brandstigtingen de rechterhand door den scherpe richter levende te doen afkappen, deselve nagelen aen eenen staek ende alsdan haer levende radbraeken en sulckx geschiet het lichaem te werpen in het vuer en tot assen te verbranden haer tot straffe en andere tot spiegel’. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Dat vonnis werd zeven dagen later op den Bonderkuil uitgevoerd. 5 September 1775. - Vonnis waardoor Gysen of Gisbertus Creten, van Wellerbosch, zou ondervraagd worden over ‘de grauwsaeme mishandeling van de heylige geconsacreerde Hostiens gemengelt in de soupe en rendvleesch ten huyse van Joannes Lycops tot Abswellen, volgens bekentenissen van Katharina Billen, weduwe Joannes Lycops, geexecuteerd’. 30 September 1775. - Veroordeeling van Pieter-Joannes Vo. tot de tortuur. 27 October 1775. - Doodvonnis tegen Willem Vo. en diens zoon Pieter-Joannes Vo.: verworging aan eenen staak en het lichaam tot assche verbranden. Deze vader en zoon ondergingen die straf den 4n November 1775, op den Bonderkuil. 16 December 1775, - Vonnis tot tortureering tegen Jan Lam. en Gysen Creten, met ondervraging over gelegde brandbrieven en het afleggen van den tweeden eed. 30 December 1775. - Zelfde vonnis tegen Francis E. met ondervraging over het ‘complotteeren, schrijven en leggen van brandbrieven, ook over den gruwsaemen gepresteerden eedt van alle huysen en winningen af te branden waer het gevraegde geld niet gelegd werd, mede over de diefstallen begaen ten huyse van Geurt Massart tot Rummen, item ten huyse van Johannes Eggen tot Gelinden en van Mathijs Mertens, capiteyn tot Alken, ten gevolge betichtingen van Tilman Vandermeer, Pieter-Joannes V. en Jan Cl. alle geëxecuteerden’. 12 Januari 1776. - Doodvonnis tegen Gysen Creten: worging aan eenen staak, verbranding van 't lichaam tot assche. De uitvoering had den 3n Februari 1776 op den Bonderkuil plaats; wij kennen de reden niet waarom er, tegen den regel in, schier eene maand tusschen de uit- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||
spraak en de voltrekking van 't doodvonnis-verloopen is. 12 Januari 1776. - Doodvonnis tegen Jan Lam., van Alken, op 21n November 1773 te Russelt getrouwd met Anna-Maria Vanschoenwinkel: de beul moest hem met de bijl onthalzen en zijn lijk zou op 't kerkhof van Wellen begraven worden. Dat vonnis stond op het punt van voltrekking toen de prins-bisschop de Velbruck een bevel tot genade zond. Het Rolleregister bevat geen verdere aanduidingen over Bokkerijders van Wellen en omstreken, maar wel vermeldt het de namen van misdadigers van Munster-Bilsen. Het sluit met het doodvonnis van Joannes Meekers op 7n Juni 1793, onder het stadhouderschap van M. Roelants, maar die bestraffing staat niet in verband met de Bokkerijders; het werd uitgesproken voor ‘excessen’, in zijne hoedanigheid van opperhoofd der Patriotten, gepleegd bij gelegenheid der wanordelijkheden die te Wellen plaats hadden, zooals we reeds vroeger zegden. Den 15n Juni 1793 is Joannes Meekers, schoenmaker, wonende in 't dorp omtrent De Linde, onthoofd geworden en zijn lijk werd op het kerkhof begraven. Sommige Wellenaren vertellen nu nog dat Meekers de halsstraf onderging met het decreet tot genade van den Prins-Bisschop in zijne tesch, wat nergens geboekt staat en ook niet aannemelijk is, want dan had de veroordeelde dat reddingsmiddel wel getoond; ten andere moest zulke begenadiging aan den luitenant-drossaard vermeld worden en dat wel door een afschrift van het genadebevel, dat hem zou geworden vóór den dag der executie, waarbij hij tegenwoordig moest zijn; ook werden zulke decreten in de crimineele registers overgeschreven, zooals we verder onder de rubriek Bree zullen zien. In de rekenregisters der burgemeesters, 10n Mei 1774 tot 8n Februari 1776, vindt men de lange reeks der onkosten | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||
en uitgaven voor strafuitvoeringen nauwkeurig vermeld, dag voor dag en artikel per artikel, namelijk voor het oprichten der brandstapels, galg en rad, het loon van den beul, voeding en huisvesting der soldaten van den prinsbisschop voor het houden der politie, het honorarium van den luitenant-drossaard, enz. Dat de bende na 1775 heelemaal uitgeroeid was, kan men moeilijk gelooven, maar sinds lieten de brandstichters en roovers dier gemeente toch schier niets van zich hooren. Er staat wel vermeld in een handschrift van Joès Debruyn, te Sint-Truiden, waarover we verder spreken: ‘Den 23 Februarius 1776 brandt tot Guygoven de winning af van sekeren Vannest die in vier hoeken was aangestoken’. Nu, de gemeente Wellen neemt, jammer genoeg, al te veel plaats in de geschiedenis der Bokkerijders onzer provincie en we verlaten ze gaarne om ons te gaan bezighouden met andere Limburgsche gemeenten. |
|