De Bokkerijders
(1981)–J.J. Melchior– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 163]
| |
Te Reckheim en te Mechelen-aan de MaasOp blz. 147 gewaagden wij van bestraffingen te Mechelen a/M en te Reckheim. Reckheim, eerst eene vrijbeerlijkheid, in de 15e en 16e eeuw een baronie, werd op 31n Maart 1623 door Ferdinand II, keizer van Duitschland, verheven tot graafschap, dat de gemeenten Reckheim, Boorsheim en Uyckhoven omvatte. De laatste graaf was Ferdinand-Karel graaf van Aspremont en Reckheim, in Nov. 1729 geboren en die zijnen vader Karel-Gobertus opvolgde. De schepenbank vonniste er in crimineele zaken als oppergerecht en de inwoners mochten voor geen vreemde rechters gedaagd worden; voor burgerlijke aangelegenheden alleen, kon men in beroep gaan bij de Keizerlijke Kamer van Spire, hoofdstad van den Neder- of Rijn-Palts, als het rechtsgeding meer dan 500 duitsche goudgulden bedroeg. Op 't einde van 1774 werd Gaspard Cogel, een Bokkerijder van treffelijke familie, uit de gemeente Reckheim, op aanklacht van drossaard Burin veroordeeld om gegeeseld, gebrandmerkt en ten eeuwigen dage verbannen te worden; Sleinada duidt hem met de letter C. aan als lid eener bende van Overmaas. Door een edict van 9n Januari 1775 veranderde de Graaf deze onteerende straf, omwille der familie, in 20 jaar opsluiting in het hospitaal van Sint-Joris te Luik. Dit edict staat in 't Fransch overgeschreven door den secretaris en schepen P. de Betouw in de ‘Momboirs Rolle der vrij Rijckx Graefschappen ende vrij Rijckx Baronie Reckheim’.
Mechelen was een der elf heerlijkheden van het Kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, had J.-G.-S. de Limpens tot luit.- drossaard, en H.-M. Nijpels, van Maastricht, was secretaris en lid der Schepenbank. Twee Rolle- | |
[pagina 164]
| |
registers van crimineele zaken der jaren 1734-1784 berusten in het Rijksarchief van Nederlandsch Limburg en vier andere (1703-1795) vindt men in het Staatsarchief te Hasselt. Uit deze Schriften blijkt dat de schepenen van Mechelen hun ‘Extraordinaire Genachten’ hidden op ‘den ouden stadhuyse te Maestricht’ en, van 1782 af, op den ‘hoogen leenzael der hooge Proosdije van Sint-Servaes’. Als men nu nagaat dat Mechelen drie uren benoorden Maastricht gelegen is, zal men toegeven dat de schepenen dier gemeente hun ambt in moeilijke omstandigheden moesten vervullen. Staan als schepenen in de registers vermeld: Eug. Gilissen, Ferdinand en Domien Booten, Christiaan Tulleners. Evenals de andere tien Banken van Sint-Servaas,Ga naar voetnoot(1) vroeg de schepenbank recharge bij twee commissaires déciseurs. De galg stond op den ‘Galgenheuvel’, nu nog zoo geheeten en aan de Westzijde der heirbaan Maastricht-Wezel a/R gelegen, tegenover den windmolen van Vucht. Den 22n Augustus 1774 werden te Mechelen gehangen Jan R., oud 60 jaar en zijn zoon Helger, oud 34 jaar, leden eener bende Bokkerijders van Overmaas. Hun dorpgenoot Willem Op, zwager van Jan R. en 52 jaar oud, ontvluchtte de gemeente: den 23n Maart 1775 werd hij bij verstek gebannen verklaard en is kort daarna gevangen en ook gehangen geworden te Thorn, een stedeken twee | |
[pagina 165]
| |
uren benoorden Maaseyck in Holland gelegen. In 1794 werd er nog een Bokkerijder gerecht, lid eener Belgische bende, doch om de chronologische orde der gebeurtenissen en de rubriekindeeling zou trouw mogelijk te volgen, zullen wij deze terechtstelling vermelden als er sprake is van de rooversbenden der Maasvallei onzer provincie. |
|