De Bokkerijders
(1981)–J.J. Melchior– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| |
De Bokkerijders in Belgisch Limburg.
| |
[pagina 148]
| |
want op crimineel gebied vormde ze een oppergerecht. De twee andere vroegen recharge te VliermaelGa naar voetnoot(1). In het Land van Lummen met de daaraan palende gemeenten en in de vrijheerlijkheid Beeringen krielde het op 't einde der 18e eeuw van vreemdelingen, meestendeels leurders en arme daglooners, soms wezenlijk gespuis zonder gekende bestaan middelen; daaronder bevonden zich verdachte en slecht befaamde lieden uit de Landen van Overmaas, die hunne geboortestreek hadden moeten verlaten, omdat ze als galgenaas op 't zwartboek der luitenant-drossaards aangeteekend stonden. Geen wonder dan ook dat men van 1760 tot aan de Fransche Republiek in dat anders zoo stille gewest van ‘excessen’, nachtelijke aanrandingen, huisbraak met geweldenarijen, moordpogingen en manslag hoorde spreken. Over de rooversbenden der heerlijkheid Lummen schreef P. Maas, destijds gemeenteonderwijzer van Meldert bij Lummen, een boekje: ‘De Binders in 't Land van Lummen’; in het Staatsarchief van Hasselt ligt nog een bundel, de 76e der proceduurstukken van Lummen, dat de rechtsgedingen bevat van ‘De Knippersbende 1771-1783’, wier leden nochtans daarin niet als groote boosdoeners afgeteekend staan. Bernard Smets en Mathias Valen waren de hoofden dezer bende, die, zooals een beschuldigingsakte luidt, ‘doorsake sijn, door alle hunne affronten en drijgementen, datter diversche personen van alteratie sijn gestorven’; beiden werden te Brussel in de Hallepoort gedurende vier jaar gevangen gehouden. Den 16n Augustus | |
[pagina 149]
| |
1779, omtrent een uur 's nachts, toen de Knippersbende weer straatschenderij beging aan het huis van Hendrik Kaermans, te Meldelaar onder Lummen, werden Pieter Van Uytrecht en Jan Pluymers dood geschoten met een ‘fusiek en correls hagel’. Maar de Binders handelden als echte Bokkerijders met wien ze slechts van naam verschilden; hun worden o.m. de volgende euveldaden ten laste gelegd: 1o Inbraak met diefstal ter pastorij van Tessenderloo. in November 1789; 2o Huisbraak en knevelarij in het Boschhuis, onder Lummen; 3o Inbraak en plundering op den Vurtenschen Molen, te Deurne bij Diest, in den nacht van 13-14 Mei 1799, met vermoording van de molenaarster en den muldersknecht; 4o Nachtelijke inval en plundering der Pannenhoeve te Deurne bij Diest, op 24-25 April 1800, met moordpleging op een aldaar verborgen onbeëedigden priester van Averbode.
Beeringen, een der oudste steden van 't Graafschap Loon, was eene vrijheerlijkheid waarvan de abten van Corbie. in Picardië (Frankrijk), als oudste heeren of meesters genoemd worden. Omwille van den grooten afstand (48 uren) en 't gebrek aan behoorlijke verkeermiddelen, konden deze eigenaars hun Belgische bezittingen niet naar wensch regeeren en benoemden daarom den Graaf van Loon tot voogd voor de grootste helft der vrijheerlijkheid en de heeren van Ham (Oostham) voor het overige gedeelte; elk dezer had eenen gerechtsofficier: die des graven had den titel van scholtus, de andere hiet meier. Descholtus en de meier benoemden beurtelings de schepenen en den griffier.
Beeringen-binning werd door het Luiksche, de buiting door het Loonsche recht beheerscht, zoodat deze laatste | |
[pagina 150]
| |
recharge vroeg bij 't oppergerecht van VliermaelGa naar voetnoot(1). Zooals te Lummen, Bree en elders met dubbele justitie zetelden, van 't einde der 27e eeuw af, dezelfde schepenen voor het Loonsche en het Luiksche recht. In de laatste twaalf jaren der 18e eeuw was Lamb. Barthels, commissaire-deciseur van Neer-Oeteren (eene vrijheerlijkheid waarover verder onder een afzonderlijke rubiek gesproken wordt) door eene koopakte van 27n Juli 1788 eigenaar geworden van de onverdeelde helft der heerlijkheid Oostham en van de twee vijfden der baronie Beeringen; de andere gedeelten der beide heerlijkheden hoorden toe aan Jan-Hendrik van Isendoorn, graaf van Blois de Cannenburg, die het leger der Patriotten aanvoerde in 't gevecht te Stalleken onder Sutendael, op 27n Augustes 1790. Bij den aanvang der tweede helft van de 18e eeuw fungeerden opvolgentlijk Henricus Jans en Franciscus-Egidius Elens als luitenant-drossaards; van 1781 tot 1793 was Henricus-Franciscus Gerardi luitenant-drossaard. Als schepenen ontmoetten we in de Crimineel Registers de namen van Jans, Elens, Wendelen, Slangen, Groeten, Loneux, en, in 1793-1795, R. Van Hees en Carolus Gerardi, ‘laetschepenen van Scavaerts Laethof’; Servaes Fré was toen gerechtsdienaar van Beeringen en Francis Maris met Pelsers worden als wetsdokters aangehaald. Dat er te Beeringen reeds eene rooversbendeGa naar voetnoot(2) bestond toen de Bokkerijders der eerste periode (1734-1756) hunne euveldaden in de landen van Overmaas pleegden, vinden we vermeld in eenen brief van 1n Juni 1739, door Voltaire verzonden uit Beeringen, waar hij drie weken vertoefde in het huis De Geusentempel: ‘On dit cepen- | |
[pagina 151]
| |
dant qu'il y a ici une troupe de voleurs’; over die eerste bende zochten we te vergeefs naar rechterlijke oorkonden. Over de tweede rabautenbende werden ons eenige losse processtukken bereidwillig ter lezing toevertrouwd door den heer Jozef Vrancken, onderwijzer te Beeringen, die zich gaarne met historische opsporingen bezighoudt. Gerechtelijke documenten van 1760 tot 1782 bevinden zich te Beeringen, maar de crimineele rechtsgedingen na dat jaar zijn vermeld in een register berustende in het Staatsarchief van Hasselt, onder den titel: ‘Loonschen Crimineelen Rolle Register’, aanvangende met de ‘Extraordinaire van 6n November 1782’ en sluitende met het verslag der ‘Extraordinaire van 12n November 1793 te 1 uur namiddagh’. 't Is uit deze rechterlijke schriften en uit de ‘Rechargiens en Crimineel Rollboeck der Edele Erentfeste Schepenen van 't Oppergericht des Graefschaps Loon’ dat de volgende bijzonderheden over Beeringen en omliggende gemeenten geput zijn. Den 16n Januari 1771 werd de woning van Pieter Vanderaa, te Beeringen, des nachts bij inbraak geplunderd. In den nacht van 10-11 Februari 1779 pleegde men huisbraak en geweld bij den koopman Giezen, wonende in de stad. Rond middernacht van 16-17 Mei daaropvolgende maakte zich eene bende gewapende personen plichtig aan erge geweldenarijen, opstootjes en ‘excessen’ te Breelaer onder Pael, bij den schepen Francis Bosmans. Twee jaar later, in den nacht van 23-24 December 1781, werd Art Cornelis wreedaardig vermoord in de Tervantsche heide, het hoofd was met gaten doorboord. In zijne geschiedenis der Bokkerijders van Overmaas, schreef Sleinada dat rond 1760 de jood Nathan (zie bl. 118) te Beeringen gehangen werd en niets bekende noch verklikte; in strijd met Sleinada's gezegde, zal men verder | |
[pagina 152]
| |
vernemen dat Nathan genoeg bekende om gehangen te worden, maar dat hij iemand verklapte is nergens aangeteekend. 't Staat vast dat de bende van Nathan te Beeringen en omstreken uit Bokkerijders bestond, alhoewel we nergens iets over het afleggen van den welbekenden Bokkerijderseed konden opsporen, wat ons wel gelukte voor de andere rooversbenden onzer provincie. In de ons toevertrouwde oorkonden over Beeringen ontbraken ten andere de twee of drie eerste blz. der lijst van vragen en antwoorden der beschuldigden en gemeenlijk handelden de eerste vragen over de eedaflegging; de aard der gepleegde euveldaden, de wijze van handelen, de aanwezigheid van Overmaasche leden, de manier van bestraffing, verraden klaarblijkelijk dat men te Beeringen, Tessenderloo, Oostham, Ter Hauweycken met Bokkerijders te doen had. Den 9n November 1762 had een onderhoor plaats voor de Schepenen van Beeringen ten Loonsche recht, omdat de rabautenstreken extra muros gepleegd werden. Dat onderhoor werd gevolgd door eene ondervraging onder de tortuur, die den volgenden uitslag opleverde: ‘Nathan Mertens, gevangen, na getortureerd te zijn, bekent den diefstal te hebben helpen begaen, de gebonden met een brandende strooiwype gelicht en voorts aen de deur de schildwacht gehouden met een pistool in de hand’. Deze bekentenis, onder de tortuur gedaan en 's anderendaags buiten de pijnkamer bevestigd, lokte het volgend doodvonnis uit: ‘Extraordinaire Genachte van 11n November 1762. Na rechargie der schepenen van Vliermael, wijsen wij schepenen van Beeringen de heeren Officieren wel gefondeert om de gevangen te doen brengen ter plaetse van justicie, aldaer denzelve te doen geeselen ten bloede, ende zulx gedaen sijnde te hangen met de koord om den hals tusschen hemel en aerde alsoo | |
[pagina 153]
| |
dat die doodt er na volge, anderen ten spiegel, latende vrij aan de H.H. officieren voorde executie de gehangen voorss: ter scherper examinatie te doen stellen, tot meerdere ontdekkinge en confirmatie der complicen’.
Het uitgesproken doodvonnis tegen Nathan den jood werd binnen de drie dagen voltrokken, want in het crimineel register heeft de griffier in de tegenwoordigheid der schepenen van Beeringen, na hunne wederkomst van de gerechtsplaats, dit aangeteekend: ‘Dit vonnis geexecuteerd op 13n 9bris 1762 ende is gericht op den Galgenberg in die Heusdensche heide op die limieten paelende aen de jurisdictie van Vogelsanck’. Kort na die terechtstelling legde de justitie de hand op een ander lid der bende, Pieter-Francis Goet, alias Jansen, wonend te Tessenderloo, welke gemeente twee uren en een half ten W. van Beeringen gelegen is. Deze bandiet, een der grootste booswichten der streek ondanks zijn weinig gevorderden ouderdom, bracht menige zaak aan het licht, want hij erkende zich zelfs plichtig aan moorden, waarover hij niet ondervraagd werd! Wij hebben voor ons liggen een rechterlijk stuk, zijnde de antwoorden en bekentenissen door Goet te Tessenderloo op 1n Juni 1764 onder de tortuur gedaan en 's anderendaags. ‘los van ijser en banden’, buiten de pijnkamer bevestigd in tegenwoordigheid van ‘d' Ed. Eerentfeste Heeren Maurus Schoonaerdts en Willems, Schepenen onses Oppergericht des graefschap Loon en Vliermael, ende Jans en Verbessem, schepenen der justitie Tessenderloo’. Schoonaerdts en Willems woonden te Hasselt en wij gelooven dat ze voor deze gewichtige zaak bij uitzondering moesten zetelen, omdat men te Tessenderloo geene vier schepenen vond, die moed en rechtskennis genoeg bezaten om, zonder vrees van wraakneming, een doodvonnis te strijken. Zulke feiten van weigering of ontstentenis voor | |
[pagina 154]
| |
de zittingen in crimineele zaken der schepenbanken hebben zich elders ook voorgedaan, o.a. te Bree en te Wellen. Francis Goet, zijn broeder Joès, de ‘Spanjaerd’, Joost Devries, Mathijs Broecx, Joost Van Santen, Pier Picqueur, wonende te Tessenderloo, de roode Vaes, van Donck, en andere roovers pleegden nachtelijke huisbraak en dieverij met knevelarij bij Maris, te Schulen, en bij de weduwe Roelants, te Donck; zij waren met zak pistolen gewapend, bonden de huisgenooten handen en voeten met koorden en hebben Maris alsmede diens vader, en ook de weduwe Roelants, ‘seer mordadigh gestooten en geslagen opdat zij het geld souden aen wijzen’. Zij verkochten het gestolen goed van den eersten diefstal aan de weduwe Maria Luyten, wonende te Wolfsdonck onder Langdorp (Brabant), in 't laatste huis op de linkerzijde als men van dat gehucht naar Testelt gaat. Wat ze te Donck roofden werd in dat dorp door den roode Vaes verkocht aan Beth Ballen, de vrouw van eenen osseboer. Deze dieverijen moesten nog al aanzienlijk geweest zijn, want het aandeel van elk der talrijke bandieten bedroeg 13 patakons. Dezelfde bende, ditmaal versterkt door den jood Nathan, Arnold Leenders of de Panneduivel van Aken, De Lomp, wonende in de Heek, gehucht dat 15 m. ten N.-W. van Klimmen in Hollandsch Limburg ligt, braken in den nacht van 8 October 1762 het huis binnen van Pieter Tielens te Heusden, waar ze op dezen landbouwer-winkelier en diens vrouw dezelfde gewelddaden pleegden als te Donck en te Schulen; zij bedreigden de echtgenooten Tielens in kokende olie te zieden als ze de bergplaats van hun geld niet aanwezen. Een diefstal werd nagenoeg in dezelfde omstandigheden gepleegd te Webbecom bij Diest. Eindelijk bekende Francis Goet dat hij op 29n Augustus 1759, met zakpistolen ge- | |
[pagina 155]
| |
wapend naar Kessenich ging, 7 Kilometer benoorden Maaseyck; dat hij aldaar bij de Oetersebrug den op jacht zijnden baron van Kessenich een verraderlijk pistoolschot in den buik toezond en dat de baron 's anderendaags aan de bekomene wonde bezweek. Over die vrijwillige bekentenis van eenen moord waarover Goet te Tessenderloo niet te rechte stood noch ondervraagd wierd, en daarom aan grootspraak of pocherij geleek, deden we opsporingen ter plaatse zelve en raadpleegden tevens de flink geschreven studie ‘Het treurig einde van een oud Limburgsen Geslacht’, die Dr Alfred Habets, Rijksopziener van het Middelbaar Onderwijs te Schaarbeek en neef van wijlen den hooggeleerden priester Jozef Habets, Rijksarchivaris te Maastricht, verschijnen liet op blz. 45-77 van de Limburgsche Bijdragen, jaargang 1905-1906Ga naar voetnoot(1). Het bedoelde oud Limburgsch geslacht is dat der adellijke familie van Waes, die sedert de 16e eeuw tot onder de Fransche Republiek in 't bezit was van de voormalige vrije heerlijkheid Kessenich en van het kasteel van Neer- of Borg-Itter, dat thans in Hollandsch Limburg, 10 min. van onze grens, gelegen is. De nauwkeurige uitleggingen in die studie vergeleken met de verklaringen van Goet en met de inlichtingen ons te Kessenich en Geystingen verstrekt, laten ons toe die dramatische gebeurtenis in het juiste' daglicht te stellen en omstandig te verhalen. Jan-Philip van Waes, zoon van Jan-Willem en van gravin Katharina van den Bergh-Limminghe. werd in September 1726 in 't kasteel van Borg-Itter geboren en luidens het doopextract der parochiale registers den 25o dier maand te Kessenich boven de vont gehouden; omstreeks 1748 volgde hij als oudste zoon en stamhouder zijnen va- | |
[pagina 156]
| |
der in de heerlijkheid Kessenich op; zijne zuster Anna-Salome-Josephina, de laatste bezitster van Kessenich sedert 1759, huwde in 1756 Louis-Gabriël des Acres, graaf de l'Aigle, (luitenant-generaal in dienst van Lodewijk XV), die in 1784 de schoone baronesse van Waes weduwe liet; zij werd den 10n Mei 1794 (21 Floréal jaar II) met mevrouw Elisabeth van Frankrijk, zuster van Koning Lodewijk XVI, en 24 dames van de hoogste afkomst, te Parijs, op de ‘Place Louis XV’ onthalsd met de guillotineGa naar voetnoot(1). Haar broeder. Jan-Philip, een jaar ouder dan zij, is de laatste mannelijke eigenaar van Kessenich geweest en werd door Francis Goet doodgeschoten. Dr. Alfred Habets, steunend op de gezegden van wijlen zijnen geleerden oom, den archivaris, verklaart dat deze laatste regeerende baron van Waes een ‘strenge en driftige man was, die er aan hield dat de landwetten van zijne kleine heerlijkheid letterlijk werden uitgevoerd. Hij duldde geenen tegenstand. Een oud spreekwoord zegt, dat de strenge heeren niet lang regeeren en dit heeft zich hier bij den jongen baanderheer van Kessenich verwezenlijkt’. Die karakterteekening wordt onderlijnd door de huidige inwoners van Kessenich, Hunsel, Kinroy en het naburige Geystingen-Ophoven, die per traditie weten dat de baron een oploopend, gierig, veeleischend en onbarmartig man was. Den 6n Februari 1754 deed hij Pieter Craywinkel, alias Peer Pruk, en Hans-Pieter Paesschen onthalzen, en Hendrik Molenaers radbraken op den Galgenheuvel ondanks hun gesmeek om genade. In de Lente van 't jaar 1759 wilde Goet, een arme duppenschurgerGa naar voetnoot(2), de vader van Francis den Bokkerijder, over | |
[pagina 157]
| |
de tolbrug op de Itterbeek gaan om zijn aarden keukengerief in de heerlijkheid Kessenich te venten; hij kon de twee duiten tolgeld niet betalen, en bood den tolbeambte een aarden pot van minstens die waarde aan, doch de doorgang werd hem geweigerd volgens voorschrift van den gestrengen baron. Hierop ontstond eene woorden wisseling, gevolgd van een gevecht. De baron kwam juist aangereden toen zijn dienaar het onderspit ging delven en schoot den potjeskramer dood met zijn zadelpistool. Francis Goet was getuige van dien laffen moord; hij weende urenlang bij het lijk zijns vaders, dat hij 's anderendaags ter laatste rustplaats vergezelde, en kruide toen verder de Kempen in naar Kinroy, Op-Itter. Helchteren, Beeringen en Tessenderloo, waar hij zijnen broeder Joès en zijne zuster ‘Magriet’ vervoegde en die allen leden der Bokkerijdersbende waren. Den 29o Augustus daarop volgend toog Francis, volgens eigen verklaring, gewapend naar Kessenich om den moord zijns vaders te wreken. Baron Philip van Waes was op jacht en ontdekte aan de Oetersebrug, verscholen in de wisschenstruiken van den Maasoever, den stevig gebouwden jongeling, wien hij volgens zijn gewoonte naar zijn paspoort vroeg en aanstalten tot aanhouding maakte. Francis Goet gebaarde het geëischte paspoort uit zijnen broekzak te halen, trok een zijner twee pistolen daar uit, richtte het op den baron, mompelende: ‘Ik zal u een paspoort geven zooals mijn vader er een van u gekregen heeft’. Door een goed gericht schot in de zijde getroffen, zeeg de baron ter aarde en stierf 's anderendaags in een nabijgelegen huis; ondertusschen had zich Francis onder de voeten uitgemaakt om, zonder door iemand herkend te zijn, naar Tessenderloo weer te keeren. De parochieregisters van Kessenich bevatten deze overlijdensakte: | |
[pagina 158]
| |
‘Anno 1759, die 30 Augusti, obiit Johannes-Philippus Baro de Waes, Dominus temporalis liberi territorii de Kessenich, Hunsel, Bronshorn, etc. in campo inter Kessenich et Stevensweerdt venandus, agressus, ictu sclopeti in ventre vulneratus in aedibus Petri Houben ad Mosam, S.S. munitus pie obiit aetate 33 annorum.’Ga naar voetnoot(1) De volkstraditie - zegt Dr Habets - luidt dat Francis Goet levend geradbraakt is te Kessenich. Deze overlevering is in strijd met de aanduidingen van de crimineele oorkonden, het ‘Rollboeck’ van Vliermael en zelfs met de verklaringen van eenen ooggetuige, die Francis Goet te Tessenderloo heeft zien executeeren. Een jaar of twee na de beschieting van het Kasteel van Antwerpen (1832) door het Fransche leger onder maarschalk Gerard, gingen vader en zoon Arnold Wieërs van Geystingen, onder Ophoven, over Baelen naar de groote havenstad om hun zieken zoon en broeder, soldaat, te bezoeken. In de afspanning-herberg te Baelen, waar ze vernachtten, troffen zij nu eenen vijf-en-tachtig-jarigen ouderling aan, die bij het vernemen dat beide reizigers herkomstig waren uit een aanpalende gemeente van Kessenich hun sprak over Goet, den moordenaar van den baron van Kessenich. In 1764, toen die stamgast der herberg 18 jaar oud was, woonde hij te Tessenderloo de terechtstelling bij van Goet en diens gezellen; de ouderling, een welbespraakt dorpsverteller, verzekerde dat de jeugdige Goet talrijke moorden bedreven had; zelfs had hij in een bosch eenen priester uitgeschud, hem daarna de oogen uitgestoken en hem voor zich opgedreven, zijn grootste vermaak vindende in het feit dat de blinde gedurig tegen de boomen botste. Het Rolboek van Vliermael vermeldt een vonnis van 28n | |
[pagina 159]
| |
Juni 1764, waardoor Goet en Picqueur tot de tortuur verwezen worden, en op 9n Juni daaropvolgende eene recharge om Picqueur te doen hangen, Goet levend te radbraken, het hoofd af te slaan en te stellen op een pinne, het lichaam op een rad. Magriet Goet werd den 20n September ter tortuur en tien dagen later tot de galg veroordeeld. Luit.- drossaard Hollanders en M. Swolfs traden als klagers op tegen crimineelen en de naam der vier zetelende schepenen hebben we reeds vermeld. De gerechtsplaats dezer aloude en aanzienlijke gemeente lag in de Averbodehei, 20 min. van de vermaarde Abdij op de Westergrens der gemeente en niet ver van het Antwerpsche dorp Veerle; de plaats heet thans nog Galgeberg en meer dan eens ontgroef men er ketens, halsbanden en menschenbeenderen. Tegelijkertijd, ofwel en meer waarschijnlijk wat vroeger, bestond er voor Tessenderloo een andere ‘plaetse van supplicie’, want de inwoners dier gemeente spreken nog van den Bootesstaek, staande waar nu een zware arduinsteen ligt aan de Oostzijde van Tessenderloo en dus in de richting van Beeringen, ter plaatse Ulfheidebosch, waar die gemeente grenst aan Oostham en Pael. Daar werd, zoo vertelt men te Tessenderloo, de beruchte dief, brandstichter en moordenaar Boot aan eenen staak gekluisterd, die te midden van dien steen recht stond en rondom welken de brandstapel was getast. De beul had den schurk een zakje buskruitGa naar voetnoot(1) op de borst gebonden, dat door aantasting van het vuur springen en Boot vermorzelen zou. De trommel werd geroffeld om 't gejammer | |
[pagina 160]
| |
van den veroordeelde te verdooven. Evenals op andere plaatsen van Vlaamsch België, woonden onderwijzer en schoolkinderen deze huivering wekkende terechstelling bij, want de executiën moesten immers dienen tot spiegel en exempel van anderen! Met de vermelde bestraffingen was toch de bende dezer streek niet uitgeroeid, want zeven jaar later, den 21n Augustus 1771, werd Andries Eersaem, alias Traperickx Dries of Doddel Dries, te Beeringen tot de tortuur verwezen en den 4n September daarop volgend veroordeeld om levend geradbraakt te worden, wat drie dagen later geschiedde; hij had diefstal met huisbraak en geweld gepleegd te Molenstede bij Diest. Zes jaar later vermelden de crimineele registers dat de schepenen van Beeringen, ditmaal zetelende ten Luiksche rechte, op 13n Januari 1777 de gevangenneming beslisten van Maria Raedt, Katarina Beggand, Johanna Beggand en Jan Michel, wegens diefstal te Beeringen-binnen. De recharges over misdrijven en wandaden in de stad zelve gepleegd staan ingeschreven in 't Fransch, in registers betiteld: ‘Echevins de Liége. Registre aux Recharges et sentences des causes criminelles commençant le 20 mai 1758 jusqu'au 14 mars 1794’, berustende in het Staatsarchief van Luik en door ons geraadpleegd. Michel en de twee vrouwen werden den 3n Maart 1777 te Beeringen op de Markt aan den schandpaal of kaak gebonden, kregen 50 geeselslagen van den scherprechter, werden voor eeuwig verbannen uit het Land van Luik en het Graafschap Loon, en indien ze er weer gesnapt zouden worden, moest men ze hangen en verworgen.Ga naar voetnoot(1) Den 8n Augustus 1783 spraken de schepenen van Luik hetzelfde vonnis uit, | |
[pagina 161]
| |
maar 100 geeselslagen in plaats van 50, en met brandmerking, tegen Michiel Smyers, voor diefstal te Beeringenbinnen, Pelt, Lommel enz., doch deze schelm ontsnapte uit het gevang.
De Crimineele Registers van Ter Hauweycken (Heusden), afhangende van den heer van Vogelsanck, vermelden onder dagteekening van 10n November 1782 het doodvonnis door onthalzing van Peter Pipers, Marten Coenen, alsmede op 5n Augustus daarvoren hetzelfde vonnis tegen Hendrik Gysbrechts, uit het Bolhuis te Molenstede bij Diest. Die rechterlijke uitspraken staan ook als recharges geboekt in het Rolboek van Vliermael, omdat Ter Hauweycken aan het Loonsche recht was onderworpen. Hendrik Gysbrechts erkende zich plichtig aan baanstrooperij, maar in den nacht volgende op de uitspraak van het vonnis door de schepenbank van Ter Hauweycken, werd hij door eene menigte gewapende, vermomde en onbekende personen met geweld uit het gevang van Beeringen gehaald en vluchtte de grenzen over. Schout en meier vroegen en verkregen een vonnis tot executie in beeltenis, uitgesproken door de schepenen H. Jans, R. Loneux, J.-A. Slangen en J.-F. Elens, natuurlijk na bekomen recharge van het Oppergerecht van Vliermael, want dat vonnis staat in het ‘Rollboeck’ ingeschreven. Die verhanging ‘in effigie’ geschiedde den 15n November 1782 ‘ten half twelf uer op een bergh oft hoogte gelegen op de Cruysbaen naest en bij het huys van Jan Hoens onder Tervaent, buitinge van Beeringen ter lincke sijde van de gemeyne weg, leydende van Beringen naar Ham’. Uit het feit der ontzetting uit het gevang en dat door eene menigte gewapende boosdoeners, moet men afleiden dat men met een talrijke bende, vastbeslotene en wellicht met den eed verbunden mannen te doen had; zoo handel- | |
[pagina 162]
| |
den immers ook de Bokkerijders van 's Hertogenrade en omstreken. In de ‘Extraordinaire van 5n Februari 1785’, te 1 uur namiddag en ten Loonsche rechte, is er sprake van eenen diefstal met inbraak, den nacht er voren gepleegd bij Henricus Srayen, te Reyssel in de buiting van Beeringen. C.-B. Hamakers staat in het verslag eener buitengewone zitting der Schepenbank op 18n November 1793 vermeld als ‘facteur d'office en officier deser stadt en onderhoorige van Beeringen’, neffens den heer B. Gerardi als luit.-drossaard. Dit proces handelt over den moord op Pieter Meelbergs, ten huize Jan Daniëls, op GenhoutGa naar voetnoot(1) in de buitinge van Beeringen gepleegd, des nachts ervoren door Jan Claes, schaapherder, en Henricus Obbers, beide in dienst van Louis Van de Venne, pachter van Joès Pelsers, van Hasselt, op den Venusberg te Meldert, bij Lummen.
Het ‘Criminelen Roll Register der Justitie Oostham’ vermeldt onder dagteekening van 13n Januari 1790 eenen diefstal met inbraak in den nacht van 12n tot 13n December 1789 te Oostham gepleegd, bij de weduwe Arnold Scheppers. Het onderzoek werd door luit.-drossaard Hamakers gedaan op last van Graaf de Renesse, heer van het Land van Oostham, na recharge van het Oppergerecht van Vliermaal. Negen roovers waren in het huis gedrongen, knevelden de bewoners en bedreigden ze met doodslag door een ‘herstel’ of hakmes, stolen de kleedingstukken en het liggende geld (zes kronen); de andere leden der bende hielden buiten de wacht. Deze Schelmen werden niet ontdekt. |
|