De Bokkerijders
(1981)–J.J. Melchior– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Bokkerijders in de Landen van Overmaas.Alvorens onze provincie te doorloopen, maken we eerst een behoorlijk overzicht van hetgeen er gedurende zestig jaar, in de twee laatste derden der 18e eeuw, in 't Overmaasche Limburg voorviel. Door Landen van Overmaas verstaat men eigenlijk: a) het Land van Valkenburg, verdeeld in Staatsch en Oostenrijksch ValkenburgGa naar voetnoot(1); b) het Land van Dalhem, ook zoo verdeeld, dat slechts eenige Bokkerijders opleverde en thans bij de provincie Luik behoort; c) het Land van 's Hertogenrade, op de oevers der Worms, dat insgelijks een Staatsch en een Oostenrijksch deel hadGa naar voetnoot(2). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Volgens eene volksoptelling, in Mei 1784 door Keizer Jozef II bevolen, telden die drie landen onderscheidenlijk 13,327, 12,940 en 10,165 inwoners. Het Land van Valkenburg was verreweg het uitgestrekste; het grensde ten N. aan de vrijheerlijkheid Stein, het zuidelijk deel van het hertogdom Gulik en aan Pruisen; ten O. aan Pruisen, Oostenrijksch 's Hertogenrade en de vrijheerlijkheid Terheyden, afhangende van het hertogdom Gulik; ten Z. aan Oostenrijksch 's Hertogenrade, de vrijheerlijkheden Eys, Wijlre en Gronsveld; ten W. aan Luiksch Maastricht en de Maas. Bezuiden Oostenrijksch en op de Noordgrens van Staatsch Valkenburg lag de vrijheerlijkheid Wijnandsrade en tusschen de hoofdplaats Valkenburg en Ambij bevond zich de vrijheerlijkheid Berg-Terblijt. Het Land van 's Hertogenrade was in vijf deelen verbrokkeld, waarvan er vier aan Pruisen grensden en het vijfde ingesloten was tusschen het Land van Dalhem en een half dozijn vrijheerlijkheden. Het verdrag van Fontainebleau, op 8n November 1785 gesloten, wijzigde eenigszins deze samenstelling. Door dat tractaat stond Keizer Jozef II aan de Staten Generaal af Oud-Valkenburg, Schin-a/Geul, Strucht en Schaesberg, die bij Oostenrijksch Valkenburg behoorden, alsmede Obbicht en Papenhoven, in verwisseling met de stad Dalhem en de banken Trembleur, Olne, Feneur, Bombaye en Berneau, van het vroegere graafschap Dalhem.
Onder de regeering van Keizer Leopold I (1640-1705) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werden door Mahomet IV (1648-1691) vele christenen verplicht den Turkestan of Tartarijen te verlaten; een deel hunner kwamen bij benden in de Landen van Overmaas, waar men ze Tateren hiet; zij reisden in groep van dorp tot dorp, vroegen aalmoezen, roofden zooveel ze konden en werden daarom uit de Nederlanden verbannen. Eenigen bleven in de streek, andere landverhuizers kwamen hen vervoegen, vooral jonge vrouwspersonen, en weldra zag men hunne benden weer de dorpen afreizen, waar men ze ditmaal Passanten hiet, die men duldde zoolang ze geen groote redenen tot klagen gaven, wat echter niet lang achterbleefGa naar voetnoot(1). Deze benden waren vooral kerk- en pastorijdieven, bijzonder in de aanvangsjaren der eerste periode. In den Winter van 1734-1735, werd de kerk van Baesweiler, bij Geilenkirchen, twee uren benoorden 's Hertogenrade, teenemaal geplunderd en enkele weken daarna die van Merxstein. Den 8n Juni 1736 werd ingebroken in de kerk van Eygelshoven, waar de offerblokken geledigd, een zilveren kelk en kostelijke priestergewaden ontvreemd werden. In 1737 plunderde men de Sint-Leendertskapel van 's Hertogenrade, die later eene vergaderplaats der Bokkerijders is geworden. In 1738 was het de beurt der pastorij van Aefden, gehucht van 's Hertogenrade. In de jaren 1736 tot 1739 pleegden de spitsboeven heiligschendenden diefstal met inbraak in de kerken van Amstenrade, Klimmen, Hoensbroeck, Schaesberg, Mariënberg, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Brunssum en MeuwenGa naar voetnoot(1). Op 7n Januari 1740 werden 5 mannen en 2 vrouwen in het Panhuys te Hoensbroeck geknipt en in 't bezit van gestolen voorwerpen bevonden. Zij bekenden vier huisinbraken gepleegd te hebben, te Schimmert, Klimmen, Gulpen en Abshoven, bij Munster-Geleen, en zegden ook dat ze den pastoor van WalhornGa naar voetnoot(2) vermoord hadden; den 11n Mei 1740 werd het opperhoofd der bende, Ernest Mistoris, met vier zijner mannen te Hoensbroeck opgehangen, twee jonge en schoone vrouwen werden ter strafplaats gegeeseld en dan uit het land verbannen. Neffens de Passantenbende ontstonden ook rooversbenden onder de arme boeren, daglooners en werklieden der streek zelve, die tot werkkring-de voormalige Landen van 's Hertogenrade en Valkenburg (Oostenrijksche partagie) uitgekozen hadden en aan welke men den naam van Bokkerijders gaf. Over de twee eerste benden schreef, in 1882, de eerw. heer Michel, pastoor van Kohlscheidt, een opstel in 't jaarboek van het ‘Aachener Geschichtsverein’. deel VI, blz. 20·90. Een lid der eerste bende, zekere Coning, van Schaesberg, gehuwd en vader van een talrijk kroost, had ten jare 1743 in de gevangenis een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kreupeldicht aaneengeflanst, waarin hij de meeste diefstallen der eerste periode, waaraan hij deelnam, met zorg opsomt, maar waarvan de mededeeling der slotstrophe gewis zal volstaan: Adieu gij vrienden, al bereid
Van hier moet ik vertrekken
Van wijf en kinders met groote droefheid,
Ach! mijn hert dunkt mij te breken
Dat ik moet sterven die snoode dood.
Nu, het dient gezegd: de beruchte Bokkerijders brachten de dichters- of rijmelaarssnaren van menigen Platduitscher in hevige en soms langgerekte trillingen. Een gansch verzenbundeltje daarover ligt ter inzage van rijm-liefhebbers in het Rijksarchief van Maastricht; eenige dier gedichten zijn lezenswaardig, de andere zijn zoo al iet of wat boven het peil der verzen, door onze rollezangers op fooren en markten met begeleiding eener krassende viool of van eene harmonica door erg vermoeide en half heesche stemmen uitgegorgeld. Deze benden der eerste periode, uitsluitelijk uit inlanders en joden bestaande en die den straffen Bokkerijderseed aflegden, pleegden in het Land van 's Hertogenrade, in Oostenrijksch Valkenburg en in de aangrenzende Pruisische dorpen allerhande boevenstreken. In de vastenavonddagen van 1741 plunderden zij de groote pachthoeve van Terwaerden, bij EygelshovenGa naar voetnoot(1), totaal ledig. Hier had Willem Quaedvlieg met een kouter een gat in den muur gemaakt naast de deur, kroop langs die opening binnen en opende de deur voor zijn talrijke roofgenooten; twee paarden werden met den buit beladen waar- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onder zich zich zakken met graan en het vleesch van twee varkens bevonden. Alles werd verdeeld in eene weide aan den Nachtegaal, bij Merxstein. De 20n Juni 1742 plunderden de nachtdieven de pastorij van Mariënberg, een Limburgsche gemeente, die sinds 9n Juni 1815 bij Pruisen behoort: de pastoor Werden is niet alleenlijk bestolen, maar zoo onmenschelijk en schandalig behandeld geweest dat het ons walgt er verder over te spreken. Twee nachten vroeger was pachter Jan Essers, wonende te Maggrauw (thans Pruisische gemeente) met vrouw en kinderen vermoord. Jan Ceularts, ‘aen de Drievogels’, bij de Locht, gemeente Heerlen, werd bestolen en hier had de smid Christiaan Kerkhoff ook een gat in den muur gebroken bij middel van een ploegijzer; Ceulaerts werd op den hoop toe nog deerlijk mishandeld. Aan dien diefstal namen wel 60 man deel van Kerkrade, Speckholzerheide (1), Heerlen, Terheyden en Gulik. Eene maand later bestolen de Bokkerijders de pachthoeve der weduwe Plum, te Zweibruck, dicht bij Mariënberg, thans ook in Pruisen: daar de vrouw de bergplaats van haar geld niet wilde aanduiden, werd er schandelijk met haar omgegaan en hing men ze moedernaakt in den schoorsteen op. Werden in datzelfde jaar nog bestolen en zeer mishandeld: Mathijs Koekelkoren en Arend Lutgens, die pachthoeven bewoonden in de heerlijkheid Terheyden; Jan Wintracken, op den Beukenboom, te Sittard in 't Gulikerland; twee dezer stierven ten gevolge van schandelijke sadische mishandelingen. Een toeval bracht op het spoor der bende: twee linnendieven, te 's Hertogenrade op heeterdaad betrapt en weldra getortureerd, brachten alles aan het licht. De gebroeders Jan en Pieter Douven werden in 1741 te MerxsteinGa naar voetnoot1 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opgehangen. Al executeerde men nu meer dan tien jaar achtereen talrijke bandieten, toch hielden de schurkenstreken niet op. Met Allerheiligen 1742 werd een aanval beproefd op de pastorij van Schaesberg en ook bij Hendrik Dautzenberg, te Lichtenberg, gehucht van die gemeente. Te Chèvremont, buurt van Kerkrade, werden als verdachten en betichten aangehouden de gebroeders Christiaan en Frans-Willem Kerkhoff, alsmede Jan Vincken, onder de tortuur noemden ze al hunne metgezellen en het gerechtelijk onderzoek te 's Hertogenrade, Schaesberg, Terheyden en Horbach veropenbaarde de uitgestrektheid der kwaal. Uit de kleine heerlijkheid Terheyden alleen noemde men 16 leden der bende; op den burcht van 's Hertogenrade zaten 60 gevangenen en in 't kasteel van Schaesberg 17. Telt men daarbij de gevangenen van Amstenrade, Schinnen, Hoensbroeck, Valkenburg en andere plaatsen, dan komt men tot een getal van 200. Na de ondervragingen, confrontatiën, folteringen en vonnissen volgden de openbare terechtstellingen. Pastoor Sleinada zegt: ‘In het Hollandsch en Oostenrijksch Valkenburg, tot in het land Gulik en het ambt MontfortGa naar voetnoot(1) hoorde men van niets anders spreken dan van hangen, raderen, vierendeelen, branden, enz.’. De gedane onthullingen werden bevestigd en uitgebreid door dieven, die in 1743 gevangen werden na eene inbraak te Kerkrade. Nu stond geruimen tijd de pijnbank niet meer zonder patiënten, de drossaards en de beulen hadden de handen vol werk en in het Land van Valkenburg bengelden aanhoudend spitsboeven aan de galg. Te Hoensbroeck werd Mathijs P. gevierendeeld, zijn zoon Jan werd geradbraakt en zijne dochter levend verbrand. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Te Heerlen richtte men twee galgen op, waaraan een aanzienlijk getal rabauten vastgeknoopt werden, en velen lieten er nog op een andere manier door beulshanden het leven. Te Schaesberg, een half uurke van daar, verworgde men den beruchten Mathijs A., zijne vrouw en zijnen schoonzoon, en veel anderen werden er gehangen. In de omliggende gemeenten Schinnen, Spaubeek, Brunssum, Schinveld, Geleen, Nuth, Doenrade, Merckelbeek, zelfs te Nieuwstad en te Echt, tegenover Maaseyck, werden er velen aangehouden en geëxecuteerd, de anderen vluchtten buitenslands, inzonderheid naar Pruisen en België. Volgens het dagboek van pastoor Thimister werden er van 1741 tot 1757 wel 69 personen ter dood gebracht; onder dat getal behoorden ook vrouwspersonen, o.a. Anneberb (Anna-Barbara), geboren te Mariënberg en echtgenoote van den reeds vermelden Jan Douven, te Merxstein gehangen. Na de executie van haren man, werd ze aan den schandpaal gebrandmerkt; toch nam ze daarna aan nieuwe schavuitenstreken deel, werd weer gevangen en naast haren echtgenoot, wiens gebeente nog aan de galg bengelde, opgehangen. Als laatste terechtgestelde dier eerste bende noemt pastoor Thimister zekeren Mathijs Frich, van Aefden, bij 's Hertogenrade. Na die terechtstellingen en ontvluchtingen was er wat verpoozing voor de justitie, alsmede door den oorlog van Maria-Theresia met hare bondgenooten tegen Frankrijk (1744-1748). Ook op Belgisch grondgebied, zelfs op Limburgschen bodem, werden de vijanden handgemeen, namelijk te Fontenoy, bij Doornik, op 11n Mei 1745; te Rocour, provincie Luik, op 11n October 1746; te Laeffelt-Vlytingen, 7 Kilom. ten W. van Maastricht in Belgisch Limburg, op 2n Juni 1747. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Drie jaar later was weer een nieuwe bende gevormd, die vooral hare euveldaden beging in het noordelijk deel van Valkenburg of Oostenrijksche partagie. De oude vilder Nikolaas H., van Hoensbroeck, was een sectiehoofd dezer bende, ook Marten Frohn, alias Generaal van Seckendorf, en Pieter Muyters, maar de hoofdaanvoerder was jonkheer De Pré, de zoon eener geachte familie van Geleen, die met zijnen vriend en roofgenoot Willem Gavarelle, alias Gabrelle, langs de kerk, aan de Kerkhal woonde. Die twee huizen, naast elkaar gelegen, bestaan nog en in dat van De Pré, of De Préez, is het familiewapen te zien. Te Geleen verbleven vele leden der bende zoowel als te Schinnen. Renier Corten, van Lutterade, (gehucht 20 min. ten N.-W. van Geleen) waar zijne moeder en zusters woonden, was rentmeester voor het graafschap Geleen wegens Claude Lamoral, prins de Ligne, in 1766 gestorven en opgevolgd door Karel-Jozef, prins de Ligne (1735-1814); tevens fungeerde, hij als luitenant-drossaard en woonde op 't kasteel van Amstenrade, drie uren oostwaarts Geleen. De schoonzusters van Corten, mejuffers Garden, bewoonden het landgoed Op den Vuling, onder Geleen, en waren bevriend met de ouders van jonkheer De Pré. De luitenant-drossaard vermoedde niets nopens dit hoofd der bende, maar wie zou ook achterdocht hebben over zoo een deftigen en christelijken jongeling? Vrouwen en zusters van veroordeelde Bokkerijders, hadden uit wraak het geboortehuis van Corten te Lutterade in brand gestoken, maar de woning werd in 1751 weer herbouwd en bleef, na den dood der moeder, door de drie zusters van den luitenant-drossaard bewoond; zij hielden zich uit liefhebberij met veekweek en landbouw bezig en kochten te Roermond eene koe voor 9 patakons, waarvan we vroeger reeds melding maakten. Vermelde juffers Garden gingen geregeld 's Zondags, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
na de mis, ten huize De Pré koffie drinken, alvorens huiswaarts te keeren, zooals dat nu op den buiten nog veel gedaan wordt door menschen die ver van de kerk wonen. Welnu, de woning der gezusters Garden werd na inbraak geplunderd, de bewoonsters werden gebonden en zelfs erg mishandeld. Alhoewel De Pré zijn aangezicht had zwart gemaakt, was hij door de juffers Garden herkend geworden, maar zij wilden of durfden hem niet aanklagen en zetteden zelfs hunne gewoonte van koffiedrinken bij de De Pré voort. Toen deze jonge heer op zekeren Zondag zich uiterst hoffelijk aanstelde, liet eene der zusters zich deze opmerking ontvallen: ‘Liefste, ge hadt beter gedaan ons te helpen toen de Bokkerijders ons aanrandden’! De Pré rook look in de meersch en trok de grenzen over. Als leden der bende van De Pré, die dan ook nog de pachthoeve van Walraven, te Puth onder Schinnen, en de pastorij van Obbicht heeft bestolen, noemt men Van de Wal, vioolspeler en dansmeester, eenen naam en een bedrijf die we onze lezers ter herinnering aanbevelen, omdat we beiden later terugvinden als we over de Bokkerijders van Bree zullen spreken; ook citeert men, buiten den heer Willem Gabrelle, gebuur en luitenant van De Pré, Leonard Van de Graef, Nikolaas Willems, Meyers en Willem Luyten, welke laatste op de vlucht ging met De Pré en aan deze zijde der Maas kwam wonen. Te Merckelbeek, Schinnen, Geleen en Spaubeek werden eenige Bokkerijders ontdekt en, na geledene tortuur en gedane bekentenissen, in 1751 en 1752 aan de galg geknoopt, met uitzondering der twee genoemde voortvluchtigen en Willem Gabrelle, die na de tortuur in de gevangenis bezweken was. De armoede was groot onder de geringe boeren en de landelijke bevolking, terwijl ook het peil der zedelijkheid | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uiterst laag stond; ook was twee jaar daarna alweer eene rabautenbende gevormd. In 1754 kwamen zich eenige vreemde familiën vestigen te Beek en te Hulsberg, in Staatsch Valkenburg, en te Schinnen, in Oostenrijksch Valkenburg. Die familiën bestonden uit jong, schoon en sterk mans- en vrouwvolk; zij waren goed gekleed en hadden genoeg bestaanmiddelen om geen grooten argwaan te verwekken. Zij vernachtten bij de boeren, in stallen en schuren, reisden in den dag van dorp tot dorp, sloegen hunne tenten op langs den openbaren weg, waar ze stookten en kookten; waren onbeschoft en onvervaard, stonden in betrekking met joden en ook met andere kleinhandelaars en leurders van geheel Nederland. De overgeblevene en weergekeerde leden der bende van De Pré en Gabrelle voegden zich bij hen. Weldra hoorde men niet enkel spreken van gewone dieverijen, maar van diefstallen met inbraak en knevelarijen. Dat gebeurde o.a. bij pachter Walraven, te Maasband onder Stein, tegenover de Belgische gemeente Vucht; te Urmond, een half uur benoorden Stein; te Berg, een paar kilom. ten Oosten van Stockheim en ook op den rechter Maasoever; zelfs aan deze zijde der Maas, namelijk in de stad Stockheim, waar de winkel van den burgemeester Custers totaal ledig gestolen is gewordenGa naar voetnoot(1). De bende deugnieten, ruim dertig man sterk, pleegde nog diefstallen met inbraak bij Thyssen, te Aretsgenhout (thans Arensgenhout), een gehucht van Hulsberg, in den nacht van 22n tot 23n Juni 1760; in de kerk van Oud-Valkenburg (October 1760); in de kluis van Schaesberg, in den nacht van half-Maart 1761, waar eenige bandieten door de kluizenaars herkend werden. Uit vrees voor de galg, vlucht- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten de meesten over de Duitsche en Belgische grens, maar enkelen geraakten toch in de handen der justitie: een werd door beulshanden om 't leven gebracht te Maastricht; twee hing men op te Tilburg; Joost Van S. te Meerssen, Susken N. te Schinnen en den Pannenduivel te Kerkrade, zonder dat ze hunnen eed ontrouw werden en iemand hunner makkers verklikten. Dat deden ook de leden dier bende niet, die men ophing te 's Hertogenrade, te LuytGa naar voetnoot(1), te Beeringen (de jood Nathan), te Amsterdam (de drie broeders Goesman, Jacob en Simon G,; de kwakzalver Frans S.; Bastiaan W.; Gilis, Barend en Levi Mozes, alias Lipje Topje; nog drie andere joden en Jan-Hendrik N., van Osnabruck). Dewijl hier enkel gesproken wordt van de Bokkerijders in de Landen van Overmaas, zullen we later, als we over Belgisch Limburg handelen, eenige woorden zeggen over de executie van den jood Nathan, te Beeringen, die van gene zijde der Maas naar onze provincie gekomen is, zooals vele zijner landgenooten deden.
Het opperhoofd der groote bende van de tweede periode (1762-1776) was Jozef Kerckhoffs, heelmeester of chirurgijn te 's Hertogenrade, die zijne zeer talrijke manschappen met de onderverdeelingen der bende uiterst behendig en gezagvol bestierde. Hij hield een drukke briefwisseling | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door bemiddeling der postkantoren van Aken, Maaseyck en Sittard, wat hem dikwijls tot reizen naar die steden verplichtte, want in die tijden was de postdienst niet zooals nu door regelmatige en dagelijksche rondgangen van brieveudragers verzekerd; in zijne hoedanigheid van geneesheer verwekten die briefwisseling en verplaatsingen geenen argwaan der politie. Per brief of door bijzonderen boden riep hij soms roofgenooten van naburige streken ter hulp om groote pachthoeven met veel geweld aan te vallenGa naar voetnoot(1). In zijne parochie hield men hem voor een deftig en christelijk man, want hij was een trouwe kerkbezoeker, juist het tegenovergestelde van zijnen broeder Balthus, schoenmaker, en diens vrouw, Maria N., een echte virago, die haren echtgenoot op al zijn nachtelijke tochten in manskleedij vergezelde. De sluwe kapitein verklaarde zelfs huichelend dat Balthus nooit gedeugd had, in zijn prilste jeugd ook niet, en dat hem zulks zeer speet. Luister eens naar hetgeen de goede pastoor Sleinada van dezen rooverhoofdman zegt: ‘De chirurgijn, met wien ik bekent was, beeft mij eens met weenende oogen geklaegt over Balthus, dat hem de tranen over de wangen rolden: Ach! ik hebbe soo lang geweeten dat den schelm niet deugde en daer om heeft hij in twee jaeren tijds niet durven onder mijne oogen komen; wat mij aengaet ik maek er niet met allen uyt, al word hij ook gehangen, maer ik beklaege sijne arme vrouw en kinderen, het is hard voor een eerlijk man als ick ben, en die weegens mijne professie bij groot en kleen moet komen. Hij hadde den schelm achter de mouw’! De ontdekking der bende gebeurde als volgt: Jozef Keyzer, van Ubach, lid der bende al was hij maar 18 jaar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oud, werd op de paardemarkt van Gulik aangehouden, omdat hij een gestolen paard te koop stelde Daar men hem in gezelschap van zijnen dorpgenoot, den zadelmaker Pieter Meyers, te Gulik gezien had, werd hij daarover eerst ondervraagd; hij deed Meyers als Bokkerijder kennen, benevens veel andere leden der bende, en ontvouwde tevens alles wat in de nachtelijke vergaderingen omging. De zadelmaker en een aantal leden der bende werden dadelijk in 't gevang gestopt te 's Hertogenrade. De andere Bokkerijders waren zeer ongerust, omdat ze vreesden door den jongeling ook verklikt te worden. Balthus Kerckhoffs en zijn wijf spraken zelfs van dien fielt en verklikker Keyzer uit het gevang te halen en te vermoorden om zijnen mond voor goed te stoppen, terwijl anderen voorstelden hem brandewijn roet rattekruid, door den heelmeester gereed gemaakt, te doen innemen De overheid nam ook ongewone voorzorgen: zij vroeg aan het hof te Brussel eenige keizerlijke invalieden voor Limburg en tien dezer werden aangesteld om de burgers als wachters der gevangenis van 's Hertogenrade te vervangen. Ziende dat deze wacht moeilijk kon overrompeld worden, staken vele leden der bende de grenzen over, naar België en elders, omdat ze verdere onthullingen duchtten en hun eigen persoon in gevaar achtten. De kapitein verzamelde de anderen en deed hen nogmaals den eed van getrouwheid en stilzwijgen afleggen. Zij mislukten in hunne poging om bij een duisteren nacht de wacht te bespringen en de gevangen makkers te bevrijden, want de reeds knappe bewakers werden nog door veel deftige burgers ondersteund. Pieter Ploum en Leonard Loupben stelden ter gewone vergaderplaats op Sint-Leendertsberg, bij 's Hertogenrade, in een nachtelijke bijeenkomst aan hunne makkers voor, het stadje ia brand te steken en die ramp te benut- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tigen om de gevangen roofgenooten te bevrijden; anderen achtten het behendiger de buitenijen Aefden en Haender in laaie vlam te zetten om de Stadbewoners te doen toesnellen, dan met vereende kracht de gevangenis te bemeesteren en de gevangenen te ontzetten. Kapitein Kerckhoffs deed beide voorstellen verwerpen, omdat, zegde hij, alzoo de groote manssterkte der bende zou in 't oog springen en de zaken een nog ergere wending konden nemen. Nogmaals werd de eed gezworen en men zag van alle uiterste middelen af, meenende dat alles zich tot de gedane aanhoudingen zou beperken. Doch de justitie waakte en werkte, namelijk de heeren W.·J. de Limpens, hoofdschout te 's Hertogen rade; N. Poyck van Eerenstein, schout van Merxstein; N. Greefkens, drossaard der heerlijkheid Kerkrade; N. Cornelij, schout van Rimburg en J.-T.-A. de Limpens, schout van Ubach. In al die plaatsen werden Bokkerijders aangehouden, waaronder ook de schoenmaker Balthus Kerckhoffs en zijn waardige gade; hij onderging de kleine en de groote tortuur, maar bleef zijnen eed getrouw en verklapte niets of niemand; bij een nieuwe tortureering stierf hij op de pijnbank ‘onder eene buikrammeling’, zegt Sleinada. Zijne vrouw, die zoo wat de vriendin was van alle galgenaas, gelukte erin, gedurende de goede week van 1771, met medehulp van hare makkers en vermoedelijk met de oogluikende toestemming der bewakers, uit het gevang te ontsnappen en over de grenzen te vluchten Ondanks al de schijnheilige streken van den kapitein, jammerende over het wangedrag zijns broeders en diens vrouw, werd hij in Augustus 1771, op eenen werkdag, toen hij in kamerrok uit de vroegmis kwam, aangehouden en ter gevangenis gebracht, waartegen hij kalm en vastberaden verzet aanteekende. Noch verhoor, noch confrontatie met de aangehouden Bokkerijders die hem als hoofd- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
man aanwezen, noch ‘scherpere examinatie’, driemaal in den eersten en in den hoogen graad toegepast, konden dien doorslepen en inboozen vlegel iets ontwringen: hij bleef bedaard en zweeg als een graf, getrouw aan den driemaal gezworen afschuwelijken eed. Den 22n April 1772, werd hij tengevolge der eensluidende beschuldiging zijner onderhoorige roofgenooten ter dood veroordeeld, met de uitzonderlijke bepaling hem nog eenmaal, na voorlezing van het doodvonnis, op de pijnbank te leggen om bekentenissen zijner schuld uit te lokken. Die nieuwe foltering met de stropade had ook den gehoopten uitslag niet. Wanneer de scherprechter hem losmaakte om hem aan den pater jezuïet ZünderGa naar voetnoot(1) toe te vertrouwen, zegde hij koelbloedig en met klem tot de rechters: ‘Hebt ge nu voldoening genoeg? Zoo niet, kapt me van lid tot lid aan stukken en werpt ze in het vuur, dan zult ge nog evenmin vernemen’. Toen richtte hij bedaard het woord tot den wachtenden pater en vroeg naar zijnen naam. ‘Zoo, sprak hij, heet gij Zünder? Dan is uwe plaats wezenlijk hier in mijn gezelschap, want ik ben ook een Zünder (Zondaar)’! Ondanks de smeekingen van den anders zoo overtuigenden predikant, ondanks het gebed der schoolkinderen, in de nevenkamer der tortuurplaats vergaderd om zijne bekeering van God af te smeeken, volhardde Kerckhoffs in zijne ontkenningen en houding, beklom de ladder en riep luide: ‘Jesu dir lebe ich, Jesu dir sterbe ich!’, terwijl hem de beul van de ladder naar de eeuwigheid wipte. Heer de Limpens, hoofdschout, die zich aan de hardrekkigheid in de boosheid bij den kapitein verwachtte, was nog 's morgens, vóór de strafuitvoering, naar de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevangenis gegaan en sprak elk der opgesloten Bokkerijders afzonderlijk in dezer voege toe: ‘Kerckhoffs ontkent alles, al zegt gij ook dat hij uw kapitein is. Binnen eenige uren moet hij sterven. Bedenk dus wat ge doet, want hij sterft tengevolge uwer bekentenissen. Gaat hij onschuldig naar de eeuwigheid, dan valt dit te uwen laste’! Een voor een bevestigden zij hun vroegere verklaringen, al moesten zij schier ook gelijktijdig met den hoofdman door beulshanden sterven. Eenigen voegden daarbij dat Kerckhoffs, wiens inborst zij zeer wel kenden, niets zou verraden en zijnen eed zou gestand blijven om de leden der bende tot voorbeeld te dienen; anderen vermaledijdden hem als oorzaak van hun ongeluk. En eenvoudige zielen aanzagen dien stoïcijnschen zwijger en aartsschurk als een martelaar! Na den hoofdman was het de beurt zijner volgelingen, doch velen namen de vlucht. De eerste executies hadden op 7n October 1771 te 's Hertogenrade plaats: twee dieven van Merxstein werden er gehangen. Acht dagen later ondergingen 9 roovers hetzelfde lot te Ubach. Binnen vijf jaar werden in de heerlijkheden Geleen en Schinnen 65 personen gehangen, 14 stierven in de gevangenis, 8 ontkwamen uit het prison en 24 waren voortvluchtig. Te Alsdorff, HeerlenGa naar voetnoot(1), Beek, Valkenburg, Geul en Elsloo werden, buiten de gebannen roovers, de voortvluchtigen en degenen die in 't gevang stierven of er uit ontsnapten, 180 boosdoeners geëxecuteerd. Wij zullen ze hier aanduiden zooals ze in de door ons geraadpleegde boeken voorkomen, doch met vele aanvullingen: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Arnold Zanders, vulgo De Knob, en Jan-Pieter K., van Merxstein; Pieter Rocrans, junior; Ruth Swart, eene vrouw; Pieter Ploum; Christ Trumpener; Philip Etzelius, een duitscher van goede familie; Pieter-Paulus Ploem en Willem Ploem, alle zeven van Ubach; Gabriël Reyners; Pieter Muylkens; Cornelis D. en Leonard D.; Alexander R.; Jan-Simon N.; Leonard Trotsenberg; Jan-Hendrik Hendrickx; Leonard Loupben; Jan-Hendrik V. had zelfmoord gepleegd in 't gevang, zijn lijk werd aan een been opgehangen; de vier gebroeders of neven Albrecht, Jan, Willem en Mathijs Scheffers; de gebroeders Adolf en Hendrik Steyns; Pieter Meyers, de zadelmaker van Ubach en zijn achttienjarige dorpgenoot Jozef Keyzer, die de bende verklikte; Antoon Schuermans; Geurt P.; Renier Kramp; Koenraad en Hendrik Cro.; Jozef Breyer; Pieter B. en Willem de Bedelaar; de gebroeders Willemen Mathijs M.; Geraard en Willem A.; Joannes Pa. en Mathijs Martelers; Marten Ploem, burgemeester van Merxstein; Hubert Conen; Jan Geerlings; Arnold en Jan Essers; Dionisius Th. en Pieter Kr.; Renier E. en Jan B., alias Klariettemanke; Jan-Willem W. en Willem H.; Jan P. en Jan Custèrs: Nikolaas N. en Willem Kessels; Dirk Scholtus en Winand M.; Pieter Mulder; Jan-Baptist Sc, van PicardieGa naar voetnoot(1); Hans K, en Nijs R.; Gaspar J. en Christ F. - In de vrijheerlijkheid RimburgGa naar voetnoot(2) werden Mathias H. en Antoon J., alias Radestoontje, aan de galg geknoopt, terwijl het lijk van Marten M., hun voormalige schepen, die zich in de gevangenis met hooi geworgd had, met een been aan de galg werd opgehangen. Verscheidene Bokkerijders, die in de gevangenis van 's Hertogenrade het doodvonnis afwachtteden, wisten te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontvluchten of stierven er ten gevolge der tortuur, o.a. Balthus Kerckhoffs; Mathijs D., schepen van Merxstein; de gebroeders Jan en Rochus D. en nog 10 andere roovers; zeven ontsnapten uit 't gevang en een werd onder borgstelling los gelaten, terwijl er 24 de Landen van Overmaas verlieten. Dit deden ook drie booswichten van Alsdorff, maar twaalf Bokkerijders werden aldaar aan de galg geknooptGa naar voetnoot(1). Met de bende uit het Land van 's Hertogenrade had men thans afgerekend, maar de Bokkerijders uit het aanpalende Land van Valkenburg waren nog niet gesnapt. Men wist wel door een algemeene verklaring van Jozef Keyzer, van Ubach, dat het krielde van bandieten te Heerlen, HeerlerheideGa naar voetnoot(2) en Heek, bij Hulsberg, maar genoegzame en nauwkeurige inlichtingen had men nog niet verkregen om tot aanhoudingen te kunnen overgaan. Pieter-Jan Jutten, gewezen knecht van den Caumermolen, onder HeerlenGa naar voetnoot(3), bracht zijne makkers op 't gedacht aldaar eenen diefstal van graan en meel te plegen, juist toen verschillige leden der bende in een nachtelijke samenkomst hunnen broodnood te kennen gaven. Tot dien diefstal werd in den nacht van 7n tot 8n December 1772 overgegaan, 's Anderendaags, zijnde O.-L.-V. Ontvangenis, verwittigde de molenaar den meier van Heerlen en deze bevool een onmiddellijke huiszoeking onder de hoogmis, bij Maria-Katharina D., alias De Bus, want tot ongeluk der dieven was er wat sneeuw gevallen en zoo kon men hun spoor nagaan; men vond er de gestolen zakken. Geraard D., de man van vermelde vrouw, werd | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aangehouden en verklapte zijne medeplichtigen, die ondertusschen met een gehuichelde godsvrucht de hoogmis bijwoonden. Terwijl de meier ze ging afwachten bij de kerkdeur om ze aan te houden, ontsnapte Geraard D. aan de waakzaamheid van den jood Mozes, dien hij omverwierp of die zich misschien gereedelijk omver liet stooten. Jaak Ju., Jan S. en Pieter Ju. werden bij 't verlaten der kerk aangehouden, naar Valkenburg geleid, ondervraagd en op de pijnbank gebracht; zij gaven eindelijk alle gewenschte inlichtingen en duidden hunne medeplichtingen aan, die Heerlen, Beek, Elsloo, Geul, Munster-GeleenGa naar voetnoot(1) en Lutterade bewoonden. In deze streek begonnen de straf uitvoeringen den 20n April 1773. De drossaards en schouten, allen protestanten, lieten de katholieke priesters bij de veroordeelden toe; die geestelijken waren meestal Franciscaner monniken uit Aken, In de heerlijkheid Heerlen werden op 20n April 1773 geëxecuteerd: Jacobus Ju., Pieter Ju. en Joannes S., die zich goed ter dood voorbereidden. Den 12n Mei 1773: Joannes Corr, Willem Corr., Gerard Van den R, Andries Go., Hendrik K. en Jan G. Dertien dagen later werd Jacobus Sch., glazenmaker, die van dorp tot dorp en de kramerskast op den rug de gebroken ruiten ging inzetten, en in 1754 eenen jood nabij Hamont (Belgisch Limburg) vermoordde, voor dit feit en andere schelmenstreken te Heerlen geradbraakt en het hoofd met eenen bijlslag afgehouwen. Den 15n Juni 1773 stierven aan de galg: Bernard K., Jacobus Ri., Nikolaas Re. Den 20n Juli daaropvolgend: Pieter B., Willem V., Hans-Pieter Vr., | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mathijs Se., Willem G., Frans B., Philip Hersselen, zoon van den vilder der HeerlerheideGa naar voetnoot(1). Den 17n Augustus 1773 executeerde men er: Herman H., Leonard Gu., Jan-Willem Vr., Pieter G., Laurens Or. Den 7n October 1773: Mathijs C. en Mathijs W. Den 10n November: Pieter R., Joannes H., Leonard Sp., Thomas Bo, Joannes, alias Hompershans; Nikolaas Hersselen, de vilder der Heerlerheide en vader van den reeds gehangen Philip, werd levend geradbraakt. Maria-Katharina D, alias De Bus, en Katharina R., bijgenaamd De Leus, werden verbannen. Te Beek, op de GraetheideGa naar voetnoot(2), werd den 14n September 1773 het lijk van den overleden Mathijs Sc. gehangen. Negen dagen later stierven aldaar aan de galg: de jood Abraham Nathan; Geraard S., van het Wolfeind onder BeekGa naar voetnoot(3); Joannes V.; Marten L.; Willem Gl.; Antoon R. en Dirk Her., vilder van Beek en broeder van dien van Heerlerheide; hij werd eerst levend geradbraakt. Aan dezelfde galg knoopte men den 26n September 1773: Daem Goossens, Frederik P., Geraard S. en Andries J. Den 8n Februari 1774: Francis H., Mathijs S., alias Krommen Thies, Daem Goossens, alias Mordavid, Michiel L., Erken M , bijgenaamd Weggen Erken. Den | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
26n Mei 1774: Joannes of Joès Th., Pieter Cr., Joannes St., Joannes P. en Joannes Smeets, alias Ezeljan. Daar de meiers en schepenen bevonden dat het moeilijk en kostelijk was de veroordeelden in hun onderscheidenlijke verblijfplaats door beulshanden te doen omkomen, omdat ze in alle dorpen der streek verspreid waren, besloten zij de strafuitvoeringen te doen plaats hebben op den Lommeleberg, tusschen Valkenburg en Hulsberg en op 't grondgebied dezer laatste gemeente gelegen, met uitzondering der bandieten van de Hoofdbank Heerlen, die aldaar zouden terecht gesteld worden, Op den Lommeleberg stierven door beulshanden, den 3n December 1773: Pieter Jutten en Pieter M., Joannes (Joès) S. en Helger G.; Joannes Ee. Mathijs C, in 't gevang gestorven, werd aan den voet der galg begraven, en het lijk van Geraard Mui. werd den 21n dier maand aan de galg gehangen. Den 7n Juli 1774 verhing men: Janneke S., Pieter P., Nikolaas Sp. en Geurt B.; het doodvonnis der twee ontsnapten Pieter M. en Christ H. werd aan de galg gespijkerd. Den 28n dierzelfde maand stierven aan de galg: Willem Er., Mathijs Ca., Mathijs B., Pieter Cl. en Dirk D.; en den 24n November 1774: Nijs P., Lens Sch., Hendrik T., Geraard Pa., Nikolaas Re., Daniël Ho., Geraard Sy, Willem Ad., Joès L. Hendrik Akkermans werd eerst zwart gemaakt en kreeg toen de vingers der rechterhand afgekapt, werd geradbraakt en opgehangen; zijn naam- en landgenoot vinden we later als Bokkerijder te Bree terug. Den 30n December werd het lijk van Antoon Emants opgehangen. Den 12n Januari 1775 stierven aan de galg: Pieter Sp., Joès Ha., Coen Sp., Stas Pa. en Willem Ra. Den 14n Maart 1775: Pieter Sm., Meijs T., Lambrecht R, Coen J, Hein Pa. en Christ Ra.; het lijk van Nijs N. werd aan de galg gehangen en het doodvonnis van den ontsnapten Requier werd tegen het galgen- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hout genageld. Den 4n April 1775: Nikolaas D., Lambrecht Ak., Frans-Willem He., Nijs A., alias Sintes Nijs, Joannes Re., van Rittersbeek, Mathijs Em. Vrouw Katharina Frachten werd gegeeseld en verbannen, en vrouw Katharina B. werd vrijgelaten onder borgtocht. Den 22n Juni 1775: Willem Ha., Jan C, Pieter Bo., Joannes Pi., Leonard Hu, Jacobus Bo., Hans Da. Het lijk van Steven Me. werd aan den voet der galg begraven. Den 17n Augustus 1775: Leonard Bu., Marten Du., Mathijs Sil., Hendrik Ha., Jacob Ro. Antoon Brassé, alias Mox, werd geradbraakt. Den 20n September werd het lijk van Jan Sc., die onder de foltering bezweek, aan de galg gehangen. Den 29n September 1775 werden de lijken van Jaak He., Pieter Cl., Hendrik Sp. en Leonard Pij., die in het gevang stierven, aan den voet der galg begraven. Den 5n October 1775 werden gehangen: Nikolaas Hol., Hendrik Ruyters, Goeswin Me., Jan Wi., Wolfgang Co., Geerke We. en Pieter Wo. Den 11n Januari 1776 hing men: Steven Eggen, Pieter-Arnold La., Jan Mo., Thomas Pa. en Paulus Mulders, genaamd Paul uit den Bok. Veertien Bokkerijders der heerlijkheid Heerlen hadden de vlucht genomen of werden verbannen, en 5 ontsnapten uit het gevang van Heerlen. Drie en dertig bandieten uit het land van Valkenburg waren over de grenzen getrokken of tot ballingschap verwezen. Eenige gevangenen van Valkenburg werden los gelaten, o.a. Thisken D, van RetersbeekGa naar voetnoot(1), en Geértrui B., de dochter van den voortvluchtigen glazenmaker der Heek, die alle twee veel onthullingen deden. Sleinada maakt daarover deze opmerking: ‘Geertrui B. en Thisken D. van het Retersbeek waeren den Rechter in de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
confrontatie zeer dienstig geweest en God geeve dat ze onder het veel klappen niet veel gelogen hebben’. Al deze strafuitvoeringen grepen plaats onder het luitenant-drossaardschap van Willem-Daniël Vignon; C.-L.-de Limpens was advocaat van ambtswege; Louis Pélerin was luitenant-voogd. Deze schreef in zijne Ambtelijke Brieven dat die bende veel gerucht en weinig kwaad gedaan had, en de Rijksarchivaris Joz. Habets zegde dat de strenge bestraffing dezer bende eene schandvlek blijven zal voor de justitie van dien tijd in 't Land van Valkenburg. De hooger opgegeven namen van geëxecuteerden in het Land van Valkenburg vonden we in het werkje van Sleinada, met merkelijke wijzigingen genomen uit het reeds geciteerde boeit van Joz. Russel en verder door ons wat aangevuld, maar naderhand, bij ons bezoek van het Rijksarchief te Maastricht, overhandigde men er ons eene naamlijst van 148 Bokkerijders, die van 23n September 1773 tot 31n Juli 1776 in diezelfde streek hunne straf ondergingen, in 't gevang stierven, gebannen werden, nog op 1n Augustus 1776 in 't gevang zaten of op het punt stonden van aangehouden te worden. Deze lijst is van ambtelijken aard en biedt dus meer vertrouwen, zij geeft de familienamen en verblijfplaats der plichtigen op en werd tot nu toe nog niet in druk uitgegeven. Wij drukken ze in haar oorspronkelijken tekst over, doch voegen duidelijkshalve, achter de namen van gehuchten en tusschen haakjes, die der gemeenten, waarvan die thans afhangen. De schrijfwijze van zekere plaatsnamen is sinds dien lichtjes gewijzigd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Exacte Lijste der Geexecuteerdens voor het Hooge Gerecht der Stad en Vrijheydt Valkenburg 't sedert 23 7bris 1773, tot ultimo Julij 1776, en waeraf de goederen geconfisqueert sijn.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de gevangenis gestorven en onder de galg begraven.1. Pieter Clermond, van Beek; 2. Leonard Pyls, van Beek: 3. Mathijs Cruts, van Oensel (Beek en Schimmert); 4. Steph. Meuwissen, van Strabag (Houthem); 5. Dirk Spee, van Rittersbeek (Klimmen). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst der in contumacium gebannen.A. gebannen op 16 februarij 1775.1. Anthoon Bosch, van Beek; 2. Willem Willems, van Aretsengenhout (Hulsberg); 3. Willem Habets, Id.; 4. Hendrik Laenen, van Beek; 5. Joès Pyls, van Beek; 6. Walter Penders, van Beek; 7. Bastiaen Boosten, van Beek; 8. Nicolaes Sassen, van Beek; 9. Pieter Lemmens, van Beek; 10. Erke ofte Arnold Erkens, van Neerbeek (Beek en Geleen); 11. Leentje Claessens, van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geverik (Beek); 12. Leonard Vreen, van Beek; 13. Pieter Kerkhoffs, van Beek; 14. Frederik Romans, van Beek; 15. Christ. Vrusch, van Beek; 16. Christ. Panhuysen, van Haesdael (Schimmert); 17. Pieter Gelders, van Heek (Hulsberg en Klimmen). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. gebannen op 8 septembris 1775.18. Mathijs Smeets, van Haesdael (Schimmert); 19. Hendrik Collaris, van Aelbeek (Hulsberg en Wijnandsrade); 20. Mathijs Steynen, van Neerbeek (Beek en Geleen); 21. Paulus Drummen, van Rittersbeek (Klimmen); 22. M. Sweelsen, van Haesdael (Schimmert); 23. Wouter Meeuwissen, van Broechem (Houtbem); 24. Machiel Debits, van Haesdael (Schimmert). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Namen van Geciteerden maer welcker vonnis nog niet opgemaekt is.1. Christ. Savelberg; 2. Mathijs Schaepkens, van Klimmen; 3. Joès Drummen, van Heek (Hulsberg en Klimmen); 4. Arnold Hermans, van Aelbeek (Hulsberg en Wijnandsrade); Joès Geerlings, van Waelem (Schinop-Geulle); 6. Leonard Didden, Id.; 7. Winand Smeets, van Aretsengenhout (Hulsberg); 8. Willem Willems, van Haesdael (Schimmert); 9. Hendrik Weusten, (is nog niet geciteerd). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Namen der thans Gedetineerden.1. Mathijs Drummen, van Rittersbeek (Klimmen); 2. Joès Sporken, Id.; 3, Geertruyde Bosch, van Heek (Hulsberg en Klimmen); 4. Herman Corstens, van Meerssen; 5. Pieter Pyl, van Bekergenhout (Beek); 6. Pieter Huynen. Aldus opgemaekt uyt de Processale Stukken binnen Ambij op 1 Augustus 1776. P. VAN DEN HEUVEL, Secret. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de heerlijkheid Geul werden op 1 October 1773 gehangen: Pieter K, Pieter P., alias Leemkuilken Servaes L., Arnold R., Marten Van A. en Willem F. Den 15n Februari 1774 deed men hetzelfde met Leonard H., bijgenaamd den Scheerman, en den 15n November 1774 knoopte men er aan de galg: Hendrik Gij., alias het Heerken, Pieter V., van Waterval, dicht bij Meerssen maar onder Ulestraten, stierf den 3n Mei 1775 aan de galg Drie Bokkerijders werden verbannen. Al deze bestraffingen gebeurden onder het drossaardschap van L.W. Van den Heuvel. Op Allerzielendag 1773 hing men in de heerlijkheid Elsloo: Nikolaas Sl., Pieter P., Jan Sm., Michiel M., den gerechtsbode Paul J en Paulus J. bijgsnaamd Hartenaes. Den 6n December 1773: Willem P., Andries Le., Lambert We., Hendrik Gr., Pieter B., burgemeester, en Jan J Den 9n Februari 1774: Cornelis Boers, genaamd Boere Jan, Joannes D., Aret Van L. Pieter Goeswin P., Marten M, alias Pandoer, Pieter Sc. en Gilis Sm. Den 16n Mei 1774 werden de lijken van Arnold Van L. en Michiel De J. aan den voet der galg begraven; dat van Herman F., die zelfmoord pleegde in 't gevang, werd met een been aan de galg gehangen. Twaalf Bokkerijders van Elsloo waren voortvluchtig of verbannen. Te KesselGa naar voetnoot1) werd Geurt Ja., van Elsloo, opgehangen, en te Mechelen a/Maas hadden een paar terechtstellingen plaats; te Reckheim werd ook een lid der bende met gevang gestraft en een voortvluchtige Bokkerijder van Mechelen a/M. werd gehangen te Thorn, hoofdplaats der vrijheerlijkheid van dien naam; over de bestraffingen op | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Belgisch grondgebied zullen we later in nadere bijzonderheden treden. Te Berg, tusschen Maastricht en Valkenburg, werd Willem H. den 26n Maart 1774 gehangen. Tegenover Mechelen a/M., te Stein, rechter Maasoever, stierf den 13n Januari 1775 aan de galg de genaamde Leonard Van de Wal, de Vioolman, wiens naamgenoot we later te Bree zullen terugvinden, zooals we reeds zegden van een anderen Van de Wal. Den 11n December 1773 werd te Maastricht gehangen Leonard Dae., alias Leendert den hexelsnijer, geboren te Aken, waar hij verscheidene jaren het beeld van Karelden-Groote in de processie gedragen had. Willem He., van Heerlen, te Maastricht in garnizoen, werd aldaar door den krijgsraad tot de galg verwezen. Den 6n November 1776 werden opgeknoopt te Margraten, in Staatsch 's Hertogenrade, Antoon Ov. en Leonard Eg., alias Leen van Nuth. Te Gulpen hing men den 18n December 1776 op: Nikolaas van L.N., Ambrosius N., van Schinnen en Joannes Ald., of Poolhans; Balthus F., bijgenaamd De Schut, werd er dien dag gegeeseld en verbannen. Te Amstenrade, 25 min. benoorden Hoensbroeck in Oostenrijksch Valkenburg, werd in 1773 Jan D., alias Kalver Janneke, van Brunssum, door den Juitenantdrossaard J. Strens gehangen. Te Nuth, 20 min. westwaarts Hoensbroeck, knoopte men Joannes Bo. op 16n Februari 1775 aan de galg. De Oostenrijksche Staten van Valkenburg richtten een algemeen gevang in voor de bandieten hunner gemeenten, huurden daartoe het kasteel van Amstenrade en besloten dat alle strafuitvoeringen in de heide van Brunssum onder 't bestuur van den drossaard J.-W. Franssen, van Hoensbroeck, zouden plaats hebben. Den 28n Sep- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tember werden aldaar gehangen; Gaspar Van M., tolheffer te Schin-op-Geulle, bij Oud-Valkenburg, Jaak Oss., gerechtsbode dierzelfde gemeente, Simon Van L. en Antoon B. Den 6n Maart stierven er aan de galg: Joannes En., van Schin-op Geulle, Joannes M. of Krommen Hans, van Hoensbroeck, en zijn naamgenoot en neef, bijgenaamd Montenaken. Sleinada verklaart dat het getal ter dood veroordeelden, verbannen, gegeeselden, voortvluchtige Bokkerijders de 500 overtrof. Wie echter beter in staat was om het getal gestrafte Bokkerijders nauwkeurig te bepalen, omwille van het bekleede ambt, is Louis Pélerin, luitenant-voogd van 't Land van Valkenburg; welnu, in een schrift van officieelen aard, ‘Ambtelijke Brieven en Bescheiden’, verklaart deze hoogofficier dat in 1776 het ‘kwaad geweken was, dat er vijf of zes honderd met den strop of op het rad ter dood gebracht zijn en de overigen het land verlieten en hun handwerk voortzetteden in België, Holland en Duitschland’. Hij voegt erbij: ‘de bende was niet uitgeroeid maar verspreid’. Indien we, tusschenin die twee becijferingen, het gemiddeld getal 550 nemen, dan zullen we dicht bij de waarheid zijn; men merke op dat Sleinada en Pélerin hunne berekening maakten in 1779 en 1776 en dat dus, om een volledig totaal te hebben van al de gestrafte Bokkerijders der Landen van Overmaas, die der laatste periode nog bij 550 moeten gevoegd worden, zoodat men het totaal getal wel op 570 brengen mag, zonder het verwijt of zelfs de verdenking van overdrijving in te loopen.
In het tijdvak 1790-1798 had men te doen met eene bende, door Bosbeek en Picard aangevoerd, die zich voor- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
al tusschen MeerssenGa naar voetnoot(1) en Valkenburg ophield, in het schilderachtige Geuledal; deze bende bestond veelal uit joden. De Meerssenerbende hield het acht jaar vol in het Geuledal en zij deed veel kwaad, want hare aanvoerders waren twee doorslepen en stoutmoedige booswichten, die hunne manschappen goed uitkozen, ze beheerschten en wisten te geleiden; onder den naam van Brabantsche Bende maakten deze roovers geweldige opspraak in de Spaansche Nederlanden, Brabant, Oost - Vlaanderen, Fransch Vlaanderen en zelfs rond Parijs. Naast deze bende waren de Bokkerijders der twee voorgaande perioden maar arme stakkers, die veelal uit armoede stolen en eenige zilverlingen voor hun aandeel kregen, terwijl Frans en Jan Bosbeek met Abraham Picard op korten tijd groote sommen gelds wisten te bemeesteren, aan het hoofd stonden van 50 ruiters, met pistolen en sabels gewapend, dorpen, kasteelen en zelfs steden uitplunderden, met schoone vrouwen op grooten voet leefden en die lichtekooien dan weer aan anderen verkochten om hun geile driften in slecht befaamde huizen te gaan botvieren. Deze bandieten waren daarenboven echte pooiers: zij misbruikten den sterken drank zoo fel dat ze soms gevoelloos op den grond moesten blijven liggen. Toen ze vermelde streken aan deze zijde der Maas en onze noordergrens onveilig achtten en er ook wel in onderlinge ruzie geraakten, vluchtten de hoofdmannen en eenige leden naar Meerssen, waar ze alras tot bende heringericht waren. Bij deze Meerssenerbende onderscheidde men de kapiteins, die het breekijzer als bevelstaf in de hand droegen; de baldovers of aanbrengers; de veteranen, die schier | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met de hoofden op gelijken voet stonden, en de jongeren, die dichtbij of zelfs in de plaatsen verbleven welke moesten bestolen worden. Frans Bosbeek, de vroegere aanvoerder eener groote bende in Holland en Brakant, was de eerste die in Meerssen kwam wonen; daar of in de nabijheid vond hij Mozes Mainzer, Chie Joma, alias het Generaalken, Mozes Gas, Jan Lichtinger, alias Joniken uit Parijs, Jacob Kessels, alias de Moordenaar, en andere oude kennissen der Brabantsche bende. Bij hen sloten zich gewezene en nieuwe Bokkerijders der streek zelve aan en vonden ze ook ‘baldovers’, verhelers en uitverkoopers te Meerssen zelf, te Maastricht en Aken. De Landen van Overmaas lieten ze gewoonlijk op zij liggen, hetzij omdat ze rijkeren buit vonden tusschen de Worms en den Rijn, ja zelfs op gene zijde van dezen stroom. Zat men hen soms wat te kort op de hielen, dan verdwenen ze eensklaps spoorloos zonder op Meerssen af te zakken: zij vonden een herbergzaam toevluchtsoord in de zoogenaamde Kochemer Beyes te Dusseldorf, Crefeld, Aken en Wiedenfeld; dit waren verdachte huizen met geheime bergplaatsen en uitgangen; daar werden de gestolen zaken geborgen en uitverkocht, de Bokkerijders zelf konden er alles aan lagen prijs koopen, zich aan allerhande uitspattingen overgeven en dagen lang eene schuilplaats vinden; schier al die huizen waren door joden met vrouwen en meisjes bewoond. De bespreking hunner bandietenstreken zullen we achterwege laten, dewijl ze meestal buiten Limburg gepleegd werden, behalve drie die we gaan vermelden. Middernacht 23-24 en 26-27 Juli 1797 werden twee aanzienlijke diefstallen begaan in het ambt Millen. een uur noord-oostwaarts Sittard, te Birgden en te Havert, twee Limburgsche dorpen, die nu Pruisen toebehooren. Te Birgden hadden de looze bandieten eerst het sleutel- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gat der kerkdeur met was verstopt, opdat niemand de noodklok zou kunnen luiden; zij knevelden de vier dorpelingen die ditmaal nachtwacht hielden en stormden toen de woning binnen van Arnold Janssen; zij bonden de bewoners met koorden, ledigden den winkel, alle kasten en kisten, vonden omtrent 2,000 fr. in geld en schoten, als vertrekgroet, hunne geweren af op de inwoners der gemeente. Drie nachten daarna was het te doen in het naburige Havert, bij den koopman Cornelis Van Kreuchten. Deze had een pistoolschot op de ingebrokene nachtdieven gelost en hoorde dan ook iemand wegslepen, maar de schelmen waren verdwenen. In de woning vond men eenen hoed en op den weg naar Millen ontdekte men 's anderendaags eenen geelkoperen knop, bindkoorden en eenen riem, door de joden bij het bidden gebruikt; in een roggeveld vond men een zwaar gekwetsten mensch, waarin Van Kreuchten eenen kerel herkende, die eenige dagen geleden bij hem inkoopen kwam doen. De kogel uit de wonde gehaald paste op het afgeschoten pistool en Janssen van Birgden met zijne dienstmeid verklaarden dat men te doen had met een der dieven, die bij hen waren ingebroken. Daarop werd Hertogh, de gekwetste, naar 't gevang van Gulik gevoerd, doch hofraad Jungbluth gelukte er niet in hem iets te doen bekennen, voor of onder de tortuur, en moest ten slotte den man loslaten. Den 9n November 1797 reden Hendrik Goyaerts, voerman te Maastricht, en koopman Lammers per kar naar 's Hertogenbosch over BessemerGa naar voetnoot(1), Sutendael, Asch en Bree. Een baldover van Meerssen, de genaamde Fahner, had het laden der kar te Maastricht gade geslagen en bemerkt dat men, behalve groenten en andere benoodigd- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heden, ook geld en zilveren platen had opgeladen, die onder de waren in eene kist geborgen lagen. Hij verwittigde de roovers van Meerssen, namelijk Stinckens, Adolf Weyers en Bogman, vader en zoon. Deze vier legden zich op hinderlaag tusschen Asch en Op-Glabbeek, overvielen de twee reizigers en plunderden alles, de beurs van den voerman en ook die van Lammers, die ze in de kist gestoken had; op zijn gejammer kreeg de koopman nochtans zijne beurs terug. Na eene huiszoeking bij Bogman, sinds lang verdacht, werd deze roover aangehouden, doch de anderen wisten te ontsnappen. In den nacht van 18n April 1798, waren Bosbeek en Picard de aanvoerders eener bende van twintig man, die inbraak pleegden bij den rijken geldwisselaar Ackens, te Eupen (Pruisen), en er zulken buit maakten dat het aandeel van ieder wel 3,000 fr. bedroeg. Na dezen grooten diefstal, die geweldige opspraak maakte in de streek, verdween de bende ver van daar, bij Neuwied aan den Rijn, en sinds hoorde men in Limburg van haar niet meer sprekenGa naar voetnoot(1). 't Schijnt dat eenige mannen van de Meerssenerbende ingelijfd werden bij de bende van Joannes Buckler, te Muhlen bij Oberstein geboren, gewezen schinder of vilder, in de geschiedenis berucht onder den naam van Schinderhannes. Deze werd te Wolfenhausen gevangen genomen en naar Mainz gebracht, waar hij voor 53 verschillende wel gespecifieerde misdaden te rechte stond met 67 leden zijner bende. Den 2ln November 1803 werd hij aldaar geëxecuteerd met 19 zijner roofgenooten, terwijl 20 andere booswichten tot lange jaren galeistraf of gevang veroordeeld werden: twee vrouwen werden verbannen, eenige leden der bende werden vrijgesproken en de anderen waren over de grenzen gevlucht. Adolf Weyers, een tamelijk goed geleerde jongeling, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die kort bij Asch vermelden diefstal pleegde, werd in Mei 1798 te Daden (Pruisen) aangehouden en met 19 zijner gezellen tot levenslange gevangenis veroordeeld. Picard werd in het gevang van Wezel a/R. opgesloten, doch hij wist te ontsnappen. Zijn luitenant Augustinus Overtusch, van Brugge, werd te Deutz bij Keulen gesnapt, naar Luik uitgeleverd, en veroordeeld wegens den diefstal bij den bankier Ackens, te Eupen, en in 't jaar X der Fransche Republiek (1801-1802) aldaar geguillotineerd. In 't geheel waren in 1803 nog 88 leden van de Meerssener-, Crefelder- en Neuwiederbende, die zich aan 't gerecht wisten te onttrekken, alsmede 21 leden der bende van Schinderhannes. Men berekent, zoo zegt J.-W. Spits in zijn even vermeld werk en, na hem, Jos. Russel in zijne geschiedenis der Rooversbenden, dat deze benden ongeveer. 400 diefstallen bedreven, voor ruim drie millioen frank roofden, verschillige moorden pleegden, dat ze 205 leden telden, waaronder 112 joden. |
|