De Bokkerijders
(1981)–J.J. Melchior– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| |
De strafuitvoeringen.In de 18e eeuw, ten tijde der Bokkerijders, bevond zich de executieplaats der plattelandsche gemeenten en kleine steden op de grens der gemeente of, zooals te Stevoort, op de limiet van twee dorpsdeelen elk aan een verschillige rechtspleging onderworpen. In groote steden als Antwerpen, Brussel, Gent, Leuven, Luik, Mechelen, werden de doodvonnissen op het marktplein uitgevoerd. Eenige gemeenten hadden meer dan ééne galgeplaats, wier ligging ons nu nog herinnerd wordt door het woord justitie en een doelmatig figuurtje (eene galg) op oude gemeentekaarten, of door de plaatsnamen Galgeberg, Galgeveld, Galgeheuvel, enz. De rechterlijke stukken der 18e eeuw duiden de plaatsen der strafuitvoeringen aan door de woorden ‘plaetse van justicie’, ‘plaetse van supplicie’ of ‘plaetse van executie’. In Vlaanderen duidde men de plaats aan door de woorden ‘ter plaetse patibulaire’. In de veertiende en tot bijna het einde der vijftiende eeuw stond te Hasselt eene galg binnen de stadsmuren, en in grootere steden stonden er zelfs verschilligeGa naar voetnoot(1), | |
[pagina 91]
| |
maar later hadden te Hasselt en steden van gelijken of minderen rang de strafuitvoeringen buiten de omheining plaats. In 1492 deed Jan van Horne, prins-bisschop en graaf van Loon, een drievorkige galg oprichten langs de Oude Baan naar Diest, in het Galgeveld, bezuiden den moestuin der tegenwoordige villa Lefrère, tegen de limiet van Curingen; in 1525 werd ze door een steviger toestel vervangen, dat op arduinsteen rustte en een put, onder de galg gedolven, ontving de lijken der terechtgestelden als deze niet in gewijden grond mochten begraven worden; 't is deze galg welke is blijven voortbestaan en benuttigd werd tot op 't einde der 18e eeuw, toen ze met alle andere gerechtstoestellen verdween; brokken arduin van het voetstuk liggen nog bij het heropgebouwde gravenkasteel te Curingen, eigendom van M. Hermant-Bamps. In 't midden der 16e eeuw, tijdens de woelingen der Hervorming, stond eene ‘Geusen galg’, ‘buyten de Maestrichterpoorte alwaer den luyckervoetwegh daer door loopende ende stadts omvaert’; die Luyckervoetwegh, ook Raepertingenvoetweg geheeten, begint aan de Stadsomvaert, laat de Planckenweyde rechts liggen en verbindt zich met de Castersteeg; bij haren aanvang en waar de Geuzengalg stond, ligt thans een pleintje, Jonkmansplein genoemd. Toen ook heeft eene galg bestaan tusschen de Kemperheyde en Trichterheyde in de Galgestraet bij de Galgeweyer, en een andere. Sopjans Kruck geheeten, bevond zich bezuiden den Genckerweg, aan de Oostzijde der Zonhoverbaan, kort bij de welbekende herberg de Beversack. Wij meenen dat in 't midden der 18e eeuw deze drie laatste galgen niet meer bestonden. Op enkele meters afstand van het grondgebied der stad Hasselt, oostwaarts, langs de Galgebeek en den Noorderuithoek van Ter Poorten, stond de galg van Die- | |
[pagina 92]
| |
penbeek tegenover een akkerland dezer gemeente, dat den kenschetsenden naam draagt van Het droevige Spectacle. Het oprichten van galgen, schavotten en brandstapels, het vervoer der veroordeelden en de betaling van den beul met diens knechten vielen ten laste der gemeente, en menige oude dorpsregisters, alsmede de registers der bouwmeesters van steden, vermelden de daartoe gedane uitgaven. Zoo vinden we, om maar een paar bewijzen aan te halen, in de oude rekening van Berbroek eene uitgave aangeteekend van 33 gulden voor het maken der galg: ‘in January 1774 heeft de Borgermeester Lemmens gevacceert te Stevoort om te taxeeren de boomen in onsen gemeynten bosch tot de galg, 10 stuyvers’. In datzelfde jaar moesten Berbroek en Stevoort, die geen arresthuis noch pijnkamer hadden, voor hunne gevangenen te Wuest-Herck op te sluiten, te tortureeren en galgen op te richten, kar en paard te leveren tot het vervoer van ter dood veroordeelden en voor de terechtstellingen te doen, de somme van 215 gulden, 6 stuiver en 3 oord uitgeven. Aan 't betalen dier uitgaven door de gemeentekas was, bij onze weet, een enkele uizondering in Nederlandsch Limburg en ook eene in onze provincie: Op gene zijde der Maas, te Beek, ter plaatse thans Oude Pastorie geheeten, lag in de 18e eeuw eene hoeve, Vroenhof genaamd, de bewoner was verplicht paard en kar ter beschikking der justitie te stellen om de veroordeelden ter gerechtsplaats in de Graetheide te vervoeren, op ongeveer 30 min. van de kom des dorps. De uitzondering voor onze provincie gold Wuest-Herck en wordt als volgt door Van den Bergh vermeld in Copie des Armes et Blasons des évesques de Tongre et de LiégeGa naar voetnoot(1). ‘Als | |
[pagina 93]
| |
er in de stadt Wystherk quaestie is van een misdaediger aen de galg te executeeren, syn de twee abdijen voor damen, verre van daer gelegen, namelijk die van Orienten en die van..., verplicht aen den hoogen officier, de eene van met hare paerden en wagens den patient tot op de gerechtsplaets te voeren, de andere van de galg te leveren en af te kappen’Ga naar voetnoot(1). In zijn werk over lijfstraffelijk recht in het Prinsbisdom Luik, haalt Edm. PoulletGa naar voetnoot(2) op blz. 313 ook nog een uitzonderlijk geval aan dat zich in de 15e eeuw voordeed in de vrijheerlijkheid Fosses: het huis of klooster van Salzinne, bij Namen moest hét paard leveren ‘pour trayner le jugiet à mort et à la roue’, om den veroordeelde tot den dood en het rad te varen. De Limburgsche gemeenten hadden wel gerechtsboden of schoutenknapen maar geenen beul, want voor dat walgelijk stieltje waren geene liefhebbers; in geen enkel ambtelijk of gerechtelijk stuk, noch zelfs in gemeentearchieven komt de benaming beul voor, als zijnde deze term te zeer beleedigend; men vindt dezen ‘Monsieur’ aangeduid door de benamingen scherpregter, scherprichter, scherpe rechter, officier van den hooghen wercke, meester van en met den sweerde en, onder het volk, hancman of hancdief. De beulsknechten hiet men rakkers. In de gemeenten onzer provincie werd doorgaans de beul G. Hamel van Luik ontboden, of een zijner opperknechten, om te komen tortureeren en terechtstellen. Zoo staat o.a. te lezen in de gemeenterekeningen van Stevoort: | |
[pagina 94]
| |
‘Den 14n January 1774 naar Luyck geweest te sijn om den scherprechter te haelen om de executie van eenen gevangen te doen, 6 gulden’. - ‘Den 29n en 30n heeft Jan Bex gevacceert naer Luyck om den scherprechter te haelen om eenen gevangenen te doen pijnigen, 6 gulden’. Het ambt van beul was gewoonlijk erfelijk in een bepaald geslacht. Behalve een vast inkomen uit 's Landskas, werd hij meestal volgens tarief voor zijne diensten geloond. Voor Oost-Vlaanderen was dat geregeld door het ‘Reglement voor den Scherprechter der Stadt Ghendt’, in de ‘camer van den Raede van Vlaenderen den 17 january 1676’ opgesteld in 12 artikelen, gewijzigd den 9n November 1738. Over de regeling en de uitbetaling der onkosten of vergoedingen voor de gevangenneming en terechtstelling van misdadigers in het Land van Loon en het Luikerland, dient nog gezegd dat in de 18e eeuw de Luiksche Staten al de kosten van den scherprechter betaalden. ‘Is de veroordeelde onvermogend of niet solvabel, dan zal het loon der rechters, griffiers, cipiers en scherprechters uit de openbare schatkist geput worden’. ‘In 't Luikerland betalen de Staten aan de heeren officiers 60 Brabantsche gulden voor elken ter dood gebrachten misdadiger en 30 gulden voor de gegeeselden en verbannen, behalve de kosten voor den scherprechter, ook 10 kronen voor de aanhouding van eenen dief, moordenaar of soortgelijken misdadiger’. (Bevel van 1734 en 1736). Enkele dagen vóór Nieuwjaar 1795 werd de galg eenvoudig brandhout, maar ‘Monsieur’ of ‘l'exécuteur des hautes oeuvres’ is met zijne knechten blijven voortbestaan om in zekere steden de valbijl of guillotine te gaan oprichten en doen manoeuvreeren. Eer dat onthal- | |
[pagina 95]
| |
zingstuig over onze Zuidergrens ingevoerd werd, had het reeds lang dienst gedaan in Italië, werd verbeterd door dokter Louis, naar wien het eerst louisette hiet; op voorstel van dokter Guillotin, lid der Constituante (23n Juni 1789 tot 30n Sept. 1791), wierd ze in die vergadering voorgesteld als een allergeschikste plaatsvervangster van galg en brandstapel en is sinds toen guillotine genoemd. Dat tuig werd voor de eerste maal bij onze naaste Zuiderburen gebruikt op 25n April 1792. Onder het Schrikbewind (31n Mei 1793-27n Juli 1794) bewees ze helaas! hare deugdelijkheid op personen van vorstelijken bloede, op onschuldige edellieden van beider kunne, op eene schare priesters en kloosterlingenGa naar voetnoot(1), wier lot gewis meer beklagenswaardig was en meewarigheid moest verwekken dan dat van Bokkerijders, d.i., huis- en kerkdieven, heiligschenders, brandstichters, godslasteraars, geiligaards en moordenaars. En toch treft men schrijvers aan, die zonder erg afgrijzen van de bloeddorstige Republiek en het Schrikbewind spreken, maar met een opvallende teergevoeligheid over de gefolterde of geëxecuteerde schoften uit Limburg gewagen. Zulke tegenstrijdigheid of partijzucht moet men aanteekenen, kan men zelfs verklaren maar geenszins rechtvaardigen. Eens het doodvonnis door de rechtbank uitgesproken, moest het uitgevoerd worden, doch tusschen uitspraak en uitvoering lag er wat tijd en had het een en ander nog plaats. Ziehier daarover eenige voorschriften voor het Land van Loon: ‘Het vonnis zal in het gevang door den griffier voorgelezen worden aan den neergeknielden ver- | |
[pagina 96]
| |
oordeelde, aan welken hij een echt afschrift der sententie zal overhandigen’. ‘De officier mag de uitvoering der sententie niet meer dan drie dagen na de uitspraak uitstellen, tenzij voor wettige redenen (zwangerschap der vrouwen, teekens van wanhoop, ontdekking van medeplichtigen, enz.)’. ‘Als men het doodvonnis aan den gevangene heeft voorgelezen, zal deze onder goede bewaking buiten het cachot gezet worden in een verlicht vertrek, en drie dagen vóór de executie zal men hem kloosterlingen of priesters zenden om hem met God te verzoenen en te bereiden om wel te sterven met toediening der H. Sacramenten’. De rechterlijke officieren waren verzocht aan die priesters en kloosterlingen te herinneren dat het hun niet geoorloofd was de veroordeelden aan te sporen tot het wederroepen hunner bekentenissen en verklaringen. Ook werd den veroordeelde desnoods een notaris gezonden om zijn testament te makenGa naar voetnoot(1). De terechtstelling mocht noch 's nachts, noch in 't geheim plaats hebben, luidens de voorschriften van het Land van LoonGa naar voetnoot(1). De droevige plechtigheid werd vroeg in den morgen aangekondigd door 't gelui der kerkklok, door bazuingeschal of tromgeroffel. De schepenen of rechters zijn in de gerechtszaal vergaderd en doen den geboeiden misdadiger voor hen verschijnen; met de justitieroede wijst de voornaamste rechter den aldaar wachtenden beul den veroordeelde aan, wat beduidt dat hij hem in diens handen stelt, nadat de scherprechter nochtans den eed heeft afgelegd van zijnen plicht goed te volbrengen. | |
[pagina 97]
| |
Een of twee priesters moesten de misdadigers ter gerechtsplaats vergezellen.
Men wilde dat de strafuitvoeringen op de openbare gerechtsplaats onder een grooten toeloop van volk geschiedden, want die onteerende en soms schrikkelijke bestraffing moest immers, luidens het vonnis, dienen tot ‘spiegel ofte exempel van anderen’ en zou, dacht men, een heilzame vrees inboezemen. 't Is om diezelfde reden dat de strafuitvoeringen doorgaans plaats hadden ‘op het hooghste van den dagh’. d.i., omstreeks 12 uren 's middags. Dat stelsel van groote publiciteit is sinds dien tot over eenige jaren blijven voortbestaan bij het guillotineeren, alhoewel toen reeds het verkeerde dier handelwijze door eenigen werd ingezien en aangewezen. Zoo schreef, b.v., de luitenant-voogd Pélerin, op 23n December 1775, aan den Fiscaal van Steeland: ‘En dat de menigvuldige crimineele executiën niet dezelfde indruk doen, wanneer ze frequent en gereïtereerd sijn, is eene waarheid gegrond op de kennissen van 's menschen hart, hetwelk sijne beweeglijkheid en aandoenlijkheid verliest door de aanschouwing van 't geen bijnae daaglijks voorvalt en dus het exempel, een der voornaamste oogmerken der straffen, niet veel meer zal uytwerken’.
De deur of poort van 't gevang gaat open, de stoet wordt gevormd en alles stelt zich in beweging.
De gerechtsbode stapt voorop, gekleed en gewapend volgens de voorschriften van zijnen heer; in de rechterhand draagt hij, opgeheven, de justitieroede. Achter hem volgen de luitenant-drossaard, doorgaans te paard, de schout met de schepenen en de griffier of secretaris, die straks het relaas der executie of in alle geval de uitvoevoering van het doodvonnis met enkele woorden in het crimineel register zal moeten aanteekenen, hetzij onmid- | |
[pagina 98]
| |
dellijk onder het vonnis, hetzij in den rand er tegenover, wat de overlijdensakte in de registers van den burgerlijken stand vervangtGa naar voetnoot(1). De secretaris of griffier zou ook de bekentenissen over medeplichtigen, die de veroordeelde onderweg of op de justitieplaats zou doen, moeten opteekenen en zelfs dan de schepenen bijhalen. De ondergerechten moesten de uitvoering van een doodvonnis aan de schepenen van het hoogergerecht beteekenen, opdat deze zouden weten dat hunne recharges het noodige gevolg gekregen hadden; in een enkel register van recharges, dat van Buiten-Bilsen, vonden we daar soms melding van in den rand der verleende leeringe. Achter de overheidspersonen rijdt langzaam de doodskar, waarop de veroordeelden gebonden zitten of liggen met een of twee priesters in hun onmiddellijke nabijheid. Rondom de doodskarre marcheeren de leden der schutterij uit de parochie waartoe de booswichten behooren, met geladen buks en haneveders aan den hoed; haar vaandel en trommel zijn met rouwfloers bedekt en de tamboer slaat eene treurmarsch. De massa van het volk volgt en vele toeschouwers zijn reeds wachtend ter gerechtsplaats, waar zich ook de scherprechter met zijne ‘rakkers’ bevindt, want de beul mag immers in den stoet niet medegaan en heeft zelfs het gevang door eene zij- of achterdeur moeten verlaten. De leden der schutterij vormen een breeden ring rond | |
[pagina 99]
| |
de ‘plaetse van supplicie’ en het volk schaart zich achter hen, de schoolkinderen voorop, want iedere executie verschaft hun een vrijen voormiddag. Op 't gegeven teeken met de justitieroede roffelt de trom of schettert de trompet en er volgt een plechtige stilte. De luitenant-drossaard, een der rechters of de griffier leest luidop het vonnis aan den veroordeelde voor en nu stapt deze, door den priester vergezeld, naar de galg, den worgstaak of den brandstapel, waar de scherprechter en diens knechten hem vastgrijpen. Alles is klaar, de menschelijke gerechtigheid gaat bevredigd worden, de beul wacht op het conventioneel teeken; de luitenant-drossaard neemt de justitieroede uit de hand van den gerechtsbode, heft ze omhoog en... laat ze eensklaps zinken: de beul geeselt, onthalst, hangt op, radbraakt of steekt het vuur aan den brandstapel. Na de executie vroeg de beul of de heeren gerechtsofficiers over zijne wijze van ambtsuitoefening voldaan waren. Aan deze algemeene doenwijze werden weleens, volgens de streken en localiteiten, lichte wijzigingen toegebracht. In de ‘Memorie van Vignon en Pélerin aan de Staten-Generaal’, 1775, vindt men den wensch uitgedrukt over het inrichten eener strenge politie, want ‘tot nu toe is men verplicht bij de executies de sterke hand van het garnizoen te Maastricht te gebruiken, vermits men zich van de gewapende 's Lands ingezetenen of soogenaamde schutten in deze tijdsomstandigheden niet sonder grond mistrouwt’. Wij vonden nochtans nergens de vermelding eener ontsnapping van veroordeelden, die onder bewaking der schutterij ter gerechtsplaats gebracht werden, doch het gebeurde maar al te veel en overal dat geesel- en galgebrokken uit het gevang ontsnapten met oogluiking of begunstiging der burgers-be- | |
[pagina 100]
| |
wakers; andere ontglipten uit de handen der justitie en staken de grens over bij gebrek aaneen degelijke landspolitie. Te Munster-Bilsen, waar maar een enkel Bokkerijder uit het wel ingerichte en goed bewaakte gevang wist te ontsnappen, was men nog al streng op de tortuur en ook op de laatste strafpleging. Op de drie dagen die tusschen de uitspraak van het doodvonnis en de terechtstelling verliepen, werd het volk elken dag op een bepaald uur bijeengetrommeld op het Vrijhof of dorpsplein, om den veroordeelde te komen aanschouwen, gebonden ten toon gesteld op het Proon (Perron) of kaak, dicht bij eenen der ingangen van het Stift en staande op den daartoe bestemden arduinsteen, met den rug tegen den schandpaal. Te Maaseyck droeg de schout of een der schepenen eenen huisbezem recht omhoog in den stoet, om te beduiden dat de justitie de stad en streek van alle galgenaas wilde zuiver keren. Op vele plaatsen droeg de veroordeelde de reden zijner bestraffing op een plakkaat, aan den hals op zijne borst, en ook nog soms op den rug, ofwel het door hem gebezigde moordtuig, en dat behield hij ook op de galg.
Vóór 1795 bestonden alhier en in de Landen van Overmaas verschillige manieren om ter dood veroordeelden het leven te benemen, zooals dit dan ook met de Bokkerijders geschiedde. Het schavot werd doorgaans slechts opgericht voor adellijke en hooggeplaatste personen, die met de bijl of ‘mettensweerde’ onthalsd werden; een paar Bokkerijders kwamen ook zoo aan hun einde en het afgehouwen hoofd werd veelal op eene spil (piel, pin) tentoongesteld. De onthoofding was de minst onteerde halsstraf en daarna volgde de verhanging of het galgen. | |
[pagina 101]
| |
Men had twee soorten galgen: de halve galg en de groote galg. De halve galg of mikgalg diende voor gemeenten met kleine jurisdictie en min misdaden; zij bestond uit een stevigen paal met éénen arm. De groote galg bestond uit 2, 3 of 4 palen, door dwarsbalken verbonden en men kon er ten hoogste 7 personen te gelijk aan hangen. Bij de executie klom de beul met de veroordeelden langs eene ladder tot aan een der dwarshouten; hierop werd de delinquent een aan het dwarshout bevestigde kennepen strop om den hals gelegd en de ladder weggetrokken; de daarop volgende schokkingen of stuiptrekkingen van den gehangene hiet men ‘aan de galg dansen’. Dat strafwerktuig werd op 't einde der 18e eeuw door de valbijl vervangen, maar wordt nog in Oostenrijk en Rusland gebezigd. Op sommige plaatsen van Limburg, o.a. te Wuest-Herck - zooals men verder door de mededeeling van een doodvonnis vernemen zal - werd, na verhanging of verworging met de koord, de ketting gebruikt om het lijk langen tijd aan den galgeboom tot aas der roofvogels te laten hangen, wat ook met levend geradbraakten geschiedde; dit gebeurde ook zoo in de Landen van Overmaas en verklaart ons hoe men op gewezene galgevelden kettingen opgedolven heeft, die door liefhebbers van oudheden en historische voorwerpen bewaard worden. De levende verworging door beulshanden geschiedde ter executieplaats aan een stevigen paal, bij middel eener kennepen worgkoord met of zonder knevel, en duurde niet lang; het lijk van den gewurgde werd veelal ter plaatse tot assche verbrand. Deze wijze van terechtstelling (fr. peine du garrot of la garrotte) bestaat nog in Spanje en Portugal. Bij de stokslagenstraf en de geeseling werd de veroordeelde eveneens aan den strafpaal vastgemaakt met een | |
[pagina 102]
| |
ijzeren halspranger of halsboei (fr. carcan) en met koorden of kettingen; het naakte lijf werd met hazelaren of berken roeden duchtig gestriemd tot bloedens toe, gedurende een vastgestelden tijd of door een bepaald getal slagen. Deze straf werd gewoonlijk op vrouwen toegepast en gemeenlijk door de verbanning gevolgd. Manspersonen werden ook wel tot bloedens toe gegeeseld en daarna door verhanging of onthalzing gedood. Op gene zijde der Maas en ook in onze provincie werden soms misdadigers, meineedigen b.v., aan den schandpaal gebrandmerkt, wat zelfs met vrouwen voorvielGa naar voetnoot(1). Te Hamont had op 17n Juli 1762 een uitzonderlijke strafuitvoering plaats, die in het ‘Rollboeck’ van Vliermael zeer duidelijk bepaald wordt: Martinus Verwaest en zijne huisvrouw Katharina Schillekens hadden Jan Bornkessel, vilder der nabij gelegen Hollandsche gemeente Budel, vermoord, de echtgenooten werden daarom op 28n April 1762 ter dood veroordeeld; bij dien moord was de vrouw wreedaardiger of sadischer geweest dan de man en diensvolgens belastte het doodvonnis den luitenant-drossaard Coemans en de schepenen der justitiebank Hamont-Caulille-Sint-Huibrechts - Lille met ‘Katharina Schillekens te | |
[pagina 103]
| |
doen brengen voor de kercke deure op 's Heerenstraet ende aldaer met eene witte wasche brandende kersse in de handt te doen vragen vergiffenisse aen Godt, aen de justitie en omstaenders over begaene misdaet ende gegevene verergernisse, haer te doen leggen op eene sleede ende alsoo van daer te doen sleypen ter plaetse van justitie ende aldaer met eene bijl te doen onthalsen, het hooft te doen stellen op eene eysere pille ende het lichaem op een radt, andere tot spiegel en exempel’. Dat zelfde Rolboek vermeldt een vonnis, door luitenant-drossaard Hollanders van Peer op 1n Februari 1791 geëischt tegen Pieter-Laurens St., van Peer, waardoor deze voor twee jaar verbannen werd en ‘den gevangen, geladen met eene bussel kempt op sijne schouders te doen lijden van aen het stadhuis tot buiten de stadspoorte’. Het radbraken was een zware doodstraf: de veroordeelde werd op de speeken van een karrad, ook wel op twee stukken hout in den vorm van een schuinsch kruis of Sint-Andrieskruis ineengewerkt, met uitgestrekte armen stevig vastgebonden. Met een zware ijzeren staaf verbrijzelde de beul, gewoonlijk met 8 hevige slagen, het gebeente der armen en beenen en die van het bekken of onderlijf; nu werd het hoofd afgehouwen, ofwel werd hij nog levend en met het rad op een sterken paal geplaatst met het gelaat ten hemel gekeerd, tot hij den geest gaf. In onze provincie vermeldde gemeenlijk het doodvonnis - voor hetgeen de Bokkerijders betrof - dat de scherprechter den genadeslag of ‘coup de grâce’ zou geven; in dat geval gaf de beul, na verbrijzeling van 't gebeente, twee geweldige staafslagen kruiselings over de borst, waaraan de veroordeelde onmiddellijk bezweek. Het vierendeelen werd nog toegepast op Bokkerijders in de Landen van Overmaas in het midden en het derde kwartaal van de achttiende eeuw; deze echt middeleeuwsche terechtstelling geschiedde in België, ook in Lim- | |
[pagina 104]
| |
burg, in de 16e eeuw, maar vond er in de 18e eeuw niet meer hare toepassing. Men dreef vier paarden in tegenovergestelde richting voorwaarts om de armen en beenen van de ruggelings liggende veroordeelden, wier romp stevig was vastgebonden, met alle geweld van het lijf te rukkenGa naar voetnoot(1). De straf van den brandstapel paste men in onze streek op twee manieren toe: wanneer iemand eerst gedood werd, door worging b.v., en zijn lijk verbrand, mocht deze straf genadig heeten, de schande lag vooral in het niet begraven op gewijden grond; maar het levend verbranden, wat veelal met moordenaars en groote heiligschenders geschiedde, was een barbaarsche en huiveringwekkende vertooning. De verbranding gebeurde op een grooten stapel droge mutsaarden of takkebosschen, rond een zwaren paal opeengestapeld, waarop de veroordeelde met ijzeren ketens en halsband aan den paal gehecht, in een afschutsel van planken of loof gekneveld lag. Tijdens zulke strafuitvoering werd de trom der schutterij, van haar floers ontdaan, aanhoudend geroffeld om het hartverscheurend gejammer van den lijder te verdoovenGa naar voetnoot(2). Groote misdadigers kapte men soms eerst de rechter- | |
[pagina 105]
| |
hand af, die de beul aan eenen staak spijkerde, waarna ze gedood werden. Het lijk van hen, die zonder christelijke voorbereiding en dikwijls al vloekend stierven, nadat ze spuwden op het crucifix, hun door den priester voorgehouden, bleef aan de galg hangen tot aas der raven, of werd aan den voet van het toestel in den grond gestopt. Wie ter dood gevonnist was en uit het gevang ontsnapte, werd gehangen in beeltenis of effigie, d.i. met een strooien man. Stierf in Nederlandsch Limburg een ter dood verwezene in 't gevang, dan hing men zijn lijk aan de galg opGa naar voetnoot(1). In het Graafschap Loon, zoowel als in de Landen van Overmaas, luidde een voorschrift: ‘Men laat aan de Heeren en Officiers de vrijheid om, als ze dat willen, het wegnemen der lijken van geëxecuteerden toe te laten, ten einde ze in gewijden grond te begraven, mits de sententie niet inhoudt dat ze moeten tentoongesteld blijven tot exempel van anderen’. En wat den aard der doodstraf betreft, bestond hier deze regel: ‘Wie gewijde vaten, de offeranden, de opbrengst der geldomhalingen of de aalmoezen in kerken gestolen heeft, of die, met het inzicht van ze te stelen, den ingang van kerken of sacristijen openbrak, zal met den dood gestraft worden volgens de omstandigheden, en levend verbrand als hij het ciborie of remonstratie roofde, waarin zich geconsacreerde Hostiën bevonden’Ga naar voetnoot(2). | |
[pagina 106]
| |
Men zegt en schrijft dat er Bokkerijders onschuldig vervolgd, gepijnigd en zeker veel te hard gestraft werdenGa naar voetnoot(1), want wie diefstal met inbraak pleegde werd aan de galg geknoopt, terwijl nu zelfs millioendieven na eenigen tijd gevang vrij gelaten worden; heiligschenders werden geradbraakt of levend verbrand en nu worden ze voor zulk afgrijselijke daad nog niet eens in rechte aansprakelijk gemaakt. Dat er dwalingen begaan zijn bij de vervolgingen en bestraffingen, is zoo juist als de zegswijze van Cicero: ‘Ieder mensch kan zich vergissen. Cujuvis hominis est errare’. Wat de hevigheid der toegepaste straf aangaat, moet men ook rekening houden van toen bestaande gebruiken, heerschende gewoonten en de bijzondere doorleefde omstandigheden. Wie historische gebruiken, feiten of wetten thans als gestrenge rechter of criticus wil be- en veroordeelen, plaatse zich eerst met den geest in die tijden en omgeving terug, om niet het gevaar eener verkeerde of ten minst onjuiste oordeelvelling te gemoet te loopen. Met de Bokkerijders toonde men zich overal streng, omdat de Regeering besloten had rabautenbenden, die toch onzeggelijk kwaad bedreven en gansche streken onveilig maakten en verontrustten, met de grootste krachtdadigheid te vervolgen en uit te roeien; en de wetsbepalingen van dien tijd schreven de uitgelegde bestraffingswijze voor. Wij durven er zelfs bijvoegen dat in sommige gewesten de justitie zich vrij weg toegevend toonde; te Wellen en omstreken b.v., waar in 1770 tot in 1777 ongeveer 200 Bokkerijders woonden, werden er slechts twee dozijnen met den dood gestraft. |
|