De Bokkerijders
(1981)–J.J. Melchior– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |||||||||||||
De tortuur.Reeds in de middeleeuwen had men de ordaliën of Godsoordeelen, Godsgerichten (Deo judicia); het ‘vieroordeel’ of vuurproef (Ignis sentential, vulgo Ordalium ignis); het wateroordeel of waterproef (Undae sententia of Judicium aquae ferventis, vulgo Ordalium aqueum); de kruisproef (Judicium crucis); het broodoordeel (Judicium panis adjuratie); het baarrecht of bloedproef, het gerechtelijk tweegevecht, benevens een geheel assortiment folteringstuigen. Farinacius, rechtsgeleerde van Rome en van grooten naam in de XVIe eeuw, duidt de regeling der tortuur aan, die bij voortduring in de achtiende eeuw ook hier gevolgd werd. Wij vatten ze in tien punten samen:
| |||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||
In de Nederlanden speelde de tortuur een aanzienlijke rol van de 15e tot op het einde der 18e eeuw. 't Is de verordening van Philip II, den 9n Juli 1570 uitgegeven, die hier voor de eerste maal de toepassingsregelen voorschreef, welke in al onze provinciën moesten gevolgd | |||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||
worden. Deze regelen en die van Farinacius vindt men terug in het edict, ten jare 1752 door de verschillende Limburgsche Staten uitgevaardigd en door den Prins-Bisschop, graaf van Loon, bekrachtigd. Niettemin achten wij het gepast en nuttig nog eenige ondergeschikte voorschriften nopens de tortuur over te drukken, die in het Prins-Bisdom Luik en Graafschap Loon van algemeene toepassing waren, ofwel van de reeds aangehaalde regelen verschillen; daarbij voegen we eenige voorschriften over de proceduurkosten.
| |||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||
In de achttiende eeuw werd de pijnbank in schier alle gemeenten van Limburg, Vlaanderen, Brabant, het markgraafschap Antwerpen, alsmede in de landen van Overmaas nog aangetroffen en gebruikt. De bijzonderste toen gebezigde pijntuigen en pijnmiddelen waren: het straalswijze begieten met koud water of stortbaden op 't bloote bovenlijf, de schrillende tonen van fluitjes in 't oor van zenuwachtige vrouwelijke betichten, de kennepen koord, de duimschroeven, de spaansche stuvels, de duivengaten, het tortuurstoeltje, de wipgalg. In zijn romantisch werk over ‘De Bokkenrijders in het Land van Valkenburg, 1845’, spreekt Ecrevisse | |||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||
van overstroombare kelders of krochten van zekere burchten als Reckheim en Hoersbroeck. Dat te Reckheim tamelijk diep gelegen kelders bestonden, waarin men de gevangenen aan zware boeien en halsbanden vastklonk, daaraan moet geenszins getwijfeld worden; wij hebben over dertig jaar die ijzeren toestellen daar nog in de kelders aangetroffen, maar dat men deze plaatsen, al lagen ze ook langs de grachten, onder water kon zetten zooals de oublietten van Venetië, is niet aan te nemen. Nu, het kasteel van Reckheim heeft zooveel wijzigingen en twintigeeuwsche verfraaiingen ondergaan en bijvoegsels gekregen, dat het maar al te weinig zijne vroegere bestemming verraadt. Het slot van Hoensbroeck, in een kleine vallei langs de Geleen en de Roode of Molenbeek, drie uren oostwaarts van de Maas tegenover Reckheim in 't aloude Oostenrijksch Valkenburg gelegen, stelt ons het schier ongewijzigd type voor de hoogadelijke burchten van lang vervlogen tijden. Laat ons in den geest Ecrevisse vergezellen bij zijn bezoek en luisteren we naar zijn wedervaren. De wachter toont ons met een berekende bereidwilligheid geheel den burcht en leidt ons ten laatste bij het lijfstuk der merkwaardigheden: een diepen kelder zonder trap. Hij vestigt onze aandacht op eene breede houten brits en zware ketens met stevige kluisters. Luister naar zijn plechtige stem, die hij wellicht om beterswil wat verzwaart: ‘Daar, MM., werd de plichtige Bokkerijder in neergelaten en moest er op water en brood verblijven tot hij zijne schuld bekende en zijne medeplichtigen noemde. Deed hij dat niet, dan liet men, met deze kraan open te draaien, bij tusschenpoozen driemaal water in den kelder. Eerst zag hij zich verplicht op de brits te gaan zitten, dan te hurken en daarna er op recht te staan, want het water steeg eindelijk tot hals en mond’. Gewis, dat was een akelige foltering de kille dood zoo | |||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||
trapswijze te zien naderen. Men stelle zich gerust, overstroombare kelders bestonden noch te Reckheim, noch te Hoensbroeck, ze zijn enkel te danken aan het uiterst vruchtbaar brein van den romanschrijver, voor wien zulke uitvindingen nog minder dan een dagelijksche zonde uitmaken. 't Bewijs dat Hoensbroeck zulke kelders niet bezat in de achttiende eeuw, vinden we in de uitvoerige beschrijving van den burcht, ten jare 1859 te Maastricht gedrukt bij Van Osch-America & Cie: ‘Het Markgraafschap Hoensbroeck, gevolgd door geschiedkundige aanteekeningen over het voormalige Land van Valkenburg, door Eg. Slanghen, burgemeester van Hoensbroeck’. De schrijver zegt over 't kasteel dat tusschen Maas en Rijn zijne weergade in grootschheid niet te vinden is, spreekt over zijne 112 binnendeuren, zijne vier hoektorens en inzonderheid over den ronden of Westertoren, die 89 voet hoog is, waarin zich zekere cellen of gevangenissen bevinden; de voornaamste dezer cellen of de afgrijselijkste is op de hoogte van het water gelegen, donker kot, waar men door een enge pijp over steile trappen binnenkruipt en waarin een dikke eiken balk digt, waaraan de gevangenen geboeid lagen; deze balk diende hun te gelijk tot stoel, tafel en bed. In denzelfden toren, tusschen eenen hoop oud ijzer, ziet men nog verschillige grove gereedschappen, die tot het vroegere gevangenisstelsel behooren, als: armbanden, zware kluisters, voetkettingen, enz. Ook een uit vele stukken bandijzer samengesteld harnas, waarop uitgehouwen is in groote letteren: ‘Ein ieder wacht sich voor het harnas van Schaesberg 1743’. Van overstroombare kelders is er geene spraak en we verlaten dan ook maar het prachtige slot, en vooral die afgrijse lijke cel, om de beschrijving van wezenlijk bestaande foltertuigen te hervatten. De ‘vriendelijke examinatie’ was een bloote onder- | |||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||
vraging zonder gebruik, maar toch veelal in aanwezigheid van tortuurtuigen, omdat ze op vele plaatsen in de tortuurkamer zelve geschiedde; in andere gemeenten werd de betichte in de raadzaal der schepenen gebracht om te antwoorden op de vragen, door den schout of den drossaard opgesteld; de secretaris of griffier schreef de vragen op, alsmede onder hun dictaat en woord voor woord de antwoorden van den betichte. Zij stelden algemeene vragen, zoodat het specifieeren altijd door den ondervraagde geschiedde. Zij mochten geene strikvragen en geen overtollige vragen stellenGa naar voetnoot(1). Luidens de voorschriften van 1752 moesten in het Land van Loon de schepenen herhaaldelijk den beschuldigde den vriendelijken raad geven rechtzinnig en openhartig te zijn om zich zelven de pijnen der tortuur te besparen; 't gebeurde dikwijls dat zulke ondervraging en gemoedelijke toespraak volledige bekentenissen en onthullingen uitlokten. De schepenen verkozen verreweg zulke vrije verklaringen boven de afgeperste door de tortuur, want dan moesten èn drossaard èn beul èn dokter op de kosten der gemeente afkomen. De ‘scherpe examinatie’, of de ondervraging onder aanwending van foltermiddelen, was overal in zwang, zelfs als het overtuigde misdadigers betrof, die weigerden te bekennen, omdat de rechters meenden dat men niemand ter dood veroordeelen mocht alvorens hij zijne misdaden bekend had; dit blijkt uit de ‘Loensche rechten die men useert tot Vliermael’ en uit andere historische werkenGa naar voetnoot(2). Bij gevare af den zeer gevoeligen lezer te | |||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||
doen ijzen bij de beschrijving der foltertuigen, laten we een beknopte uitlegging der voornaamste gebruikte pijnigingstuigen volgen; maar om alle misverstand bij den bezoeker van geschiedkundige musea te voorkomen, dient hier gezegd dat een aantal der daarin bewaarde tortuurtoestellen nergens en nooit gebezigd zijn geweest. Evenals men nu gebreveteerde uitvinders met den hoop aantreft, vond men vroeger tal van personen, met een rijke sadische verbeelding begaafd, die allerhande pijntuigen uitdachten en ze 's lands overheid uit winstbejag aanboden om ze overal te doen invoeren. Nog moet bijgevoegd worden, dat het tortuurstelsel der 18e eeuw meer gematigd, minder sadisch en streng was dan dat der 16e-17e eeuw. Schrijvers van die laatste tijden spreken van folteringen, die na 1700 in Nederland en alhier niet meer bestonden. Zoo gewaagt Daniël Jonktys, een schrijver der 17e eeuw, dokter en oudschepen van RotterdamGa naar voetnoot(1), Van 't vleesch met tangen an te gaan
Van 't voelig voetten hol te braan,
Van 't achter-rugsche arm-om-wringen,
Van scherp-getande lede-ringen,
Van ingegoten water-vloed,
Weer uitgeperst door Henkers voet;
Van door gewicht, of bank te rekken;
Van doodend lacchen door 't belekken
Der voeten, door een grage geyt
Die 't ingewreve pekel greyt;
Van tussen nagels in te steken
Van brandend pek-en spek-beleken;
En meer van dezer aard, en bracht,
Niet dan by duyvels breyn bedacht.
| |||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||
Joost de Damhoudere (1507-1581), van Brugge, aldaar raadpensionaris, later lid van den privaten raad van Karel V en Philip II, spreekt over het neerleggen op de pijnbank van gansch naakte patiënten, het in den mond gieten van water of pis, het scheren van het haar op alle lichaamsdeelen van tooveraars of tooveressen, om door ‘visiteren en onderzoeken te zien of den patient geene remedie over hem hadde van tooverye teghens gevoelen, om de pyne ende torture gedurende onghevoelick te moghen zyn, soo ick hebbe gbezien ende weten bevinden’Ga naar voetnoot(1). Van deze tortuurmiddelen, door die twee schrijvers en ook door CannaertGa naar voetnoot(2) aangehaald, is er bij het pijnigen der Bokkerijders in de 18e eeuw geen sprake meer. De duimschroeven of duimsnoeren (fr, = grillons) - niet te verwisselen, zooals dat M. Em. Geraets deed in het bulletijn der MelophielenGa naar voetnoot(3) met de hedendaagsche duimkoordjes of duimkettingjes (fr. = poucettes), door de politieagenten gebezigd, - nepen zeer pijnlijk de gewrichten bijeen der duimen, bij deze foltering stevig op den rand eener tafel vastgebonden. In 't Land van Loon bond men de betichten ook aan de pijnbank vast met dunne koorden om de teenen, zoodat deze aan de tafel raakten terwijl de gefolterde ruggelings op den grond lag. De spaansche laarzen, botten of stievels (fr. = brodequins), ook beenijzers of scheenschroeven geheeten, al kwamen er geene schroeven bij te pas, waren een erger | |||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||
tortuurtuig dan de duimschroeven. De betichte werd op een houten zit met de armen omhoog tegen den muur vastgebonden en elk zijner naakte beenen tusschen twee dikke stijlen gekneld; tusschen de twee middelste der vier houten stijlen sloeg de beul vier tot acht wiggen of spijen, die deze stijlen meer en meer de beenen deden knellen en ze soms in erbarmelijken toestand brachten. De duivengaten (fr. = trous aux pigeons) zijn nog te zien op den zolder van het gemeentehuis of het oud Sgrevenhuis te LoonGa naar voetnoot(1). Dit foltertuig bestaat uit drie planken of richels, de eene boven de andere geplaatst en op en af schuivende in de groeven van twee zware standers, die op breede voeten rusten; de richels zijn 3 met. 15 lang, 1 decimet. dik en samen 1 m. 26 hoog. Aan ieder der twee scheidingslijnen is een horizontale rij van tien gaten. De betichte moest de armen door twee gaten der bovenste rij steken en de voeten door twee openingen der onderste, terwijl men de planken wat van elkander deed schuiven; dan werden de twee richels weer | |||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||
opeen geschoven en met twee kluisters gesloten. Zoo bevond zich de lijder in een vrij lastige houding, daar de afstand tusschen de rijen gaten maar klein is, precies als zate hij gehurkt in een eng duivenkot, waarom dat tuig dan ook wel duivengaten of duivenkoten zal genaamd zijn. Dat foltertuig werd te Loon en te Munster-Bilsen gebruikt. Eug. Hubert zegt dat men bij de aanwending van dat tuig den gefolterde ook nog voor een hevig vuur plaatste. Het tortuurstoeltje (fr. = chevalet de torture) met den halsband werd in 1792 nog toegepast te Antwerpen op den Limburgschen Bokkerijder Philippus Mertens, die zich in 1785 plichtig maakte aan het schrijven en leggen van brandbrieven te Maaseyck en te Ophoven waar hij toen woonde. De deugniet was op 't punt van gesnapt te worden, vluchtte naar Pruisen, werd er soldaat, deserteerde en ging te Antwerpen wonen; hier werd hij in 1790 aangehouden en getortureerd als beticht van diefstal en moord op zijne geburen, de echtgenooten MathournéGa naar voetnoot(l). Te midden der tortuurkamer plaatste men den verdachte op een driepikkel met smallen zit; de voeten, die niet aan den vloer raakten, waren aan de pikkels van het toestel vastgemaakt; de armen, op den rug samengebonden, werden uitgerekt bij middel van een gewicht, dat men trapswijs verzwaarde. Den hals sloot men in een ijzeren of houten band, 8 tot 10 cm breed, binnenwaarts voorzien van een honderdtal puntnagels en, buitenwaarts, op elk vierde van den omtrek van eenen ring, vanwaar een | |||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||
koord werd gespannen naar den tegenoverstaanden muur, zoodat de halsband altijd in dezelfde houding hing. Zoolang de verdachte sterkte genoeg bezat om het hoofd recht te houden, hinderden hem de ijzeren pinnen niet, maar zoodra afmatting of verdooving en insluimering hem overmeesterden, zakte het hoofd en de puntnagels drongen in het vleesch. Ook gaf de beul, om dit laatste doel te bereiken, een paar slagen op de gespannen koord. Bij deze pijniging zette men doorgaans den gefolterde op korten afstand van een zwak vuur, dat hem ontzenuwde, kracht en moed ontnam. De patiënt moest een vast besloten man zijn en tot lijden volhard om die foltering langer dan drie of vier uren te kunnen uithouden. ‘Eenigen nochtans bleven in den halsband meer dan 10 uren, zelfs een geheelen dag, en er zijn gevallen bekend dat een persoon het 3 dagen volhield’Ga naar voetnoot(l). In de toepassing der foltering met de koord bestonden vijf graden en werd, behalve voor den minsten graad, de groote plei of strapadeGa naar voetnoot(2), wipgalg of estra pade (Regina tormentorum op de boorden van den Rijn en in Spanje en Italië geheeten) van pas gebracht. De eerste of geringste koordtortuur gold de betichten, die zwak of angstvallig waren en bij weinig zware beschuldiging. Bij de vijf graden van foltering bond men de handen van den betichte op den rug met eenen of meer knoopen in den vorm eener 8; daarbij bepaalde zich de koordtortuur in den minsten graad, mits dat dan toch de zenuw- en vreesachtige patiënt ontkleed werd. Bij de vier volgende graden | |||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||
kregen de beschuldigden, wier handen op den rug vastgebonden waren, eene koord rond het lijf en onder de armen; deze koord deed men door een beweegbare katrol glijden en zoo werd de betichte omhoog geheschen. In den tweeden graad bleef hij tusschen hemel en aarde hangen gedurende een paar minuten of gedurende den noodigen tijd om eenen Vaderons te bidden; in den derden graad bleef hij bengelen tot dat de Miserere, den welbekenden psalm, gelezen was; in den voorlaatsten graad werd de lijder daarenboven nog heen en weer geslingerd en met eene koord gegeeseld; in den laatsten of ergsten graad werden hem nog zware gewichten aan de voeten gebonden met min of meer dunne koorden: hoe fijner koord, hoe striemender pijnGa naar voetnoot(1). Ook werd de koord nog gebezigd bij het knellen van hoofd en pols. Bij deze knelling bezigde men een kennepen koord met knoopen, 't pater noster geheeten en ‘dat men doet rontomme het voorhooft, ende seer oft luttel wringt, oft draeyt met twee stokxkens of beentjes, ter discretie oock van den juge’Ga naar voetnoot(2). Van deze regels over Vaderons en Miserere - die dan toch nog naar willekeur langzaam of rap konden opgezegd worden - werd er in verscheidene streken afgeweken. in vonnissen te Munster-Bilsen toegepast, spreekt men van de groote tortuur of stropade twee uren te doen duren. In eenen brief, door Dr Magnée, van Aldeneyck, op 12n Februari 1794, dus negen maanden vóór de afschaf- | |||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||
fing der tortuur aan zijnen broeder te Tongeren gezonden, staat te lezen: ‘Wat mijn persoonlijke zienswijze betreft, heb ik over dat alles enkel te zeggen dat de tortuur van onbepaalden duur is. Men doet ze de betichten ondergaan zoolang ze daartoe in staat zijn. Ik heb er mijne denkwijze over verklaard aan de personen die de verrichtingen besturen. Men heeft me wedervoerd dat men op dezelfde wijze te Vliermael (Hasselt) te werk gaat, zoodat de ongelukkigen soms zeven tot acht uren op de pijnbank liggen’. In het reeds aangehaalde werk van Eug. Hubert, hoogleeraar te Luik, wordt gezegd dat te Munster-Bilsen de tortuur in twee en twintig gevallen gedurende 5 uren ten minste en 10 uren ten langste werd voortgezet. Te Bree schijnen ons, na lezing van het Crimineel Register, de magistraten niet zoo streng te zijn geweest noch voor den duur der pijniging noch in de keuze der tortuurtuigen. Daar werden voor al de Bokkerijders dier streek de stropade, de duimschroeven en de spaansche stievels aangewendGa naar voetnoot(1). In het Luikerland had men ook nog de waaktortuur (la torture par la veille): stevig gebonden op eene brits, werd de patiënt door hevige kaakslagen dag en nacht wakker gehouden. 't Was de luitenant-drossaard die aan de rechters-schepenen achtereenvolgens moest vragen: de gevangenne- | |||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||
ming, de ‘vriendelijke examinatie’, de ‘scherpe examinatie’, de uitspraakvan het vonnis, dat in zake der Bokkerijders dikwijls de halsstraf was, waarvan de aard en de wijze van uitvoering door het hooge gerechtshof, b.v. het Oppergerecht van 't Graafschap Loon, of schepenkamer van Vliermael, te Hasselt zetelende, werden aangeduid. Hij zond aan de schepenen of rechters de lijst der vragen, die den betichte moesten gesteld worden, met verzoek hem een afschrift der gegevene antwoorden te verschaffen. Desnoods eischte de luitenant-drossaard ook de confrontatie van betichten en getuigen en kreeg kopij van den uitslag die deze opleverde. Bij de ‘scherpe examinatie’ was altijd een beëedigd geneesheer tegenwoordig, want er moest immers gezorgd worden dat de gepijnigde levend en onverminkt bleef, wat wel niet altijd gelukte, omdat de beul of diens knechten soms te ruw en onbezonnen te werk gingen; deze gezworene dokters-heelmeesters moesten ook de getortureerden ‘verbinden en cureeren’. Deed de betichte vrijelijk bekentenissen bij enkele ondervraging, dan was het onnoodig de tortuur, maar wel soms de confrontatie toe te passen. Kwam de beschuldigde tot bekentenis onder de tortuur, dan waren die bekentenissen maar geldig indien de plichtige, ‘los van ijsers en banden’Ga naar voetnoot(1), ten minste 24 uren na de foltering en buiten de tortuurkamer, een bevestigende verklaring deed. Om de rechtzinnigheid der bekentenissen, onder en na de tortuur gedaan of bevestigd, nog haar bepaald karakter te geven, eischte men daarenboven de verklaring in extremis van den veroordeelde, die twee dagen na de voorlezing van het doodvonnis gedaan werd, te Munster-Bilsen werd die tusschenpooze niet altijd in | |||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||
acht genomen. Zulke eindverklaring geschiedde nadat de plichtige gebiecht en gecommuniceerd had, indien hij hier in toestemde. De veroordeelde of betichte onderteekende steeds zijn eigene verklaring - als hij schrijven kon - wat daarna de griffier ook deed en eene soort van waarmerking of echtverklaring was. In sommige streken, te Gent en te Antwerpen zeker, ook in de Staatsche Landen van Overmaas tot einde April 1777 en vermoedelijk in verscheidene gemeenten van Belgisch Limburg, aten en dronken de rechters, de griffier en officiers onder de lange tortuurzittingen, wat voor de nuchterzijnde betichten nog eene Tantalus-foltering uitmaakte. Nog veel erger dan in de Landen van Luik en Loon, alsmede in de Landen van Overmaas, ging het met de tortuurtuigen toe in Frankrijk, Duitschland en Italië door de Tormentum cum scaraboeo vel mure, de Ruthen Volter en de Tormentum cum virgâ et ferulâ. Dat er misbruiken bestonden bij de tortuur - een stelsel dat in grondbegin al afkeuringswaardig is, want vastberaden, geharde en stevig gebouwde menschen onderstonden ze en ontsnapten, alhoewel plichtig, aan verdere bestraffing -, dat er op de pijnbank geraakten zonder zeer gewichtige redenen, zal men geenszins betwijfelen, want toen ook reeds gold de zegswijze: Kleine dieven hangt men, en groote laat men loopenGa naar voetnoot(1). Men loopt zeer hoog op met onze verfijnde zeden, beschaafde tijden, degelijke wetsinstellingen en gerechtelijke inrichtingen, en toch moeten soms onschuldigen als betichten voor den | |||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||
rechter verschijnen en worden zelfs veroordeeld, waarna dan de duizend monden der drukpers het gestreken vonnis heinde en verre uitbazuinen. Menigmaal gebeuren hier rechtsherstellingen en worden soms zware sommen uit de Staatskas geput om de misgrepen der justitie te vergoeden; 't gebeurde ook al dat die beide tegemoetkomingen achterwege blevenGa naar voetnoot(1). 't Is zelfs aan te nemen dat soms weinig of niet plichtigen, zwak van gestel en teergevoelig, om de onverdragelijke en herhaalde folteringen te doen ophouden, zich op de pijnbank plichtig erkenden en misschien, ‘los van ijsers en banden’, hunne bekentenissen niet meer herriepen om aan het ‘herpijnen’ te ontsnappen; maar dat alles wettigt toch niet altijd de hevige en onbezonnen aanvallen van sommige schrijvers, die de aanklagers of de tortuureischers het verwijt doen van ruwheid, harteloosheid, ja onrechtvaardigheid, omdat ze een toen bestaande proceduurstelsel toepasten. Bij den grooten ommekeer in het strafrecht door Beccaria's geschrift Dei delitti e delle pene (1764), verdween langzamerhand de pijnbank en het tortuurstelsel, of wierd dit met meer gematigdheid toegepast. | |||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||
In 1776 schafte het Oostenrijksch Keizerrijk volstrekt de tortuur af bij de militaire gerechtshoven. Door een edict van 1n Januari 1787 schafte Jozef II ze zelfs af voor de rechterlijke inrichtingen der Nederlanden - en dat was een loffelijke daad - maar in practijk bleef het besluit hier onuitgevoerd, zooals onze geschiedenis het verder zal doen uitschijnen. Eindelijk kwam de Fransche Republiek alle oude instellingen afbreken of wijzigen; den 13n November 1794 of 23n der Nevelmaand (Brumaire), jaar III der Republiek, luidde kort en goed het eerste artikel der proclamatie harer vertegenwoordigers bij het Noorder- en bij het Maas- en Samberleger: ‘La torture est abolie’, de tortuur is afgeschaft. 't Was gedaan met de bestaande Staatsinstellingen en bestuurlijke inrichtingen; gedaan met de regeering van prins-bisschoppen, prinses-abdissen, graven en hertogen; gedaan met de oude rechtspleging: de rol der drossaards, schouten en schepenbanken was afgespeeld, de galg verdween langs de openbare wegen zoowel als de ijzingwekkende brandstapels, en de heele collectie foltertuigen onzer tortuurkamers hoorde voortaan uitsluitelijk thuis in de museaGa naar voetnoot(1). Wie er goesting en gelegenheid toe heeft, kan ze namelijk bezichtigen en zelfs betasten in Het Steen, te Antwerpen, in de Gevangenpoort, te 's Gravenhage, in het Museum van Regensburg en 't Kasteel van Nurenberg. |
|