De Bokkerijders
(1981)–J.J. Melchior– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |||||||||||
De Drossaards.
| |||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||
behoud van 's heeren rechten in zijne gouw aanging. Om boosdoeners bij dag of bij nacht te vatten, had hij recht van eischpresteering en bevel der manschappen, die in deze beroerde tijden en bij gebrek aan rijkswachten, aan eene legermacht of garnizoen, in elke gemeente wettelijk opgeëischt werden ter verdediging van burchten en steden of tot handhaving der wet en het uitvoeren der gerechtelijke uitspraken. Reeds van het midden der 16e eeuw af werden de hooglanddrossaards of voogden bijgestaan en vervangen door eenen of meer luitenant-drossaards, luitenant-voogden, omdat hun rechtsgebied te uitgestrekt was, de gemakkelijke verkeermiddelen ontbraken en de bediening steeds in omvang toenam of door de tijdsomstandigheden en het zedenverderf veel werk en opoffering vergde. Om diezelfde redenen werd in de 18e eeuw de luitenant-drossaard of luitenant-voogd op zijne beurt in zekere heerlijkheden door den schout vervangen, die dan weer, en voor rechterlijke zaken alleen, zich soms door beëedigde ondergeschikte beambten deed vervangen, aanvaard door de schepenbanken in wier registers ze met de fransche benaming van ‘facteur d'office’ zijn aangeduid. De luitenant-drossaard had in het hem aangewezen district dezelfde bevoegdheden, dezelfde macht en rechten als de drossaard en in de wandeling, maar niet of zelden in de officieele taal of ambtelijke stukken, hiet men hem ook kortaf drossaard. Hij droeg den degen als waardigheidsteeken en merkte zijne schriften met een speciaal zegel. Bij de uivoering van doodvonnissen hief hij tot aanvangsteeken de drossaards- of justitieroede omhoog. Dit was een bloedrood geverfd haagdoren stokje ter dikte van eenen vinger, ten minste anderhalve el lang en op 't uiteinde met gouden eikels beladen. In 't Rijksarchief van | |||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||
Maastricht kan men een tamelijk goed bewaard exemplaar der justitieroede bezichtigen, die in eene glazenkast geborgen ligt; haar totale lengte bedraagt 1 met. 45; de stok draagt zijn natuurlijke dorens van 4 centimeters lengte wier puntig uiteinde geknot is; er zijn vier vergulde eikels kroonswijze aan den top gehecht (de vijfde eikel is afgebroken) en het dikke einde heeft een kunstig gedraaid en gekleurd handvatsel van o met. 29 lengte. De justitieroede en het drossaardszegel van J.-M, Clercx berusten te Exel, bij M. Indekeu, gemeentesecretaris, gehuwd met eene nakomelinge en bloedverwante van dien vermaarden hoogofficier. In de Staatsche Landen van Overmaas was aan den luitenant-drossaard door de Resolutie der Stalen-Generaal van 28n April 1777 voorgeschreven: ‘Dat hij in persoon moet bijwoonen de respective crimineele verhooren, en zulks zoo wel die sonder als door middel van scherprechterexamen geschieden, mitsgaders de executiën der vonnissen, en om na behooren agt te geven dat daarinne het recht der hoge overigheid werde bewaard, en de goede ordre en alle omsigtigheid werde geobserveerd sonder dat hij Luit'-Drossard sig daarvan sal mogen onttrekken, of zulks overlaten aan den advocaat of procureur, welke hij Zal willen gebruiken, maar ter contrarie zorge te dragen, dat in de voorsz. zake, nogte in eenige andere, zijn officie betreffende door zijne practisins niets werde gedaan of verrigt, als op zijn naam of die van zijn principaal en met zijne kennis verdagt zijnde dat hij Luit'-Drossard voor hunne verrichtingen, soo daarinne eenige onbehoorlijke zaaken souden mogen plaats hebben ook zal zijn en blijven verantwoordelijk even als of door hem selfs waren verrigt; dat haar Hoog Mogendheden hem Luit'-Drossard verders gelasten sorge te dragen dat in het vervolg bij het executeeren van crimineele vonnissen geene maaltijden voor hem officier en gerechten mitsgrs. andere persoonen ten koste van den lande van Overmaze of der geëxecuteerdens werden aangerecht en dat in het generaal alle nodelooze kosten | |||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||
werden gemenageerd, blijvende hij L'-Drossard of wel deszelfs principaal voor het overige gehouden te verschieten de kosten van detensie der gevangenen en de noodige commandoos ter bewaring van dezelve gebruykt werdende, mitsgaders alle de verdere te vallen kosten welke een prompte voldoeninge vorderen en geen uytstel konde lijden, mitsgaders waarop geene consideratie of reflexiën kunnen vallen, en om voorts daarvan alsmede van hetgeen weegens vuur en licht voor de commandoos, het defroyement van de escortes bij het doen der executiën, de huur van voitures en paarden, voor den 's lands doctoor en chirurgin en scherprechter, mitsgrs van dezelve devoiren en verteeringen zouden mogen betaald zijn, alle drie maanden een specifique reekening aan den rentmeester Van Panhuys over te geven, omme dezelve aan haar Hoog Mogendheden over te zenden’. In Belgisch Limburg was de luitenant-drossaard niet verplicht bij het vriendelijk onderzoek of enkele ondervraging zonder foltering tegenwoordig te zijn; voor de scherpe (of scherpere) ondervraging, dat is in de pijnkamer en met tortureering, mocht hij zich door den schout laten vervangen alsmede in de buitengewone vergaderingen der schepenbanken, zetelende voor crimineele zaken, maar over al die rechtsplegingen moest hem een afschrift van het officieel verslag overgemaakt wordenGa naar voetnoot(1). Onder den luitenant-drossaard stonden de schouten (schouteten, scholtissen, scholtussen) (fr. =écoutètes), die ook rechtstreeks door de vorsten en voor onbepaalden tijd werden aangesteld. Evenals hun onmiddellijke oversten moesten ze rechtskennis hebben en dit legt ons uit hoe | |||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||
het kwam dat de schouten van kleine gemeenten dikwijls in naburige steden of vlekken verblevenGa naar voetnoot(1). Zij hadden meer een rechterlijke dan een bestuurlijke rol te vervullen en werden wel eens en verkeerdelijk gelijk gesteld met onze hedendaagsche burgemeesters. Juist als nu ons openbaar ministerie in vredegerehten en gerechtshoven, moest de schout de toepassing der rechtswetten en de daaruit vloeiende straf eischen, door de schepenen uit te spreken; om die reden werd hij door het volk ook rechter of richter geheeten. Als hoofd van het gemeentebestuur moest hij ook de vergaderingen der schepenbank bijwonen en voorzitten, de gemeenterekeningen onderzoeken, toezicht uitoefenen over kerk - en armbestuur, de weduwen en weezen beschermen, politiemaatregelen nemen, voor de openbare rust en veiligheid zijner gemeente zorgen. In de uitoefening van zijn ambt droeg hij een rood stokje, schoutroede genoemd, dat de lengte had van 't directiestokje eens muziekbestuurders, waarmede hij op de schepentafel tikte om de opening en sluiting der zittingen aan te kondigen; zij was het zichtbaar kenmerk van zijn rechtsgezag en hare aanraking met de vrije hand, bij eene verklaring voor de schepenbank, stond met den eed gelijk. In 't Land van Loon behoefden de schouten niet meerderjarig te zijn, wat in de 18e eeuw beteekende den ouderdom van 25 jaar te hebbenGa naar voetnoot(2); die maatregel werd gewis genomen omdat er veelal gebrek was, in plattelandsche gemeenten, aan geschikte kandidaten, bij welke rechtskennis en onbesproken zeden gevorderd werden. | |||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||
De schout was bijgestaan door 7 schepenen, die in crimineele zaken gewoonlijk slechts met vieren zetelden. Schout en schepenen genoten geen vaste bezoldiging, zij werden betaald met de opbrengst der geldboeten of, in de Landen van Overmaas, van den verkoop der verbeurd verklaarde goederen van ter dood veroordeelden en bannelingen; was die opbrengst ontoereikend, dan moest de gemeente of Staat bijbetalen op aanvraag der belanghebbenden. Bij de schepenbank behoorde nog een secretaris of griffier en ten minste één beëedigde gerechtsbode, die door den schout werd aangesteldeGa naar voetnoot(1); hij moest onder meer de aangeklaagden voor de rechtbank dagen, wat nu de deurwaarders doen, roerende en onroerende goederen aanslaan, processen-verbaal voor zekere overtredingen opmaken, de lijken van gezelfmoorde gevangenen op kosten des drossaards uit de prisons wegruimen; bij openbare strafuitvoeringen moest de gerechtsbode (‘schoutsdienaer, schoutencnaep, sergeant of diender’) in den stoet naar de justitieplaats voorop marcheeren met de omhoog gehevene justitieroede, die hij wat later op de executieplaats en juist vóór het kritisch oogenblik der executie aan den luitenant-drossaard moest overhandigen. De gerechtsboden, aan welken eenige hedendaagsche kroniekschrijvers de rol van beul of diens knechten heel verkeerdelijk toekennen, legden den eed af voor den schout en deze deed dat voor de schepenbank. Ook had men dorpsboden in de landelijke gemeenten, of veldboden voor de buitenijen der steden, die inzonder- | |||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||
heid de eigendommen, velden en landerijen, het veehoeden in de gemeenteweiden en -heiden moesten bewaken, de oogsters of naleessters in 't oog hielden, enz. De meiers en burgemeesters zijn van latere instelling dan de schouten, in welker handen zij den eed moesten afleggen, en werden magistri of meesters geheeten tot in de 15e eeuw. In algemeenen regel gaf men deze magistraten den naam van meiers in de landelijke gemeenten, van burgemeesters in de steden; dat onderscheid werd in sommige dorpen niet in acht genomen - wellicht uit vleierij - en verdween zelfs teenemaal mettertijd, eerst in den mond des volks en eindelijk in de bestuurstaal. Wie stadsinwoner werd moest, om zijn burgerrechten te verwerven, lid worden van een ambt of kamer en er den burgereed afleggen; de voorzitters of gouverneurs der ambachten kozen in eene kerk of meestendeels ten stadhuize en in bijwezen van den schout de personen, die ze het burgemeestersambt waardig achtten; dit gebeurde alzoo te Bilsen en te Hasselt tot in 1682 en 1684, toen de prins-bisschop Maximiliaan-Hendrik van Beieren zich het recht toekende de burgemeesters te benoemen onder de kandidaten hem niet meer door de ambten, maar door den gemeenteraad voorgesteld. Bij edict van 7n Juni 1725 werd het stelsel nogmaals gewijzigd door den prinsbisschop Joris Lodewijk van Berg en uu stonden de 10 steden van het graafschap Loon op denzelfden voet; voor elk regeeringsjaar werd een burgemeester gekozen door de ambachten en een door de commissarissen des bisschops. De meiers werden ook paarsgewijze genoemd, de eerste door de gemeente, de tweede door den vorst. Burgemeesters en meiers werden bijgestaan door de twee magistraten van 't voorgaande jaar en wie de hem opgelegde zending weigerde te vervullen kon met boete | |||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||
gestraft worden; zij waren onbezoldigd, doch de burgemeesters kregen meestal eene schadeloosstelling voor kleedingGa naar voetnoot(1). In de steden werden de burgemeesters bijgestaan door zes gezworen raadsheeren. De rollen der gemeentemagistraten, burgemeesters of meiers, was beperkt bij de stoffelijke belangen: het heffen en innen der belastingen en taxen, het nemen van gezondheids- en veiligheidsmaatregelen. De schouten, burgemeesters, meiers, hieten officieren; drossaards of landvoogden, luitenant-drossaards of luitenant-voogden waren hoogofficieren. Landvoogden en hunne luitenanten fungeerden in eenige Landen van Overmaas en in die streek moesten al de vertegenwoordigers der Staten, hoogofficiers en officiers, schepenen en griffiers of secretarissen gereformeerden of protestanten zijn; de burgemeesters en meiers alleen mochten tot den katholieken godsdienst behooren en uit dit enkel uitzonderingsfeit kan men afleiden dat deze laatsten van betrekkelijk weinig tel en aanzien waren. Bespreken we nu eens de drossaards en luitenant-drossaards van het tijdperk der Bokkerijders en der streken waar zich deze booswichten vooral ophielden. De voornaamsten dier hoogofficieren in de Landen van Overmaas waren: Willem-Daniël Vignon, voor de Landen van | |||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||
Valkenburg en 's HertogenradeGa naar voetnoot(1); Hubert-Emiel van Panhuys voor het Land van Dalhem; L.-W. van den Heuvel voor de heerlijkheid Geul; Renier Corten en J. Strens voor de Oostenrijksche Staten van Valkenburg; J.-W. Franssen voor de vrijheerlijkheid Hoensbroeck. In Belgisch Limburg had men: Jacobus Minten voor de vrijheerlijkheid Groot-Stevoort, terwijl Guilliam Hollanders, zijn ambtgenoot van Wellen en Alken, jurisdictie had over het noord-oostelijk gedeelte der heerlijkheid of Klein-Stevoort; Lambert-Guilliam Hollanders voor de vrijheerlijkheid Wellen, staande, wat rechtszaken betreft, onder de abdis prinses van Munster-Bilsen; zijn opvolger Geraard Billen, die te Wellen verbleef; Mathias Simon Nijpels voor de vrijheerlijkheid en 't Kapittel van Munster-Bilsen; P.-P.-A. Van de Cruys voor het ambt Pelt en Grevenbroek, tot 31n Januari 1795; Paul-Gisbertus Pendris voor het baljuwschap of ambt Stockheim, tot 20n Maart 1790Ga naar voetnoot(2); Libertus Hollanders voor de heerlijk- | |||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||
heden Peer, Groote-Brogel en Erpecom; eindelijk Jan-Mathijs Clercx, opvolger van Pendris en tevens luitenant-drossaard voor de heerlijkheid Neer-Oeteren. Al die luitenant-drossaards waren niet alleen mannen van hoog aanzien en doorgaans van patricische familie, maar ook geleerd en van onbesproken gedrag. Lambert-Guilliam Hollanders en Jan-Mathijs Clercx waren verreweg de voornaamste hoogofficieren van Belgisch Limburg en het past iets meer over hen te zeggen, want zij hebben volkomen recht op een eervolle melding. Hollanders had een uitgestrekt rechtsgebied, want hij was niet alleenlijk luitenant-drossaard der vrijheerlijkheid Wellen, maar van 1764 tot 1779 nam hij dat hooge ambt ook waar voor de heerlijkheid Wuest-Herck en de Prins-Bisschop van Luik had hem als drossaard of baljuw aangesteld voor Alken, een Luiksche heerlijkheid; deze laatste bediening bekleedde hij tot 20n Maart 1791, toen de voorlaatste Prins-Bisschop, Constantijn-Frans van Hoensbroeck, hem op zijne aanvraag verving door Jan-Hubert de Corswarem, broeder van Albert, schout van AlkenGa naar voetnoot(1). Het blijkt uit de parochiale registers van Alken dat Guilliam Hollanders den 15n Juli 1719 aldaar geboren is als zoon van Mathijs en Anna-Maria Jacobi; zijn vader had zeven kinderen waaronder twee zonen, Guilliam en Libert, welke laatste jong zijnde stierf. Guilliam huwde op 24n Juli 1748, te Houppertingen, Maria-Gertrudis Bartholeyns, dochter van Joris-Jan, meier dier gemeente, en van Anna-Elisa Quaetperts. Hij verwekte met zijne | |||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||
huisvrouw twee kinderen, eene jong gestorven dochter en een zoon, Matheus-Gregorius; hij overleed den 28n Februari 1793, te Alken, op zijn landgoed van het Hemelsveld, gelegen op ongeveer een kwartier afstand der oude baan Hasselt-Sint-Truiden en tien minuten van de tegenwoordige spoorhalt van de Hendrikstraat, die zich een half uur gaans ten Z.-W. van de dorpskerk bevindt. Zijne overlijdensakte luidt: ‘28 februarii 1793 obiit dominus Hollanders, L.G., et sepultus in choro ante portam sacristoe’. Te Alken is echter geen grafsteen van Hollanders te vinden in de kerk of op het kerkhof. De familie Hollanders bestond uit twee takken, een te Peer en de andere te Zout-Leeuw; beide ware patricische families, waarvan de laatste in haar blazoen gouden leliën voerde op een zwart veldGa naar voetnoot(1). De zoon des drossaards, den 16n Februari 1751 te Alken op Hemelsveld geborenGa naar voetnoot(2), werd advocaat en huwde eene juffer Pauly, die vóór hem kinderloos stierf; hij hertrouwde niet en huisde met een vertrouwbaren dienstknecht die zelf later de dochter huwde van den tamelijk begoeden landbouwer Pieter Esselen van Cosen, welke vrouw dan ook dienstmeid op Hemelsveld is geworden, want Hollanders had tot die echtverbintenis bijgedragen. Hij was zijnen vader zeer behulpzaam in het opsporen der Bokkerijders en stierf den 27n Juni 1838 op zijn landgoed, in den ouderdom van 87 jaar en dus 45 jaar na den dood zijns vaders. Alhoewel hij den familiegek niet uithing, was hij, of toonde hij zich ten minste, zeer gehecht aan zijn naaste bloedverwanten en rechtmatige erfgenamen; ook werd zijn laatste wilsbeschikking met verwondering vernomen: | |||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||
zijn geheel en vrij aanzienlijk vermogen vermaakte hij aan zijnen knecht en diens vrouw. De naam Hollanders bestaat te Alken niet meer; deze oude familie leverde vele priesters, waarvan er nu nog ten minste vier in leven zijn. Als luitenant-drossaard van Wellen vinden we later vermeld Geraard Billen, die een zeer krachtdadig maar wat voortvarend man was, wiens naam men aantreft in een smeekschrift, dragende den apostil der prinses-abdis Maria - Theresia, barones van Bentinck, 12n October 1791, waardoor Willem Driesmans, Jacobus, Hubertus, Lambertus en Arnoldus Vandermeeren, Jan Van Brabant en Hubert Stas, alle zeven van Wellen, genade vragen over gepleegde ‘excessen begaen ten huyse van Walter Swennen tot Russelt’. Sprekende verder over de Bokkerijders van Wellen, zal men niet alleen de volieverigheid en het welslagen van den hoogofficier Hollanders kunnen nagaan, maar ook den lof vernemen, dien zijn eigene overheid hem toezwaait.
Zijn ambtgenoot Clercx stond te Luik nog hooger aangeschreven. Eenige kroniekschrijvers hebben, laat ons aannemen ter goeder trouw en wellicht enkel steunende op traditioneele gezegden van de geringe volksklas, tastbare onjuistheden over dit personage aangehaald, die thans nog onder het volk voortleven. Een paar staaltjes dier kwaadwillige volkssprookjes zullen we hier neerschrijven: Te Kerkhoven, een kerkgehucht van Lommel, anderhalf uur van het landgoed Hobosch waar Clercx gestorven is, verzekeren de heiboeren dat de ziel van den drossaard, om diens onbarmhartigheid en boosaardig karakter, ter plaatse Kanaalsbrug vastgebonden | |||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||
ligt ten eeuwigen dage en met zware ketens, die men soms 's nachts hoort rammelen. Te Over-Pelt en omstreken verzekert men dat Clercx komt spoken op Hobosch met eene pen achter het oor; de Pastoor heeft hem voor 99 jaar verbannen onder de brug van Kerkhoven. Binnen 20 jaar moet deze ban vernieuwd worden, want dan is de tijd om. Clercx heeft schuld aan al de ongelukken, die op Hobosch voorvielen alsook aan de talrijke sterfgevallen. Hij hing de menschen zoo maar op, zonder vorm van proces, aan de klink der deuren, enz., enz. Gelukkig voor de nagedachtenis en de nakomelingschap van den drossaard, ook voor de geschiedkundige waarheid en voor alle rechtschapene menschen, hebben meer verduldige, welgeaarde en zorgzame navorschers de puntjes op de i's gezet en hunne bewijzen op onomstootelijke gronden gesteund. Enkele bijzonderheden, hier over den luitenant-drossaard medegedeeld, vonden we in ‘L'Ancien Pays de Looz.’ (1899-1900), blzz. 7, 18 en 44, in artikels over ‘Drossaard Clercx’, geteekend O. Robyns, toen kapelaan te Exel en thans pastoor te Milien, die zijne inlichtingen putte uit de nagelaten schriften en aanteekeningen van Clercx zelven, secretaris van Exel, echtgenoot van mejuffrouw Maria Tielen, achter-kleindochter van den drossaardGa naar voetnoot(1). Sinds zijn die kostelijke familieschriften zoek geraakt door de onachtzaamheid van eenen provinciebeambte, reeds overleden, die ze ter inzage gevraagd en bekomen had. Wat we daarbij nog over Clercx mededeelen vernamen we in het land van Pelt of spoorden we op in vertrouwbare documenten. | |||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||
De vader droeg dezelfde voornamen als de zoon; hij was in 1734 of 1735 geboren en huwde Anna-Maria, dochter van Joannes Nys, geneesheer te Zolder, met dewelke hij 12 kinderen verwekte; hij stierf den 18n Maart 1809, vier jaar na den dood zijner vrouw en toen de luitenant-drossaard 50 jaar oud was. Voor zijnen tijd was hij een zeer geleerd man, studeerde te Meerhout, Luik en Parijs, verbleef te Maastricht, Keulen, Hasselt en Exel, was secretaris en notaris van Over-Pelt, Exel, Luiksgestel en Wychmael, schout van Exel en Hechtel en meier van PeltGa naar voetnoot(1). Ondanks zijn eigene drukke bezigheden, hielp hij den drossaard in zijn veelvuldig schrijfwerk. Eene zijner dochters, Maria-Josepha, den 18n Maart 1765 te Exel geboren, trad in den echt met Joannes-Libertus Hollanders, luitenant-drossaard van PeerGa naar voetnoot(2). Luitenant-drossaard Clercx, zwager van zijnen ambt- | |||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||
genoot van Peer, was het oudste der 12 kinderen en zag het levenslicht te Exel op 4n December 1759. Hij studeerde - en hij was een knappe student - bij de Paters Augustijnen te Diest. Op acht-en-twintigjaren ouderdom, den 15n Augustus 1787, huwde hij te Thorn, 9 Kilom, benoorden Maaseyck en eventjes over onze grens gelegen, Maria-Aldegonde Cornelis, dochter van den rentmeester der Prinses-Abdis van Thorn, en van Anna-Maria Nouwen, beide geboortig van Peer; met deze deugdzame en zeer teergevoelige echtgenoote verwekte hij tien kinderen, waarvan er twee te Exel geboren zijn; de andere kwamen ter wereld te Over-Pelt, want hij verliet Exel in 1791, behalve één dat dal door zijne vrouw gebaard werd te Thorn. Toen de sansculotten weer op België afzakten, vluchtte immers de vrouw van den drossaard naar hare ouders en 't is te veronderstellen dat schrik en bekommernis de oorzaak waren van het ongeluk des kinds, hetwelk doof geboren werd. Toen het gevaar geweken of verminderd was, keerde de echtgenoote naar Over-Pelt weder en stierf er op 21n Augustus 1819, in den ouderdom van 50 jaar, toen haar jongste kind nog geen elf jaar oud was. Ziehier, met enkele bijzonderheden, de naamlijst der tien kinderen:
| |||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||
| |||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||
Jan-Mathijs Clercx, junior, was secretaris van Over-Pelt van 1787 tot 1794, schepen van het ambt of landdrossaardschap Pelt-Grevenbroek, schout van Bocholt, luitenant-drossaard van het ambt StockheimGa naar voetnoot(1) en de abdis van | |||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||
Thorn stelde hem ook aan tot drossaard voor de Loonsche heerlijkheid Neer-Oeteren, die haar eigendom was. De bekwaamheid en nauwgezetheid, welke Clercx in zijn eerste bedieningen aan den dag legde, zijn welbekende krachtdadigheid eenerzijds en de toeneming in het plegen van allerhande euveldaden door de Bokkerijders in het noordelijk en oostelijk gedeelte onzer provincie anderzijds, deden de plaatselijke overheden uitzien naar den geschikten man om zoodra mogelijk een einde te zien stellen aan de misdaden der beruchte roovers, brandstichters en heiligschenders, waarin de in dienst zijnde gerechtelijke hoogofficier niet naar behooren slaagde. Graaf de Geloes, die het baljuwschap van Stockheim bekleedde in naam van den onmondigen graaf de RenesseGa naar voetnoot(1), nam hem daarom als adjunct van den luitenant-drossaard P.-G. Pendris, op 14n October 1789 en commissionneerde Clercx om hem, den graaf, in alle crimineele zaken te vervangen; daarom dragen al de gerechtsgedingen, waarin Clercx vóór zijn bepaalde aanstelling optreedt, deze betiteling: ‘Den Hoog Ed. Hoog geb. Heer J.-M. Clercx | |||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||
jun. qqa’Ga naar voetnoot(1). De Crimineele Registers van Bree bevatten het verslag der ‘Extraordinaire Genachte ten Luyxe regte 24 8bris 1789’, om 9 u. 's morgens, waarin vermeld is dat Clercx den eed aflegde na zijne commissie te hebben overhandigd: ‘...compareerde d'Heer J.-M. Clercx junior en heeft deponeert sekere Commissie tot uytroyinge der quaetdoenders sp1e door den HoogEd. Hooggeb. Heere graeve de Geloes in dato 14 deser gratieuselijk vergunt, versoekende de selven op onsen register te worden gestelt en in conformiteyd der selve tot den Eede worden geadmitteerd. Daarna volgt in het Crimineel Register de inhoud der Commissie: ‘Nous Guillaume comte de Geloes, Seigneur de la franchise et seigneurie d'EysdenGa naar voetnoot(2), Fouron-le-Comte, administrateur du Baillage de Stockheim, etc.’. De eedaflegging voor de schepenbank, zetelend ten Loonsche rechte, geschiedde ook zoo. Omdat nu Clercx zijn ambt zeer goed waarnam tot groote voldoening der belanghebbende gemeentebesturen, besloten de burgemeester en schout van Bree met de meiers en schouten der gemeenten Asch, Beeck, Bree, Ellicom, Genck, Meuwen, Neer-Glabbeek, Op Glabbeek, Op-Itter, Neer-Oeteren, Op-Oeteren, Reppel, Tongerloo en Wyshagen, den 4n Februari 1790 te Bree vergaderd, vier afgevaardigden te zenden naar den graaf de Geloes, | |||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||
te Eysden, om dezen hoogdrossaard te verzoeken den ‘speciaele gecommitteerde’ Clerx als luitenant-drossaard van het ambt Stockheim ten bepaalden titel te benoemen, dus tot vervanging van den titularis Pendris. Graaf de Geloes ontving de afgevaardigden met veel welwillendheid, en zijne dame sprak nog ten beste bij haren man om het verzoekschrift van al die gemeenten het gewenschte gevolg te zien erlangen. Hij ondersteunde dan ook met klem het request bij den Prins-Bisschop, die als graaf van Loon alleen het recht had om zulke aanstelling te doen. Clercx ontving zijne benoeming, gedagteekend van 29n Maart 1790 en geteekend door baron de Sluse, met het tegenhandteeken van de Chestret. 't Was feest in Kempen en Maasland toen deze vervanging van Pendris door Clercx ruchtbaar werd. Te Bree vooral jubelde men, omdat men daar de bedrijvigheid en bekwaamheid van Clercx als ‘speciaele gecommitteerde’ best gewaardeerd had. Ook werd zijn eerstvolgend bezoek benuttigd om hem aldaar feestelijk in te huldigen. Een kapitein der plaatselijke politie had zelfs te zijner eere een gedicht aaneengerijmd, dat we hier letterlijk overdrukken; de verzenmaker hekelt den luitenant-drossaard Pendris en ook twee schepenen van Bree, die in 't proces der Bokkerijders niet hadden willen zetelen, eene weigering welke zich te Tessenderloo, Wellen en andere plaatsen ook voorgedaan heeft. | |||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||
Vreugdegalm der Ampts-Capiteinen
| |||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||
Als wij sonder drossard sijn?
Ons ampt was vol van nood,
Deed syn klagt, want het verdroot
Op vrij voet dat schelmen liepen,
Daerom sy om hulpe riepen:
Clercx, allons! komt staet ons bij,
Wij spreken u voor alles vrij.
Het gesugt en het gekerm
Maakte Clercx sijn sinnen werm.
Hij, vol moed om het ras te dempen,
Wat geluk! komt in ons Kempen!
Vangt eenen hoop en hangt ze op,
Loont de dieven met vuer en strop.
Maar wat regt toch binnen Bree:
Twee die spraken de dieven mee,
En hun zaek die deeden zij draeijen,
Wisten sijn hoogheydt schoon te paeijen
Met valsch belimp, bedrog en list;
Foey! al wetens zoo gemist!
Dese twee maeckten Clercx
In sijn stuk wel zooveel werks,
Meynden hem tot schande te beletten,
Van sijn sorg hem af te zetten.
Geld en neef vergrootte den draeij
Tegen het regt. Is dat niet fraeij?
Bree was vol en t land rond
Dat men hier zoo schepens vond.
Maer soo twee, soo wijse soo rijken
Wat sijn die bij t' ampt te gelijken?
De valsche list sal worden ten toon
Gestelt voor elk, en krijgen hun loon.
| |||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||
Het ampt werkt tegen die,
(Noemt ze niet, ik weet wel wie,)
Hun finess' van gistren en morgen
Zit al reeds in t kot verborgen.
De uylen konnen het ligt niet zien,
Zij sijn bekend bij alle liên.
Maar het ampt, met beleyd,
Roept tot schand van die het benijd,
Vivat! Clercx moet drossard wesen
Quamen de kosten oock hoog geresen.
De boer moet af, hij is te slegt,
Laet dieven loopen, doed geen regt.
Het geschiet, en madamGa naar voetnoot(1)
Op ons beê attentie nam,
In het conseil geeft consent
Tot gemeynts contentement.
Clercx woord drossard angestelt,
Ampt, schept moed, hij behoud het veld.
Nu sal het land rusten gaen,
Schelm en dief moet van de baen,
En dat is regt. Wie heeft gehoord
Dat men vrij brand, steelt en moord?
Vivat Clercx! hij is ingehuld,
Naer wensch met vreugd is t' ampt vervuld.
Sterkte moet God hem geven,
Dat de quaey voor hem beven,
En wij alle, vrij van hinder,
Gaen en staen hier en ginder.
t' Ampt zijn trouwen drossard zweerd
Vangt en hangt. t' Is ons begeert’.
| |||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||
DIe nU WensCht heM te VernIeLen zaL er Voor (Wat spIJt!) nog knIeLen. Door de openlijke uiting der vreugde van de deftige bevolking des ambts Stockheim, bij de bepaalde aanstelling van Clercx, werd de volieverigheid en onbeschroomde plichtsbekrachting van den luitenant-drossaard nog aangevuurd. Korten tijd daarna, einde April 1790, stuurde hij den volgenden gedrukten omzendbrief aan alle gemeenten van het baljuwschap: | |||||||||||
Joannes Mattheus Clerex DROSSARD des Ampts van Stockhem AEN
| |||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||
met meerder iver ontsteeken is worden jae met veel couragie aengewackert om al mijn craghten intespannen tot erstellinge van die gewenschde rust en goede ordre van het Ampt. Maer seer geliefde Amptenaeren, permitteert mij dat ick te selve mael oock te kennen geve het gepeijs dat mijn hert en Ziele doet vreesen van te connen mislucken in mijn voorneemens en in uwe verwaghtinge te weeten de ongestaedig heijdt en veranderlijck heijdt, waer aen het menschenhert seer onderworpen is, waer af duijsende exempels van den gepasseerden teijd mij doen vreesen voor den toecoemenden. Ick sal er maer eene uijt het Heijligh Schrift voorstellen om te probeeren dat mijn vreese niet ongefondeert en is. Dat is die Triumphante inhaelinge die de Jooden deden op den Palme Sondagh van onsen lieven en noeijt genoegh beminden Saelighmaeker den mensch geworden Soone Godts den welcken nogh in de selve weeke van de selve Jooden seer schandelijck gevangen, valselijck beschuldight en onnoosel ter doodt gevraeght en oock verweesen wierde, en wat hadde hij gedaen? Alle goet, hongerige gespeijst, siekenen geneesen, sondaeren bekeert en dooden tot leven verweckt, en wat moet ick gaen doen? De Roede van Justitie is mij ter hand gestelt, voor de Heeren Wethouders van het Ampt heb ick met eedt belooft de selve te sullen gebruijcken tot bestraffinge van alle quaetdoenders sonder uijtneeminge van persoonen, geen nogh om familie noh om rijckdommen nogh om eenighe insighte te spaeren; peijst eens wel, hoe langh het dueren kan dat ick sal vrije sijn van Vijanden en Vervolgers. Ten zijn deese nogh niet die mij becommeren, ick steune op de weldenckende en goede Amptenaeren, die seeker den grootsten hoop uijtmaecken, maer veelmaels zijnder die in regeeringe en bestier van gemeijntens zijn, en de saeken niet soo seer voor het algemeen beste als voor eenen Neef oft anderen bloedverwant en beoogen, en door deese kan een braef Officier en een goede gemeijnte te gelijck in leijden en verdriet geraeken, om dit dan te verhinderen soo veel in mij is, verclaere, en versoeke wes volght. Ick verclaere voor heel den wereldt dat ick door s' Heeren Zegen | |||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||
ondersteunt, noeijt en sal ontbreeken aen hetgeen ick met eede belooft heb te sullen uijtvoeren, maer om mij zoo verre moogelijck buijten opspraek en verweijtinge te stellen, zal ick zoo veel het mijn officie plight ende consientie permiteeren zullen, in alle voorvallen cassen van de principaele des ampts informatie neemen en wel sorghvuldigh onderscheijden de feijten en misdaeden, welcke moogen voorvallen, oft uijt haestigheijdt en onbedaghte voorneemen oft wel uijt onvoorsightigheijdt oft eijndelijk uijt pure ongeval waer in den voorsightighsten geen faut en kan gerekent worden en het geen, geen feijt oft misdaet maer een ongeluk moet genoemt worden, zoo het in der daet ook is. Dat ick ingevolge ontfangen informatie dan niemandt en zal vervolgen als de waere plightige, en deese nae de verdiensten doen straffen zoo in de borse als in het lichaem. Maer dan bidde en versoeke seer vrindelijk van mij die niet als eer, reputatie en goeden naem ter herten heb, te willen spaeren en niet te taxeeren als eenen schrobber, het geen in die occasie veelmaels aen een Officier te last geleijd word, ik bekenne geerne dat er al moogen sijn die sulcx verdienen, en het soude ook al connen voorvallen dat ik door valse raporten oft andersint bedroogen, eenige soude connen onreghtigh oft boven maet straffen, maer in dat geval beloof ik weer aen die seffens te sullen herstellen alle geleede schaede soo haest aen mij sal geprobeert connen worden het abuijs dat ik sou mogen begaen hebben en dan sullen sigh die niet mogen beclaegen de geene mij met valse raporten bedroogen hebben want voor deese zal geen berm hertig heijt zijn. Oock beloove en besondere sorge te zullen draegen om Oorloghs-teijdt, daer ons den Hemel voor bewaere; alle Logementen, Levrantien, Karre vrachten & zoo veel als moogelijck is nae taxe der gemeijnte de verdeelinge te maeken. Eijndelijcx belove nogh ten alle teijdt en in alle voorval met de Borgemeesteis en Principael des Ampts te zullen raet houden en mij in alles nae hen verlangen voegen zoo verre mijn Officie plicht en conscientie dat connen permitteeren. Onder andere zijn me reets van Borgemeesters en andere welpeijsende Ingeseetene claghte gedaen dat er Dorpen zijn die veel | |||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||
Officieren voor den titel alleen en om vrije van waghte te zijn, hebben, waer door den last op gemeijne Inwoonders vergroot wordt: om die ongereghtigheijdt wegh te neemen, zoo verclaere van nu af dat buijten Colonel, Luitenant Colonel in ieder Dorp niet meer en zal gestelt worden als eonen Capiteijn, met zoo veel Corporaels als noodigh geoordeelt zullen worden, waer af in de naeste Ampts Vergaederinge zal verhandelt worden, en daerom magh sigh voor die teijdt niemant coemen presenteeren voor eenige Officie. Vinden de Borgemeesters nogh meer tot een verbeeteringe voor te stellen, daer op sal ik soo voorseijt is, voldoeninge geven, maer om een wettige reies te passeeren dienen alle Borgemeesters die nogh geen constitutie en hebben, om die haer gemeijntens, nae vooorgegaen drije kercke proclamatien te vergaederen en geconstitueert te worden om in eene ampts vergaederinge te connen recesseeren over sulcke punten als bevat zijn in het voorwerp over lange door mij aen haer overgegeven, te verstaen dat geen gemeijnte langer tot nogh ick tot haer en sal verbonden sijn als het aen een oft ander sal behaegen, sulcx te continueeren, en de geene van ons beijde zeijden zou mogen genegen zijn af te staen, zal te minsten sulex een half jaer te voorent moeten wettigh bekent maeken om malcandere niet te bevangen of te benadeelen, zoo als het reets aen mij gebeurt is bij faute van eenige gemeijntens die niet voldaen hebben aen het geen mij zoo heijlighlijk was belooft en versprooken geweest. t' Is niet dat ick hier wil claegen of den Bedelsack wil uijthangen, maer om te thoonen dat die gemeijntens wel qualijck onderright zijn van de geene mij altoos zijn contrarie geweest zoo zal ick dat genoegen hebben van claer beweijs en rekeninge te doen, dat ick al veel meer costen gehadt en betaelt heb als ick tot hier en toe van het Ampt genooten heb. Dat zij geseijt sonder verweijt en alleen om mij te justificeeren. Om dan alles tot een goede ordre te brengen behoort een Ampts Vergaederinge, welcke bij deeze gelimiteert wordt op den Maendagh den 10de dagh Meij om 8 uren 's morgers ten huijse van den heer Secretaris Janssen tot Opgelabeek, sonder verdere Convocatie meer te sullen doen, alwaer voor als dan alle de | |||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||
Borgemeesters met behoorlijcke Constitutie sullen verwaght worden. Voor besluijte en versoeke geens als de continuatie van haeren bijstande soo als sij tot hier en toe beweesen hebben, ick en sal het ampt noijt ter hulp roepen in eenige faute die ick het ongeval sou connen hebben van te doen, neen dese sal ick altoos op mijn eijgene schande oft oncosten moeten erstellen, maer soo het gebeurde, gelijck het gebeurt is en daer waeren eens eenige maghtige familiens die mij met gewelt te gemoet quaemen om den voortsganck van justitie te beletten, voor als dan is 't dat ick sou moeten staet maeken op uwe behulpsaeme handt en soo wanneer mij die beweesen wordt, dan durve ick mij wel van nu af beroemen en aen het ampt borgh blijven van haest te sullen bevreijt zijn van al de geene de gemeijne ruste gestoort hebben. Dit zijn voor als nu mijne waere sentimenten en craghtige voorneemens, maer eijlaes sonder Godts gratie en kan geen mensch iets goets voortbrengen, jae de kranckheijd is soo groot dat den geenen heden vast staet, kan vallen eer den dagh van morgen verscheijnt, hierom recommandere mij wel besonder in ULd. Gebeden op dat ick met de daet magh connen bethoonen te verdienen den titel die ick noeme van te zijn Van het geheel Ampt Stockhem Den Dienswilleghsten en Getrouwsten Dienaer J.M. Clercx. Te Hasselt, bij M. Van Gulpen, Boekdrukker en Boekverkoeper op de Demerstraet in het Gulden HooftGa naar voetnoot(1).
De prins-bisschop Constant-Frans van Hoensbroeck stierf den 17n Mei 1792 en werd opgevolgd door graaf de Méan. Volgens gebruik werd bij elke aanstelling van | |||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||
een nieuwen Prins-Bisschop en Graaf van Loon de commissie der hoogdrossaards en luitenant-drossaards vernieuwd, doch de onverhoedsche eerste inval der Sansculotten had die vernieuwing verhinderd. Na de overwinning der Franschen, onder generaal Dumouriez, op de Oostenrijkers te Jemappes, den 6n November 1792, verklaarde de Nationale Conventie België vereenigd bij Frankrijk, op 2n en 4n Maart 1793, doch de Oostenrijkers, aangevoerd door den Belgischen veldheer graaf de Clerfayt, versloegen de Franschen te Aldenhoven op 1n Maart 1793 en ook Dumouriez te Neerwinden op 18n Maart 1793, waarna België weer voor een jaar terugviel onder de heerschappij van Oostenrijk, namelijk totdat de Oostenrijkers op hunne beurt, en dit maal bepaaldelijk, door den Franschen generaal Jourdan verslagen werden op 26n Juni 1764, te Fleurus. Die tusschenpoos van ruim een jaar benuttigde Clercx om de hernieuwing zijner benoeming te vragen; hij voegde bij zijne aanvraag eene verklaring der schepenen van Bree, waarin de namen der geëxecuteerde Bokkerijders met den datum der strafuitvoering nauwkeurig zijn opgesomd; dat gewichtig bestuurlijk stuk is in zijn geheel overgeschreven in het Rolboek van 't Oppergerecht. De aanvraag van Clercx werd ingewilligd, zoodat deze hoogofficier drie verschillige aanstellingen voor het ambt Stockheim gehad heeft: 1o als ‘speciaele gecommitteerde’, den 14n October 1789; 2o als titelvoerenden luitenant-drossaard, den 27n Maart 1790, onder het graafschap van den prins-bisschop graaf van Hoensbroeck; 3o vernieuwing dezer bediening op 11n Juni 1793 onder den prins-bisschop en graaf van Loon de Méan. De vernieuwde aanstelling, op 11 n Juni 1793, van Clercx als titel voerenden luitenantdrossaard van het ambt Stockheim gebeurde op denzelfden dag dat baron de Moffarts, gewezen burgemeester | |||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||
van Luik en hoogdrossaard van het ambt Bilsen, tusschentijdig hoogdrossaard van Stockheim erkend werd. Deze nam op 15n Juni den eed af van Clercx en overhandigde hem zijne Commissie; de akte van aanstelling was in het Fransch opgesteld en wij vertalen ze vrijelijk: ‘Wij, Willem-Lodewijk-Geraard baron de Moffaerts, heer van Hoesselt, raadsheer bij de Kamer van financiën Zijner Hoogheid, hoogdrossaard-bestuurder van Stockheim, Bilsen, enz., verklaren aangesteld te hebben en door deze aan te stellen den heer J.-M. Clercx, junior, van Over-Pelt, als onzen luitenant-drossaard van Stockheim, met zulk recht alsof wij zelf handelden, niets uitgezonderd of voorbehouden; bevelen eenieder hem als dusdanig te ontvangen en te erkennen, dit alles na aflegging van den geëischten eed en tot herroeping.’ Uit de termen dier Commissie ziet men duidelijk dat, zooals we reeds vroeger zegden, de macht van den luitenant-drossaard gelijk stond met die van den hoogdrossaard of landvoogd zelven. Door deze aanstellingen kreeg Clercx rechtsmacht in de volgende gemeenten, die het ambt en later het kwartier Stockheim uitmaakten: Asch, Beeck, Bree, Dilsen, Eelen, Ellicom, Lanklaer, Meuwen, Neer- en Op-Glabbeek, Op-Itter, Op-Oeteren, Reppel, Rothem, Stockheim, Sutendael, Tongerloo en Wyshagen. Tevens was hij drossaard der heerlijkheid Neer-Oeteren en oefende hij ook zijne bediening uit te Maaseyck, welke stad met hare twee kerkgehuchten Aldeneyck en Heppeneert op een afzonderlijken luitenant-drossaard recht had. Tusschenin die opvolgende aanstellingen had Clercx Exel verlaten om zich metterwoon te Over-Pelt te vestigen, niet lang voor den eersten inval der Sansculotten. Alhoewel de bestuurlijke vereeniging van ons land bij | |||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||
Frankrijk slechts den 9n Wijnmaand (Vendémiaire) jaar IV of 1n October 1795 door de Nationale Conventie uitgesproken werd, was België toch reeds feitelijk van meester veranderd na den veldslag van Fleurus en zijne inlijving in 1794 stremde de werking der tot toen bestaande justitie; den 11n November 1794 legde Lambrechts, afgevaardigd commissaris der Fransche Republiek, de zegels op de crimineele griffiezalen der schepenen van Vliermael, het ‘Oppergericht des Graefschap Loon’, dat sinds 1469 te Hasselt zetelde. Daarmede was de oude rechterlijke instelling vernietigd en door de Fransche instellingen vervangenGa naar voetnoot(1).
De luitenant-drossaard, schoon van leest en met een innemend, bevallig uiterlijk, was een kordaat, goed geleerd en opgevoed, godsdienstig en uiterst bedrijvig man, die beleid en schranderheid bij veel krachtdadigheid paarde; hij was monter en onverschrokken, toch in alles zeer voorzichtig en steeds op zijne hoede. Hij maakte gedurig jacht op misdadigers van alle slag en was de schrik der Bokkerijders. Bij de hooge overheid, de plaatselijke autoriteiten, bij priesters, kloosterlingen, kasteelheeren en alle rechtschapene menschen stond hij in hoog aanzien. Getuige hiervan deze zinsnede uit een franschen brief op 12n Februari 1794 door dokter Magnée, van Aldeneyck (Maaseyck) gezonden aan zijnen broeder, die te Tongeren geheimraad was van den Prins-Bisschop: ‘Alhoewel de brief onzer Doorluchtigheid, den drossaard Clercx geschreven, den datum van 3n dezer droeg, is hij eenige dagen op de post blijven liggen en werd hij hem slechts gisteren bij zijne aankomst alhier over- | |||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||
handigd. Onze Prins prijst hem over de geleverde bewijzen tot behoud der orde en der achtervolgde misdaden’Ga naar voetnoot(1), Moest men den romanschrijver Ecrevisse gelooven, dan ware Clercx eens, op zijn nachtelijke tochten huiswaarts, langsheen de pelen en venen der Kempen, met zijn paard in een moeras omgekomen, indien hij niet gered wierd door eenen Teut, lid eener bende die hij wilde opsporen; deze Teut deed hem later zijn geroofde dochter terugvinden, beterde en bekeerde zich, bezocht Rome en den Paus, keerde naar de Kempen weder en huwde de teruggevonden dochter van den drossaard. Haasten we ons te zeggen dat er over deze romantische episode uit het leven van Clercx niets in zijn eigen nagelaten schriften te vinden is en de overlevering ook niet de aangehaalde gebeurtenis bekrachtigt; een Teut kon geen lid zijn eener bende Teuten, want die vereenig den zich niet om te rooven en te moorden, moest zich dus niet bekeeren en eenen pelgrimstocht tot boeting van het gepleegde kwaad ondernemen; ten andere was Clercx bij zijn nachtelijke reizen van dorp tot dorp steeds door gewapende gerechtsboden vergezeld. De naam van Clercx is in alle gemeenten van Kempen en Maasvallei goed gekend, want daar was hij immers bij een groot getal gerechtelijke aangelegenheden, ‘extraordinaire genachten’ en strafuitvoeringen tegenwoordig en zijn naam lag vroeger zelfs op de tong der kinderen, die hem te paard zagen rijden naar de gerechtsplaats, of door hunne moeders bedreigd werden met zijn ongewenscht bezoek. Gaat of rijdt men thans per stoomtram over de heerlijke heirbaan Maastricht-Wezel a/Rijn tusschen Maaseyck en Eelen den dorren Siemkensheuvel | |||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||
voorbij, dan zegt men nu nog: ‘Hier hing Clercx den laatsten Bokkerijder op’! Dat hij aan den Maaskant door alle boosdoeners gevreesd werd, zoowel als in de Kempen, leert ons nog het volgend feit waarover thans te Stockheim aleens gesproken wordt: In vermeld stadje was hij afgestapt bij den heer Pieter Croonenberghs, grootvader van M. Jozef Croonenberghs, advocaat te Maaseyck, een verwijderd bloedverwant, die hem vergezelde naar Obbicht, waar de drossaard tot de aanhouding van eenen misdadiger wilde overgaan. Toen ze met het bootje den stroom overzetteden, bemerkte de veerman dat de slippen der jas van Clercx, die op den rand van het schuitje zat, in het water hingen, en riep: ‘Menhier den Drosserd, de slippen van eure jas hangen in het water’! Een reisgezel, die van den beginne af den drossaard wantrouwend had gade gestagen, sprong eensklaps vol ontzetting over boord en verdronk: 't was juist de persoon, die door den drossaard moest aangehouden worden.
Te Bree, ten huize Bogaerts, alias Braekers; te Op-Oeteren, op den Houw; te Asch, bij den molenaar Schrijvers; op Daniëlsweert, rechter Maasoever maar in 't rechterlijk gebied der Belgische gemeente Eelen, werden groote diefstallen gepleegd; de kerken van Caulille, Stramproy, Neer-Oeteren en Beegden werden geplunderd; vele brandbrieven werden door de Bokkerijders gelegd in Maas- en Kempenland, onrust en schrik heerschten overal: Clercx speurde de fielten met eene weergalooze volieverigheid en welslagen op en verloste er de streek van op betrekkelijk korten tijd. Een paar dozijnen dezer roovers en heiligschenders werden in 1790-1791 te recht gesteld; in 1793-1794 zuiverde hij onze Maasvallei van een andere bende, die tien jaar lang | |||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||
de streek onveilig maakte. Over dat alles zullen we onder afzonderlijke rubrieken uitweiden. In de nagelaten schriften van Clercx, vindt men deze bijzonderheid over de eedaflegging, gedaan door leden van twee benden Bokkerijders: ‘De gevangen Joannes P., van Maeseyck, bekent eenen eedt gesworen te hebben van getrouwheid, van niemand zijner complicen te verraeden. Zegt den selven gesworen te hebben te Neeroeteren in 't begin van den maendt Augustus 1793 ten huyse Carel Geurts, ter presentie van Martinske of Pierre Martin, Paul Caus voorss: en nog een nabuerwijf degene zegt niet gekent te hebben. Zegt daertoe gebruikt te zijn geweest: eene kleine heylige hostie ende een groote liggende in eene tinne schotel, degene daer in huys was en door Carel Geurts te voorschijn gebrogt wierd, en dat hij gevangen de selve weggesmeten en onder de voeten getrapt heeft en thoens wederom in de schotel gelegt te hebben, dat hij daerbij zwoer den duyvel lijf en ziel te geven als hij iemand van de bende sou verraeden’. Toen in 1794 de oude Staatsinstellingen door de Fransche Republiek werden afgeschaft, bleef Clercx elf jaar buiten alle openbare bemoeiingen en hield zich onledig met landbouw en jeneverstoken op Hobosch, een landgoed op 40 min. afstand ten Z.W. van Over-Pelt gelegen. Deze eigendom, thans in 't bezit van M. Brull, te Tongeren, hoorde reeds sinds 30n Augustus 1788 toe aan het vennootschap Clercx vader en zoon; in 1793 nam de drossaard het over voor 13,212 gulden. In 1807, in strijd met hetgeen Emiel Geraets schreef over ‘Le Drossart Clercx au Pays de Looz’Ga naar voetnoot(1), trad de gewezen luitenantdrossaard in 't openbaar leven terug, want hij werd door Napoleon I lid benoemd van den arrondissementsraad van Roermond, departement der Neder-Maas. Op zijn 70e jaar, namelijk den 24n Maart 1829, gaf hij zijn ontslag | |||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||
als notaris, welk ambt hij sinds 1n October 1814 bekleedde, verklarende dat zijn gesloopte lichaamskrachten de behoorlijke uitoefening van die bediening niet meer duldden. In 1835 vroeg hij ook ontslaging uit zijn ambt van plaatsvervangend vrederechter te Achel, waar later zijn zoon titelvoerend vrederechter is geworden. Den 7n Maart 1840, toen hij meer dan 9 jaar zijn vaderland vrij zag, maar ook sinds een jaar de scheuring van Hollandsch en Belgisch Limburg in 1839 met leede oogen aanschouwd had, overleed Jan-Mathijs Clercx op zijn landgoed van Over-Pelt, in zijn 81e jaar. Zijn godvruchtig afsterven na een even godvruchtigen en onberispelijken levenswandel, zijne echt christelijke laatste wilsbeschikkingen - testament van 19n Juli 1837 - alles verraadt in hem een godvreezend, gedegen en ridderlijke christenman, een voorbeeldige echtgenoot en huisvader, onbekwaam om wetens en willens de minste ongerechtigheid te begaan of goed te keuren. Geheel zijn leven was een rechte lijn in opgaande richting. 't Zijn dan ook sprookjes, neen 't is echte logen en laster, veelal door onedele en te verzwijgen gevoelens ingegeven, die in Maas- en Kempenland den drossaard Clercx als een te hardvochtig, ja onrechtvaardig en gewetenloos gerechtsofficier afschilderen. Op zijnen grafsteen, dien men hem mocht oprichten, kon gebeiteld worden: ‘Hier rust de deugdzame en rechtvaardige luitenant-drossaard Jan-Mathijs Clercx, de schrik der boosdoeners, die zelf niemand vreesde dan God alleen’. |
|