der, haar echtgenoot en hare kinderen. O, die republikeinen! zie mevrouw hoe het bloed naar mijn hoofd stijgt, hoe mijn hart klopt, nu ik ze noem. Ik....’
‘Stil, er wordt geklopt.’
‘Zoo laat nog? Wie kan het zijn?’
Een jonge neger trad snel de kamer in en sprak fluisterend:
‘Junius Brutus, de kapitein.’
‘Het is goed Pollion, laat hem hier komen! Generaal, verberg u in gindsche kamer.’
‘Komt men uw huis doorzoeken?’
‘Geen nood! Junius Brutus komt hier nooit dan als vriend en redder van royalisten. Doch het is beter, dat hij u niet ziet.’
De Marigny ging de eene deur uit, terwijl de republikein door een andere binnentrad. Hij zag doodsbleek en scheen verouderd.
‘Welkom Brutus!’ zei de dame, met een bevallig gebaar, hem den stoel, dien de Marigny verlaten had, aan wijzende. ‘Wat voert u hier, zeker iets gewichtigs?’
‘Ik kom afscheid nemen! Mijn vertrek is op morgen bepaald.’
‘Morgen reeds? Ik had niet gedacht dat het zoo vroeg zou zijn?’
‘De grond van Nantes brandt mij onder de voeten, vooral na het gebeurde van dezen morgen.’
‘Ik weet het. Het is vreeselijk; waarlijk Brutus het moet u pijn doen als uw troetelkind, de republiek, zulke schoone daden bedrijft.’
‘Voor de honderdste maal moet ik u antwoorden, dat ik de republiek van al die gruwelen vrij pleit; alleen de onmiddellijke bewerkers treft mijn verachting. Ik heb geheel met hen gebroken.’