| |
| |
| |
Hoofdstuk IV.
Ontmoeting.
Terwijl het Argentin en de meisjes nog al meêgeloopen was, had de hertogin met meer hinderpalen te strijden gehad. Haar plan was, even als zij, de hoeve van Printaniet te bereiken, en zij hield daarom het roode dak goed in het oog; behalve haar dochter en zoontje, vergezelde hen nog eene kamenier, de trouwe Rosa. Deze droeg den jongen hertog, Marie Antoinette en hare moeder gingen achter hen; zij kwamen aan een hollen weg, die blijkbaar tot de hoeve moest leiden; eensklaps hoorden zij paardengetrappel achter zich; aan vluchten viel niet te denken, men moest zich verschuilen of wel overgeven; tot het eerste werd besloten. Mevrouw de Villemargues snelde in het hout, terwijl Rosa met den kleinen knaap onder een brug, die over een verdroogde beek lag, kroop. Marie Antoinette verschool zich in een gat, dat geheel met drooge bladeren gevuld was. De kurassiers zagen om zich heen, verbaasd de brigands
| |
| |
nergens te zien. Vier keer liepen zij over de brug; een zelfs ging over de kuil met bladeren, het meisje voelde zijn gespoorde laars loodzwaar op haar rug drukken, doch zij gingen onverrichter zake voort. Nauwelijks had de hertogin hen op eenigen afstand zien rijden, of zij verliet den boom, waar achter zij zich verscholen had en ging doodelijk beangst, hare kinderen zoeken. Het was reeds schemer donker en zij moest er van afzien, de boerderij te bereiken. Gelukkig voor haar, want de gendarmen waren dezelfde, die Mathurin's woning doorzochten; Marie Antoinette verliet met verwonde rug hare schuilplaats en Rosa stelde de hertogin voor, onder de brug den nacht door te brengen, het was er vochtig genoeg, doch ten minste veilig; de kamenier vleide zich met den kleinen Louis op een hoop bladeren neêr, Marie Antoinette eveneens en de hertogin besloot, niettegenstaande alle smeekingen van Rosa en haar dochter, met de pistolen in de hand te waken. Zij zou toch niet kunnen slapen; de zonderlinge schuilplaats, de ongerustheid over haar twee andere kinderen en Nancy, het verdriet over den dood van haar gemaal en vader, dit alles doorwoelde haar brein. Hoe verschillend was deze koude, gure nacht met die, welke zij zoo dikwijls in de tuinen van Versailles, te midden aller bekoorlijkheden der kunst en der natuur had doorgebracht; hoe schitterde toen alles haar toe, hoe ongeloovig zou zij dengene hebben aangezien, die haar voorspeld had dat zij eenige jaren later in een kouden Decembernacht onder eene brug zou slapen! Die contrasten hielden haar levendig bezig; hoe zou zij nu in veiligheid komen? Zij was geneigd hare koninklijke vriendin te benijden, die met haar echtgenoot vereenigd thans van boven op haar neêrzag; zij bad zelfs dat zij ook mocht ster- | |
| |
ven, doch voor een seconde slechts; een blik op hare kinderen, deed haar weêr smeeken niet van hen gescheiden te worden. Zij nam haar zoontje op den schoot; het scheen haar toe, dat
hij heden lang zoo levendig niet was als gewoonlijk, dat hij onrustig sliep en van koude beefde; aan haar moederlijk hart vond het knaapje spoedig meer warmte dan het warme bedje geven kon. De nacht was nog niet geheel ten einde, toen de hertogin, verstijfd van koude, met haar Louis Stanislas opstond en haastig in de bedding op en neêr wandelde. De beweging gaf haar eenige sterkte; zij wekte Rosa en Marie.
‘Wij zullen langs deze bedding gaan,’ zeide zij, ‘zij is vrij diep en men zal ons niet gemakkelijk ontdekken.’
Rosa wilde het kind weêr dragen, doch hij sloeg zijn armpjes om mama's hals en begon luid te schreien.
‘Hij is ziek,’ zuchtte Marie Antoinette met tranen in de oogen, ‘anders is hij nooit zoo lastig. Wat moeten wij nu beginnen?’
De hertogin gaf hem een stukje roggebrood; hij wilde niet eten en sloot zich dichter bij de hertogin aan.
‘Vooruit, in Gods naam,’ sprak de moeder en zoo schreden zij stilzwijgend voort. De weg was hobbelig en ongebaand; Marie, die de laars van den gendarme nog op den rug voelde, kon zich nauwelijks rechtop houden. Rosa verwondde haar bloote voeten gedurig aan de hoekige steenen en doornige planten, die den grond bedekten en kon haar niet dan met moeite ondersteunen; de hertogin ging moedig vooruit. Plotseling slaakte een der meisjes een snijdenden gil. Een man, met het uniform der Blauwen, die zich om de een of andere reden in de bedding be- | |
| |
vond, had Rosa van achteren aangegrepen en wierp haar op den grond. IJlings zette mevrouw de Villemargues haar zoontje op een steen en plaatste zich onverschrokken voor den republikein met het pistool in de hand.
‘Laat los!’ beval zij, ‘of ik geef vuur.’
Hij grinnikte en hief zijn degen op, doch hield met den ijzeren vuist Rosa steeds omklemd. Zonder na te denken schoot de hertogin haar wapen af, het trof hem in den arm, hij liet snel zijn prooi los en koos gillend het hazepad. De hertogin nam Louis Stanislas op, stak het pistool in den gordel en zette zich weêr in beweging. Rosa kermde van pijn en angst; Marie Antoinette hief haar op en zij deden vol moeite eenige stappen.
‘Wij kunnen niet langer op dezen weg, als ik dien zoo noemen mag, voortgaan,’ zei de hertogin, ‘ons mannetje zal voorzeker zijne kameraden roepen en dan zijn wij verloren. Laat ons trachten er uit te klimmen.’
Dat ging vrij moeilijk, want de oevers waren hoog en steil. Boven gekomen ging het loopen langs den vlakken grond gemakkelijker, en gedurende eenige uren ging het gezelschap in het wilde voort; toen konden de meisjes niet meer. Rosa wierp zich neêr en verklaarde, hier den dood, in welken vorm hij ook kwam, te willen afwachten; Marie Antoinette weende luid en omarmde hare moeder krampachtig, Louis Stanislas schreide van pijn, het kind had eene hevige koorts. De hertogin alleen was niet ontmoedigd; zij liet haar dochter en Rosa uitrusten en trachtte haar zoon tot bedaren te brengen; zij nam hem op de armen en zocht een huis; eindelijk zag zij in de verte een weinig rook uit een schoorsteen opstijgen, dit
| |
| |
gaf haar hoop. Zij naderde de beide meisjes en vermaande hen moedig door te stappen, daar zij er spoedig zouden zijn.
‘Is het dicht bij?’ vroeg men telkens.
‘Ja, zeer dicht, nog vijf minuten,’ was het gedurige antwoord.
Intusschen duurde de tocht wel twee volle uren. Eindelijk stonden zij voor de deur van een onaanzienlijke landwoning, die even buiten de kom van een dorpje lag. Mevrouw de Villemargues klopte aan.
‘Wie daar?’ riep een ruwe stem.
‘O mijn God!’ jammerde Marie Antoinette, ‘ik hoor het reeds, het zijn harten van steen.’
‘Stil,’ zei de hertogin en antwoordde: ‘Arme verdwaalden, die een schuilplaats voor den nacht vragen.’
‘Brigands?’
‘Ongelukkigen; een moeder met haar zieke kinderen, half bevroren door de koû en den wind.’
‘Brigands?’
‘Vendéers! In naam van den almachtigen God, die elke weldaad beloont, smeek ik u ons op te nemen.’
Het raam werd even opengeschoven en een mannenhoofd met slaapmuts getooid, vertoonde zich; hij bekeek hen met een minachtenden blik en snauwde hen toe:
‘Scheert u weg! Mijn huis is geen herberg. Ik ontvang geen brigands.’
‘Genade voor mijn kinderen,’ riep de hertogin. ‘Eens zal het u vergolden worden!’
Het raam werd toegeworpen.
‘Weest dankbaar, dat ik de gendarmen niet roep,’ bromde de hardvochtige man nog. ‘Ik zou mijn huis
| |
| |
in gevaar stellen voor die dwaze brigands, dat nooit!’
De vrouwen zagen elkaâr ontmoedigd aan.
‘Naar het dorp,’ sprak de hertogin, ‘daar zijn wij misschien gelukkiger.’ En met bekneld hart gingen zij verder. Zij hadden nog geen twintig stappen gedaan of zij hoorden iemand hen achterop loopen. Het was een meisje van omtrent dertien jaar.
‘Ga niet naar het dorp!’ riep zij buiten adem, ‘het zijn allen patriotten; sla dezen weg rechts af en gij zult aan een groote woning komen, waar een braaf mensch woont. Hij zal u opnemen. Grootvader is wel hardvochtig,’ voegde zij er aarzelend, bij, ‘doch hij heeft ook zooveel van den oorlog geleden.’
De hertogin drukte in vervoering het meisje aan haar hart.
‘God zegene uw medelijden,’ zeide zij, ‘doch zijn wij er nog ver af?’
‘Neen! een kwartier misschien,’ was het antwoord, terwijl zij zich snel verwijderde.
Deze weg was nog de pijnlijkste, dien zij afgelegd hadden; het begon hevig te hagelen en te waaien, daarbij was het zoo donker, dat men geen hand voor oogen zien kon. Op eenige mijlen van daar, waar Argentin en de twee andere meisjes vluchtten, scheen de maan.
Eindelijk ontdekte het scherpe oog der hertogin een witte vorm.
‘Wij zijn er,’ zeide zij, en voegde er nog schertsend bij, dat het kwartier van het meisje wel op hare vijf minuten leek. Rosa liet zich neêrvallen, vast besloten niet verder te gaan, Marie Antoinette knielde neder en bad God, dat Hij het hart van den bewoner ten hunnen gunste zou stemmen. De deur werd geopend en een eerbiedwaardig grijs hoofd vertoonde zich.
| |
| |
‘Mijnheer,’ zei de hertogin vastberaden, ‘wij hebben het leger der Vendéers verlaten; ik heb met mijne kinderen een schuilplaats gezocht. Ons leven is in uwe handen. Geef de mijnen een onderkomen, anders blijven wij op den weg en zullen gelaten den dood afwachten.’
‘Kom binnen, kom binnen!’ fluisterde hij en toen de laatste in den gang was, sloot hij de deur.
‘De Vendéers zijn onder mijn dak steeds welkom,’ zeide hij, ‘ik zal u eten en een slaapplaats geven, maar voor niet langer dan een nacht. God is mijn getuige hoe gaarne ik u zou redden, doch bij mij zijt gij niet veilig. Ik ben verdacht.’
Hij liet hen een groote zaal binnentreden, waar een oude dame voor het vuur zat te spinnen; de hertogin smeekte haar, hen toch niet te verstooten. Zij stelde haar gerust en gaf hun eene goede kamer, eten en warme wijn; het duurde ook niet lang of zij vielen in slaap, behalve de hertogin, die haar ziek ijlend kind verplegen moest. Tegen den morgen sluimerde zij in doch werd bijna dadelijk door den gastheer gewekt, die onverhoeds binnenstormde.
‘Staat op!’ riep hij, ‘hoort gij dat bonsen niet. De Blauwen kloppen aan, volgt mij spoedig, ik zal u in veiligheid brengen.’
De slaapdronken vrouwen liepen hem verschrikt na, hij liet hen door een achterdeurtje gaan en gaf hun een zijner bedienden mede. Van dezen hoorde de hertogin, dat hun gastheer een rustend dokter was, die zijn leven toewijdde aan de redding der royalisten; voor hen had hij een kelder in een zijner velden laten graven en hier werd ook de hertogin met de haren verborgen. Zij bracht hier eenige dagen door; verschrikkelijke dagen, want zij moest haren
| |
| |
zoon in hare armen zien sterven. Elken nacht kwam de edelmoedige dokter hem zijn zorgen en kunst toewijden. Vruchteloos; Louis Stanislas blies kort daarna, in de armen zijner moeder, den laatsten adem uit. Marie Antoinette was bijna krankzinnig van droefheid, de hertogin daarentegen hoogst bedaard.
‘Was ik slechts in zijn plaats,’ zuchtte zij, toen het kleine lichaam in het veld begraven werd.
Zij wilde, wat het ook kosten mocht, vertrekken. Te vergeefs wilde de geneesheer haar terughouden. Sedert eenige dagen had hij geen bezoek van gendarmen gehad en hoopte alzoo van alle verdenking bevrijd te zijn. Op de hartelijkste wijze bood hij zijn huis de vluchtelingen aan; doch zij bleef weigeren ofschoon zij er op aandrong, dat Rosa of Marie Antoinette van het aanbod zou gebruik maken. Het jonge meisje weende bitter en zwoer liever te sterven dan hare moeder te verlaten.
Rosa vroeg of zij tot last was, zij had in die laatste treurige dagen toch zoo haar best gedaan om het lot van den kleinen jongen te verzachten. Getroffen sloot mevrouw de Villemargues beide meisjes in hare armen en beloofde, dat slechts de dood hen scheiden zou. Zij vertrokken den volgenden morgen; de goede doktersvrouw had haar zakken gevuld met levensbehoeften en de hertogin meende haar geen beter blijk van dankbaarheid te geven, dan door haar naam en titel aan de goede lieden bekend te maken. Het was een schoone heldere dag, toen zij weêr in het ruime veld kwamen; de dokter had hen alle mogelijke aanwijzingen gegeven om den weg zoo veilig mogelijk te vervolgen. Maar het waren de gevaren niet, waarover mevrouw de Villemargues zich bekommerde; zij brandde van verlangen naar hare twee kinderen
| |
| |
en wilde hen overal zoeken. Zij hadden reeds een goed eind weegs afgelegd, toen zij in de verte een stofwolk ontdekten; het waren dragonders. Aan verschuilen viel niet te denken, het land om hen heen was vlak en zonder boomen; zij zetten het dus op een loopen en het gelukte hen de lastige vervolgers te ontkomen. Eindelijk kreeg men een molen in 't gezicht; de hertogin besloot daar aan te kloppen; zij waren reeds in de nabijheid van het gebouw, toen een kinderstem plotseling riep: ‘mama, mama!’ Verrast keek dehertogin om en zag een knaapje te midden eener troep ganzen staan, hij snelde naar haar toe en kuste en omhelsde haar in de vervoering der levendigste blijdschap.
‘Clothilde, mijn lief kind! Goddank dat ik u terug heb en Pauline en Nancy en Argentin?’
‘Kom in den molen, mama, dat zijn zulke brave menschen. Maar waar is Louis?’
‘In den hemel, mijn kind. Hij is gelukkiger dan wij allen.’
Clothilde schreide hevig, terwijl de hertogin zich naar het huis spoedde, en de woonkamer binnenging. Daar zat Nancy, bezig met aardappelen te schillen. Argentin sleep een bijl met een der knechs. De aandoening van het onverwachte wederzien was nog niet voorbij, toen de bezorgde moeder reeds naar haar jongste dochtertje vroeg; Argentin gaf haar verslag over zijne handeling, doch op eens riep de molenaarsknecht:
‘De Blauwen, de Blauwen!’ IJlings zette de vrouw, des huises Rosa en Marie Antoinette aan het werk, en gebood de hertogin in haar bed te gaan liggen. De molenaar ging de dragonders (de zelfden van zoo even) te gemoet en bracht hen in de huiskamer.
| |
| |
Onverschillig zagen zij de dienstboden aan, doch hun blik vestigde zich onmiddellijk op de nieuw aangekomenen.
‘Dat zijn brigands,’ sprak de aanvoerder.
‘Het zijn twee nichtjes van mij,’ antwoordde de molenaar.
‘Neen! Zie hunne handen eens hoe wit die zijn. Het zijn brigands en zelfs aristocraten.’
‘Een aristocraat,’ riep Rosa, ‘dat zijt gij zelf eerder dan dat ik het ben. Weet burger, dat mijn naam Rosa Delys is.’
‘Neem haar gevangen, Delys is een naam der cidevants, de leliën zijn verbannen.’
Hij zag naar Nancy, die haar aardappelen van angst in stukken sneed, maar was het nu haar volledige vermomming en rood gelaat of wel een andere reden, zij wekte zijn wantrouwen niet op; Marie Antoinette daarentegen, met haar fijn bleek gelaat en zwarte krullen, verried te veel des hertogen dochter en hij beval ook haar te arresteeren. De hertogin had alles gehoord; in onbeschrijfelijke spanning stond zij aan het sleutelgat en gluurde naar binnen; toen zij de ruwe republikeinen de handen aan haar dochter zag slaan, was zij zich zelven geen meester meer en wierp zich tusschen beiden.
‘Laat af,’ riep zij ‘ik ben aristocraat en brigand. Ik alleen ben schuldig, geeft mijn dochtertje en dat meisje de vrijheid en straft mij! Eerbiedigt de jeugd en de onschuld! Zij hebben niets gedaan dan mij gevolgd.’
‘Bindt ze alle drie,’ klonk het lakonieke bevel, ‘en wat degenen betreft, die de brigands huisvesting verleend hebben, zij zullen de rechtvaardigheid der republiek ondervinden.’
‘Straft mij, zeg ik u. Doodt, martelt mij, ik zal het verduren,’ sprak de hertogin, ‘doch laat deze lie- | |
| |
den in vrede! Een oogenblik geleden slechts vluchtte ik hierheen en zij hebben geen andere schuld, dan dat zij mij opnamen.’
‘En dat is een groote misdaad. De brigands zijn buiten de wet.’
‘Omdat wij de rechtvaardige zaak van God en koning verdedigen? O, er is een geschiedenis! Laat ons gaan, mijne kinderen!’ zoo vervolgde zij, zich tot de twee meisjes wendende. ‘God wil dat wij sterven.’
Toen verzocht zij den molenaar en zijne vrouw om vergeving. ‘Maar,’ voegde zij er bij, ‘voor Gods troon gekomen, zal ik u allen indachtig zijn, en voor mijn Frankrijk bidden.’
‘Praatjes genoeg,’ zei de dragonder, ‘wij vertrekken.’
Nancy wierp een afscheidsblik, vol diepe treurigheid op haar nicht, die haar wenkte niet op te staan.
Zij waren buiten gekomen, toen Clothilde zich om den hals harer moeder wierp en zich aan haar vastklemde.
‘Is dat ook een kind van u?’ vroeg de aanvoerder scherp, ‘die heeft de jaren nog niet. Pak je biezen, wolvenjong of anders.....’
‘Ik verlaat mijn mama niet,’ sprak het kind fier.
‘En ik beveel het u!’ gebood mevrouw de Villemargues, die de bajonetten reeds op de borst der kleine gericht zag. Clothilde was gewoon te gehoorzamen; een laatste kus aan mama en zuster en het arme kind liet zich op den grond neêrvallen; daar bleef zij den treurigen stoet lang nastaren, en toen die eindelijk uit het oog verdwenen was, nam zij een moedig besluit en verwijderde zich, zoo snel als hare kleine beenen het toelieten, van den molen.
|
|