Verdwenen
(1902)– Melati van Java– Auteursrecht onbekend
[pagina 140]
| |
er brieven over zaken aan haar adres, die zij soms aan tafel ontving en dadelijk moest beantwoorden. ‘Neen,’ zeide mevrouw Vreede aan Hélene, ‘ik schrijf aan je vader dat ik nog wat hier blijf; ik kan je niet zoo alleen laten onder vreemden, want dat meisje voert met al die drukte wat in haar schild. 't Bevalt me niet, dat ze jou buiten alles houdt, en ik begrijp niet dat je er zoo lijdelijk in toestemt.’ ‘Och, ma, 't helpt mij toch niets,’ zeide Hélene onverschillig; ‘als het zoo ver komt zal ik een advocaat raadplegen; Mr. van Dongen, dunkt u niet, dat vond ik altijd zoo'n aardig mensch - weet je nog, Annie?’ ‘Ja, hij heeft zoo'n mooien krullebol en ziet er echt gedistingeerd uit.’ ‘Als 't dan maar niet te laat is! Ik zou haar rekening en verantwoording vragen, Hélene, als ik je was. Of heb je misschien liever dat ik er haar over spreek, uit jou naam?’ ‘Wanneer u er lust in heeft, ga uw gang. Ik wou dat de heele geschiedenis afgeloopen was; ik heb vreeselijke behoefte aan afleiding, want ik voel me niets wel. Ik snak er naar eens naar Den Haag te gaan.’ ‘Daar komt nu voorloopig niets van in; de zaken moeten eerst geregeld worden, en zoolang blijf je hier en ik ook. Willen de meisjes naar Den Haag, dan is 't mij goed.’ ‘Dolgraag!’ zeide Annie, ‘ik vind 't hier ontzettend saai.’ ‘Och neen, me dunkt dat de buitenlucht me goeddoet,’ meende Corrie, die haar bijzondere reden had om 't verblijf in Heidedaal aangenaam te vinden. En zoo gebeurde het, dat Annie alleen naar Den Haag ging en mevrouw Vreede besloot met Reyna over de zaken te spreken. Maar reeds bij de eerste woorden zeide juffrouw Winalda hoogst beleefd: ‘Het zijn op 't oogenblik mijn eigen zaken, die ik regel: wanneer uw dochter over de hare nadere inlichtingen hebben wil, dan raad ik haar aan zich tot den notaris te wenden.’ ‘Maar Reyna, het gaat toch niet, dat Hélene hier volstrekt niet in gekend wordt; de notaris behandelt alles met u en over haar hoofd heen. Dat past toch niet; zij is niet alleen de weduwe Winalda, maar ook voogdes van haar zoon!’ ‘Wanneer het oogenblik daartoe gekomen is, dan zal ongetwijfeld de notaris haar opening van zaken doen; hij is nu met de voorbereidende regelingen bezig.’ De rechtbank had den toezienden voogd van Anton benoemd. Deze toeziende voogd woonde echter in een ander gedeelte van het land; hij was een neef van de Winalda's, een hoogst eenvoudig man; majoor Vreede had verzocht daarvoor niet in aanmerking te komen. De toeziende voogd liet zich weinig aan de zaak gelegen liggen; de notaris deed zijn werk. Hij raadpleegde in alles juffrouw | |
[pagina 141]
| |
Winalda, die haar plan trouw bleef om haar persoonlijk vermogen op te offeren ten einde Heidedaal te redden en haar broertje niet aan armoede prijs te geven. ‘Wanneer het eenigszins kan,’ zeide zij tot den vertrouwden man, ‘laat mevrouw Winalda er niets van hooren, dat ik iets opoffer. Zij behoeft niet te weten dat vader.... slechte zaken maakte.’ ‘Maar hoe zal dat gaan?’ ‘Door eenvoudig mijn fortuin op den creditpost van den boedel te brengen.’ ‘Begrijpt u dan niet, dat het op die wijze reddeloos verloren gaat?’ ‘Daarvoor stort ik het immers ook.’ ‘En als uw broertje sterven mocht, dan is mevrouw Winalda degene, die het meest van uw afstand profiteert!’ ‘Welnu, dan heeft zij er ook recht op als erfgenaam van haar zoon.’ ‘Juffrouw Winalda, vergun mij u deze - laat het mij ronduit zeggen - Don-Quichotterie ten ernstigste af te raden. Het zal reeds zeer mooi wezen, wanneer u, om de zaak vlot te houden, ons uw geld in leen geeft, met of zonder renten, maar dan blijft u in elk geval de eerste schuldeischers van Heidedaal. Wanneer u uw mooi fortuin eenvoudig in den boedel stort, dan zijt gij het reddeloos kwijt.’ ‘Mag ik het doen?’ ‘Of u 't mag? Wel wis en zeker, 't is uw geld, u kan het door het raam gooien, u kan het aan den eersten den besten bedelaar geven, u kan het aan uw geachte stiefmoeder en haar familie cadeau geven. Zij zullen er wel rand mee weten; want u heeft er geheel de vrije beschikking over, u kan zich ruïneeren als u er lust toe voelt, ten behoeve van wie u wilt.’ ‘Dan ga ik morgen naar Amsterdam en zal zien hypotheek op mijn huizen te krijgen; wanneer ik ze nu verkocht, zou ik er opspraak mee verwekken.’ De notaris zag, dat zij onherroepelijk besloten was haar geld te geven, en liet haar begaan. Den volgenden morgen vertrok zij naar Amsterdam, tot groote verbazing van de Vreedes. ‘Wat gaat ze daar uitvoeren?’ vroeg mevrouw; ‘geloof mij, ze heeft wat in den zin. 't Kan zoo niet langer, Hélene. Laat straks inspannen en dan rijden we samen naar den notaris. Ik moet er het mijne van hebben; zij intrigeert om je te benadeelen, alle middelen zijn haar goed.’ ‘Ach ma! dat kan ik niet gelooven. Aan mij heeft zij een hekel, dat weet ik genoeg, maar op Anton is zij vreeselijk gek; zij zal het niet over 't hart kunnen krijgen hem te benadeelen.’ ‘Och, wat ben je toch een duifje zonder gal! Goed, vertrouw ze maar, laat haar alleen begaan met alles, en wanneer je later met je kind als een bedelares uit het huis kunt trekken, klaag | |
[pagina 142]
| |
dan niet je nood en denk niet dat Papa en wij ons zullen bekrimpen om jou een groote-damesleven te laten leiden.’ ‘Maar daar is immers geen sprake van, Winalda was millionair!’ ‘Heb jij die millioenen gezien? Heeft hij een testament nagelaten om jou en Anton te bevoordeelen? Je moet handelen vóór het te laat is.’ ‘Wat moet ik dan doen?’ ‘Ga je kleeden, ik zal wel laten inspannen, en dan rijden we naar den notaris en ik doe daar 't woord. Ik weet genoeg wat zaken zijn.’ Haar heele leven was niets anders geweest dan een rustelooze strijd tegen schuldeischers, die kalm moesten gehouden worden, en waarvan zij de makste steeds had te sussen ten behoeve van de meer luidruchtige. Wat beteekende nu dat spreken met den notaris, die den rijken boedel van haar schoonzoon had te regelen? Het was een genot eindelijk eens met een man van zaken te kunnen spreken, staande op den vasten grond van bezit, gewoon als zij was te balanceeren op het glibberig terrein van schuld. Hélene had echter weinig lust in den tocht; zij had een mooien duitschen roman, het nieuwste werk van Heimburg, onder handen, en zij stelde zich voor dien zeer gezellig te lezen, uitgestrekt op haar causeuse; want nog altijd onder het goede en eerbiedwaardige voorwendsel van haar verdriet, genoot zij ten volle van haar vrijheid tot nietsdoen. Zuchtend trok zij dus haar rouwkleeren aan en klaagde over den zwaren gang, waartoe Ma haar noodzaakte en dien zij toch zoo gaarne had achterwege gelaten. Beide dames stapten in de coupé en reden weg. De notaris ontving ze beleefd en vroeg Hélene of zij al bekomen was van den zwaren slag, waarop zij al zuchtend antwoordde, dat het een weinig schikte. Mevrouw Vreede merkte op, dat het wel tot de uitzonderingen behoorde van een huwelijk te hooren met zooveel verschil van leeftijd als dat van haar dochter, dat toch zoo innig gelukkig was geweest. ‘Dat is zeker!’ zeide de notaris en Hélene veegde onder den sluier met haar zakdoek aan de oogen. De notaris nam een vouwbeen in de hand en liet dat door de vingers glijden, terwijl hij de dames doordringend en afwachtend aanzag. Mevrouw Vreede merkte, dat Hélene zweeg, en besloot dus het woord te nemen. ‘Ja, 't is en blijft een vreeselijke slag voor mijne dochter,’ zoo begon zij, ‘want ze is nog zoo jong en onervaren, en dan feitelijk aan het hoofd te staan van zulk een kolossale inrichting als Heidedaal, dat is een zware taak.’ Hélene begon te snikken. | |
[pagina 143]
| |
‘En dan is het niet alleen voor haar belangen, dat zij moet opkomen, maar ook voor die van haar zoon.’ ‘Ja, dat is zeker!’ Hélene keek hem door haar tranen en door haar krippen sluier aan met een uitdrukking alsof zij zeggen wilde: ‘Ja, zoo'n gewichtig persoon ben ik nu!’ Mevrouw Vreede ging weer voort: ‘En zij staat er alleen voor, zoo geheel onvoorbereid. Haar overleden man was altijd vol zorg voor haar, zoo vol zorg... zij hoefde niets te zorgen, aan niets te denken. Hij was haar man en vader tegelijk. Dat was nu wel allerliefst van hem en zij kon er hem nooit genoeg dankbaar voor wezen, maar aan den anderen kant heeft deze handelwijze ook zeer betreurenswaardige gevolgen gehad.’ Hélene sloeg haar sluier op en zuchtte diep, alsof zij geen tranen meer had; zij plooide haar mondje zoo klein als een kers, en wie maar eenig verstand had van gelaatkunde, moest daarop kunnen lezen: ‘Wat is 't lot onrechtvaardig, juist mij zoo wreed te behandelen.’ ‘Mijn arme dochter is nu op de hoogte van niets, zij weet op geen ton na hoe rijk zij is.’ Bijna onmerkbaar vertrokken zich de mondhoeken van den notaris. ‘En dan wanneer zij alleen met u te doen had, u, den goeden vriend van haar man, u, die zijn volle vertrouwen bezat, dan nog zou ik haar toestand niet zoo beklagenswaardig vinden als hij nu is, maar... nu moet ik u over een zeer teedere quaestie spreken.’ Zij liet haar stem overgaan in een bijna toonloos fluisteren, boog het lichaam voorover, keek schuin naar de deur, waarachter de klerken zaten, en maakte toen van haar hand een schut tegen haar mond. Na deze voorzorgsmaatregelen genomen te hebben ging zij eerst voort: ‘U begrijpt, dat ik u spreken wil over Winalda's dochter uit het eerste huwelijk; u weet, een stiefkind is altijd de natuurlijke vijand van zijn tweede moeder!’ ‘Zoo mevrouw?’ vroeg de notaris met grooten ernst, als hoorde hij een fonkelnieuw nieuwtje. ‘Ik vrees dat Reyna niet te vertrouwen is. Zeker, 't was hard voor haar dat de oude heer hertrouwde, en ik zou er heel goed in hebben kunnen komen als zij zich hevig er tegen verzet had zoolang 't nog een plan was, maar toen heeft Reyna het zeer kalm opgenomen, niet waar, Hélene?’ ‘Vreeselijk kalm!’ ‘En nu kan ik ook niet zeggen, dat zij haar ooit een stroobreed in den weg heeft gelegd.’ ‘Neen, dat nu niet, maar...’ ‘Maar zij heeft zich altijd op een afstand gehouden van Hélene, | |
[pagina 144]
| |
hoewel zij vroeger innige vriendinnen waren, zoo iets alsof zij koningin en mijn Hélene haar hofdame was, of neen, een hofdame niet juist, maar enfin... wat anders, u begrijpt me, als een indringster, die zij dulden moest ten wille van papa.’ ‘Mevrouw, om u de waarheid te zeggen begrijp ik niet, wat ik te maken heb met deze familieaangelegenheden.’ ‘Ik wilde u een juist begrip geven van den toestand mijner dochter, dan kun u met kennis van zaken oordeelen. De verhouding tusschen beiden was op 't oog goed, zeer goed zelfs, maar wie beter toekeek, die merkte wel dat er bij Reyna een wrok zat, en zij nooit haar vriendin vergeven kon, dat deze haar vaders liefde en hand had gewonnen.’ Hélene wist niet juist wat zij doen moest en begon dus maar opnieuw te snikken. 't Trof haar hart niet, te zien hoe innig gelukkig zijn jonge vrouw haar ouden vader maakte. Die goede man had met zijn eerste ook zooveel pleizier niet gehad. Zij was altijd ziekelijk, lastig, knorrig; ook Reyna is erg afgetrokken, en mijn Hélene was dus de zonnestraal van het huis.’ De notaris draaide zich om in zijn stoel, legde het vouwbeen neer, streek eens met de handen over elkander en vroeg zich voor den tienden keer tenminste af, waartoe het bezoek van moeder en dochter moest leiden. ‘En toen volgde de geboorte van dat engelachtige kind, een allertreurigste gebeurtenis voor Reyna; wat zou natuurlijker wezen dan dat zij er wanhopend over was. En wat doet zij? Zij poseert voor zijn moeder, zij dorloteert de kleine letterlijk, zij vervreemdt hem van zijn eigen mamaatje!’ Hélene was met haar gedachten ergens anders en vergat er geheel en al door een toepasselijk gezicht te trekken, dat nu toch bijzonder op zijn plaats zou zijn geweest. ‘Nu begrijpt u toch, dat men zich zoo niet aanstelt zonder een bijzondere bedoeling, en dat maakt ons, om u de waarheid te zeggen, bang.’ ‘Waarvoor?’ ‘Wel dat... wel dat... dat Reyna iets tegen ons voorheeft. Zij is zoo gesloten, zoo geheimzinnig, daar heeft u geen idee van. Nu is zij naar Amsterdam, en de hemel mag weten wat zij daar uitvoert.’ ‘En het doel uwer wenschen is, mevrouw?’ Hij keerde zich nu geheel om en keek Hélene strak aan; deze wierp een hulpeloozen blik op haar moeder, die zich haastte te antwoorden: ‘Doodeenvoudig haar belangen en die van haar kind aan uw zorg te bevelen, opdat niemand hun nadeel toebrengen kan!’ ‘Mevrouw,’ antwoordde de notaris droog en altijd tot Hélene gericht, ‘de wet moet hier slechts beslissen. Alles gaat langs wettelijken weg. Wij zijn met de boedelbeschrijving bezig; | |
[pagina 145]
| |
zoodra deze afgeloopen is, zal zij in den familieraad worden voorgelezen.’ ‘En kan er nu... niets... niets verduisterd worden?’ ‘Door wie, mevrouw?’ vroeg de notaris streng. ‘Maar kunnen wij nog niets weten van den waren stand van zaken?’ vroeg mevrouw uit het veld geslagen, om toch iets te zeggen. ‘Die moet nog eerst opgemaakt worden. U is bij de taxatie tegenwoordig geweest en kan dus weten wat er was en niet was.’ ‘U weet er toch zeker meer van!’ ‘De balans zal 't uitwijzen.’ ‘Och mijnheer, wat is u geheimzinnig. Kan u ons nu op een kleinigheid na niet zeggen hoeveel mijn dochter jaarlijks te verteren heeft?’ ‘Dat moet nog berekend worden.’ ‘Tegen Reyna is u zoo geheimzinnig niet,’ viel Hélene, haar rol vergetende, plotseling bits uit; ‘wanneer zij uren lang met u confereert, zegt u haar toch zeker meer dan mij. ‘U vergeet, dat juffrouw Winalda ook haar eigen zaken heeft; zij bezit een vermogen van moeders zijde.’ ‘O ja, haar moeder heeft altijd geweigerd haar geld in Heidedaal te storten. Daar had mijn arme schoonzoon leed genoeg van. Neen, zulk verdriet had mijn beste Hélene hem nooit aangedaan. Haar stelregel was steeds - niet waar, lieveling? -: alles moet tusschen man en vrouw gemeen zijn.’ De notaris knikte veelbeteekenend met het hoofd. ‘Natuurlijk, zij had er niets tegen buiten gemeenschap van goederen te trouwen, maar Winalda heeft het zeker met een testament goedgemaakt. Omdat Hélene arm was, is zij niets minder dan elke andere vrouw en had evengoed het recht goed behandeld te worden tijdens haar huwelijk. Wat zegt u?’ ‘O stellig!’ ‘Maar u begrijpt me nu toch, en ik kan dus in vol vertrouwen de belangen van mijn dochter aan u overlaten?’ ‘Mevrouw! Ik geloof dat de reputatie van mijn kantoor een genoegzaam solide waarborg voor u zal wezen, om mij niet te verdenken van oneerlijkheid.’ ‘O, mais ce n'est pas ea! Och neen, mijnheer, dat is buiten quaestie, maar we begrepen dat het goed voor u zou wezen in alle opzichten goed ingelicht te zijn, om niet door den schijn bedrogen te worden.’ De notaris liet de dames uit, en alléén tegenover haar moeder in de coupé brak Hélene los: ‘Dat is nu juist iets voor u, zoo'n tocht! We maken ons belachelijk, en wat geeft het? Die man lacht ons uit, meer niet!’ ‘Stil kind, stil! echauffeer je niet zoo; 't is goed dat hij nu gewaarschuwd is. Un homme averti en vaut deux. Zulke menschen hebben verbazend veel menschenkennis, maar men moet | |
[pagina 146]
| |
hen een beetje op het spoor helpen. Nu kan hij Reyna in de kaarten zien, hoe handig ze die ook verbergt.’ ‘Och wat! Zij draait ze allen om den vinger. Ik begrijp niet wat ze aan haar zien met haar grijze pruik.’ Eenige dagen later kwam Reyna nog even aanrijden bij den notaris om hem het ontvangen geld te brengen; zij zag er vroolijk en opgewekt uit en hij verhaalde haar niets van het bezoek der dames. ‘'t Is een genot haar te spreken,’ dacht hij na haar vertrek, ‘zoo natuurlijk, zooveel zaakkennis, zoo weinig eigenbelang, en die anderen... och... och... och!’ |
|