| |
| |
| |
Zevende gedeelte.
Het eerherstel.
I.
Maar Gods rechtvaardigheid sliep niet.
‘De Engelschen zullen uit Frankrijk geworpen worden,’ had Jeanne voorspeld.
En die voorspelling werd vervuld.
Vijf jaren na haar dood verloren de Engelschen Parijs en de Hertog van Orleans keerde in 1440 uit de verbanning terug; de koning had stuk voor stuk het erfdeel zijner voorvaderen terug gewonnen en toen hij in het rustige bezit van zijn koninkrijk was geraakt, herleefde de herinnering aan zijn redster in zijn geeest.
Een zijner eerste werken, nadat hij in het bezit kwam van Parijs, was den trotsch der Universiteit een gevoeligen slag toe te brengen.
Hij ontnam haar vele van de voorrechten, waarvan zij zulk een schandelijk misbruik had gemaakt en die haar zoo dikwijls tot openlijk verzet tegen den Paus hadden aangezet; vele van de rechters, die Jeanne hadden veroordeeld, werden later te Bazel in den ban gedaan.
Zelfs Cauchon behoorende onder dit getal; merkwaardig is het ook hoe velen der beulen van Jeanne een noodlottigen dood stierven en hoe zelfs op het nageslacht van allen, die rechtstreeks haar dood veroorzaakten of zelfs toelieten, een vloek scheen te rusten. Cauchon stierf plotseling onder de handen van zijn barbier; Jean le Maistre, verdween zonder dat men weet wat er van hem werd, Loyseleur stierf plotseling in Bazel. Nicolaas Midi, die gepreekt had vóór de terechtstelling, werd door melaatschheid aangetast; Bedford overleed van schaamte en ver- | |
| |
driet in hetzelfde kasteel van Orleans, waarin Jeanne had gevangen gezeten.
Nog geen eeuw later waren ook de geslachten der drie strijdvoerende vorsten uitgestorven.
Koning Hendrik VI werd door het zwaard gedood. In zijn naam, hoewel hij pas elf jaren oud was, was de Maagd van Orleans verbrand; het leven van dezen goeden, maar al te zwakken koning was slechts een lang martelaarschap; hij werd vermoord in de gevangenis, nadat zijn veelbelovende eenige zoon, een knaap nog haast, onder zijn oogen was gevallen, zoodat in hem het heldengeslacht van Hendrik V reeds eindigde.
Zijn bloedverwanten verrieden en vermoordden elkander in den wreeden oorlog der Twee Rozen, waarvan de gruwelen, door Shakespeare in zijn beroemde historische drama's vereeuwigd, ons nog doen huiveren.
Jeanne, de onschuld zelf, was op bevel der Engelsche prinsen van den bloede vermoord; een hunner nakomelingen Richard III deed de onschuldige kinderen van zijn broeder koning Eduard in den slaap dooden.
Het machtige huis van Bourgondië, dat Jeanne aan de Engelschen had verkocht, neigde ook ten val; de zoon van Philip, Karel de Stoute, sneuvelde, slechts een dochter nalatend, Maria van Bourgondië, die den scepter haars vaders als huwelijksgift bracht aan den Oostenrijkschen keizerszoon Maximiliaan, waardoor het eens zoo uitgebreide rijk wegsmolt in de Oostenrijksche monarchie.
Koning Karel VII, die geen hand uitstak om zijn redster te verdedigen, in plaats van aan het hoofd zijner dapperen uit te trekken om Rouaan te belegeren en Jeanne's vrijheid te eischen, beleefde een droevigen ouderdom; zijn zoon de Dauphin, later Lodewijk XI, stond tegen hem op en verbitterde zijn laatste levensjaren.
Reeds in zijn kleinzoon Karel VIII, die kinderloos bleef, stierf het geslacht van Karel VII uit.
Het volk wachtte echter niet het officieel eerherstel af van zijn heldin, om Jeanne vrij te spreken en te verheerlijken.
| |
| |
Hoe men ook trachtte haar naam te schandvlekken, het volk, waarmede Jeanne zooveel medelijden had gehad, welks kind zij was, daar zij uit zijn midden was voortgekomen, wilde in haar geen toovenares en kettersche zien, maar vereerde haar als een Heilige.
Zelfs toen in 1436 een vrouw misbruik maakte van die algemeene vereering en zich uitgaf voor Jeanne d'Arc werd zij algemeen geloofd en met eerbewijzingen overladen.
Deze avonturierster, die van de lichtgeloovigheid der menigte gebruik maakte, geleek uiterlijk een weinig op Jeanne en zij liet zich in Lotharingen, Jeanne's geboorteland, als de Maagd van Orleans erkennen.
Zij beweerde niet verbrand, maar uit de vlammen gered te zijn; zelfs twee broeders van Jeanne lieten zich door haar bedriegen; ter goeder of ter kwader trouw beweerden zij in haar hun zuster te herkennen.
De valsche Jeanne deed groote reizen, zij kwam zelfs in Keulen en maakte in Luxemburg kennis met zekeren Heer Robert des Armoises, met wien ze in het huwelijk trad.
Zij droeg den adellijken titel door Karel VII aan Jeanne en haar familiebetrekkingen geschonken.
In een koopcontract noemt zij zich Du Lis.
‘Jeanne du Lis, Maagd van Frankrijk, vrouwe van Tichemont, echtgenoot van ridder Robert des Armoises.’
Met ongeloofelijke brutaliteit liet de vrouwe van Tichemont munten slaan met de beeltenis van Jeanne d'Arc.
De Lotharingsche heeren overlaadden haar met geschenken, die vooral in paarden en wapenen bestonden en die zij zich genadig verwaardigde aan te nemen. Zelfs de inwoners van Orleans lieten zich door haar zand in de oogen strooien.
Zij zonden der vrouwe des Armoises een nederig smeekschrift, om haar te verzoeken hun stad, die haar redding aan haar dankte, met een bezoek te vereeren.
Zelfs gaf de stad geld aan een harer broeders om hem in staat te stellen haar in Luxemburg te bezoeken.
Dit alles vind men nog in de registers van Orleans vermeld.
| |
| |
De bedriegster beloofde aan het verlangen van haar goede stad Orleans te voldoen, maar eerst had zij nog andere reizen te maken.
Zij zwierf door Italië van stad tot stad en liet zich de hulde welgevallen voor de ware Jeanne d'Arc bestemd.
Zij zond gezanten af naar den koning van Castilie, nam deel aan den oorlog van Poitou en trok in 1439 in zegepraal Orléans binnen.
De bewoners haalden haar met zeer veel eerbewijzen in en schonken haar een som van 200 pond, uit dankbaarheid voor de hun bewezen weldaden.
Eindelijk kwam de rol door Jeanne des Armoises gespeeld ook den koning ter oore, die den wensch te kennen gaf een onderhoud met haar te hebben.
De avonturierster had de vermetelheid zich aan deze ontmoeting te wagen.
De koning echter zag onmiddellijk welk een verschil er bestond tusschen haar en de reine maagd, die hem eens in het donkerste oogenblik zijns levens in Chinon verschenen was en uit naam van God zoo plechtig de overwinning had beloofd, hem tevens zijn geheimste gedachten openbarend.
Hij bracht haar zoo in verlegenheid, dat zij zich voor hem op de knieën wierp en haar bedrog bekende.
De koning liet haar ongehinderd gaan en zij vertoonde zich nu in Parijs, maar zonder het brutale zelfvertrouwen dat haar verklaringen zoo geloofwaardig had gemaakt.
De Universiteit en het Parlement daagden haar nu uit in hun tegenwoordigheid te verschijnen en overtuigde haar weldra van leugen en bedrog.
In het openbaar beschuldigde zij zich van al de misdrijven door haar verricht en, zeggen de kroniekschrijvers, sprak nog eens zooveel kwaad van zichzelf dan men van haar had gezegd.
Na deze strafoefening verdween de vrouwe van Tichemont voor goed van het tooneel; men hoorde niet meer van haar spreken.
| |
| |
| |
II.
Intusschen naderde het uur van het eerherstel.
De profetieën werden langzamerhand de een na de andere vervuld, de Engelschen waren uit Frankrijk verdreven.
Na Jeanne's dood scheen het eerst dat de gunst der wapenen zich weer tot hen keerde; de voornaamste krijgsoversten Barbazon, Réné de Bar, Potin de Xaintrailles, Lahire zelfs waren verslagen en gevangen genomen; verscheidene steden keerden in de macht des vijands terug, maar spoedig herwonnen de Franschen het verlorene. Om hun getaand prestige eenigszins te verhoogen, lieten de Engelschen den kleinen koning Hendrik VI, de ledepop in handen zijner machtige eerzuchtige ooms met groote plechtigheid in Parijs kronen met de dubbele kroon van Engeland en Frankrijk.
Maar deze plechtigheid had een geheel tegenovergestelde uitwerking en ontstemde vele gemoederen. Normandië stond tegen de heerschappij der Engelschen op en ook Bourgondië verdroeg ongeduldig het juk. Bovendien waren de familiebanden tusschen den Hertog van Bourgondië en den regent Belford verbroken door den dood van diens gemalin, een zuster van Philips den Goede.
In 1435 begon Philips maatregelen te treffen tot verzoening met den Franschen koning; toen hij Parijs bezocht smeekten hem de Parijzenaars en zelfs de Universiteit den vrede met hem te sluiten.
Belford was de eenige hinderpaal, maar hij stierf den 14den September en reeds den 21sten werd te Atrecht de vrede geteekend tusschen den hertog van Bourgondië en den koning van Frankrijk.
De Engelschen, die nog steeds weigerden zich met Frankrijk te verzoenen en de onzijdigheid van Bourgondië te erkennen, werden door beide volken tegelijk aangevallen en den 13en April 1436 deden Dunois, Richemont en l'Isle Adam hun plechtigen intocht binnen Parijs.
Jeanne's woord had zich bewaarheid.
‘Vóór dat zeven jaar voorbij zijn,’ had zij gezegd, ‘zullen de Engelschen een grooter pand verliezen dan Orleans.
| |
| |
Nadat zij Parijs hadden verloren, volgden de andere steden binnen korter of langer tijdsverloop.
In 1449 werd Rouaan, en kort daarna geheel Normandië door de Franschen herwonnen; in 1452 en 1453 volgden Bordeaux en Guyenne; Calais alleen bleef nog een eeuw lang in hun bezit.
Niemand dan Jeanne was de eerste aanleiding geweest tot deze verdrijving; de anderen voltooiden slechts, wat zij begon; de gebeurtenissen gaven haar op schitterende wijze gelijk en bevestigden haar verklaring, dat haar zending van God was. Hij had haar geroepen, de eenvoudige herderin, om Zijn oogmerken te vervullen; en men had haar schandelijk laten sterven, in het uur des gevaars zonder verdediging gelaten.
Karel triomfeerde en de assche van haar, die hen uit de diepste ellende redde, die hem kroon en koninkrijk teruggaf was in den wind verstrooid, haar naam aan schande en eerloosheid prijs gegeven.
Zijn geweten was niet gerust meer en slechts zijn overgroote besluiteloosheid belette hem zonder dringenden dwang van buiten een begin te maken met haar eerherstel.
Maar de stemmen, die luide riepen om Jeanne voldoening te geven, deden zich steeds duidelijker hooren; haar persoon, verheerlijkt in de verbeelding des volks, bleef immers nog besmeurd door de schande harer veroordeeling, een schande die ook nog steeds op haar familie drukte.
Toen Karel VII zijn plechtigen intocht binnen Rouaan deed, sidderde hij blijkbaar, toen hij over de markt reed, waar zijn ridderlijke beschermster een schandelijken dood was gestorven en beval nog dienzelfden dag, dat men het proces zou herzien.
Dit gebeurde in 1450.
Aan Guillaume Boulée, een der voornaamste leden der Universiteit van Parijs en van den raad des konings, werd opgedragen alle stukken en documenten, op het proces betrekking hebbende, te verzamelen en daarover aan den raad des konings een rapport in te dienen.
Maar het proces was in den naam der Kerk gevoerd, aan de Kerk was het ook het te vernietigen.
Toen dus- de legaat van den Heiligen Stoel, de kardinaal d'Es- | |
| |
touteville, aartsbisschop van Rouaan in Frankrijk kwam, verzocht de koning hem een onderzoek in te stellen aangaande dit proces dat vroeger in zijn diocees had plaats gehad.
De kardinaal, bijgestaan door een der beide inquisiteurs van Frankrijk, Jean Brehal, opende de instructie en toen hij genoodzaakt was te vertrekken, gaf hij zijn volmacht over aan den thesaurier der kathedraal Philippe de la Rose en deze begon op nieuw het onderzoek op uitgebreider schaal (1452).
Intusschen ontstonden er nieuwe moeilijkheden.
De kardinaal was door den Paus als legaat gezonden, om de koningen van Engeland en Frankrijk te verzoenen en hen aan te zetten gezamenlijk tegen de Turken een kruistocht te ondernemen, om het door hen bedreigde Europa tegen hun aanvallen te verdedigen.
Het zou dus een groote onvoorzichtigheid zijn, om juist op dit oogenblik de Engelschen te ontstemmen door de herziening van het onrechtvaardige proces der Maagd van Orleans, aan wie zij hoofdzakelijk hun verdrijving uit Frankrijk te wijten hadden.
Men kon bovendien de sluiers, die deze treurige zaak bedekten, niet opheffen, zonder terzelfdertijd alle onrechtvaardigheden en misdadige kunstgrepen te onthullen van hen, die het proces gegevoerd hadden.
Het onderzoek werd dus gestaakt en het scheen dat de herziening niet zou plaats hebben, toen onverwacht het verzoek om vernietiging van het geding te verkrijgen van een anderen kant kwam.
Zooals wij zeiden, drukte de schande van Jeanne's veroordeeling als kettersche, heks, scheurmaakster, afvallige, duivelbandster enz. nog steeds op haar naam niet alleen, maar ook op dien harer familie. Van al haar leden waren nog slechts de moeder en twee broeders in het leven.
Jacques d'Arc, die zijn dochter bij de kroning in Rheims het laatst gezien had, in haar grootste glorie, kon de smart niet overleven van haar wreeden dood en stierf nog in hetzelfde jaar als zij.
Ook haar oudste broeder was overleden, Isabella Romee echter,
| |
| |
hoewel gebroken door ouderdom en verdriet, bijgestaan door haar zonen, rustte niet vóór dat de goede naam van haar dochter in eer was hersteld.
Zij wendde zich met hen tot den Paus om van hem de herziening van het proces te Rouaan te vragen.
‘ Jeanne d'Arc,’ zoo verzochtten zij, ‘zuster van Pierre en Jean, dochter van Isabella, de moeder van alle drie, heeft zoolang zij leefde elke ketterij verafschuwd; zij heeft nooit iets geloofd of uitgesproken, wat er naar zweemde, of hetgeen in strijd was met het Katholieke geloof en de overleveringen der Roomsche Kerk. Echter heeft zekere Guillaume d'Estivet of een ander, toen promotor van het Bisschoppelijk hof van Beauvais, zooals men denkt niet zonder reden door de vijanden van Jeanne omgekocht, een valsch rapport ingeleverd aan Petrus, bisschop van Beauvais, zaliger gedachtenis en aan Jean le Maître, professor van de orde der Predikheeren, zich als afgevaardigde uitgevende om de ketterij te vervolgen in deze streken.’
Na alle onrechtvaardigheden tegen Jeanne bedreven, opgesomd te hebben, gaan zij voort:
‘Om deze redenen smeeken de broeders, de moeder en de bloedverwanten hierboven vermeld, verlangend hun eer en die van Jeanne te herstellen, en de smet van eerloosheid onrechtvaardig op hun naam drukkend te doen verwijderen, nederig onzen Heer Paus, mannen in hun streken gekozen te willen belasten, de redenen tot nietigverklaring van dit proces te onderzoeken en Jeanne te rechtvaardigen van de misdaden haar valschelijk aangewreven, aan hun onderzoekingen de door de rechtvaardigheid verlangde beslissing te geven en hun zelf toe te staan de vernietiging der zaak en hun rechtvaardiging te bepleiten, zonder dat men hun door het gevallen vonnis zal kunnen weerhouden.’
Calixtus III, den 8en April 1455 tot Paus gekozen, hoorde genadig het smeekschrift van Jeanne's familie aan en richtte tot den aartsbisschop van Rheims en de bisschoppen van Parijs en Coutance een decreet, waarin onder anderen het volgende werd gezegd;
| |
| |
‘Deze smeekingen gunstig aanhoorende, bevelen wij uw Broederschap, door dit Apostolisch schrijven, dat gij, of twee of een uwer, na u een inquisiteur afgevaardigde voor het koninkrijk Frankrijk te hebben toegevoegd en den tegenwoordigen vice-inquisiteur van het diocees Beauvais en den tegenwoordigen promotor der rechtszaken in dit diocees te hebben gedaagd met al degenen, die er toe geroepen zijn, na van beide kanten alles gehoord te hebben wat over deze zaak verklaard wordt, gij in hoogste instantie een rechtvaardig vonnis velt, en uw beslissing door middel van geestelijke censuren doet kennen.’
| |
III.
Dit pauselijk bevelschrift was gericht aan den Aartsbisschop van Rheims, thans Johannes Juvenalis des Ursins, een zeer geleerd, hoogst achtenswaardig en rechtvaardig man.
Hij was Cauchon opgevolgd in Beauvais en wist dus door eigen ondervinding op welke wijze zijn onwaardige voorganger dit diocees had bestuurd.
Na eerst bisschop van Laon geweest te zijn, werd hij aartsbisschop van Rheims, welks kathedraal hij voltooide. De Paus stelde hem den bisschop van Parijs ter zijde, Guilaume Chartier, een der geleerdste prelaten van zijn tijd en bovendien een zachtzinnig, weldadig man.
De bisschop van Coutance, algemeen bekend om zijn hoogen ernst, godsvrucht en geleerdheid, was de derde rechter.
Zij kozen om hun ter zijde te staan in dit belangrijke proces den inquisiteur Jean Breal, die reeds sedert vele jaren het eerherstel der Maagd van Orleans door woord en daad met ijver had voorbereid. Alle vier mannen dus uitstekend van gedrag, wijsheid en rechtzinnigheid.
Den 7en November 1455 vergaderden de afgevaardigden van den Heiligen Stoel in de Notre Dame van Parijs. Een ontzaglijke menigte vulde het gebouw en allen hadden het oog gevestigd op het indrukwekkend tooneel, dat daar plaats had.
| |
| |
Isabella Romée, de door smart en jaren gebogen moeder van Jeanne d'Arc, ondersteund door haar beide zonen, wierp zich voor de voeten der mannen, door den Paus belast opnieuw recht te spreken over haar dochter.
Haar verzoek werd voorgelezen en toen smeekte zij hun luid weenend, zoo spoedig mogelijk hun door den Paus opgedragen zending te vervullen en recht te doen wedervaren aan haar en haar gezin.
Vele god- en rechtsgeleerden, die haar vergezelden, verhieven de stem ten gunste van Jeanne, prezen haar onschuld en klaagden over de onrechtvaardigheden en wreedheden, waarvan zij het offer was geweest.
Het volk schreide en zuchtte met de bedroefde moeder en drong aan op eerherstel en herziening van het proces.
De rechters, bevreesd dat deze algemeene ontroering op hun besluit van invloed kon zijn, stonden op en trokken zich terug in de sacristie, waarheen Isabella hen volgde.
Daar sprak de de aartsbisschop van Rheims haar ernstig maar vriendelijk toe.
‘Het is onmogelijk U voldoening te geven ten koste der gerechtigheid.
De zaak, die gij wilt ondernemen, is vol moeilijkheden, langdurig en gevaarlijk.
Als uw stappen een bevestiging uitlokken van het vonnis der rechters van Rouaan, zou uw ongeluk daardoor aanmerkelijk vergroot worden.
De rechters, die het eerste vonnis uitspraken, waren mannen van hooge waardigheid; men moet hen niet lichtvaardig van dwaling en onrechtvaardigheid beschuldigen.
Het is de gewoonte der veroordeelden hun rechters te beschuldigen en hen onrechtvaardig te noemen; toch zijn wij niet voornemens de zending ons door den Opperpriester toevertrouwd te weigeren.
Wij ontvangen haar integendeel met groote eerbied en hetgeen ik u zeg, dient alleen om u te waarschuwen u niet op een weg te brengen, die na groote moeilijkheden u slechts een overmaat van smart zou kunnen opleveren.
| |
| |
Neem dus goeden raad aan en omring u van de mannen der wet noodig om u bij te staan in zulk een kiesche, moeilijke zaak.’
‘Wij zijn zeker van Jeanne's onschuld,’ antwoordden de moeder en haar zonen, ‘wij vragen niets dan de onschuldigverklaring van Jeanne en niemands veroordeeling.’
‘Welnu dan,’ zeide de Aartsbisschop, de zitting opheffend, ‘wij dagen u den 17en November in de groote zaal van het bisschoppelijk paleis om, indien gij in uw voornemen volhardt, de Apostolische brieven te ontvangen en het proces te beginnen.’
Op deze plaats en op dien dag begon officieel het proces. De advocaat der eischende partij, meester Mougin, begon te pleiten, hetgeen tegenstand verwekte, omdat de andere partij nog niet verschenen was; maar de vergadering koos de partij van den advocaat en hem werd toegestaan een eerste pleitrede te houden onder voorwaarde, dat hij het kort zou maken.
Toen hij geëindigd had, besloten de rechters, dat het proces plaats zou hebben in Rouaan en dat de getuigen in die stad zouden opkomen.
Isabella Romée liet zich wegens haar hoogen ouderdom verontschuldigen, en ook haar zonen deden zich vertegenwoordigen, een maatregel, die zeer gewenscht werd om ieder het voorwendsel te ontnemen als zou het gerechtshof zich laten beïnvloeden door de tranen en smeekbeden der klagers.
De procureurs der eischers formuleerden in honderd en een beweringen, de redenen, welke zij aanvoerden om de nietigheid te bewijzen van het proces, en welke zij verzochten te mogen staven door het groote onderzoek, dat zij wenschten in te stellen.
Den 17en Februari 1456 kwam de procureur, die den gewezen bisschop van Beauvais voorstelde, aan het woord en de prior der Dominicanen van Evreux: daarop begon het onderzoek.
Het licht schitterde eindelijk in vollen glans over Jeanne en haar rechters. Van alle kanten verhieven zich stemmen om getuigenis af te leggen over de Maagd van Orleans. De ouden van dagen uit haar land, de gezellen van haar kindsheid, haar wapenbroeders uit den strijd Dunois, d'Alençon, Raoul de Gaucourt, Louis de Contis haar page, d'Aulon haar schildknaap, Pasquerel
| |
| |
haar biechtvader en zij, die haar hadden bijgestaan in de gevangenis en op den brandstapel, Isambard de la Pierre, Martin Ladvenu, de officieren en rechters, de griffier Manchon, de deurwaarder Maissieu, kwamen allen voor haar getuigen.
En zij allen verklaarden, dat Jeanne d'Arc een maagd was geweest van vlekkeloos levensgedrag, van vast geloof en innige vroomheid, door tooverij noch ketterij besmet, ter goeder trouw meenend, dat zij door den hemel belast was de Engelschen te beoorlogen, Orleans te bevrijden en den koning te doen kronen.
Ook de wijze waarop het eerste proces gevoerd was, kwam hier in het volle licht: het gebrek aan vrijheid en onpartijdigheid bij de leden der rechtbank, het gemis aan waarborgen voor de beschuldigde en het voorbedachte plan misbruik te maken van haar onwetendheid en haar overtuiging, om haar te bedriegen en in haar eigen woorden te verstrikken.
Deze beide documenten, het proces van Rouaan en het proces van eerherstel vullen elkander aan; uit beide echter blijken de engelachtige reinheid en oprechte waarheidsliefde van Jeanne, haar standvastigheid tegenover de rechters en haar vastberadenheid in de gevangenis, haar onwankelbare trouw aan de eens gegeven verklaringen, die haar slechts eens verliet, toen zij voor den duivelachtigen list harer rechters bezweek en in een herroeping toestemde, waarvan zij den inhoud niet eens kende, een zwakheid, weldra door haar overwonnen en spoedig daarna geboet door een dood vol moed en heilige overgeving aan Gods wil.
De zittingen van het proces schenen geen einde te nemen, eindelijk werd den 7en Juli 1456 in de groote zaal van het Aartsbisschoppelijk paleis van Rouaan de uitspraak gedaan in den naam der Heilige en Ondeelbare Drieëenheid, Vader, Zoon en Heiligen Geest.
De rechters, door den Paus in het bijzonder gemachtigd, vatten in lange en door onweerlegbare bewijsstukken gestaafde artikelen hun oordeel samen, dat zij aldus uitspraken:
‘In de eerste plaats zeggen wij en verklaren wij, daar de rechtvaardigheid het eischt, dat de artikelen beginnende met deze woorden: ‘Zekere vrouw,’ opgenomen in het zoogenaamde proces
| |
| |
en in het vonnis uitgesproken tegen genoemde overledene, geweest zijn, zijn en blijven een bedorven, bedriegelijk, lasterlijk, leugenachtig en onrechtvaardig uittreksel van het zoogenaamde proces en de bekentenissen der bovengenoemde overledene;
dat de waarheid achtergehouden en de leugen in zekere hoofdpunten is toegelaten, waardoor de geest van hen, die hierin hebben beraadslaagd en wier raad is ingeroepen om een tegenovergegestelde meening uit te spreken, op het dwaalspoor kon gebracht worden;
dat men onwettig vele verzwarende omstandigheden in dit proces heeft gevoegd, niet vervat in genoemde verhooren en bekentenissen;
dat men er vele gunstige omstandigheden in heeft verzwegen, die de beschuldigde konden rechtvaardigen en dat men den vorm der uitdrukkingen heeft verwrongen, waardoor de inhoud zelf der bekentenissen is veranderd.
‘Bij gevolg vernietigen wij genoemde artikelen als valsche, lasterlijke en bedriegelijke uittreksels en niet overeenkomstig met de bekentenissen zelf, en wij verklaren dat deze artikelen door ons uit het proces gelicht, gerechtelijk zullen worden gebrandmerkt.
Bovendien na met groote zorg de andere gedeelten van bovengenoemd proces te hebben onderzocht, en in het bijzonder de twee zoogenaamde vonnissen, daarin vervat en door de rechters vonnissen van afvallige en herafvallige genoemd, na ook rijpelijk te hebben overwogen de hoedanigheid van genoemde rechters en van hen in wier macht en onder wier berusting genoemde Jeanne was gehouden...
Na zorgvuldig al onze aandacht te hebben gewijd aan alle omstandigheden, die in deze zaak moeten worden overwogen, beschouwd en onderzocht, verklaren wij, zetelend op onze rechtbank, God alleen voor oogen hebbende, door deze eindbeslissing, die wij van onzen rechterstoel geven en in dat geschrift is vervat:
Zeggen, spreken, vaardigen wij uit en verklaren dat genoemde processen en vonnissen besmet zijn door bedrog, laster, onrechtvaardigheid, tegenspraak, dwalingen, feitelijk en rechtelijk, even- | |
| |
als genoemde afzwering, de terechtstellingen en alles wat daarop gevolgd is, zijn geweest, zijn en blijven nietig, van geen waarde en geen gezag.
En daarom, voor zoover het noodig is en de rede het beveelt, breken, vernietigen wij ze en ontdoen ze van alle kracht. Verklarende dat genoemde Jeanne, evenals haar bloedverwanten, de eischers, tengevolge van deze vonnissen geen oneer hebben opgedaan, noch schandvlek, dat zij (Jeanne) van genoemde vonnissen is gezuiverd en gereinigd en voor zoover het noodig is, bevrijden wij haar daarvan.
Wij bevelen dat de plechtige uitvaardiging en uitvoering van dit ons vonnis onmiddellijk in deze stad en op twee plaatsen geschiede.
Te weten, heden nog op het plein van Saint-Ouen, na een algemeene processie en plechtige predikatie.
Morgen op de oude Markt, dat wil zeggen op de plaats zelf, waar genoemde Jeanne is verstikt te midden van de afschuwelijke en wreede strafte des vuurs, door een plechtige predikatie, die op deze plaats zal gehouden worden, waar men een kruis zal planten om de herinnering te vereeuwigen aan dit brave meisje en haar zaligheid en die der andere overledenen te verkrijgen.
Verder behouden wij ons voor, wanneer het ons passend voorkomt, de verdere uitvoering en uitvaardiging, en om er de herinnering van in de toekomst te bewaren, de plechtige openbaarmaking van ons bovengenoemd vonnis, in de andere steden en voorname plaatsen van dit koninkrijk te doen plaats hebben, volgens ons eigen inzicht alle andere maatregelen te nemen door ons als noodzakelijk geoordeeld.’
Zoo was dan Jeanne's eer in het openbaar hersteld; het onrechtvaardige vonnis van Cauchon en zijn handlangers door een ander vervangen, dat van het nageslacht zijn bekrachtiging zou verkrijgen.
| |
| |
| |
IV.
Nu kon Isabella Romée in vrede van deze aarde gaan; de eer harer dochter was schitterend gewroken. En de geschiedenis bevestigde dit tweede rechtvaardiger oordeel. Jeanne d'Arc is de beschermster van Frankrijk geworden, weldra naar wij hopen haar beschermheilige!
Aan onze eeuw van materialisme en ongeloof was het voorbehouden aan de herderin van Domrémy, de Maagd van Orleans, een hulde te brengen, zoo algemeen, als zij nog aan niemand ooit werd bewezen.
Vorsten en volken, geloovigen en vrijdenkers, dichters en kunstenaars voelden zich door haar rein beeld aangetrokken. Engeland heeft sedert lang de misdaad jegens haar bedreven, betreurd. Een engelsch bisschop vroeg in de kathedraal van Orleans Jeanne openlijk vergiffenis uit naam van zijn volk, dat haar den marteldood had bezorgd en verklaarde, dat de bladzijde, door haar brandstapel verlicht, die was, welke zijn landgenooten het liefst uit Engelands geschiedboeken willen scheuren.
|
|