Angeline het ook op school had, met verlangen zag zij altijd den dag tegemoet, die zij bij de ooms of wel - zooals zij het noemde - thuis mocht doorbrengen.
Eens nadat zij weer een dag uit geweest was, kwam Suze Meertens haar tegemoet en fluisterde:
‘Groot nieuws! Er komt vandaag een nieuweling!’
Dat zou de eerste zijn na beider komst, en het hinderde Suze nog steeds met hare vriendin de nieuwste te zijn.
Madame Bonnier riep Angelientje ook ter zijde en sprak als naar gewoonlijk in het Fransch.
‘Chère enfant, ik verwacht vandaag een nieuwe leerling, een landgenootje van u; ik stel haar dus onder uw bijzondere zorg. Wees recht vriendelijk en voorkomend jegens haar, want zij moet nog al verlegen en eenkennig zijn, maar vooral tamelijk achterlijk!’
Gaarne beloofde Angeline te doen wat van haar gevraagd werd, en verheugde er zich op een Indisch kameraadje te krijgen.
Na de morgenklasse werd zij in de kamer van mevrouw geroepen en vond daar een meisje grooter dan zij, dat den rug naar haar gekeerd had.
‘Daar is nu uw vriendinnetje,’ zeide madame Bonnier en Angeline legde vriendelijk de hand op den schouder der nieuw aangekomene.
Deze keerde zich eindelijk om en beiden riepen tegelijk: ‘Angelientje!’
‘Emilie!’
Een zij wierp zich om Angeline's hals en omhelsde haar luid snikkend.
‘Ach wat ben ik blij je te zien! Lientje, ik ben alleen in Holland.’
‘En leven je papa en mama nog.’
‘Ja, allebeide.’
‘Dan ben je wel gelukkig. Ik ben heel en al wees.’
Madame Bonnier kwam er tusschen:
‘En kent ge elkander dus reeds, lieve meisjes,’