zonnestraal onze oude kamers verlicht en nu zou je haar in een kostschool willen opsluiten om een beetje beschaving op te doen, dat zij niet eens noodig heeft? Dit zou barbaarsch zijn, niet alleen tegenover haar, maar tegenover ons.’
Toen nicht Mina van het plan hoorde, begon zij hardop te schreien en vroeg of haar treurig, eenzaam leven van vroeger weer beginnen moest.
Maar oom Karel liet zich door al dezen tegenstand niet afschrikken; hij had er bitter berouw van niet eerder tusschen tante Frémiot en Rudolf opgetreden te zijn en alzoo de ramp voorkomen te hebben, die Angeline van haar broeder had beroofd. Nu besloot hij er met haar zelf over te spreken.
‘Lief kind,’ zoo eindigde hij, ‘je weet, dat ik evenals nicht Mina en je beide andere ooms, niets liever zou willen, dan je altijd bij mij te houden, maar je eigen belang spreekt het luidste; zeg me dus ronduit, wat verkies je nu, je bent verstandig genoeg dan dat ik de keuze niet gerust aan je zou kunnen overlaten.’
Angeline sloeg de armen om den hals van haar goeden oom en antwoordde: ‘Ik behoef u niet te zeggen, oompjelief, hoe gelukkig ik hier ben en hoe gaarne ik altijd bij u zou willen blijven, maar ik heb het al lang gedacht, dat ik nog te jong ben om niets meer te leeren. Ik durfde hier niet over spreken, omdat...’
‘Nu waarom dan...?’ drong oom lachend aan.
‘Omdat,’ fluisterde zij, ‘ik nu een arme wees ben!’
‘Foei, Angeline, dat mag je nooit meer zeggen, hoor! Ik wil het niet; daarover mag je niet denken, nog minder er ooit over spreken en dus blijft het afgesproken. Zoodra ik naar de stad ga, zal ik eens de school van mevrouw Bonnier bezoeken en na de Paaschvacantie kan je er zeker opgenomen worden!’
De beide ooms en nicht Mina bewogen wel hemel en aarde om het plan te doen mislukken, maar dit ging moeilijk, want oom Karel en de belanghebbende