schap, anderen maakten een praatje en vroegen of dat nu het nieuwe nichtje uit de stad was.
Zij kwamen voorbij een schuur en oom Karel zeide:
‘Dat is nu de school van juffrouw Griets. Ha, daar gaat ze juist uit.
Een dozijn jongens en meisjes van zes tot tien jaar, met een lei onder den arm of een breikous in de hand kwamen uit de deur en oom Jozef sprak:
‘Daar wil oom Anton je nu in de leer doen!’
‘Foei oom, ik geloof dat ik hun meesteres zou kunnen zijn.’
Een lange vrouw, half als boerin, half als stadsjuffer gekleed, zag de kleine leerlingen na; in haar hand hield ze nog een rottinkje.
‘Hebben ze vandaag daar al mee gehad?’ vroeg oom Anton.
‘Neen mijnheer,’ was het antwoord op deftigen toon gegeven, ‘mijn systeem is nooit of nimmer de mij toevertrouwde kinderen een lichamelijke kastijding toe te dienen.’
‘En waar dient dat stokje voor?’
‘Tot vermeerdering der aardrijkskundige kennis mijner lieve kleinen.’
‘Kan u deze jonge juffrouw niet een plaats geven op uw instituut?’
‘Zeker mijnheer, zeker, mits ik een duidelijk inzicht ontvange van de vorderingen en den staat van kennis onzer jeugdige pupil.’
‘Daar zal het niet aan ontbreken, maar ik geloof dat de jonge dame liever secondante dan leerlinge bij u wil zijn.’
‘Een secondante! Daarvan heb ik treurige ondervinding genoeg. Willen de heeren en jonge dame eens binnen komen, dan zal ik hun eens vertellen, wat mijn laatste secondante mij heeft doen lijden.’
‘Dank je, juffrouw, dank je; een volgenden keer liever, goeden nacht!’
‘Jozef, Jozef,’ plaagde oom Karel, ‘je kunt