en was zoo nieuwsgierig om te weten van wien de bel was, dat ze nauwelijks geduld had om te wachten, totdat Santje de deur opende en kwam aandienen:
‘Een heer, om mevrouw te spreken.’
Mevrouw stond op en Lucie's tong was natuurlijk dadelijk ontketend tegenover Angeline.
De bezoeker bleef ongeveer tien minuten en toen hij opstond kon Lucie het niet laten, door een kier te zien, wie het toch wezen kon.
‘Och, nu weet ik het, 't is mijnheer Keesdijk, een van de leeraren van het gym; wat die van nicht hebben moet?’
Nicht kwam echter binnen en sprak geen woord; haar gelaat drukte niet de minste aandoening uit; zij scheen het bezoek als iets onverschilligs te beschouwen.
Na een uur, waarin alweer volstrekt zwijgen heerschte, kwam Rudolf thuis, hij ging naar zijn kamer.
‘Heere mijn tijd, jongeheer, wat draagt u toch!’ hoorde men Santje roepen en daarna: ‘St, st!’ van hem.
Hij trad binnen met opgeheven hoofd, glimlachend, vroolijk, met iets in zijn oogen, dat Angeline er nog niet eerder in had gezien en dat zijn gelaat iets onweerstaanbaars liefs en aantrekkelijks gaf, maar tante groette hem min of meer effen.
Hij merkte het niet en sprak vroolijk met de beide meisjes, en terwijl tante zich even verwijderde en Lucie hem thee schonk, declameerde hij eenige verzen.
‘Zwijg toch eens,’ snauwde zij, ‘ik zal je wat vertellen, mijnheer Keesdijk is bij tante geweest.’
‘Zoo, o jé, dan begrijp ik het. Goeden nacht, dames, wel te rusten! Ik ben vanavond op geen apartje gesteld!’
Op de gang ontmoette hij zijn tante.
‘Rudolf!’ zeide zij op strengen toon, ‘ik heb vernomen dat men je in drie dagen niet op school heeft gezien. Hoe komt dat?’
‘Omdat ik er niet geweest ben, tante.’