doeken helpen het beste.’
Niettegenstaande mevrouw haar uiterste best deed zoo statig en trotsch mogelijk te schijnen, kon zij hare verlegenheid niet goed verbergen.
‘U komt wat laat, neef Jozef! Heeft u in de stad niet kunnen dineeren? Het spijt me wel, maar Lucie zal zorgen, dat u het noodige krijgt.’
‘Dank je, dank je. Zeer verplicht, ik heb gegeten; zoo, heeft de familie gedaan? Och juffrouw Lucie ga als het je belieft met de kinderen in de kamer hiernaast. Ik wou tante gaarne een paar woorden zeggen.’
Lucie haastte zich te gehoorzamen, Rudolf's gelaat straalde van genoegen en Angeline volgde hen.
‘Ziezoo, dat zal haar goed doen! Wat is je oom een flinke, ronde man, Angelientje; met zulke menschen die uit volle borst spreken en alles zeggen, wat zij op het hart hebben ga ik gaarne om. Ik wou dat hij mij ook eens te logeeren vroeg.’
Het onderhoud tusschen den oom en de tante duurde tamelijk lang, men hoorde onophoudelijk oom's zware stem en volstrekt niet die van tante.
Eindelijk trad hij de kamer uit met een hoogrood, opgezwollen gelaat.
‘Dat mensch maakt je dol met haar bedaardheid,’ sprak hij binnensmonds, ‘'t is maar altijd: “Dat is ook zoo,” “ja,” “neen,” “och kom,” en daar verspil ik al mijn woorden aan. Rudolf, Angeline!’
Beiden kwamen naar hem toe.
‘Heeft het wat geholpen, oom?’ vroeg hij.
‘Neen, niets. Zij is niet te bepraten, dat mensch! Verlies je tijd maar niet en gebruik je eigen invloed op tante, want ik geloof dat ze van niemand ter wereld zooveel houdt als van jou.’
‘Ja, als ik naar haar pijpen dans.’
‘En jou, kleine meid, geef me nog eens een fermen zoen. Adieu, als je het hier te benauwd krijgt, kom dan gerust je ooms opzoeken, die hun nichtje alle mogelijke genoegen zullen aandoen.’