Angeline's beloften
(1926)– Melati van Java– Auteursrecht onbekendIII.Na het eten mochten de drie meisjes een middagslaapje doen, maar er werd in het ruime ledikant heel wat anders gedaan dan een dutje. Emilie zou vertellen uit de mooie boeken van hare zusters en Jeanne en Angelientje luisterden gretig naar haar verhaal vol geheimzinnige kasteelen en roovers, verborgen moorden en gestolen kinderen, zoodat het, zonder dat zij het vermoedden, reeds spoedig vier uur was. In de achtergalerij wachtte haar nu de thee en een groote schotel vol pisang-goreng.Ga naar voetnoot*) die dapper aangesproken werd, daarop volgde een bezoek aan het kippenhok, en een wandeling door den achtertuin. Men mocht zich vandaag een beetje later gaan baden en eerst tegen den donker begon het toilet. Mevrouw de Roze en haar kamermeid hielpen Angelientje en Jeanne, Emilie's eigen baboe was gekomen om haar nonna te kleeden. Jeane leek wel wat kaaltjes vooral naast haar beide vriendinnen, de rose Emilie en de blauwe Angeline, | |
[pagina 17]
| |
die er frisch en allerliefst uitzagen, mevrouw de Roze stak haar eenige natuurlijke bloempjes in het haar, arrangeerde de verkleurde linten zóó, dat zij op het voordeeligst uitkwamen; en toch wierp Emilie een medelijdenden blik op de kleine, en zei zacht tot Angeline: ‘'t Schaap ziet er uit als een echt schoolmadams kind!’ ‘O foei, Emilie,’ riep Angeline, die haar meesteres zeer vereerde, verontwaardigd uit. Mevrouw de Roze had die woorden niet gehoord, anders zou zij de gelegenheid niet hebben laten voorbijgaan om Emilie een lesje te geven. Mijnheer kwam vandaag later dan gewoonlijk thuis, de bedienden waren reeds bezig de gaskroon aan te steken, toen zijn bendy het erf opreed en hij de voorgalerij inkwam. Mevrouw was juist met haar eigen toilet begonnen, toen hij binnentrad. Het viel haar op, dat hij er vermoeider en bleeker dan gewoonlijk uitzag. ‘Is er iets bijzonders, Henri?’ vroeg zij. ‘Och neen, 't was maildag en bijzonder druk. Zijn de meisjes reeds gekleed?’ ‘Ten minste het voornaamste is gedaan!’ ‘Ik ga me wat opfrisschen en verkleeden!’ Mevrouw zag hem bezorgd aan, er was iets in zijn voorkomen en manieren, dat haar verontrustte. Een uur later begonnen de Javaansche muzikanten te spelen, op hun groote trom en valsche violen en scherpe trompetten. De vroolijke dansmuziek deed de oogen der jeugdige gasten schitteren van pret. Ze kwamen de een na de andere, en werden door de jarige en hare mama hartelijk verwelkomd, Angelientje zag er allerliefst uit en was vriendelijk en voorkomend jegens iedereen. Om half negen begon de eerste dans. Er waren meer meisjes dan jongens, maar dit was niets: eenige meisjes droegen zijden sjerpen over den rechterschouder en namen den dienst waar van cavaliers. In de pauze brachten de bedienden limonade en | |
[pagina 18]
| |
gebakjes rond; de oudere dames zaten in de pianokamer, naar het dansen te zien, de papa's maakten een partijtje, de zusters deden druk mee en vermeerderden de algemeene vroolijkheid. Het was een recht kinderfeest, jolig en prettig en geen voorwendsel om de groote menschen een bal te bezorgen; alleen zei Emilie tot haar beste vriendin, die Angelientje niet was: ‘Ik vind het lang zoo plezierig niet als het laatste bal bij mevrouw G., daar had elk meisje tenminste een echten cavalier, en niet alleen maar een sjerp zooals hier.’ Om half elf werden de boterhammen gepresenteerd op groote bladen, en nadat ze opgegeten waren ging men allen naar de buitenste galerij, om het vuurwerk te zien opgaan ter eere van de jarige. Aan het gejuich kwam geen eind bij elke vuurpijl, die in de hoogte steeg, elke zon, die snel en schitterend draaide. Er werd nog een vroolijk hoera aangeheven en een ‘Lang zal zij leven’ gezongen, toen danste men tot besluit nog een quadrille, waarbij de papa's en mama's allen meededen, en eindelijk was het tijd tot naar huis gaan. Men bedankte de gastfamilie recht hartelijk voor den heerlijken avond, en menigmaal werd in de afrijdende equipages herhaald: ‘Wat is die Angelientje toch een gelukkig kind! Zij heeft alles wat haar hartje verlangt.’ Emilie zelf moest bekennen dat hare ouders lang zooveel werk niet maakten van haar verjaardag als de Roze's van dien van hun dochtertje. 't Is waar, zij had nog vijf oudere en jongere zusters en twee broers. Papa had wel een hooge gouvernementsbetrekking, maar acht kinderen doen een huishouding zeer kostbaar worden en dit zag ons nufje niet in. Angelientje bedankte, toen de laatste gasten vertrokken waren, papa en mama hartelijk voor het plezier van dezen dag, en papa, haar goeden nacht kussende, sprak: | |
[pagina 19]
| |
‘God geve, mijn lief kind, dat ik je nog dikwijls zooveel genoegen zal kunnen geven.’ Mevrouw, die alle zorgen door de drukte vergeten had, herinnerde zich weer zijn bedrukt gelaat van daar straks en zag hem angstig aan; hij ontweek echter haar scherpen blik, en ging naar zijn kamer. Den volgenden morgen bij het ontbijt, terwijl Angelientje nog rustig sliep, vermoeid van den drukken, vorigen dag, herhaalde mevrouw nogmaals haar vraag: ‘Och Henri, er is zeker iets bijzonders gebeurd. Je ziet er zoo ontdaan uit, zeg het mij toch!’ ‘Kom, waarvoor zou ik je ongerust maken? Ik ben wel ongelukkig dat ik nooit de minste bezorgdheid kan verbergen.’ ‘Je weet dat ik op je voorhoofd lezen kan. Toe zeg 't mij!’ ‘'t Is misschien maar een praatje en dan zou ik zonder reden je bang maken.’ ‘Nu heb je mij reeds te veel gezegd. Ik moet het weten.’ ‘Als je het volstrekt wilt. Gisteren heeft men mij in het geheim verteld dat het huis Bartels te Samarang failliet is.’ ‘En verlies je daar veel door?’ ‘Wij staan of vallen er mee!’ ‘O mijn God!’ ‘Als het waar is, dan heeft Angelientje gisteren haar laatsten verjaardag in vreugd en weelde doorgebracht.’ ‘Och Henri, je overdrijft het misschien en in elk geval, als we elkander nog maar hebben, dan is het zoo erg niet. 't Zal ons natuurlijk hard vallen dit gelukkige leven vaarwel te zeggen, maar we zijn nog jong en krachtig.’ De Roze stak haar de hand toe. ‘Je bent een moedige vrouw, Fanny; neen, er is nog niets verloren, maar toch ik vrees...’ Angelientje zag het spoedig genoeg, dat mamaatje niet zoo vroolijk en onbezorgd was als anders en | |
[pagina 20]
| |
papa was 's middags ook zeer ernstig. Er werd niets meer gesproken van het bal en het genoegen van gisteren; de napret, al was die niet zoo plezierig als de voorpret, vond zij anders ook een zeer belangrijk gedeelte van elke feestviering. Den volgenden dag ging ze weer geregeld naar school en mevrouw Vonkers bedankte haar nog eens voor al het genoegen Jeantje aangedaan. Hier werd er nog druk gesproken over den heugelijken dag, want alle élèves waren er geïnviteerd geweest tot Emilie's groote ergernis. Thuis was en bleef het stiller dan gewoonlijk; soms schenen papa en mama de oude, maar dan kwam er weer een brief of papa keerde bedrukt uit de stad terug en de stemming veranderde plotseling. Eens zelfs verraste Angelientje haar mama met beschreide oogen en daags daarna, toen zij op school kwam, zat Emilie heel druk met de andere meisjes te redeneeren. ‘St, st!’ riep zij toen Angelientje binnen trad, en zoodra de klas begon, zette zij zich vertrouwelijk naast haar neer en fluisterde geheimzinnig: ‘Zeg eens, is het waar, dat jou papa bankroet is?’ Angelientje werd bleek, zij was te veel koopmanskind om niet dadelijk de verschrikkelijke beteekenis van dat woord te begrijpen. Al het raadselachtige der laatste dagen trad voor haar verbeelding op. ‘Ik weet het niet,’ antwoordde zij toonloos. ‘Nu je kunt het mij gerust vertellen, je weet dat ik nooit iets verklap!’ Angelientje was dien morgen zeer verstrooid; zij verbeeldde zich dat alle meisjes haar dien morgen beteekenisvol aankeken en onder de uitspanning zat zij met Jeanne alleen, terwijl de anderen aan Emilie hingen. Zij had grooten lust hare meesteres naar het treurige nieuws te vragen, maar schaamte of trots, omdat zij zelf niets wist van haar ouders zaken, | |
[pagina 21]
| |
hielden haar terug. 's Middags om vier uur echter, riep mevrouw Vonkers haar terug en zeide haar recht vriendelijk: ‘Groet mama van mij en zeg dat ik haar briefje van middag persoonlijk zal komen beantwoorden.’ In treurige stemming reed Angelientje naar huis; mama lag met hoofdpijn te bed; Kromo, de huisjongen, maakte de glazen deuren, die wegens de hitte den heelen dag gesloten waren, naar gewoonte open, en zette de wipstoelen voor de ballustrade der buitengalerij. Katjong, de staljongen, kwam met de paarden, die hij in de rivier had laten baden, het erf op. De koetsier maakte de vis-à-vis en de Americaine vóór de wagenkamer schoon. Kebon begoot de bloemen en pruttelde omdat er nog zooveel overblijfselen van het vuurwerk tusschen het gras lagen. Niets verschilde van het gewone doen en toch was het Angelientje of zij al maanden geleden jarig was geweest en of alles veranderd scheen. Mama lag te bed en zachtjes sloop het meisje in de half donkere slaapkamer, schoof de dunne gordijnen op zij en kuste hare moeder op het voorhoofd. ‘Hoe laat is het?’ vroeg mevrouw. ‘Ben je al thuis? Ik zal opstaan en me gaan kleeden.’ ‘Is 't dan niet erg, mamaatje lief?’ ‘Ach kind, het zal papa verdriet doen en ongerust maken, als hij mij te bed vindt; hij heeft al zorgen genoeg!’ Zij stond op en nu zag Angelientje dat mama geschreid had. Het hartje schoot haar vol en zij kon haar vraag niet meer bedwingen: ‘Mamaatje is het waar, dat papa... bankroet is?’ Mevrouw verschrikte en trok haar dochtertje naar zich toe. ‘Wie heeft je dat gezegd?’ ‘Emilie,’ en nu vertelde ze alles. ‘Ik had het nog geheim voor je willen houden,’ zuchtte mevrouw, ‘maar nu geloof ik dat het beter is je alles te zeggen. ‘Ja, mijn lief kind, we zijn arm. We zullen vendu- | |
[pagina 22]
| |
tie moeten houden; dit huis, misschien Batavia verlaten. Onze lieve Heer wil het zoo, Angelientje; waarom weten wij niet en we mogen het ook niet vragen. Nietwaar, kindlief, je zult papa immers nimmer toonen, hoe verdrietig jij dit vindt?’ ‘Nee ma, ik zal papa niets zeggen. Moeten al mijn poppenmeubels ook verkocht worden ma? Och, mag ik dan tenminste mijn Toetie behouden, dat servies je en mijn Robinson?’ ‘Ja mijn engel, dat mag je en misschien nog wel meer. We gaan nu in een kleiner huis wonen en papa moet hard, zeer hard werken, maar wij zullen zijn verdriet niet vergrooten door onze klachten.’ ‘Dat begrijp ik heel goed, mama, en nu moet ik nog iets vragen, laat mij dan maar thuis leeren bij u. Die meisjes hebben mij reeds vandaag zoo raar aangekeken en die Emilie...’ ‘Emilie heeft een slecht hart, ik zie het hoe langer hoe meer in, ik zal er met papa over spreken, attie!’Ga naar voetnoot*) ‘En als Jeantje van middag weer komt met haar mama, mag ik haar alles vertellen?’ ‘Ja aan Jeanne wel. Dat zijn tenminste trouwe zielen.’ 's Middags, terwijl mevrouw Vonkers en hare vriendin in de binnengalerij recht vertrouwelijk spraken, wandelden Jeanne en Angelientje om het bloemperk, dat vóór het huis lag. Ze spraken ook zeer ernstig, Jeanne troostte haar vriendin zoo goed mogelijk en was zeer verontwaardigd over Emilie, die zij zelf ‘een valsche kat’ noemde, een zeer sterke uitdrukking in den mond van de zachtmoedige, liefderijke Jeanne, en die alleen voort kon komen uit hare groote genegenheid voor Angelientje. Overigens verzekerde Jeanne dat een klein huis lang niet akelig te bewonen was; in hun buurt was er juist een leeg; hoe plezierig zou het zijn dicht bij | |
[pagina 23]
| |
mekaar te zijn. En als Angelientje's speelgoed verkocht werd dan kon zij immers Toetie bij Beatrice laten slapen en ze zouden een oude japon van mama vragen om haar weer in een volledige garderobe te steken. Mimi mocht wel verkocht worden, zij was immers toch een voet kwijt en zag er altijd zoo knorrig uit, maar Toetie was altijd een lief popje geweest. Gaarne zou Jeanne haar den poppenwagen willen geven. Zij kon Beatrice wel laten rijden in de kleine bendy van haar broertje Eduard. Zoo regelde Jeantje alles in de poppenwereld, maar Angelientje luisterde er niet naar; het kon haar nu eigenlijk niet meer schelen al werd ook Toetie verkocht. Het kwam haar alles zoo kinderachtig voor wat zij een paar dagen geleden nog als het grootste geluk van het leven had beschouwd. Het spel begon haar te vervelen en terwijl Jeanne zich uitputte over Beatrice en Toetie, zei de Angeline op eens: ‘Ik wil evenals je mama, heel veel leeren en mijn examen doen.’ ‘Je examen doen?’ vroeg Jeanne, als hoorde zij een stem uit de andere wereld. ‘Maar wanneer dan?’ ‘Als ik groot ben natuurlijk, dan help ik papa geld verdienen en we zullen al onze meubelen weer terugkoopen. Morgen zal ik er reeds met je mama over spreken!’ Dat lag te ver buiten Jeantje's gedachten wereld, en zij zoende haar Beatrice maar eens recht hartelijk op de verkleurde, grauwe wangen. Een oogenblik nadat mevrouw Vonkers hare vriendin oprecht en met betraande oogen vaarwel gekust en goeden moed had ingesproken en met Jeantje huiswaarts was gegaan, kwam mijnheer de Roze thuis. Hij stapte uit en ging naar zijn kantoor. Mevrouw volgde hem op den voet en Angelientje bleef verlegen op eenigen afstand van de deur staan; daar zag zij duidelijk hoe papa op zijn kantoorstoel | |
[pagina 24]
| |
moedeloos neerviel en hoe mama hem liefdevol naderde en zacht toesprak, maar hij antwoordde niets en nu kon zij zich niet langer meer inhouden en liep naar hem toe. ‘Wat doe je hier?’ vroeg mijnheer kortaf. Zij zweeg verlegen en zag met haar groote oogen haar mama smeekend aan. ‘Zij weet alles, Henri, zij is onze eenige troost!’ ‘Onze eenige, je hebt gelijk, Fanny, onze eenige, want Dolf is voor ons verloren. Onze reis naar Europa, al onze mooie plannen zijn in rook verdwenen.’ En tot haar grooten schrik zag Angelientje dat papa's oogen vol tranen stonden. ‘Lieve papa,’ fluisterde zij, ‘en als we alles verkoopen, zullen we dan nog niet genoeg hebben om naar Holland te gaan? Als ik groot ben dan zal ik mijn examens doen en...’ Maar noch papa, noch mama luisterden naar Angelientje's plannen en hoe oud zij ook worden kon, nimmer zou de herinnering aan dezen avond haar verlaten. |
|