| |
| |
| |
XXII.
Kort daarna moest Alfred naar Amsterdam om de begrafenis van tante Cecile bij te wonen. Zij was gestorven zooals zij geleefd had ‘in het harnas’. Teruggekeerd van haar vrome tochten door de stad, was zij in haar leuningstoel gaan zitten met mantel nog om en hoed op - geheel tegen haar gewoonte, want zij ging nooit rusten zonder zich te hebben ‘afgetuigd’.
- Ik ben moe, sprak zij, misschien voor het eerst in haar leven. Daatje, geef mij een glas water!
De meid kwam er mee binnen; zij was aan het friemelen aan de linten van haar hoed, maar kon de strik niet los krijgen, toch wees zij met een krachtig gebaar de hulp van Daatje en het glas water af, plots veranderde haar gezicht, de handen vielen neer, de oogen draaiden en het hoofd zakte op de borst.
Haar lang, welgevuld leven was ten einde.
Louise, die dezer dagen bijzonder scherp en prikkelbaar was, kon niet laten te zeggen:
- Dat had die vrome ziel toch niet verdiend, zoo zonder bediening te sterven, dat is immers het grootste voorrecht en de beste troost aan jullie sterfbed.
| |
| |
- Zij zal wel bereid zijn geweest, zeide Mia.
- Dat moeten zij bij ons ook zijn, maar ik heb er geen verstand van.
't Klonk altijd zoo minachtend, die bekentenis van onmacht om te begrijpen, van onwil of onwetendheid, bij haar scherp verstand.
- Als Liefde het hoogste is, dan heeft tante Cecile al heel zwaar gezondigd - voegde zij er bij - zij was er zoo arm aan.
De erfenis viel niet mee, 't bleek dat zij haar geheele kapitaal, voor het grootste gedeelte in een lijfrente had gestoken, om naar hartelust de vereenigingen, waarvan zij presidente, secretaresse, penningmeesteresse of gewoon lid was, flink te steunen - en ze geheel en al te kunnen regeeren. Al haar neven en nichten kregen legaten en tot ieders verbazing Bruno Wegers ook - om hem te steunen in zijn karaktervol gedrag, stond in een codicil.
Dr. van Berne was tot excecuteur benoemd en Pia tot uitvoerster van haar beschikkingen tegenover armen en kerken. Nu haar milde jaarlijksche bijdragen vervielen, werd haar heengaan toch nog smartelijk gevoeld. Zij was er op deze wijze in geslaagd zich te laten betreuren, hetgeen anders bij niemand het geval zou zijn.
- Maar, zeide Gerard, zij zullen nu wat te doen krijgen, om in haar vereenigingen wat modernen geest te brengen. Zij kocht met haar geld het recht alles het ouwe gangetje te laten gaan, zooals zij het goed vond.
| |
| |
's Avonds zaten Gerard, Alfred, Pia en de Duroy's bij elkander; de gedachte aan Lucy zweefde nog meer tusschen hen dan aan de doode, die heden was begraven - alle herinneringen aan die droeve dagen waren weer opgewekt, bij hen, die in haar hun ‘zonneschijntje’ zoo misten.
Alfred was ook diep terneer geslagen, al schrijnde niet de wond over Lucy's heengaan in zijn ziel. Ander bitter leed had hem gebogen, hij kon er niet over zwijgen; op dit oogenblik voelde hij zich weer geheel een met zijn familie, zij zouden hem misschien kunnen begrijpen.
- Je weet zeker al, begon hij, wat de ouders het laatste moeten weten. Onze Marie wil Carmelites worden.
- Carmelites! herhaalden allen met zulk een ongeveinsde verwondering, dat hij zijn vermoeden over hun reeds weten moest laten vallen.
- Ik wist, zeide Pia ontwijkend, dat zij plannen had om religieuze te worden. In de laatste maanden heeft zij er geen woord meer over gesproken, en ik vond ook beter het maar niet aan te roeren. Zulke besluiten kunnen niet te voorzichtig worden genomen.
- Zij heeft het ons verteld daags na haar een en twintigsten verjaardag. Je begrijpt hoe wij er onder zijn. Louise staat er natuurlijk vierkant tegenover en ook ik begrijp zoo'n opvatting van den godsdienst niet. Jullie zeker wel.
- God roept de besten en reinsten, zuchtte Duroy, dat zie je aan mijn Lucy.
| |
| |
- Ik weet niet wat beter is, sprak Alfred dof, jong te sterven, of jaren lang levend dood te zijn. Ik kan er niet over heen, dat de Kerk zulke wreede, nuttelooze instellingen nog duldt in onzen tijd. Het geeft maar ergernis aan andersdenkenden - meisjes zoo'n lui, waardeloos leven vol allerlei onwaardig geplaag te laten leiden.
- Lui, waardeloos leven? vroeg Gerard, zeg Alfred, hoe kun jij daarvan spreken, je weet toch beter, hoe gelukkig zij zijn en hoe nuttig.
- Neen, ik noem het een leeg, nutteloos bestaan, met niets anders te doen, dan vasten en bidden, je zelf slaan - en toen tot Duroy - Wat zou jij zeggen, Theo, als jou Lucy, je mooie, teere Lucy veroordeeld was geworden tot zoo'n leven - is de dood dan niet honderd maal verkieselijker, dan kan men zich onderwerpen, je dringt je er van door dat het Gods Wil is, dat het kind bewaard is voor alle ellende van de wereld en dan komt langzamerhand vrede en berusting - zooals ik ondervond na Fransje's sterven.
- Had ik mijn Lucy nog maar, zuchtte Theo, desnoods als Carmelites.
- Dat is onchristelijk gezegd van iemand zoo fijn als jij, viel Alfred uit, en dan nog, dan nog... ik zelf zou er mij nog misschien in schikken, maar mijn arme vrouw is wanhopend, verbitterd tegen alles wat roomsch is. Ons heele huishouden lijdt mede, als dat de vrucht is van Mia's vroomheid, dan bedank ik er voor.
- 't Is nog de vraag òf zij het volhoudt, zeide
| |
| |
Elisabeth om hem te kalmeeren - zoovelen komen terug.
- Geen week houdt zij het vol, dat verwende kind, zij die zoo'n heerlijk leven leidt, zoo'n mooie kamer heeft, die doet wat haar belieft, en als zij terug komt, wat dan?
- Dat moeten wij afwachten, merkte Pia op, voor zoover ik Mia ken, geloof ik niet, dat zij haar besluit genomen heeft dan na zwaren strijd en ernstig nadenken.
- Ja natuurlijk, jij geeft haar gelijk.
- Maar Alfred, je begrijpt toch wel, dat men zulke offers niet brengt uit grilligheid of uit opgewondenheid!
- Wat anders? Mia is een geëxalteerd kind en die ongelukkige tweespalt bij ons aan huis heeft haar nog meer geprikkeld om den anderen kant op te gaan, om te bidden en te boeten voor ons...
Dat klonk onuitsprekelijk bitter en scherp.
- Je hebt er het voorbeeld van gezien aan Felix, zeide Duroy, wat joeg hem uit een leven van geluk en wereldsch succes in het klooster, waar hij nu sinds jaren zoo gelukkig en tevreden is?
- Dat was ook groote onzin.
- Niet voor degenen, die zijn strijd meemaakten, fluisterde Pia.
Gerard stond op en ging naar zijn boekenkast, daar nam hij een boek uit ‘les Moines d'Occident,’ van de Montalembert, even zocht hij, en las toen met van aandoening trillende stem:
| |
| |
- Twaalf eeuwen na die Angelsaksische vrouwen, waarvan wij gesproken hebben, valt dezelfde hand neer op onze haarden, op onze bedroefde harten om hun onze dochters en zusters te ontrooven - ja, iederen dag verlaten duizenden geliefde wezens kasteelen en hutten, paleizen, werkplaatsen, om aan God hun jeugd, hun ziel, hun maagdelijk lichaam, hun liefde en hun leven aan te bieden. Dagelijks, overal, geven dochters van goeden huize en anderen, wier hart grooter is dan haar fortuin, zich zelf, in den ochtend van haar leven aan een onsterfelijken bruidegom.
- 't Is de bloem van het menschelijke geslacht, de bloem nog bepareld van haar druppeltje dauw, dat nog niets heeft weerkaatst dan de eerste straal der opgaande zon, en door geen aardsche stof is verdoft, de bloem maar ook de vrucht, het zuiverste sap, het edelste bloed van Adam's stam, want dagelijks behalen deze heldinnen de grootste overwinningen, dank aan de moedigste poging, die een schepsel kan outrukken aan aardsche instincten en sterfelijke banden.
- Is er heerlijker schouwspel dan dat van de jonkvrouw stralend in jeugd en schoonheid, zich afwendend van alle zoete geuren des levens om niets dan den hemel te beschouwen en in te ademen?...
- Overal, waar het Evangelie wordt gepredikt, overal waar een kruis zich verheft, weet de Christus met zijn onoverwinnelijke handen, deze aardsche bloemen te grijpen en te ontwortelen, om ze over te planten in een tuin dichter bij den hemel.
| |
| |
- De kerkroovers en godsdiensthaters kunnen telkens en telkens weer hun arbeid hervatten, - op de zolders en in de kelders der paleizen, bewoond door de overwinnaars der toekomst, boven hun hoofden en aan hun voeten zullen er steeds maagden zijn, die Jezus Christus hebben gezworen, slechts Hem toe te behooren en die dezen eed zullen houden desnoods ten koste van haar leven. In deze eeuw van groote weekelijkheid en algemeene verslapping hebben deze overwinnaressen het geheim bewaard van de kracht en in de zwakheid van haar sekse toonen zij de mannelijke en volhardende energie, die ons ontbreekt om het egoïsme, de lafheid en de zinnelijkheid van onzen tijd en van alle tijden te beheerschen. Zij toch begrepen het leven vóór het geproefd te hebben.
- Wie leerde haar dan die smartelijke geheimen, haar zoo blank, zoo rein - wie openbaarde haar de droeve broosheid der aardsche genegenheden, hoe edel, zoet en teer ook? - Zij brengen God, in de eerste frischheid alle schatten eener diepe, groote liefde, eene volkomen overgave, die zij den mensch hebben geweigerd. Zij gaan alles begraven en alles verteren in het geheim der vrijwillige onthechting, en der verborgen offeranden en dan verzekeren zij ons dat zij vrede en vreugde hebben gevonden in het offer van zich zelf, in de volmaaktheid der liefde, zij hebben hun hart bewaard voor Hem, die niet verandert en nooit bedriegt, en in zijn dienst ontvangen zij een troost en een vreugde, opwegend tegen alles wat zij wegschonken en durend tot aan het graf.
| |
| |
- En is dit een droom, een bladzijde uit een roman? Of ten minste geschiedenis uit een dood verleden? Neen, 't is wat dagelijks onder ons gebeurt. Op zekeren morgen zegt zij tot haar vader en haar moeder... Vaarwel! Alles is gedaan. Ik ga sterven voor u, sterven voor alles. Ik zal nooit vrouw of moeder worden, zelfs niet meer uw dochter blijven. Ik zal slechts van God zijn...
- Ja, ja, snikte Alfred - juist dat heeft zij ons gezegd.
- Niets houdt haar tegen - gesierd voor het offer, schitterend en bekoorlijk met engelen-glimlach, stralend van schoonheid en gratie - het meesterwerk der schepping.
- O mijn kind, mijn mooi, heerlijk kind...
Gerard's stem verhief zich meer en meer.
- Trotsch in haar laatsten, schoonsten tooi, moedig en blijde, gaat zij naar het altaar of liever, zij snelt er heen, nauwelijks het vuur bedwingend, dat haar verteert om haar hoofd te buigen onder dezen sluier, die een juk zal zijn voor haar toekomstig leven, maar haar kroon voor de eeuwigheid...
- 't Is gedaan, zij heeft de klove overschreden met die verheven zelfvergetelheid, de glorie der jeugd, met die reine, onuitdoofbare geestdrift, door niets ter wereld uit te blusschen. Maar wie is dan die onzichtbare Geliefde, op een schandhout gestorven vóór negentien eeuwen, en die zoo tot zich trekt de jeugd, de schoonheid, de liefde, die aan de zielen verschijnt in een
| |
| |
glans van bekoring, waaraan zij geen weerstand kunnen bieden? Die plots zich op haar neerwerpt en er zijn prooi van maakt? Die trillend van leven neemt, het vleesch van ons vleesch en zich laaft met het zuiverste van ons bloed? Is het een man, neen! het is een God! Dat is het groote geheim, de sleutel van dat verheven en smartvol mysterie. Een God alleen kan zulke triomfen behalen, zulke offers verdienen...
- Montalembert, sprak uit eigen ondervinding - zijn liefste dochter brak ook zijn hart door haar vertrek en toen hij den geest vol opstand en het hart vol smart haar vroeg, wie haar het eerst op deze gedachte had gebracht, wees zij hem op zijn eigen boeken, waarin hij het groote offer had verheerlijkt - en hij heeft toegestemd - haar laten gaan, haar gegeven aan God...
- 't Is zoo hard, zij het liefste, het mooiste van onze kinderen...
- Daarom vraagt God haar, Hij is met het hoogste en beste alleen tevreden.
Alfred drukte de hand op zijn natte oogen.
- Als Louise het eens las, maar het is zoo'n geheel andere sfeer voor haar, zij kan er zich niet in verplaatsen. Voor 't hoogste, het mooiste in onzen godsdienst heeft zij geen gevoel.
- Dat komt door het flauwe, bloedlooze christendom van jullie. Wat is godsdienst anders voor je dan een ornament, een dun vernisje, jullie bent en blijft overigens honnête homme, honnête femme - 't eenige verschil tusschen jullie en achtenswaardige onkatholieken is,
| |
| |
dat je min of meer druk naar de kerk gaat en zoolang je geen dispensatie noodig hebt op vastendagen visch eet - liefst zoo lekker mogelijk. En wanneer jullie eens ziet hoe diep de godsdienst grijpt in het leven en in het hart van een man of vrouw, van een jong kind zelfs, dan sta je als met stomheid geslagen en vindt, dat het overdreven is. Zoo iets moet de godsdienst niet eischen, 't is niet van onzen tijd. Wel neen, religie moet ons niet hinderen, altijd op zachte temperatuur staan, vooral niets te veel, niets te druk. Dat is 't, wat ik steeds heb beweerd; als de wereld godsdienstloos is, - heel iets anders dan ongodsdienstig - dan moeten wij goeie, brave katholieken 't eerst zeggen: Mea culpa!
- Gerrit is weer aan den gang, lachte Elisabeth. Wat kon Lucy naar hem luisteren, als hij electrisch werd, zoo noemde zij 't.
Later zei Pia, toen Alfred weg was:
- Weet je wat Louise zou zeggen, als zij dat mooie stuk uit Montalembert te hooren kreeg.
- Nu, wat dan?
- Een heele mooie woordenkeus, maar geen modern Fransch - meer romantiek toch dan klassiek.
- Die arme Alfred, hij weet niet òf hij dichter bij haar moet komen of verder afdrijven, maar Pia zeg! jij wist er toch zeker meer van. Mia schreef je stellig over haar plan.
- Eerst nadat zij 't haar ouders had gezegd. Zij vertrouwde het mij toe onder strikt geheim. Zij
| |
| |
heeft ontzettend geleden evenals - als - Felix.
- En hoe kwam zij er toe?
- Langzamerhand, zij voelde zich onverschillig worden voor alles van de wereld, zij moest zich geweld aandoen om er zich mee bezig te houden - en toen veranderde alles, kwamen er dagen van verzet, van duisternis, die haar wanhopend maakten. Zij twijfelde aan God, aan hemel, aan alles, zij voelde zich wereldsch worden en verlaten van alles wat haar zoo lief was geweest, haar eigen ziel zich zelf vreemd worden.
- Dat had Louise moeten weten...
- Zij heeft heldhaftig gestreden en plotseling werd zij weer kalm, gelukkig, zij zag haar weg duidelijk voor zich en toen begreep zij langzamerhand dat zij tot het beschouwende leven was geroepen - natuurlijk moet zij zich nog beproeven - misschien is alles verbeelding, maar juist de wijze, waarop zij den tegenstand van haar ouders opneemt doet mij denken, dat zij zich niet vergist. Er is in haar geen spoor van exaltatie, die haar tot doordrijven aanspoort.
|
|