| |
| |
| |
XXI.
Na Lucy's heengaan schoot het leven langzaam, zwaar met looden voeten voort; er was geen lente, geen zomer meer voor allen, die haar zoo lief hadden, die zich zoo gaarne koesterden in de stralen van haar zonnetjesoogen.
Duroy's godsdienstig gevoel, dat hem reeds over zooveel had gedragen, hield hem staande; de liefde van Elisabeth, haar teedere zorg en de hartelijkheid van zijn beide jongens steunden hem.
Dr. van Berne was dezelfde niet meer, zijn vroolijke opgewektheid, zijn aangename, origineele ruwheid waren heen, hij leefde nog maar alleen voor zijn vak. Stil en rustig bleef Pia hem terzijde als van ouds.
Bruno was een gaarne geziene gast in hun huis, hij studeerde hard en werd, zooals het plan was, tegen Pinksteren in de katholieke kerk opgenomen. George Duroy en Pia waren zijn peter en meter.
Mia van Berne was na Lucy's overlijden zeer ten haren gunste veranderd, - zoo vond haar moeder in stilte. Zij was vroolijker en natuurlijker, gezelliger, vroeger trok zij zich altijd wat terug, in onbereikbare
| |
| |
ijshoogten - noemden de broers het, bleef koel en onverschillig voor wat haar omgaf, nu stelde zij meer belang in allerlei kleinigheden, hielp haar moeder ontvangen, vergezelde haar bij boodschappen, trachtte zelfs Agnes te begrijpen en haar door vriendelijkheid te trekken.
Louise bracht deze verandering met Lucy's dood in verband - maar soms voelde zij een vage onrust en vroeg zich àf, wat haar wachtte.
In dat najaar werd Mia meerderjarig; zij had geen bijzondere vriendinnen en was niet gesteld op partijen zelfs niet op een bal of garden-party, men vierde den dag in huiselijken kring met een rijtoer naar Wassenaar en het huis ten Deyl - waar gedineerd werd. Mia scheen bijzonder opgewekt, zij en Agnes speelden na het eten in den tuin, schommelden en wipten als echte kinderen, hun vroolijke lach klonk over alles heen, Louise en Alfred luisterden er verheugd naar, - 't was zoo zelden dat hun gezin zich één voelde en alle dissonanten zwegen.
T'huis bij het naar bed gaan, kuste Mia haar ouders hartelijk en bedankte hen voor het prettige dagje, zij had haar verjaardag niet aangenamer kunnen vieren - zij kwam nog eens terug, viel haar vader om den hals en zoende hem herhaaldelijk, toen drukte zij haar moeder aan het hart en fluisterde:
- Mgn lief, eenig moesje...
- Wat kan zij toch lief zijn, als zij wil, sprak Alfred verteederd tot zijn vrouw, toen zij alleen op de slaapkamer waren.
| |
| |
Louise veegde langs haar oogen.
- Ja - als zij haar reserve laat varen - maar ik vind haar vreemd, ongewoon... 't maakt mij ongerust.
- Waar ben je bang voor?
Louise ging zitten, het hoofd steunend op haar handen.
- Dat... dat zij ons gaat verlaten... voor goed.
- O neen, zij is juist zoo vroolijk, zoo onbezorgd...
- Ging je neef Felix, ook niet nog naar een feest, daags voor dat hij van zijn moeder afscheid nam voor altijd?
- Bedoel je dat...?
Zij knikte.
- Ik kan het nog niet gelooven, maar als het haar bestemming is...
- Natuurlijk dan moeten de ouders zich schikken en mogen zich niet verzetten, hun plicht is gehoorzaamheid.
Haar stem klonk bitter.
- Ja, 't is hard, maar...
- Jullie vindt het een eer; voor mij, die het niet inzien kan, is het weer 't ergste.
- Och Wiesjelief! Maak je geen zorgen voor den tijd, en bederf toch vooral het einde van dit mooie dagje niet.
Louise ging voor den spiegel staan en maakte haar lange haren los, waarover reeds een zilveren gloed verspreid lag; zwijgend borstelde zij ze af en sprak toen op gewonen toon:
- Wat heb je toch eigenlijk weinig gelegenheid tot mooie uitstapjes in de buurt van Den Haag.
| |
| |
- Toch altijd meer dan om Amsterdam, - viel hij bij.
Den volgenden avond zat Alfred op zijn kantoor toen Mia aan de deur tikte.
- Mag ik u even spreken, vader? vroeg zij met haar lief, zacht stemmetje.
Hij legde zijn pen neer en dacht aan Louise's stille vrees van den vorigen avond.
- Wat is er kind? Ga zitten... 't Zal mij wat gewichtigs zijn, waarvoor je zoo officieel bij mij komt.
- Gewichtiger dan u denkt, voor mij ten minste.
Even bedacht zij zich en toen, zijn handen in de hare nemend:
- Vadertje, het is reeds lang mijn plan geweest, zoodra ik meerderjarig zou zijn u te vragen of ik heen mag gaan...
Hij bleef haar strak aanzien, hij wilde het haar niet gemakkelijk maken die bekentenis.
- Misschien heeft u wel begrepen, dat ik altijd - plan heb gehad - religieuze te worden.
Alfred speelde met zijn pen en 't duurde een poos vóór hij kon antwoorden.
- Ik heb er voor gevreesd en mama ook. Gisteravond sprak zij er nog van, natuurlijk ziet zij het met heel andere oogen aan, dan jij en - ik en onze familie. - 't Doet ons niet het minste plezier, dat begrijp je wel. Je kunt even goed godsdienstig leven in de wereld, als in het klooster; ik zie het niet in, waarom het verdienstelijker is andere kinderen te leeren, of vreemde zieken te verplegen, dan je eigen
| |
| |
familieleden. In de wereld kan je nog veel meer goed doen, als je het maar zoekt.
- Dat weet ik wel, vader! maar u is katholiek en u weet toch als God je roept, dan moet je gaan, al valt het je nog zoo zwaar.
Alfred legde eenige papieren recht en ondertusschen zag hij zijn dochter van ter zijde aan.
't Scheen hem toe dat zij slanker was geworden in de laatste weken, bleeker, iets ouder, in haar oogen blonk een eigenaardig vreemd licht, hij vond haar mooier dan zij ooit geweest was. Er lag energie om haar fijn geteekende lippen, in haar heele houding kracht, misschien wel strijdlust - 't was geen kind meer, maar een vrouw, die over haar leven beschikt had.
- Ja, dat zeggen zij allemaal, zij praten elkander na...
Hij moest zijn inwendige ergernis lucht geven.
- Je goeie, lieve moeder begrijpt die finesses niet, zij staat er zoo vreemd tegenover - 't is hard, zeer hard voor haar - ik voor mij weet, dat verzet toch niet helpt... maar zij...
Mia's oogen vulden zich met tranen...
- Ja, dat is het hardste... zeker... en 't moeilijkste...
- Van wanneer heb je dat idee...?
- Sinds mijn eerste heilige Communie...
Zij durfde niet zeggen, wat de waarheid was:
- Toen ik God mijn leven en mijn aardsch geluk opofferde, om de bekeering van moeder te vragen. - Vader begreep het toch niet, voelde er in elk geval niets voor.
| |
| |
- En toen - ging zij voort - is het steeds sterker geworden. Ik heb nooit een ander levensdoel voor oogen gehad dan het religieuze leven - dat alleen kon mij voldoen...
- Dus Lucy's overlijden had er geen invloed op?
Zij glimlachte rustig.
- O neen, - vóór dien tijd was ik reeds vast besloten en - toen kort vóór haar dood heb ik haar gezegd, wat behalve mijn biechtvader niemand ter wereld wist.
Hij scheen niet naar haar te luisteren en als vervolgde hij zijn eigen gedachten, ging hij voort:
- Als je maar gelukkig wordt, dat is het voornaamste, ik voor mij geloof, dat het een onbezorgd, rustig leven is. 't Huwelijk is meestal een sprong in het duister. Zelfs in het gelukkigste, moet je zooveel toegeven en verdragen...
Zij zwegen beiden, toen na een poos, vroeg Mia met onvaste stem:
- Dus heb ik uw toestemming en wil u het aan moeder zeggen?
- Geen aangenaam werkje... mijn toestemming? Ik kan er niets aan doen als je ons verlaten wilt... jij, mijn oudste dochter, mijn steun... jij, die zooveel goed kunt doen hier in huis...
Zij zag hem aan zielsbedroefd.
- Vader, - dat weet u zelf, wat ik heb kunnen doen in al die jaren. 't Is zoo weinig - het gaf maar verbittering en tweedracht.
| |
| |
- Wanneer je altijd zoo was geweest als in den laatsten tijd, wie weet wat je had uitgericht!
Zij schudde treurig het hoofd.
- Misschien zou ik zelf veranderd zijn, als dat er niet geweest was en dat mocht toch niet... dan was er vrede gekomen, maar tot wat voor prijs, ja, ik was anders misschien, in den laatsten tijd, maar dat komt...
- Omdat je het einde voorzag en blij was te kunnen vertrekken - hé...?
- Omdat ik vrede gevonden heb met mijzelf en nu weet, wat ik wil en wat ik moet.
- Welke orde heb je gekozen? Dat studeeren voor een examen was zeker ook daarvoor?
Zij sloeg haar oogen neer en haar blanke, fijne vingers streken haastig over elkander.
- Dat was mijn plan - haar stem klonk zacht, haast onhoorbaar - ik heb mijn studies laten varen - omdat...
- Omdat?
- Zij mij niet meer noodig waren voor mijn keuze...
- Wil je dan ziekenzuster worden? Dat is ook een heel mooie bestemming, dernier cri - al begrijp ik zoo'n liefhebberij nog minder
De lichtzinnige toon van haar vader kwetste haar; zij bleef haar vingers strengelen, dit was het eenige blijk van haar aandoening en verwarring.
- Ik wil ook geen ziekenzuster worden, fluisterde zij nog zachter en haar oogen altijd neergeslagen:
- Wat dan? Werknon toch ook niet...
| |
| |
- Neen, - ik koos een beschouwende orde - Carmelites...
- Wat... heelemaal je begraven, dood zijn, heelemaal dood voor ons - je bent niet wijs, overspanning, geestelijke hoogmoed anders niet. Welke pater heeft je dat in het hoofd gepraat?
Nu lichtte zij haar gelaat naar hem op, het was zacht, teer gekleurd, in de oogen glansde het licht nog vreemder, bovenaardsch bijna. Hoe wereldsch, verflauwd en oppervlakkig Alfred ook zijn mocht, hij voelde onwillekeurig een macht op zich werken, iets waaraan hij geen naam kon geven, waartegen hij wist, dat hij, hoe zich nog verzettend, niet strijden kon, - iets dat hem met lamheid sloeg en tegelijk met wanhoop en angst vervulde. - Een wilde lust tot opstand, tot tegenweer bezielde hem, de lust haar te doen buigen, te breken, dat zwakke kind, hoe durfde zij, - hoe kwam zij er aan - wat bezielde haar?
- Niemand heeft het mij aangeraden, mijn biechtvader heeft mij beknord, verboden er op terug te komen, alles gedaan om er mij van af te houden - eindelijk stond hij mij toe, dat ik het zou probeeren - en door geen valsche schaamte mij laten afhouden als ik er mij niet geschikt toe bevond, om terug te komen.
- Dat is ten minste verstandig, dat valt mij mee, - maar ik wil dat niet - zelfs die proef niet. Ik ben je vader, ik weet dat je er niet toe deugt, zoo'n leven - mijn God! hoe kom je er bij? Altijd bidden, altijd smoezelen - als je gewone non wordt, dan
| |
| |
leidt je ten minste een nuttig leven, maar zóó, waar dient het voor? Dat eeuwige prevelen en vasten, die werkeloosheid, droomerij van fakirs.
- O vader! Dit leven is zeker nog veel nuttiger en noodiger voor de wereld dan als ik kinderen leerde of zieken verpleegde.
- Maak dat je moeder eens wijs...
- Arme mama, zij begrijpt niets van geestelijke dingen.
- En ik dan wel? Godsdienst is goed, maar hij moet ons niet brengen tot dwaze, abnormale dingen, en geen verdeeldheid zaaien in huisgezinnen. Alle overdrijving is verkeerd. Is er een vrouw beter en edeler dan je moeder en toch heeft zij niet den minsten godsdienst?
- Maar vader, als moeder een godsdienstige vrouw was met haar karakter en haar principes, gelooft u dan niet, dat zij nog veel hooger zou staan, veel, veel - wat zal ik zeggen - completer en rijker zou zijn?
Alfred zweeg even - misschien had Mia gelijk, er was altijd iets in Louise, wat hem hinderde in hun intimiteit - wat zei een dichter ook? - Handen nooit gevouwen, oogen nooit gesloten, mond nooit bewogen in stil gebed...
Onzin! Louise was verstandiger, aangenamer dan zijn vrome dochter met haar dwaze, overspannen ideeën.
- Beoordeel je moeder niet! Zij is goed zooals zij is. Neem een voorbeeld aan haar en waag het niet haar te beoordeelen, snauwde hij haar toe. Mijn toestemming om naar het klooster te gaan, heb je,
| |
| |
maar niet naar zoo'n middeleeuwsche inrichting, dat is niet voor onzen tijd - dat verbied ik je...
- 't Is toch dezelfde God, die mij roept voor het beste deel, zooals Hij Maria riep en de H. Theresia en...
- Ik verbied het je eenvoudig! Kom er niet op terug. 't Beteekent de ondergang van ons huiselijk geluk...
- Dan zal ik wachten, zeide Mia gedwee - tot u het mij toestaat.
- Dat gebeurt nooit. Ik ben katholiek en behoorlijk katholiek ook, al ben ik geen kwezel, maar dit heb ik nooit verstaan, waar dat overdrevene toe dient. Voor mijn zuster Coba, die melaatschen ging verplegen, had ik alle respect maar voor zoo'n bestaan - neen, daar zie ik het nut niet van in.
- Wij bidden en boeten voor hen, die het niet doen...
- Zwijg met dat gefemel. Ik zal je moeder niet...
De deur werd geopend en Louise kwam zachtjes binnen, met twee kopjes thee op een blaadje.
- Ik stoor toch niet. Je blijft zoo lang boven, kwam zij heel lief.
- Neen, kom gerust binnen, vrouw en hoor wat je oudste dochter mij daar zoo gezegd heeft...
- O vader, zeg het niet in boosheid. Spaar moeder toch! Denkt u dat het mij niet veel gekost heeft het u te zeggen... Ach! u weet niet, hoe hard het is, harder dan de dood. Lucy ging zoo blij van de aarde wèg - maar ik... ik...
| |
| |
- Wat is er? Is 't waar, wat ik gisteravond zei? Gaat zij ons verlaten - naar het klooster?
- En wat voor klooster?
- Ik heb het lang gedacht. Dat zij in den laatsten tijd zoo lief en menschelijk was, moest zeker dienen om ons het afscheid zwaarder te maken... om ons meer verdienste te geven voor den hemel.
- O neen, foei neen! snikte zij, ik heb mijn best gedaan beter te worden... en u...
- Laat mama nu maar alles weten. Als zij ons verlaat dan is zij dood voor ons. Zij heeft een klooster uitgekozen, waar zij de grootste armoede moet lijden, 's nachts in de bitterste kou opstaan om te bidden en te zingen, waar wij haar nooit mogen zien of spreken, dan achter de traliën - niet aan ons sterfbed... zijn stem brak.
- O mijn God! riep Louise ontzet uit, dat kan niet, dat is te wreed. Jullie praten van een liefdevollen God, maar dat kan Hij toch niet willen als... als Hij werkelijk bestaat.
Mia stond tusschen haar ouders, de handen gewrongen, de oogen vol tranen, nooit had zij den muur tusschen haar en hen zoo hoog, zoo angstwekkend en dreigend gevonden. Hoe zou zij hun verklaren, wat haar zoo duidelijk was, dat God haar riep tot het zwaarste, het moeilijkste, maar ook tot het grootste geluk, de hoogste vreugde, waarvan de wereld geen begrip heeft?
Voor Louise bestond slechts de aarde en het leven, eindigend met den dood, voor Mia was de aarde en
| |
| |
het aardsche leven niets, niets dan de weg naar de eeuwigheid, naar den Hemel, naar God en om haar moeder daar heen te voeren, zou geen offer haar te groot, geen prijs te hoog zijn, maar Louise kon het nooit begrijpen, nooit vergeven, zelfs haar vader wilde het niet vatten, wat haar zoo helder voor oogen stond... innige zielegemeenschap met God, een liefde, die alle liefde overtreft - de hemel reeds op aarde...
Radeloos zagen zij elkander aan in die wreede onmacht van elkander ooit te begrijpen, in het smartvolle weten zich eeuwig vreemd te blijven. Louise dacht huiverend aan de Romeinsche matronen van tweeduizend jaar vroeger, zij leed als deze, wanneer haar kinderen, haar mooie, lieve, teere meisjes van hoogen huize, den bruidegom afwezen door haar gekozen. Zich gelijk stellend met slaven en verworpelingen, weigerden zij wierook te branden voor 's keizers beeld en lieten zich voeren in de lupanaria, werpen in de arena, verscheuren door wilde dieren, altijd met dien lach van stillen triomf om de lippen en den blik van verrukking geslagen op den onzichtbaren Bruidegom harer zielen, die haar wenkte in zijn hemelsche glorie, waar Hij alle smarten met eeuwige heerlijkheid en onvergankelijke liefde zou beloonen.
En Louise wist toch beter, wist dat Hij er niet was, dat de hemelen leeg waren, haar liefde en hoop een illusie, niets meer, dat zij zich liet bedriegen als door een verraderlijk tooverbeeld!
- Mia, mijn lieveling, mijn oudste, barstte zij uit,
| |
| |
na Fransje's dood ben je mijn alles geweest, mijn schat, mijn trots. O, als je wist wat je mij was, wat je altijd voor mij ben geweest, hoe pijn het mij deed, dat wij mekaar niet begrepen, niet konden begrijpen, omdat wij andere zielen hadden...
- Moeder, lieve moeder, snikte Mia haar omknellend, zij vond geen woorden meer, niets dan tranen en kussen.
- Ach, klaagde Louise haar vast tegen zich drukkend, 't was het ongeluk van mijn leven, dat de zielen, die mij 't naaste en het liefste zijn, mij vreemd bleven en nu, nu wordt het erger dan ooit - nu is de scheiding voltrokken.
- Neen, maatje-lief! Ik blijf bij u in den geest. Dag en nacht zal ik voor u bidden - aan u denken, verbeterde zij zich zelf.
- In een graf ga jij je opsluiten, voor je leven, slecht voedsel, een hard bed, uitgemergeld van het vele vasten, rillend van kou, tusschen vreemde, doode vrouwen, met niets menschelijks meer, en hier zoo'n rijk leven van geluk, van weelde, van liefde dat je verlaat. Heb je dat bedacht in al zijn realiteit?
Zij knikte van ja.
- Alfred! Jij bent ook roomsch, je weet het beter. Is het waar of niet, wat ik zeg?
- Ik heb het haar ook voorgehouden, maar zij wil niet hooren, antwoordde hij dof.
- Gebiedt je godsdienst zoo'n onnatuur, dan is het een gekke, een onzinnige godsdienst, onzinniger dan ik ooit dacht.
| |
| |
- Neen, zuchtte Alfred moedeloos. 't Zijn de dwepers van haar soort, die onzen godsdienst in discrediet brengen.
- Je zult het niet volhouden, geen maand, geen week, of je trots moet je terughouden, valsche schaamte - om terug te keeren.
- Ik beloof u dat ik mij door geen valsche schaamte zal laten weerhouden - als ik voel dat ik mij vergist heb.
- Zoo'n leven van nutteloosheid, luiheid, ledigheid...
- O neen, moeder, dat begrijpt u niet, 't is zoo niet, 't is een leven van bovenaardsch geluk. - Ik kan niet anders al zou ik willen.
- En je vader, begrijpt die het?
- Ik begrijp dat werken nuttiger is dan dat eeuwige bidden en moeilijker ook.
- Neen, bidden is werken, 't is misschien het zwaarste werken.
- Werken is bidden, dat zie je aan je moeder, wier leven nuttiger is dan van altijd biddende kwezels.
- Ik zeg niets van haar, u weet hoeveel ik van moeder houd en hoe hoog ik haar acht.
- Neen, jij houdt veel meer van tante Pia. Die heeft je vertrouwen, die weet alles...
- Zij weet hiervan niets, dat verzeker ik u. Alleen Lucy op haar sterfbed heb ik het gezegd. Zij nam mijn geheim mee naar den hemel.
- Je ziet op mij neer, omdat ik een heidin
| |
| |
ben, een onvolkomen mensch, dat heb je levenslang gedaan - ô ik weet het - ik voelde het altijd... die vernedering... dat medelijden...
En zij beet zich op de lippen om haar laatste restje zelfbeheersching niet te verliezen.
- Ach moeder, ik kan het niet veranderen, - snikte Mia hulpeloos, dat wij zoo heel anders denken. Ons lichaam is toch ons alles niet, wij hebben nog een ziel, ons innerlijk zijn heeft immers de hoogste waarde.
- Je hoogste geluk zou zijn als ik roomsch werd, maar dat gebeurt nooit, nooit... ik veracht een godsdienst, die haar kinderen tot zulke vreeselijke onnatuur dwingt... ik haat ze, ik vervloek ons huwelijk - Had ik 't geweten wat het beteekent - een gemengd huwelijk, ik zou nooit met een roomsche zijn getrouwd. 't Is een ellende geweest van het begin tot het einde. En dat heette gelukkig - neen, 't was een komedie, een bedrog...
- Louise, stil! suste Alfred, maak het mij niet harder, 't is al zwaar genoeg. Ik heb je gewaarschuwd Mia, jij doet met jouw dwaasheid onzen godsdienst door je moeder haten, wij kunnen jou niet missen.
- Vader, als ik getrouwd en naar Indië was gegaan had u mij ook gemist.
- Met Johan Boonkamp, een advocaat met prachtige vooruitzichten, dat is hetzelfde niet, dan was je gelukkig geweest. Maar al die praatjes dienen voor niets. Alfred! Sta je het toe...
- Neen, antwoordde hij beslist, in geen geval.
| |
| |
- Goddank, dan zijn wij het eens. O man, wat ik je dankbaar ben...
Mia zag hen kalm aan.
- Ik kan wachten, jaren desnoods... misschien altijd...
- Op je geluk, hè! Je toekomst, een mooi lot! en dan blijf je hier natuurlijk met een martelaarsgezicht als Agnes, die dwingt om zangeres te worden, liefst actrice, de twee uitersten - hoe komen wij toch aan zulke kinderen?
- Ik zal mijn best doen vroolijk en gelukkig te schijnen.
- En je gedachten en hart blijven daar?
- Als God mij werkelijk roept, dan zal ik ook eenmaal gaan, en anders blijf ik bij u; maar 't is mijn schuld niet, dat de wereld mij onverschillig is, dat ik haar niet begeer!
- Gedwongen, met tegenzin blijf je er in.
- Neen, - zooals God wil is het goed. - Vergeeft u mij?
Louise wierp haar een woesten blik toe, en wendde zich af.
- Laat ons alleen! bitste zij.
Zij ging heen. Stom zagen Alfred en Louise elkander aan, toen vielen zij in elkanders armen en schreiden hun bitter leed uit.
|
|