| |
| |
| |
VIII.
Mia genoot in Amsterdam van de sympathieke omgeving, vooral toen Lucy ook kwam logeeren. Nu moest oom Gerard volgens ouderwetsch gebruik slapen in een hotel. Pia stond er op, hoewel hij het bespottelijk vond.
Lucy was wel wat veranderd, vond Mia, ernstiger geworden, hetgeen haar niet misstond, maar altijd met die losheid van manieren, dat vroolijke, geestige, waarmede zij over alle mogelijke moeilijkheden zoo gratieus heenwipte. Mia benijdde haar deze gemakkelijkheid, het was niet de impertinentie van Agnes, en vooral niet de zwaarwichtigheid van haarzelf; hoeveel lichter zou het Lucy vallen in een antipathieken kring zichzelf te blijven zonder aanstoot te geven.
Zij hadden het altijd druk met elkander, want oom Gerard's tijd was te bezet om dien aan zijn meisje te besteden. 's Middags wandelden zij samen door het Vondelpark, zoo'n lief paartje! Mia slank en teer in haar oud-blauw liberty costuum, geheel de kleur van haar oogen, met op het aschblonde haar de vergeetmijnietjes toque en Lucy iets kleiner, bewegelijker,
| |
| |
levendiger, het ros-gouden haar onder den witten charlottehoed, de zwart-blauwe oogen vonkelend als donkere diamanten in het warm blanke gezichtje.
Lucy werd niet moe haar vriendin alles te vertellen van den tocht op de ‘Nancy’, van het vreeselijke geval met Tom Hardy, van haar berouw, haar boete.
- Zie je, non worden, durf ik niet aan, ik weet zeker dat ik de roeping mis. Verpleegster? Daar griezel ik van en nu zeg je wel, dat is juist de boete, maar ik ken mijzelf zoo, ik voel er geen kracht toe. Ik moet op natuurlijke wyze geleid worden om in een richting voort te gaan, anders is het dadelijk weer mis en al bid ik mij nog ziek, een oogenblik komt dat het mij te machtig wordt en zoo'n reactie is het ergst wat jij je kunt voorstellen en daarom was 't mij zoo'n uitkomst met oom te trouwen. Hij heeft mij zelf aangeboden, het gelukkig maken van hem tot mijn levensdoel te kiezen en dat trekt mij wel aan. Dit wordt voortaan mijn eenig streven op aarde.
- Ja, maar, - merkte Mia op, - is dat nu wel de rechte manier om het huwelijk in te gaan? Ik zal nooit trouwen, dat weet je wel, maar ik zou het toch vreeselijk vinden het te doen - uit boete.
- Ik niet, ik houd veel, heel veel van oom, - ik ben blij als hij binnenkomt en van pleizier lacht, wanneer hij mij ziet, dan denk ik, dat geluk bezorg ik hem en ik zal 't hem zoo prettig maken als ik maar kan. O ik heb zulke goede voornemens... Romantisch is mijn liefde niet, maar dat vind je alleen in
| |
| |
de boeken. Dat beschermende, dat koesterende in hem, doet mij juist zoo goed. Ik vind het zoo heerlijk, dat ik mij dikwijls afvraag, heb ik niet de lichtste manier van boete gekozen?
- 't Wil er bij mij niet in, trouwen om boete te doen, - wonderlijk huwelijk en wonderlijke boete. Wat zegt tante Pia er toch wel van?
- O tante Pia, die bevalt de geheele geschiedenis niet, maar als zij later inziet, wat 'n verstandig, goed vrouwtje ik zal worden, komt zij zeker tot andere gedachten.
Te huis was Lucy oogenschijnlijk niet zeer veranderd in haar verhouding tot Dr. van Berne; zij zat naast hem en leunde tegen hem aan, het aangenaam vindend als hij haar dicht naar zich toetrok en beschermend met zijn arm omvatte. Dan speelde zij met zijn vingers en pruilde als zij flauwtjes naar jodoform roken. Zij leek zoo'n echt lief poesje, een beetje kinderachtig, vond Mia, en vroeg zich af of het natuur dan wel gemaaktheid was. - Hij echter verslond haar met zijn oogen, soms niet op zijn gemak bij haar onschuldige liefkoozingen. Hij voelde zijn passie aanstormen en moest zich met al zijn kracht beheerschen, omdat hij teveel eerbied voor het kind koesterde, - dit maakte hem links en gedwongen, lang niet zoo lief en hartelijk als vroeger, klaagde Lucy soms.
Gelukkig was hij niet en vooral niet tevreden over zichzelf, altijd knaagde er iets in hem òf hij iets verkeerds had gedaan, òf hij handelde tegen zijn plicht en
| |
| |
overtuiging, - of hij Lucy had overgehaald tot een huwelijk, waartoe zij te goed was, met een ouderen man, die bovendien zoo geheel opging in zijn praktijk, zijn vak, - het scheen hem haast zonde haar te begeeren, zijn liefde zou haar ontwijden, vreesde hij - en toch - toch, hij had haar zoo innig lief met alle kracht eener eerste liefde.
En Lucy vermoedde er niets van. Zooals zij nu op dezen mooien September-middag in het prieel trad, waar oom Gerard en tante Pia reeds zaten, straalden haar oogen en schitterde haar lach - zij zag er uit om geluk te geven en geluk te ontvangen, een beeld van levenslust en levensvreugde.
- En haar, die zoo begeerig en vreugde wachtend de wereld inziet, moet ik alles geven, wat zij van het leven vraagt? dacht Gerard, en zijn hart kromp ineen en angst schroefde zijn ziel toe, voor hetgeen hij op zich had genomen. Zou Pia gelijk hebben - konden slechts ellende en verdriet het gevolg zijn? Maar hij vergat weer alles, toen zij vroolijk riep:
- Wat 'n verrassing, oompje thuis! Om dezen tijd. Gelukkig dat wij niet verder zijn gegaan, den grooten vijver om, Mies, nu wij het onschatbare voorrecht hebben zijn WelEdele Zeer Geleerde aan de theetafel te zien.
- Je hoeft er zoo blij niet om te zijn, bromde hij, de praktijk is zoo slap, de menschen in de stad zoo wanhopig gezond, en bij dit mooie weer blijven de andere lui buiten.
| |
| |
- Prachtig! - zij telde op haar vingers - drie goeie dingen, oom thuis, - de stad gezond, en het weer mooi. Mein Liebchen, was willst Du mehr! Is dat geen paar honderd gulden minder aan rekeningen meer dan waard?
Zij kuste hem vluchtig op het voorhoofd en kwam dicht naast hem zitten, terwijl Mia stemmig als altijd, bij tante Pia schoof.
- Zoo'n heerlijke wandeling, 't park was prachtig, zoo mooi, rood en goud, jammer dat het zoo'n moekespriez en kindergarten was - o Gerritje! eens in de week moet later het vrouwtje met je een wandeling hebben, heelemaal buiten, in het Gooi of rondom Haarlem. Beloven oompje, beloven?
- Wat kan ik jou weigeren? Maar als wij arm worden, omdat de praktijk verloopt, wat dan?
- Dan gaan wij samen bedelen en zingen - oom heeft toch zoo'n mooie stem - en ik op de guitaar accompagneer u. Wij maken meer geld dan Blokzeil en Pisuisse.
- Een schorre kraai, lachte hij.
- Jammer, zei Mia, het park is dadelijk uitgewandeld. Ik ben zoo verwend door het Haagsche Bosch en de Scheveningsche boschjes.
- Niets bij Nijmegen, daar kan je uren lang dwalen en fietsen. - Maar wij hebben niets gezien, alleen druk gepraat.
- Waarover dan toch?
- Wou je dat weten, oompje? Dat vertellen wij tante Pia niet eens.
| |
| |
George kwam ook den tuin binnen en nauwelijks zat hij of Lucy vroeg:
- Hoe komt het dat Bruno nooit meer hier komt?
George antwoordde ontwijkend:
- Och, hij moet voortmaken, zich niet laten afleiden...
- Ik denk dat Pa, de dominé, ons gezelschap verderfelijk voor hem vindt - je kunt nooit weten, wat zulke Jezuïeten in 't schild voeren.
- Wie weet? Ik heb hem dikwijls gevraagd mee te komen, vooral omdat Mia nu hier is, maar hij zocht altijd een uitvlucht.
Lucy trok een minachtend lipje.
- Komt hij nog wel bij jou op de kast? vroeg zij.
- Niet zooveel als vroeger. Ik mocht hem graag, ik sympathiseerde met hem meer dan met vele van mijn katholieke vrienden.
- Geen wonder, viel Gerard uit, de studentenwereld is gedegenereerd. Ik heb het vroeger altijd voorspeld, Pia, weet je nog, hoe ik vroeger op alles en nog wat schetteren kon?
- Asjeblieft, òf ik het nog weet.
- Ik had toen alles omver willen trappen, 't hinderde mij dat de katholieken zoo achterlijk, zoo weinig ontwikkeld waren, dat zij niet genoeg meegingen met hun tijd, - niemand heeft ooit zoo gejengeld over hun tekorten als ik.
- O ja, jij wou aan de bisschoppen en den Paus wel voorschrijven, wat zij te doen hadden om de Kerk te redden.
| |
| |
- Desnoods aan Onzen Lieven Heer, dat is waar, maar nu is dat jeugdige vuur bekoeld, en ik zie het anders in. Al dat redeneeren en zwammen over katholiek bewustzijn en katholieke principes, dat hossen op allerlei moderne stokpaardjes geeft niets en niemendal - daar wordt de wereld niet beter door en de Kerk niet meer geëerd. - Je helpt haar er niets mee vooruit. - Het apostolaat van de leeken - van de roomsche studenten, magnifiek, maar dat ligt heel ergens anders, dat kan ik je zeggen, ik die student ben geweest en - ik durf er op pochen - met hart en ziel.
- Tot vervelens toe, lachte Pia.
- Misschien ben ik het nog wel, ondanks mijn grijze haren, vooral nu ik jongensachtig verliefd ben op zoo'n schat van een meisje - maar mijn ondervinding en praktijk hebben het mij geleerd: 't Is alles heel goed en kranig, als de katholieke jongelui hun Vaandellied uitbrullen met alle mogelijke geestdrift en hun geloof uitschreeuwen over de daken heen in hun kranten, hun artikelen .,.
- Hun toasten.
- Ja, hun toasten en fuiven, champagne in de hand, vol jolijt, alles uitstekend, maar zij moeten beginnen met hun geloof te toonen in hun leven. Zoolang als het bij kletsen en schetteren blijft, dan geeft het niets, integendeel doet het meer kwaad dan goed - juist door hun gebral en hun rumoerigheid.
- Maar oom, onze organisatie rekent u die voor niet, hoe wij toenemen in aantal en in kracht?
| |
| |
- Lak, niets dan lak! Jelui moet je geloof beleven, toonen wat de katholieke idee tot stand brengen kan in een gewone menschenziel, hoe zij ze hemelhoog verheft boven anderen, die zoo ongelukkig zijn, die kostbare parel te missen. En dan vroom zijn, degelijk, godsdienstig, maar niet kwezelachtig, niet kophangerig.
- Hè ja, oom, dat zeg ik ook, je mag niet vervelend zijn, kwam Lucy, dan breng je de deugd in discrediet.
- Juist mijn lief poesje, dat zie je goed in. Flink, ferm, vroolijk. Doe jullie aan sociale actie, best! houd jullie gloeiende speeches, en doorwrochte, taaie lezingen over allerlei verheven philosophische onderwerpen - ook goed! als jij er maar plezier in hebt, maar verbeeld je niet dat het wat geeft dat geklets, allemaal larie! Ik weet er van mee te praten, ik, die in allerlei krotten moet kruipen om mijn patiënten te bezoeken, of die ze onder handen krijg in de gasthuizen. - Zoolang jelui zelf niet in contact komt met de armen, zoolang je hun niet overtuigt dat je ze liefhebt - versta je, liefhebben - omdat zij, hoe vies en verkommen ook, toch het beeld zijn van den Christus, omdat al wat je hun doet, aan Hem gedaan is, zoolang ben jullie niets beter dan alle andere jongelui - misschien nog minder...
- Wat is hij weer aan den gang, lachte Pia.
- En dan moet er bij jullie uit 't ellendige idee, dat het man zijn bestaat alleen in doordraaien en...
Pia keek wat onrustig van Gerard naar de meisjes.
- En verder in hakken en vitten op alles wat
| |
| |
roomsch is of van roomschen komt, je eigen moet je hooghouden, dan houden anderen je ook hoog.
- Hm, hm! kwam Pia.
- Doelt dat op mij, nu ja, ik spaarde geen kritiek op katholieke personen en toestanden, maar dat was à la Huysmans, omdat ik mijn godsdienst zoo innig liefhad en niet verdragen kon, dat menschen haar verkleinden, bedierven, belachelijk maakten, maar ik ben altijd oprecht geweest, al draafde ik soms voort als een hollend paard, of doorsloeg als een blinde vink, terwijl de jonge lui van tegenwoordig...? Onderscheiden zij zich in iets van hun andersdenkende vrienden, ik wil niet eens spreken van geloovige protestanten, maar van joden of ongeloovigen?
- Daar zijn zulke flinke kerels onder, oom!
- Zeker, jongen, dat is juist voor ons zoo ongelukkig! Die zijn beter dan hun beginselen, terwijl katholieken slechter doen dan hun leer voorschrijft. Deze toch bevat alles, wat die anderen nog goeds hebben, en wat helpt hun moraal, waarop zij pochen, als zij drinken als sponzen en eten dure diners en soupers op vaders kosten, en zij gaan daarna naar de meisjes zoo goed als een ander, die het zijn plicht of recht noemt zich uit te leven en geen kwaad ziet in het volgen van zijn natuur...
- Gerard! suste Pia, de meisjes!
Maar de drie jonge lui hingen aan zijn lippen.
- En als zij hen kwallen noemen, die zich beheerschen, zich rein houden voor het meisje, dat eens hun vrouw
| |
| |
zal zijn, de moeder van hun kinderen, die hard werken, - al zijn ze ook in rijkdom en weelde geboren en getogen, - want al respecteer ik den man, die het van niets brengt tot een eervolle positie, nog hooger bewonder ik hen die alles kunnen koopen voor hun geld en toch werken, om niet zedelijk of geestelijk achteruit te gaan, - en die de armen niet tarten door hun verkwisting en brooddronkenheid in het geld maar weg te gooien. - Laat hen dan opgewekt, vroolijk, levenslustig blijven, niet vies zijn van een aardig fuifje en een flink glas bier, en een goed wijntje zelfs, hun mooie ideeën niet alleen uitkeffen in kranten en annuaria, maar toonen in hun leven, anders is die heeleactie geen duit waard.
- Ik ben het volkomen met u eens, oom, zeide George, dat ergert mij juist zoo in vele van mijn roomsche vrienden en trekt mij aan in Wegers - zijn - zijn...
- Zijn innerlijk leven, vulde Pia aan.
- Ja, door ons innerlijk leven moeten wij staan boven onze arme, misdeelde broeders, maar als er iets is, dat gevaar loopt te vervluchtigen in onzen roezemoezigen herrietijd, dan is het juist ons innerlijk leven. Wie heeft nog tijd daaraan te denken, er voor te werken?
- In de kloosters, fluisterde Mia.
- Maar juist in de wereld heeft men er het meest behoefte aan, ons innerlijk zijn moet ons uiterlijk leven beheerschen, - als wij gelooven, dat wij de volle waarheid hebben, door Christus op aarde gebracht,
| |
| |
dan moet zij ook stralen uit ons leven en dat kan zij niet zoo lang zij onze ziel niet vervult. Zeker zijn er onder je vrienden, die het zoo opnemen, en dan verzeker ik je, dat een flink roomsch student, die leeft volgens zijn geloof, die echt jong is, niet alleen in pretmaken, drinken en fuiven, maar zich rein bewaart onder alle verleidingen, veel beter een apostolaat uitoefent dan de knapste spreker op G. en W. of Thomas, dan de ijverigste en geleerdste priester.
- Och, kon Otto u eens hooren, zuchtte Mia.
- Oompje, vleide Lucy, als zij daarbij zoo mooi spreken als u, dan zijn zij ideaal en daarvoor moet ik je een extra pakkertje geven, Gerritje mijn! Ik zie je zoo graag eens electrisch.
En zij sloeg den arm om zijn hals; nog onder den indruk van zijn opwinding, greep hij haar vast en kuste haar lang en innig, fluisterend.
- Mijn vrouwtje, eenige in mijn leven! Geloof je dat?
Zij maakte zich zachtkens los en ging weer naast hem zitten, stil de oogen neergeslagen, de vingers ineen gestrengeld.
- En de meisjes dan, zei George, als die nu ook maar eens wilden begrijpen, dat er meer kracht en ware mannelijkheid toe noodig is om zich te beheerschen dan zich te laten gaan en te genieten, terwijl de goeie pa maar betaalt, ma en de zusjes zich thuis vaak moeten bekrimpen ten wille van broerlief-student, die beweert maar eens jong te zijn en daarom vrij
| |
| |
te mogen genieten. Die meisjes hebben nog altijd liever een Don Juan dan een chevalier sans peur et sans reproche, - die heeten saai en vervelend in hun oogen.
- Aan jullie te zorgen, het niet te worden; waarom moet ondeugd alleen aantrekkelijk zijn, - deugd kan het ook wezen.
- Zooals tante Pia, riep Mia uit.
De meid bracht een boodschap voor den dokter, dat iemand hem spreken moest. Lucy ging op hem geleund den tuin door.
- Tante, vroeg Mia, gelooft u dat zij gelukkig zullen worden?
- Wij kunnen niets anders doen dan voor hen bidden, antwoordde Pia ontwijkend. -
- Al uw gebeden worden verhoord, lachte George, dat weten wij nu eenmaal.
- Op éen na, zuchtte Mia en tranen stegen in haar oogen.
- Ook hier zal God het beste weten waarom, antwoordde Pia, haar aanziende met langen, innigen blik.
|
|