Amsterdam. Het R.C. Maagdenhuis en het St. Elisabeth-gesticht
(1980)–R. Meischke– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 208]
| |
De huizen aan de Kalkmarkt (opn. 1961)
| |
[pagina 209]
| |
8. De huizen van het MaagdenhuisDe verwerving van verhuurde huizen tot ca. 1715In de loop van de zeventiende eeuw verkreeg het weeshuis uit erfenissen een aantal, overwegend kleine huizen, waarvan de huuropbrengsten voor het onderhoud van de weeskinderen aangewend werden. Het waren huizen die ook de erflaters als geldbelegging gediend hadden en die veelal oud moeten zijn geweest op het moment dat het weeshuis de eigendom verkreeg. Verscheidene van deze huisjes waren aan het Maagdenhuis nagelaten door personen uit de lagere middenstand, uit welke klasse ook veel weesmeisjes afkomstig waren. Ga naar margenoot+ Het beheer van deze huizen moet de regenten veel zorg hebben gegeven. Niet alleen waren er problemen van onderhoud en verhuring, met vrijwel ieder huisje was iets bijzonders. Van sommige bezat men slechts een gedeelte, een enkele maal lag men in proces met andere erfgenamen. Op veel huizen waren schuldbrieven gevestigd of moest van oudsher een rente betaald worden. Verscheidene huizen waren aan het weeshuis nagelaten onder voorwaarde dat aan iemand een lijfrente moest worden uitgekeerd, dat zielmissen gehouden moesten worden, of dat bepaalde personen er in mochten wonen. Al deze zaken moesten de regenten bijhouden. De huizen die aan het weeshuis kwamen werden in de zeventiende eeuw meestal niet op naam van de instelling gezet. In de eerste helft van de eeuw was men beducht dat eigendommen van katholieke instellingen onteigend zouden worden. Na het placcaat van 1655, waarbij het verboden werd goederen na te laten aan katholieke instellingen, was het wenselijk erfenissen te stellen op naam van een of meer regenten. Ga naar margenoot+ Het blijkt dat de regenten de voorkeur gaven aan een overdracht van een te erven huis boven een erflating. Bij een overdracht behoefde geen collaterale successie betaald te worden en waren geen moeilijkheden met de erfgenamen te duchten. Wanneer iemand te kennen had gegeven een huis aan het Maagdenhuis te zullen nalaten, probeerde men een overdracht te bewerkstelligen, waarbij degene die afstand van het huis deed op de gebruikelijke wijze verklaarde dat de koopsom voldaan was. Tevens werd dan mondeling overeengekomen dat de vroegere eigenaar tijdens zijn leven nog over het huis kon beschikken. Deze gang van zaken is bij enkele overdrachten van ca. 1740 uitvoerig in de stukken weergegeven (am nr. 108b, f201 en nr. 321). Het is duidelijk dat men ook in de zeventiende eeuw de voorkeur aan de overdracht moet hebben gegeven. Immers de huisjes die in deze periode per overdracht aan het weeshuis kwamen waren vaak klein en onbetekenend zodat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de regenten deze panden uit een oogpunt van belegging gekocht zouden hebben. Ten slotte schijnt er nog een manier te zijn gebruikt om de collaterale successie te vermijden, namelijk de overdracht door de erfgenamen. Dit was alleen voordelig wanneer deze erfgenamen kinderen van de erflater waren en bereid waren aan de wens van de overledene mee te werken. Ga naar margenoot+ Wanneer de regenten op wier namen de huizen stonden gestorven waren gaf dit geen verandering. Wanneer zij de huizen hadden nagelaten aan hun collega's zou bij iedere vererving opnieuw successie geheven zijn. Na de dood van degenen op wier namen de huizen geërfd of getransporteerd waren, werden de huizen echter moeilijk verkoopbaar. | |
[pagina 210]
| |
Het zou mogelijk geweest zijn huizen te verkopen kort nadat zij verkregen waren. Bij huizen waarop bepalingen rustten over bewoning of lijfrenten was ook dit vaak niet mogelijk. Bovendien zal men het niet taktisch gevonden hebben tegenover toekomstige erflaters wanneer het weeshuis panden die het geërfd had onmiddellijk verkocht. Het kwam erop neer dat men gedwongen was het huizenbezit dat erflaters het Maagdenhuis toegedacht hadden te aanvaarden en te beheren. Ga naar margenoot+ In 1692 werd een nieuw grootboek ingericht, het oudste dat bewaard is gebleven (am nr. 108a). Het geeft een overzicht van het huizenbezit aan het eind van de zeventiende eeuw. Het was een verzameling van ca. zeventien panden, her en der door de stad verspreid. De meeste hiervan waren kleine beleggingspandjes, die in een overvolle stad als Amsterdam een goede huur opbrachten. Het was een bezit dat naar zijn waarde gerekend veel opbracht, het was echter geen bezit dat de eeuwen kon trotseren. Na het aanleggen van het grootboek van 1692 bleef het bezit op dezelfde wijze groeien. Alleen werden er in deze jaren weinig panden aan het Maagdenhuis vermaakt. Omstreeks 1715 komt er een eind aan deze eerste periode van passieve opbouw van het huizenbezit, er breekt dan een nieuwe periode aan met meer mogelijkheden. De huizen die het Maagdenhuis voor 1715 in bezit heeft gekregen zullen wij thans afzonderlijk bespreken.
Ga naar margenoot+ Het oudste bezit dat het grootboek vermeldt, betreft drie erven in de Amstelstraat. Deze verschillende percelen werden op 12 juni 1610 overgeschreven op naam van Marie Laurens Spiegel, die er f 2355 voor betaald had. Zij had deze erven ten behoeve van het Maagdenhuis gekocht. In 1631 werden de eigendomspapieren van deze erven bij de administratie van het Maagdenhuis gevoegd. De erven waren buiten de stad gelegen en kwamen eerst met de aanleg van het tweede deel van de grachtengordel in 1660 binnen de wallen te liggen. Zij werden verpacht aan Lambert Vogels die het recht had erop te bouwen. De opstal zou dan later tegen taxatieprijs door het weeshuis worden overgenomen. In 1694 werd dit bouwwerk, een paardestal met wagenhuis, bij executie verkocht; voor f 1700 kwam het in handen van het Maagdenhuis. Direct daarop werd het gehele bezit voor f 7660 verkocht (am nr. 108a, nr. 452 en 298). Ga naar margenoot+ Het enige te verhuren huis, waarvan we zeker zijn dat het in de zeventiende eeuw namens het weeshuis werd gekocht, was het huis in de Voetboogstraat. Toen de erven aan deze nieuwe straat in 1650 werden verkocht, liet het weeshuis het erf dat aan de achterzijde aan deze instelling grensde, kopen en bebouwen. Totdat het huis in 1694 voor pastorie in gebruik werd genomen was het een van de best verhuurde huizen. Ga naar margenoot+ Waarschijnlijk heeft het Maagdenhuis een soortgelijk huis bezeten in de Handboogstraat. De regenten van het Maagdenhuis worden bij de precarioheffing in 1686 aangeslagen voor een regenbak onder de stoep van een huis aan de oostzijde van de Handboogstraat, daar 't Guldejaar 1650 in de gevel staat (gaa to nr. 793). Dit huis, thans Handboogstraat 3, moet voor 1692 verkocht zijn. In 1900 werd het opnieuw bezit van het Maagdenhuis. Ga naar margenoot+ In 1653 stierf Marritie Cornelis, die binnenvrouw in het Maagdenhuis was geweest. Zij liet het gesticht twee huisjes na. Het eerste huis lag in de Spaarpotsteeg; het werd in 1709 voor f 500 van de hand gedaan aan Joan van Attevelt. De achtste penning bedroeg slechts f 5 (am nr. 108a; Rijc 36, 78). Het tweede pandje was het huis de Witte Leeuw, inGa naar margenoot+ de St. Pieterstraat (na 1875: nr. 1) gelegen achter het hoekhuis aan de Reguliers Breestraat. De achtste penning van de huurwaarde bedroeg f 6:5. In 1702 werd dit huis verkocht aan de bewoner Willem Gerritsz. In 1739 bemerkten de regenten dat de koopsom nooit volledig voldaan was, zodat zij het huis weer bij hun bezit voegden. Uit het grootboek van 1738 blijkt dat het huis, wijk 28, nr. 4432, aan de honderdste penning f 5 moest opbrengen. Weer werd een koopovereenkomst gesloten, nu met Hendrick Westervoort, een erfgenaam van de vorige koper. Deze overleed echter voor de zaak was afgewikkeld. Eerst op 29 mei 1754 kon men het huisje voor f 490 overdragen aan Albert Sinning (am nr. 108a b, nr. 319). Ga naar margenoot+ In 1655 erfden de regenten een complex van drie huizen, waarvan het grote huis gelegen was aan de Nieuwezijds Kolk en de twee kleinere huisjes daarachter in de St. Jacobstraat. Deze huisjes hadden toebehoord aan Aeltje Willems van der Wiele en werden in haar testament van 26 november 1654 voor notaris Gilles Borselaar als volgt om- | |
[pagina 211]
| |
schreven: ‘dat het huijs daer sij testatrice jegenwoordich in woont, in drie wooningen, namentlijck de kelder, het bovenhuijs, ende camer daer boven: mitsgaders de twee huijsen daer agter aen staende in Sint Jacobstraet, in vier wooningen, altoos bij arme Rooms Cattholijcque personen sullen moeten worden bewoont om Godts wille, soo dat sijluijden daer nooit geen huere sullen betalen,..., het voorhuijs op de Colck sal werden verhuert, ende dat de huerpenningen vandien eeuwichduerent sullen beheert ende geemploijeert moeten werden tot onderhout,..., vant’ selve voorhuijs op de Kolck, 't huijs dat sij testatrice bewoont ende de twee huijsen daer achter aen in Sint Jacob straet’. Het bleek echter dat Aeltje slechts de halve eigendom van deze panden bezat, zij had die verkregen blijkens het testament van haar broeder Tijmen Willems van 23 september 1645 voor notaris Laurens Lamberti. De andere erfgenamen moesten worden uitgekocht (am nr. 108a). De achtste penning van de huurwaarde bedroeg voor het huis op de Kolk f 27:10, voor de beide huizen in de St. Jacobstraat elk f 13:15. Bovendien rustte er op deze huizen nog de verplichting eens in de twee weken een zielmis te doen houden. Ga naar margenoot+ In plaats van een bron van inkomsten voor het weeshuis kregen de regenten er een hofje bij te beheren. Het kasboek van deze aparte administratie loopt tot het jaar 1745 (am nr. 315). Reeds daarvoor schijnt men de huizen in de St. Jacobstraat ten behoeve van het Maagdenhuis te hebben verhuurd. Het huis aan de Kolk, wijk 18 nr. 1648, werd in het grootboek van 1738 op f 8000 getaxeerd. De honderdste penning van de waarde bedroeg toen f 27:2, de twaalfde penning van de huur was f 30:10. De huizen in de St. Jacobstraat, wijk 18 nr. 1629 en 1630, werden elk in 1738 op f 2000 gesteld. De honderdste penning bedroeg voor ieder huis f 9:3, de twaalfde penning f 10:6 (am nr. 108b). In 1742 woonde in het huis aan de Kolk de tapper J. Rutgers, wiens huur op f 325 werd getaxeerd (Old). In werkelijkheid bedroeg deze echter f 345. In de St. Jacobstraat woonden toen in het ene huis Brand en Woudenberg die te zamen f 116 betaalden en in het andere Lambertus Boetzé met f 120 aan huur (am nr. 112). Aan het eind van de achttiende eeuw deed het huis op de Kolk f 350 aan huur. Het schijnt dan niet meer in verschillende gedeelten verhuurd te zijn. De huizen in de St. Jacobstraat hebben elk ook slechts een huurder, die f 160 per jaar moet opbrengen. Op 15 april 1799 werden de beide huizen in de St. Jacobstraat geveild. Voor f 1522 kwamen zij in het bezit van Frederik Schuurman. Op de veiling van 10 maart 1800 ging het huis aan de Kolk voor f 1273 over op Everardus Jansen (am nr. 108b, nr. 343, nr. 102c). Tot de erfenis van Aeltje van der Wiele behoorden ook twee schepenkennissen, elk van f 840, op twee huisjes in het ‘Louwen poortie’ dat gelegen was in de Dirk van Hasseltsteeg tussen nr. 43 en nr. 49. Daar de rente op deze schuldbekentenissen niet werd voldaan kreeg het weeshuis de beide pandjes in bezit. In 1715 werden de huisjes geabandonneerd wegens achterstalligheid in de betaling van de belasting (am nr. 108a). Ga naar margenoot+ Op 4 maart 1661 werd aan twee regenten een huisje overgedragen, dat was gelegen in het Hol of Romersteegje, omtrent de Nieuwendijk. Het was afkomstig van Claes Jansz coorensetter, Jan Jansz geelgieter en Hendrick Hartman. Op 12 mei 1612 had Marritge Jans het huisje verkocht aan Hendrick Hartman; als belendingen werden toen opgegeven Lutte Jansdr aan de oostzijde en de gang van de kistenmaker Gerrit Albertsz aan de westzijde. Het grootboek van 1692 vermeldt een, vermoedelijk gefingeerde, aankoopsom van f 1000. De achtste penning bedroeg f 7. In het grootboek van 1738 is dit huis, wijk 22, nr. 2449, nog slechts f 800 waard. De honderdste penning was toen f 6:7, de twaalfde penning f 7:3. In 1800 werd het huisje voor f 200 verkocht aan Willem Wesselink. De laatste jaren voor de verkoop was de huur verlaagd van f 76 naar f 64 per jaar (am nr. 108abc, nr. 313, nr. 343). Ga naar margenoot+ Toen Hendrick de Bruijn in 1665 overleed liet hij zowel aan het Maagdenhuis als aan het Jongensweeshuis een groot huis na. Het Maagdenhuis kreeg het huis op het Singel dat op de hoek van de Treefsteeg was gelegen (thans Singel 304). De Bruijn had dit door aankoop op 17 september 1657 verworven. Bij het huis behoorde een achterhuisje in de Treefsteeg dat apart verhuurd werd. De achtste penning van het huis aan het Singel bedroeg f 16:2, die van het achterhuis was f 5. Over deze erfenis werd een langdurig proces met andere erfgenamen gevoerd, hetgeen eindigde met een minnelijke schikking in 1714 waarvoor f 11500 op tafel moest komen. Dit bedrag werd door een regent van het Jongensweeshuis, Everard Burgert, geschonken. Het huis aan het Singel en het | |
[pagina 212]
| |
huisje aan de steeg werden op 25 juni 1732 voor f 10300 verkocht aan Andries van Born (am nr. 108a). Ga naar margenoot+ Veel kleiner was het huisje op Marken dat in 1669 door Ruijs Jacobs Boon in strijd met het placcaat van 1655, aan de drie rooms-katholieke gestichten werd nagelaten. Het werd op f 2700 getaxeerd en aan het Maagdenhuis toegewezen. Dit moest de rechten van de andere gestichten uitkopen. De achtste penning bedroeg f 10. Er was een oudere overdrachtsbrief van 22 maart 1634 op naam van Arent Jansz Visser en Hillebrand Claesz. Het huisje werd in 1720 verkocht voor f 2000 (am nr. 108a). Ga naar margenoot+ In 1669 erfde het weeshuis van Willem Theunis Meulepad een huis in de Joden Houttuinen, hoek Kaarsemakerssteeg, met een wal ervoor. Hij had het huis gekregen bij willig decreet van 25 september 1656 uit de boedel van Adriaan Jansz van Kempen. De achtste penning van de huur bedroeg f 8:19. In 1709 lieten de regenten op verzoek van de huurder Salomon Levy een schuur of huisje van f 400 bouwen op de wal tegenover het pand. Dit was in strijd met de stadskeuren en in een onderlinge overeenkomst tussen huurder en verhuurder werd vastgelegd hoe de schade verdeeld zou worden, wanneer het moest worden afgebroken. In het grootboek van 1738 werd het huis, wijk 13 nr. 3860, getaxeerd op f 4000. De honderdste penning bedroeg f 16:13, de twaalfde penning f 18:15. In november 1786 werden het huis en de loods ervoor op de wal voor f 3200 verkocht aan Barend Wolf Engelander, Jacob Jochems de Jonge en Joseph Aron Jochems (am nr. 108ab, nr. 102c, nr. 306). Ga naar margenoot+ In 1668 werd tweederde gedeelte verworven van een huis in de Korte Gasthuismolensteeg, op de hoek van de Naaldenmakersgang, tegen een lijfrente van f 240 per jaar ten name van de bejaarde ongehuwde dochter Maritie IJsbrans (am nr. 108b). In 1671 werd het laatste derde deel van het huis gekocht voor f 1200 van Hendrickie Hendriks, weduwe van Frans Pieterszn Kuijper. In 1738 werd dit huis, wijk 23, nr. 2773, gesteld op f 6000, de honderdste penning bedroeg f 29:3, de twaalfde penning f 32:16 (am nr. 108b). Dit winkelhuis is het langst van alle huizen in het bezit van het Maagdenhuis gebleven, ruim twee honderd jaar. Ga naar margenoot+ Op 2 oktober 1671 werd het Maagdenhuis voor ca. f 2100 eigenaar van het huis de Prins in de Amstelstraat. Misschien was dit gebouwd op een van de drie erven die het huis bezat want verdere gegevens erover in de administratie ontbreken (am nr. 108a, nr. 298). Ga naar margenoot+ Een belangrijk huis erfde het gesticht in 1684. Dit was een pand aan het Spui (na 1875: nr. 5), vlak bij het weeshuis gelegen (afb. 261). Oorspronkelijk waren dit twee huizen onder één dak. Een akte van scheiding van eigendom van de beide helften uit 1599 bleef bewaard en geeft een inzicht in de situatie op dat moment (am nr. 316). Op 9 september 1599 kwamen Trijn Wolphertsdr, weduwe van de scheepstimmerman Claes Corneliszn en Neeltje Wolphertsdr, weduwe van Thonis Pieterszn, huijstimmerman, overeen de ‘twee wooningen ende erven onder een dack’ te scheiden. De belendingen waren Wijbrant Claeszn aan de westzijde en Jan Willemszn, backer, met een steeg aan de oostzijde. Aan de achterzijde grensde het perceel aan het erf van Marten Egbertszn Schaep, wiens huis in de Kalverstraat gelegen moet hebben. Trijn Wolphertsdr kreeg de woning aan de oostkant van het huis mits zij het grootste deel van de rente waarmee het huis belast was voor haar rekening nam. Waarschijnlijk was deze woning het grootste want er wordt bepaald dat de achterkamer van dit huis een gemene muur met het andere huis bezat, hetgeen doet vermoeden dat deze kamer aan de achterzijde aangebouwd was. In 1655 werd het linkerpand dat toebehoorde aan Cornelis de Vries verbouwd. Daarbij werd vermoedelijk een katholieke kerk ingericht (Eeg 1957 en Rijc 79). Het was Barbara Koemans, echtgenote en later weduwe van Willem van Pijlendaal, die in 1684 het huis aan het Spui-aan het Maagdenhuis naliet. Het huis was toen bewoond door de priester Martinus Janszn, die kerk hield op de zolder erboven, welke zich ook over het buurpand uitstrekte. Zolang deze priester, of een opvolger het huis gebruikte, mocht het Maagdenhuis geen huur vragen en zouden alle lasten en onderhoudskosten door de gebruikers worden voldaan. In 1692 is het huis reeds door het Maagdenhuis verhuurd voor f 250 per jaar. De achtste penning beliep f 25. In het grootboek van 1738 staat het huis, wijk 27, nr. 4171, voor f 5000 opgenomen. De honderdste penning bedroeg f 25, de twaalfde penning f 28:3 (am nr. 108ab). Op 24 september 1884 besloten de regenten het huis voor f 12000 te verkopen aan Mej. Hampe (am nr. 1f). Ga naar margenoot+ Op 7 september 1686 werd een huis getransporteerd op de regenten van het Maagden- | |
[pagina 213]
| |
huis, dat gelegen was op de Keizersgracht en betaald werd met een lijfrente van f 112 per jaar op Gierte Jans. Zij overleed in 1699, op welk tijdstip tevens nog een bedrag van f 700 betaald moest worden aan een erfgenaam. De achtste penning van het huis bedroeg f 13:15. Op 17 juni 1717 werd het huis voor f 6000 overgedragen aan Jacob Kromhout (am nr. 108a). Waarschijnlijk lag dit huis achter de huizen van de familie Kromhout aan de Herengracht. Jacob Kromhout heeft achter zijn huis aan de Keizersgracht een blok van vier huizen laten bouwen, thans genummerd 365-373. Vermoedelijk heeft hij dit huis daarvoor nodig gehad. Ga naar margenoot+ In 1688 erfde het Maagdenhuis een pand aan de Oudezijds Achterburgwal dat tussen de Korte Stormsteeg en de Boomensteeg was gelegen. Het was afkomstig van Lijsbeth Jans die het op 20 november 1663 gekocht had van de nagelaten kinderen van Gerrit Evertszn voor f 3450. De achtste penning bedroeg f 15:5. In het grootboek van 1738 werd dit huis, wijk 3, nr. 576, voor f 3700 ingeschreven. De honderdste penning was f 16:13, de twaalfde penning f 18:15. In 1742 bracht het huis f 200 huur op (am nr. 112). Tegen 1800 was de huur van het huis f 150 per jaar, de kelder eronder bracht f 60 huur op. Op 10 maart 1800 werd dit huis op de veiling gebracht, voor f 700 werd het eigendom van J. Offerman (am nr. 108ab, nr. 102c). Ga naar margenoot+ In 1689 kreeg het Maagdenhuis de helft van een pandje te Haarlem, die toekwam aan een achterlijk weesmeisje dat haar hele leven in het weeshuis zou moeten blijven. Dit halve huis was f 800 waard, doch nog belast met een schepenkennis van f 250. Het einde van dit zorgvolle bezit wordt in het grootboek van 1692 als volgt omschreven: ‘dit huijsie is van wijnigh of geen waerdije en voor 's lans ongelden verkoft voor eenigen jaren, waer van informatie is genomen 1723’ (am nr. 108a). Ga naar margenoot+ Op 20 april 1693 werden twee huizen onder een dak, gelegen in de Jonge Roelensteeg, voor f 3000 bezit van de regenten van het Maagdenhuis. Catharina Anna en Eva Noorman droegen dit huis aan het Maagdenhuis over ter voldoening van hun broedersschuld (am nr. 108a). De beide huizen grensden vermoedelijk aan het hoekhuis aan de Kalverstraat (thans nr. 14). De eigenaar van dit huis, de boekhandelaar Rudolph Wetstein, kocht de beide panden van het Maagdenhuis op 11 maart 1727 voor f 7500, waarschijnlijk in verband met het bouwen van een nieuw huis in de Kalverstraat. Ga naar margenoot+ In 1695 werd door Joan Ernst en Trijntje Gerrits van Steenvoorde een huis aan het Oudezijds Kerkhof aan de regenten van het Maagdenhuis overgedragen (am nr. 318). Naar het schijnt is ook dit huis weer spoedig verkocht. Ga naar margenoot+ In 1703 schonken de erfgenamen van Jan Rijkszn en Regnerus Schaap een huis in de Jonkerstraat aan het Maagdenhuis. Dit huisje was op 18 juni 1636 door Jan Rijkszn verworven. Op 14 juli 1720 werd het door het Maagdenhuis weer verkocht voor f 1000 (am nr. 108a). Ga naar margenoot+ Op 1 september 1705 stond Gritie Adriaans haar huisje in het Swartebijlsteegje af aan het Maagdenhuis tegen een lijfrentebrief van f 110 per jaar. De achtste penning van de huurwaarde was f 10. In 1726 werd het huisje voor f 3100 verkocht aan Cornelis Stekelbos (am nr. 108a). Ga naar margenoot+ In 1705 werd een huis in de Handboogstraat aan de drie rooms-katholieke gestichten geschonken tegen een lijfrente van f 82. Het huis dat op f 4100 werd getaxeerd kwam aan het Maagdenhuis. De achtste penning was f 25. In 1738 werd het huis, wijk 27, nr. 3970, in het nieuwe grootboek opgenomen voor f 5000. De honderdste penning bedroeg f 25, doch werd na ca. 1740 verlaagd tot f 20:18. De twaalfde penning van de huurwaarde beliep f 28:3 (am nr. 108ab). Ga naar margenoot+ In 1708 liet Trijntie Abbink aan het weeshuis het halve eigendom van een pandje na dat achter de Oude Kerk was gelegen. De achtste penning voor dit halve huis bedroeg f 14. Reeds op 23 maart 1718 werd het weer verkocht. Het bracht f 1050 op (am nr. 108ab). Ga naar margenoot+ Belangrijker was het huis bij de Nes ‘agter de groote Hal’ dat Wilhelmina Raep in 1714 aan het Maagdenhuis naliet. Uit oudere brieven bleek dat het huis op 1 februari 1597 per executie was verkocht aan Cornelis Laurensz Hofflander (transport 9 mei 1597). De achtste penning was f 25. In het grootboek van 1738 werd dit huis, wijk 8, nr. 2011, gewaardeerd op f 2500; de honderdste penning bedroeg f 20:17, de twaalfde penning f 23:9. In 1742 was de tapper Chr. Kerkenaer hier gevestigd; zijn huur werd op f 250 geschat, doch bedroeg in werkelijkheid f 295. In 1787 werd het huis aangeduid als staande achter de Groote Hal, het derde van de Nes, hetgeen overeenkomt met het huis dat na 1875 genummerd was St. Pietersteeg 5. De huur was toen f 264 per jaar. Op 15 | |
[pagina 214]
| |
april 1799 werd het huis geveild en ging het voor f 1278 over in het bezit van Jan Roone (am nr. 102c, nr. 108b, nr. 344; Old). | |
De groei van het huizenbezit in de periode van 1715 tot 1745Er is geen periode in de geschiedenis van het Maagdenhuis waarin zoveel activiteit op het gebied van het huizenbezit heerste als deze. De huizen konden nu op naam van het gesticht worden aanvaard, waarbij tevens het verkopen van huizen eenvoudiger werd. In deze periode werden veel huizen aan het Maagdenhuis nagelaten. Het vertrouwen in het huizenbezit in de stad moet groot zijn geweest, de regenten gingen er zelfs toe over een aantal belangrijke beleggingspercelen voor het weeshuis te kopen. Na ca. 1745 komt er een eind aan deze bloeiperiode, het huizenbezit breidt zich daarna nauwelijks meer uit. In 1715 werd eindelijk vastgesteld dat het placcaat van 1655, waarbij het verboden werd aan rooms-katholieke instellingen schenkingen en makingen te doen, niet van toepassing was op de drie katholieke gestichten van liefdadigheid te Amsterdam. Dit betekende dat de regenten voortaan op naam van het gesticht huizen konden aanvaarden en verkopen (Rijc 114). Ga naar margenoot+ Nu waren er reeds voor 1715 panden verkocht, maar dit waren huisjes die men reeds voor 1655 verkregen had. Zo werd in 1694 het bezit in de Amstelstraat afgestoten, in 1702 het huisje in de St. Pieterstraat en in 1709 het pandje in de Spaarpotsteeg. Na 1715 kon men de huizen die men erfde en die te slecht waren om te houden, verkopen. Meestal deed men dit niet direct doch wachtte daar enkele jaren mee. Bovendien deed men ook enkele slechte pandjes uit de periode 1655-1715 van de hand. De redenen tot verkoop waren van tweeërlei aard. In de eerste plaats verkocht men de huisjes die zo oud en slecht waren dat ze veel onderhoud vroegen, in de tweede plaats werden zo nu en dan panden verkocht waarvoor men door bijzondere omstandigheden een goede prijs kon maken. Reeds in 1715 werden twee huisjes in 't Louwenpoortie’ geabandonneerd omdat de honderdste en de achtste penning van ettelijke jaren niet betaald waren. In 1717 werd het huis aan de Keizersgracht verkocht omdat men er een goede prijs voor kon maken. In 1718 deed men de helft van het huis achter de Oude Kerk, die men drie jaar tevoren verkregen had, van de hand. In 1720 werd het huis in de Jonkerstraat verkocht en de beide huisjes in de Foeliestraat die men in 1717 geërfd had. In 1723 werd de helft van het huis aan de Leidse gracht verkocht, die het weeshuis drie jaar tevoren geërfd had. Een half huisje dat men te Haarlem bezat werd eveneens opgeruimd tegen de achterstallige belasting. Daarna volgden drie objecten die men vermoedelijk verkocht heeft omdat er een goede prijs voor te maken viel. In 1725 werd het huisje in 't Swartebijlsteegje verkocht voor f 3100; in 1727 de twee panden in de Jonge Roelensteeg voor f 7500 en in 1732 het huis aan het Singel voor f 10500. Daarna komen er een tijdlang geen verkopen meer voor. Men had zich ontdaan van een aantal moeilijke gevallen en men had van de gunstige periode van ca. 1720-1735 gebruik gemaakt om een aantal huizen te verkopen boven de waarde waarvoor zij te boek stonden. In totaal hadden deze verkopen f 37150 opgeleverd. Ga naar margenoot+ In de periode van 1715 tot 1745 erfde het Maagdenhuis uitzonderlijk veel panden. Verscheiden erfenissen omvatten meer dan een pand, zodat er meer dan 20 percelen bijkwamen. Dit is vermoedelijk meer dan in het tijdvak van 1570-1715 werd verkregen en ook meer dan de eeuw daarop zou opbrengen. Het is opvallend dat het Maagdenhuis steeds bedacht werd met huizen in de stad. Boerderijen werden niet aan het gesticht nagelaten. Eenmaal kreeg het weeshuis enkele pakhuizen toebedeeld, doch ook dezeGa naar margenoot+ beleggingsvorm schijnen de erflaters voor het gesticht minder geschikt geacht te hebben, de huurinkomsten uit pakhuizen vloeiden vaak onregelmatiger dan die uit woonhuizen. Het is niet onwaarschijnlijk dat pakhuizen en landerijen meer beleggingsobjecten waren voor de zeer gegoeden, die uiteraard het Maagdenhuis veelal bedachten doch nimmer hun hele vermogen aan de drie rooms-katholieke instellingen nalieten. Het huizenbezit in de stad moet in de periode 1725-1740 een bloeitijd hebben doorgemaakt. Er werden veel huizen nieuw opgetrokken, de prijzen van de huizen lagen hoog en men oordeelde woon- en winkelpanden een veilige belegging. De regenten van het Maagdenhuis konden zich aan deze algemene bouwwoede niet onttrekken. Bovendien zal de actieve makelaar en metselaarsbaas Cornelis Knijff, die de zaken van hetGa naar margenoot+ weeshuis behartigde, wel de nodige invloed hebben uitgeoefend. In de jaren 1732-1735 | |
[pagina 215]
| |
wist Knijff de regenten drie door hem gebouwde huizen te verkopen, bovendien werd een huis in de Kalverstraat toen van een nieuwe gevel voorzien. Tevens werd in 1737 een huis op de Kalkmarkt gekocht dat door Leendert Knijff ingrijpend werd verbeterd. De vier nieuw-gekochte huizen hadden in totaal f 77320 gevergd. Deze huizen kostten bijna f 20000 per stuk. Het waren alle vier woonhuizen van drie vensterassen breed, met gesloten gevels. Zij werden als geheel verhuurd, elk voor ca. f 900 per jaar. Zij vormden de kostbaarste huizen met de hoogste huuropbrengsten uit het bezit van het Maagdenhuis (afb. 245-251). In 1737 werden bovendien nog vier huizen naast het weeshuis gekocht. Daardoor kwam het totaal bedrag van aankopen in deze periode boven de ton te liggen. Er werd aan deze laatste huizen niets verbeterd, zij dienden dan ook hoofdzakelijk om uitbreiding van het gesticht in de toekomst mogelijk te maken. Deze aankoop wees zowel op de ruime middelen waarover het weeshuis toen kon beschikken als op vertrouwen in de toekomst (afb. 7). Ga naar margenoot+ De grote veranderingen in het bezit maakten het noodzakelijk dat een nieuw grootboek werd ingericht, hetgeen in 1738 geschiedde door de regent Jacobus Vennecool, die de zaken de huizen betreffende behandelde. Men nam deze gelegenheid te baat om de huizen die voor 1730 verkregen waren een hogere boekwaarde te geven. In een kapitaaloverzicht van 1738 schrijft Vennecool bij deze huizengroep: ‘Alzoo de taxatie van alle de voorgemelde huijzen, op de voorige Belance, defectueus waeren gesteld, daerom zijn deselve alhier verandert, doch niet gebragt tot die waerden, als die bij verkoop tegenwoordig, wel soude importeeren’ (am nr. 113). Ga naar margenoot+ De nieuwe prijzen waren te hoog gegrepen. Nooit is een pand verkocht tegen de waarde die het grootboek van 1738 aangaf. Toch bleven de regenten nog een aantal jaren zich te hoge voorstellingen van de waarde van hun huizen maken. Hoeveel zij daarbij soms boven de marktwaarde zaten, leert het volgende voorbeeld. Het huis Heisteeg 9, op de hoek van de Herengracht, werd in 1712 door Willem Roest gekocht voor f 5500. Toen hij het in 1741 aan het Maagdenhuis schonk, kwam het voor f 9000 te boek te staan. Op de veiling in 1755 bracht het echter f 4800 op. Het Grachtenboek van Caspar Philips wijst uit dat het huis van 1755 behoudens enkele kleine moderniseringen nog hetzelfde pand moet zijn geweest als dat van 1712. Het grootboek van 1738 en volgende jaren toont meer voorbeelden van prijzen die bijna twee maal zo hoog waren als wat de huizen kort ervoor en kort erna waard waren. Ga naar margenoot+ De vraag waarom het optimisme over het huizenbezit omstreeks 1740 geleidelijk is gaan dalen is aan de hand van de administratie van het weeshuis enigszins te beantwoorden. Tussen 1738 en 1742 zijn de huren van de duurste huizen wat teruggelopen. Het huis op de Kalkmarkt en de beide huizen op het Rokin doen in 1738 ieder f 900 aan huur, in 1742 blijven zij gemiddeld iets onder de f 800. Het is mogelijk dat in de stad in korte tijd te veel van dit soort huizen gebouwd waren. Een ander aspect is de toenemende belasting op huizen. Na 1733 werd jaarlijks de honderdste penning van de waarde van het huis en de twaalfde penning van de huurwaarde gevorderd. Beide bedragen ontliepen elkaar weinig en zijn later aan elkaar gelijk gemaakt. Al waren de taxaties niet met de hoge prijzen van 1725-1745 meegegaan, zij slokten toch bijna een zesde deel van de inkomsten op. Ook op het gebied van pakhuizen was er wellicht te veel aanbod; in 1739 stonden de pakhuizen die het weeshuis bezat op het Prinseneiland gedeeltelijk leeg, van welke gelegenheid men gebruik maakte om ze op te knappen. De andere inzichten in de waardering van huizen hebben er niet toe geleid dat er verandering in de boekwaarde werd aangebracht. Tot 1797 hield men de waarden die het grootboek van 1738 aangaf aan (am nr. 253). De houding tegenover het huizenbezit was echter fundamenteel veranderd. Men kocht er niet meer bij en men knapte er minder aan op. Van het steeds groeiende vermogen ging het huizenbezit geleidelijk een minder belangrijk deel vormen. In 1738 werd de waarde van de verhuurde huizen op vrijwel f 220000 geschat; de huuropbrengst was f 11000 per jaar (am nr. 108b). Hierop werd ca. f 700 betaald voor de honderdste penning en eenzelfde bedrag aan de twaalfde penning. Daarbij kwamen tevens de hoge kosten van het onderhoud en het vele werk dat dit bezit meebracht. Bovendien was er het risico van brand waartegen men niet verzekerd was. Geleidelijk gingen de regenten de voorkeur aan obligaties geven. Thans zullen wij de in deze periode nieuw verworven panden nader bekijken. | |
[pagina 216]
| |
Ga naar margenoot+ In 1717 erfde het Maagdenhuis twee huisjes in de Foeliestraat afkomstig van het begijntje Anna van der Sluijs. Reeds in 1720 werden deze pandjes weer verkocht; voor f 3700 kwamen zij in het bezit van Frederik Wittebol en Mattheus Moij (am nr. 108a). Ga naar margenoot+ Belangrijker was het brede huis aan de Nieuwezijds Achterburgwal, thans Spuistraat 129-131, dat het Maagdenhuis in 1720 verkreeg (afb. 262). De oudere geschiedenis van dit omstreeks 1600 gebouwde pand is bekend. Op 17 augustus droeg Lourens Bicker een huis op deze plaats over aan Anthonis Smijters. Het grensde aan de noordzijde aan de bakker In den Gulden Ring die in het hoekhuis met de Molsteeg woonde en aan de zuidzijde aan Gerardt Wolffertszn, wiens huis in 1627 bij de brouwerij de Hooiberg werd getrokken. Waarschijnlijk heeft Smijters het thans nog bestaande huis Spuistraat 129-131 laten bouwen. Anthonis Smijters was afkomstig uit Antwerpen, hij oefende het beroep van Franse schoolmeester uit en hield in het vermoedelijk door hem nieuwgebouwde huis een kostschool. Op 22 november 1599 trad hij te zamen met de huistimmerman Jan Hendrixzn als borg op (gaa rb 13, 150v). Op 29 september 1604 werd hij ingeschreven als poorter. In 1620 is Anthonis Smijters aan Jan Gras, de broer van zijn overleden vrouw Marie Gras, f 7700 schuldig voor de helft van de waarde van de huizen die hij en zijn vrouw gezamenlijk bezaten. Hiertoe behoorden het huis Spuistraat 129-131, het huis de Gulden Mol op de zuiderhoek van de Molsteeg en de Nieuwezijds Voorburgwal, en een huis in de Molsteeg (gaa sk 22, 145). Het kohier van 1632 vermeldt op deze plaats Jacob Codde. Zijn dochter Anna huwde in 1655 met Michiel de Witte, die van 1669 tot 1686 regent van het Maagdenhuis was. Diens zuster Catharina Witte stierf in 1720 hoogbejaard en liet het toen reeds in twee panden gesplitste huis na aan het Maagdenhuis. Op het moment dat de regenten het pand aanvaardden was het linkerdeel verhuurd aan Joris Abrahamsz voor f 175, het rechterdeel aan Allard Aaltsz voor f 240 en ‘de wooninge oft het huijs onder het voorenstaende’ aan Geertruijd Brouwers voor f 80. Het rechterdeel liep verder door naar achteren en was in het bezit van een apart verhuurde woonkelder. Het gehele pand werd in 1720 op f 5300 waarde geschat. In het grootboek van 1738 werd het linkerdeel op f 3800 gesteld en het rechterstuk op f 7500 (am nr. 108b). De zuidelijke of rechterhelft, wijk 23, nr. 2722, was het grootste, de aanslag voor de honderdste penning was f 32:18, voor de twaalfde penning f 37. In 1742 woonde hier de boekdrukker Allard Aalst met een geschatte huur van f 250 en een inwoner die f 140 huur betaalde (Old). In werkelijkheid betaalde Aalst toen f 435 huur aan het Maagdenhuis (am nr. 112). Het kleinere linkerdeel, wijk 23, nr. 2723, werd voor de honderdste penning op f 18:15 gesteld en voor de twaalfde op f 21 (am nr. 108b). In 1742 woonde hier de kleermaker H.v.d. Burg, wiens huur op f 125 was geschat (Old). Volgens de boekhouding van het Maagdenhuis betaalde hij echter f 210. Gedurende de gehele achttiende eeuw kwam er geen verandering in deze huren. Het huishuurboek van 1787 wijst uit dat het rechterdeel f 350 per jaar deed. Het onderhuis bracht toen f 108 per jaar op. Het kleinere linkerhuis deed in 1787 f 224 huur per jaar. Op 10 maart 1800 werden de beide panden geveild. Het linkerhuis werd voor f 1125 eigendom van Jan Hendrik Hane, de rechterhelft kwam voor f 1525 in handen van Lambertus Schipper, Ernst Hendrik Nieuwesteede en J.P. Meulman (am nr. 108ab, nr. 102c). Ga naar margenoot+ Minder belangrijk was het halve huis op de Leidse gracht bij de Baangracht gelegen, dat het weeshuis in 1720 erfde van N. Potgieter. Op 21 juli 1723 werd het voor f 1250 verkocht aan Jan Krul (am nr. 108a). Ga naar margenoot+ In 1724 erfde het Maagdenhuis een pand, het Ossehoofd, in de Kalverstraat, na 1875 nr. 116. De oudere eigendomsbewijzen van dit huis bleven in het archief van het weeshuis bewaard (am nr. 308). Op 3 september 1552 verkocht Lambert Pieterszn het huis aan de schoenmaker Jacob Janszn. Het huis was nauw verbonden met het perceel aan de noordzijde dat eigendom van Lambert Pieterszn bleef. Er was een gemeenschappelijke goot en aan de achterzijde grepen de eigendommen op ingewikkelde wijze in elkaar. Het huis aan de zuidzijde, thans Kalverstraat 118, behoorde in 1552 aan Wijnant Janszn Weche, later kwam het in het bezit van Joost Janszn Bilhamer. Deze laatste sloot twee contracten af over de erfscheiding met zijn buren uit het Ossehoofd. In 1570 met de schoenmaker Jacob Janszn (Goetcoop), waarbij hij zich zelf Joost Janszn beeldesnijder noemde. In 1583 werd een uitvoerig contract gesloten met Brechte Symens, de weduwe van Jacob Goetcoop. Dit contract werd opgesteld in haar huis door een notaris. Haar | |
[pagina 217]
| |
buurman werd aangeduid als ‘Joost Jansz beeltsnijder ende lantmeter deeser stede Amstelredam’. Getuigen waren Henderik Corneliszn alias Goijer en Jan Bruijn timmerman. Op 12 november 1624 verkochten de broers Jacob en Thonis Gerritsz Plemp de helft van het huis ‘genaemt het Ossenhooft’ aan Jacob Janszn Goetcoop, die de andere helft reeds bezat en in het huis woonde. In het kohier van 1632 komt hij voor als Jacob Janszn schoenmaker. Hij moet het huis nog geruime tijd bezeten hebben. In 1675 is het pand echter eigendom van Jan Volkaertszn Oli. Op 16 februari 1677 verkocht de notaris Johannes Oli het huis aan Maria van Bourgongien, ‘bejaarde dogter’. Van deze moet het vererft zijn op Margaretha van Bourgonje, die gehuwd was met de architect Steven Vennekool. Toen Margaretha van Bourgonje na de dood van haar man een testament opstelde bij notaris Meerhout op 22 januari 1720, woonde zij op de Keizersgracht bij de Utrechtse straat. Het huis in de Kalverstraat vermaakte zij aan het Maagdenhuis, onder voorwaarde dat aan twee personen een lijfrente van elk f 50 zou worden uitgekeerd. Na haar dood in 1724 werd het huis aan het weeshuis overgedragen en voor de collaterale successie op f 4000 getaxeerd. Het huis, wijk 26, nr. 3522, werd na 1733 aangeslagen voor de honderdste penning voor f 29:3, de twaalfde penning was f 32:16. Het huis zal vrij oud geweest zijn. In 1733 werd er voor bijna f 8000 aan opgeknapt (blz. 219). Met ingang van 1740 werd de honderdste penning verhoogd tot f 58:6 (am nr. 108b). Tot 1738 was het verhuurd aan een apotheker. In 1742 blijkt het verhuurd aan de tinnegieter Fred. Coelman, de huur wordt dan op f 700 getaxeerd (Old). Uit de administratie van het Maagdenhuis blijkt dit f 750 te zijn geweest (am nr. 112). Deze firma bleef lange tijd in dit pand gevestigd. In het archief van het Maagdenhuis bleef nog een plan tot het bouwen van een nieuw pakhuis aan de Begijnensloot bewaard dat uit 1876 dateert en door P.H. Coelewij werd vervaardigd. Het huis werd eerst na 1900 verkocht en in 1931 gesloopt, de geveltop werd opnieuw gebruikt bij het huis Anjelierstraat 23 (oa 10 1958 245) (afb. 247). Ga naar margenoot+ In 1728 stierf Maria Slabberaan, de weduwe van de makelaar Pieter Blok. Zij liet een aantal huizen na aan de drie rooms-katholieke gestichten. Het Maagdenhuis kreeg hierdoor een drietal pakhuizen in bezit. Het pakhuis het Oijevaersnest met de loods 't Grauwe Block ertegenover bevond zich op het Prinseneiland. Pieter Blok had het erf van dit pakhuis op 1 oktober 1685 gekocht van de teerkoper Adriaan Looman. Naast dit pakhuis stond het pakhuis 't Witte Block, met de erbij behorende loods 't Groene Block. Dit erf had Pieter Blok op 9 septemberGa naar margenoot+ 1670 gekocht van Daniel van Geel, Heer van Spanbroek. De pakhuizen lagen wijk 54, nrs. 2531 en 2532. De honderdste penning was in 1733 op f 39:15 gesteld, de twaalfde penning van de huur op f 44:14. Het moet een slechte tijd geweest zijn om pakhuizen te verhuren want in 1739 werd de honderdste penning verlaagd tot f 25:1. In het grootboek van 1738 werd de waarde van elk van beide pakhuizen gesteld op f 11000. Het derde pakhuis droeg de naam 't Goude Block. Het lag aan het einde van de Teertuinen, op de hoek van de Brouwerstraat. Achter aan het pakhuis lag in de Brouwerstraat een huisje dat erbij hoorde. Het erf van het pakhuis was op 25 augustus 1657 eigendom geworden van Pieter Jasperszn Blokemaker. Op 27 november 1692 was het door diens erfgenamen aan Pieter Blok verkocht. Het huisje erachter had Pieter Blok op 14 januari 1698 van Jacob Andriesz overgenomen. Dit bezit kreeg in het kohier van 1733 het nummer wijk 54, nr. 2561. De honderdste penning was slechts f 5. In het grootboek van 1738 werd dit bezit f 3000 waard geacht (am nr. 108b). Het verhuren van pakhuizen was veel wisselvalliger dan bij woonhuizen. In de meeste huuropgaven neemt men het gemiddelde van acht jaar. In 1738 was dit voor het eerstgenoemde pakhuis f 694, voor het tweede f 674 en voor het derde f 134 (am nr. 113). De pakhuizen waren in het beheer bij de timmerman-makelaar Herman Wiggelaar, die ook voor de verhuring en het innen van de huur zorgdroeg. Het Maagdenhuis heeft hierin geen verandering gebracht. De pakhuizen bleven een aparte groep in het huizenbezit. Alle pakhuizen van Maria Slabberaan werden 10 november 1808 geveild. Het Oijevaarsnest bracht f 3000 op en werd eigendom van IJ. Portielje. Het Witte Blok kwam voor f 3300 in het bezit van W.J. van Brienen. Het Gouden Blok ging voor f 1025 naar J.S. Schüsler (am nr. 102d). | |
[pagina 218]
| |
Ga naar margenoot+ In 1731 overleed Agatha van Muijen die de drie katholieke gestichten reeds in 1702 tot haar erven had benoemd. Bij de verdeling van de erfenis, die uit een aantal panden bestond, kreeg het Maagdenhuis de twee huizen aan het 's-Gravenhekje, thans nr. 5 en 6, toebedeeld. Verwezen wordt in het grootboek naar een oudere overdracht van 20 juni 1613, waarbij de houtkoper Gerrit Sijmonsz het erf en de wal waarop later de panden 's-Gravenhekje 4, 5 en 6 gebouwd zouden worden, overdroeg aan de scheeptimmerman Jan Sijmonsz. Ga naar margenoot+ Het grootste huis lag op de hoek van de Rapenburgerstraat. In het grootboek van 1738 was het huis, wijk 16, nr. 5, opgenomen voor f 10000, de honderdste penning bedroeg f 33:13, de twaalfde penning f 37:6. In 1742 was het huis verhuurd aan Thom. Ploos van Amstel en werd de huur op f 400 geschat. In werkelijkheid beliep de huur f 530 per jaar (am nr. 108b, nr. 112; Old). Aan het eind van de achttiende eeuw bedroeg de huur f 720 per jaar. In 1796 werd het huis verbouwd zodat het uit twee woningen bestond. De eerste woning doet dan f 500 huur, de nieuw aangelegde woning f 250 huur per jaar (am nr. 343). Bij deze verbouwing heeft het huis een nieuwe voorgevel gekregen. De vier vensters brede gevel werd bekroond door een grote klokvormige geveltop van zeer eenvoudige detaillering (afb. 254). Op 12 maart 1884 besloten de regenten de wallen tegenover het hoekhuis 's-Gravenhekje-Rapenburgerstraat gelegen voor f 7500 te verkopen (am nr. 1j). In 1887 is het huis, dat toen geen eigendom meer was van het weeshuis, met een verdieping verhoogd, waarbij de topgevel voor een rechte lijst heeft plaatsgemaakt (bwt). Ga naar margenoot+ Het huis naast het hoekhuis, 's-Gravenhekje 5, werd voor f 5700 in het grootboek van 1738 opgenomen. Het huis, wijk 16, nr. 4, werd voor de honderdste penning met f 26:13 aangeslagen, voor de twaalfde penning met f 30. In 1742 werd het bewoond door de renteniers Piet en Maria Verbeek, de huur die op f 320 werd geschat, bedroeg in werkelijkheid f 297. Het huis 's-Gravenhekje 5 was een onderdeel van een breed, doch ondiep pand met een pilastergevel uit ca. 1650 die oorspronkelijk zes vensterassen breed was. Dit pand is mogelijk later in twee huizen gesplitst. Het gedeelte dat in het bezit van het Maagdenhuis is geweest is het enige dat de oorspronkelijke gevel bewaard heeft, het linkerdeel is in 1889 van een nieuwe gevel voorzien die ontworpen werd door architect W. Langhout (afb. 255). Ga naar margenoot+ In 1732 gingen de regenten ertoe over een huis op de Nieuwezijds Voorburgwal (na 1875, nr. 210) aan te kopen uit het oogmerk van geldbelegging. Het was voor de eerste maal dat men dit deed en het huis was van een beter gehalte dan de huizen die men geërfd had. Het was het duurste huis dat men bezat. Dit huis was afkomstig van de familie de Kies van Wissen. Na het overlijden van Adriaan de Kies van Wissen werd het huis op 31 januari 1732 eigendom van de makelaar Cornelis Knijff. Waarschijnlijk heeft deze het huis opnieuw opgetrokken. Op 1 juli 1732 werd dit vernieuwde huis voor f 12000 eigendom van het Maagdenhuis. Daarbij werd nog f 2000 betaald voor ‘behangsels en cieraden’. Met de helft van de overdrachtskosten kwam de prijs op f 14249, voor welk bedrag het in het grootboek van 1738 werd ingeschreven. Het huis, wijk 24, nr. 2917, had een aanslag voor de honderdste penning van f 47:15 en voor de twaalfde penning van f 53:14. Het bracht f 800 aan huur op. In 1742 woonde er de azijnmaker P.v.d. Wal met een huurtaxatie van f 575 (am nr. 108b; Old). Het huis bleef lang eigendom van het Maagdenhuis. Het werd gesloopt in 1894 bij de aanleg van de Paleisstraat. Omstreeks het midden van de negentiende eeuw, toen het huis nog eigendom van het Maagdenhuis was, werd de topgevel vervangen door een houten kroonlijst (afb. 256). Ga naar margenoot+ In 1733 wist Cornelis Knijff weer een door hem gebouwd pand aan het Maagdenhuis te slijten. Op 20 maart 1732 werd een oud huis op het Rokin, wijk 27, nr. 3835, eigendom van Cornelis Knijff en de timmerlieden Pieter Moock senior en junior. Het huis was voordien lang in handen van één familie geweest. Toen het op 10 april 1606 per executie verkocht werd was het eigendom geworden van de olieslager Claes Jacobszn Smit. Het waren diens erfgenamen die het in 1732 aan genoemde bouwondernemers verkochten. Bij de overdracht van 20 maart 1732 werd het als volgt omschreven: ‘twee huijsen met een achterhuijsje (zijnde voordeezen geweest een huijs met een Olijslagerije daarachter) en derzelver erve staande en leggende op den Amstel nu genaamd het Rokin, tusschen de Catersteeg en St. Jorissteeg. Belend van ouds Willem Monix en Jan | |
[pagina 219]
| |
Bruijn met twee wooningen onder een dak aan de noordzijde en Hendrik Claas Houtcoper aan de zuijdzijde’. Aan de achterzijde grensde het perceel voor een deel aan een gemene gang. Cornelis Knijff en vader en zoon Mook braken het oude huis af en bouwden ter plaatse twee nieuwe. Een van deze huizen verkochten zij op 3 september 1733 aan de regenten voor f 16000. Om de overdrachtskosten laag te houden werd ook hier een bedrag van f 4500 apart in rekening gebracht voor ‘verdere aftimmering en cieraden’. Alles bij elkaar kostte het huis f 20782, voor welk bedrag het in het grootboek van 1738 werd ingeschreven. Enkele jaren later, op 22 november 1735, kochten de regenten van de bouwers het tweede huis aan voor hetzelfde bedrag als zij voor het eerste huis betaald hadden. Na de verbouwing werd de honderdste penning van elk huis gesteld op f 58:6 en de twaalfde penning op f 65:12 (am nr. 108b). In 1742 woonden in het eerste huis, Maria Hester en Sara van Lennep, die als rentenier werden aangeduid, in het tweede woonde de koopman Thom. Klock. Beide huizen waren op f 700 huur geschat. De administratie van het Maagdenhuis geeft Juffrouw van Lennep en de heer Cloek aan, beiden met een huur van f 825 (am nr. 112). Het waren de huizen uit het bezit van het Maagdenhuis die de hoogste huur opbrachten. De huizen, na 1875 genummerd Rokin 154 en 156, zijn tot ver in de negentiende eeuw eigendom van het Maagdenhuis gebleven. Ga naar margenoot+ Het kwam heel zelden voor dat de regenten van het Maagdenhuis opdracht gaven een huurhuis uit hun bezit ingrijpend te vernieuwen. In deze korte periode waarin ook nieuwe huizen werden aangekocht werd een huis uit het bezit van het Maagdenhuis ingrijpend verbouwd. In 1733/34 werd het huis Kalverstraat 116, dat sinds 1724 in het bezit van het Maagdenhuis was, gemoderniseerd. Een overzicht van de uitgaven ‘gedaan aan het nieuwe huijs en pakhuijs in de Kalverstraat int jaar 1733 en 1734’ bleef bewaard (am nr. 308). De totale bouwkosten bedroegen f 7922; zij werden voldaan aan de metselaar Cornelis Knijff die kennelijk de leiding van het werk had en ook de andere vaklieden betaalde. Op zijn rekening zijn echter de afzonderlijke posten toegelicht. De kosten van het metselwerk en de steen bedroegen f 2914. De uitgaven aan de timmerman Bijlevelt en de houthandelaren beliepen te zamen f 2815. Een groot deel van het huis werd van de grond af nieuw, blijkens de f 155 die aan de heibaas betaald werden. Dat een deel behouden bleef en omhoog werd gebracht of rechtgezet bewijst de post van f 21 voor de vijzelaar. Verder kreeg de steenhouwer Hendrik Pantel f 382; de schilder Gerrit van der Korff f 173; de glazenmaker Dirk Kan f 198 en ‘Van Seventer voor de spiegel en snijwerk f 50’. In 1931 werd het huis Kalverstraat 116 gesloopt. Later werd de bewaard gebleven geveltop weer toegepast bij het nieuwgebouwde huis Anjelierstraat 23 (oa 10 1958 245) (afb. 247). Ga naar margenoot+ Willem Cramer, die op 18 oktober 1734 stierf, liet het Maagdenhuis twee panden na. Het eerste lag buiten de Utrechtse Poort op de Amstel tussen het Kuijpers- en het Rustenwerckspad. Hij had dit bezit op 22 februari 1718 gekocht. In het grootboek van 1738 werd het huis f 2000 waard geoordeeld. Er moest per jaar f 15 verponding op betaald worden. Het huis moet reeds voor 1797 verkocht zijn. Ga naar margenoot+ Het tweede huis was gelegen in de Haarlemmerstraat (thans nr. 101). Het was het vijfde huis van de Brouwerstraat, wijk 52, nr. 1574; de honderdste penning was f 28, de twaalfde penning bedroeg f 31:10. In het grootboek van 1738 werd het huis f 5000 waard geoordeeld. In 1742 hield de Wed. Lenards er een koffiewinkel, waarvan de huur op f 250 was geschat, in werkelijkheid was de huur f 336. Willem Cramer had het huis op 21 februari 1719 verworven, een eerdere overdracht had plaatsgevonden op 6 februari 1670 (am nr. 108b, nr. 112; Old). Het huis is tot ver in de negentiende eeuw eigendom van het Maagdenhuis gebleven. Ga naar margenoot+ In 1735 erfde het Maagdenhuis een pand in de Prinsenhofsteeg als legaat van Cornelia van Delve, onder voorwaarde dat Martin van Lier en Frederick Bakker nog twintig jaar na haar overlijden voor f 300 per jaar het huis zouden mogen bewonen. Cornelia van Delve had het huis op 5 februari 1705 van Hendrick van Lottum gekocht. Een eerdere overdracht had op 20 juni 1688 plaatsgevonden. In 1733 werd dit huis, wijk 9, nr. 2439, belast met aan de honderdste penning f 16:13 en aan de twaalfde penning f 18:15. In het grootboek van 1738 werd de waarde gesteld op f 5000 (am nr. 108b). In 1742 wordt als huurder vermeld Maarten van Lier, convooilooper, met een huurtaxatie van f 200 (Old). | |
[pagina 220]
| |
Volgens de administratie van het Maagdenhuis bedroeg de huur in dat jaar f 275 (am nr. 112). Het huisje werd in 1786 in publieke veiling verkocht aan Jurriaen Keulenaar voor f 2995 (am nr. 102c). Ga naar margenoot+ In 1736 erfde het Maagdenhuis de helft in een huis in de Korsjespoortsteeg (na 1875: nr. 20) die toebehoord had aan Joost Bierman. Deze helft was belast met een vruchtgebruik voor Dina de Bois en werd door de executeur testamentair beheerd. Nadat het vruchtgebruik was beëindigd verkochten de regenten op 6 december 1747 de helft die het Maagdenhuis toekwam, zodat zij nooit het beheer over dit huis gevoerd hebben (am nr. 108b). Ga naar margenoot+ Op 27 februari 1737 vond de overdracht plaats aan het Maagdenhuis van vier percelen die naast het gebouw aan het Spui gelegen waren en afkomstig waren van de familie De Kies van Wissen. Voor deze groep huizen werd f 23900 betaald. Hoewel zij waarschijnlijk gekocht zijn om een uitbreiding van het gebouw in de toekomst mogelijk te maken, hebben deze huizen tot aan de afbraak in 1784 als verhuurde panden het weeshuis inkomen verschaft (blz. 28). Ga naar margenoot+ Het huis aan de Kalkmarkt, dat het kostbaarste beleggingspand van het Maagdenhuis zou worden, moet gebouwd zijn kort nadat het Nieuwe Waalseiland in 1645 was aangelegd. Op 2 april 1658 werd het huis bij willig decreet voor f 14000 verkocht door Dirck Gerritsz Ruijtenburgh aan Pieter van Braeckel, commandeur in dienst van de admiraliteit te Amsterdam. Het werd omschreven als ‘daer Ruijtenburch inde gevel staet’. Op 1 februari 1675 werd een derde deel van dit huis per executie verkocht. Het was afkomstig van Cornelis Midlij en ging voor f 3200 over naar de makelaar Harmen van Paenburgh. Het werd omschreven als: ‘daer Ruijtenburch in de gevel staet en het Victuaille schip uijthangt’. Achter het huis bevond zich een ‘somerhuijsgen’ dat de muren van de belendingen bij gedogen gebruikte. Het huis zelf had vrije muren, op het achtererf waren houten schuttingen. Op 3 juni 1684 kon Harmen van Paenburgh weer een derde gedeelte van het huis kopen van Cornelis van Braeckel, kapitein bij de Admiraliteit van Rotterdam. Het laatste gedeelte van het huis heeft Van Paenburgh gekregen door zijn vrouw Antonia van Brakel. Na de dood van dit echtpaar viel het eigendom van het huis opnieuw in drie delen uiteen. Deze werden weer verenigd door Joan George Boltz, een bewoner van het huis, die op 10 april 1726 een derde gedeelte kocht en op 13 september 1731 de twee ontbrekende derde gedeelten voor in totaal ca. f 15000. De koopsom van het laatste derde gedeelte bleef als kustingbrief op het huis staan, deze moest worden voldaan als een minderjarig kind van de verkopers groot geworden was. In een request aan schepenen van 6 september 1737, opgesteld door de notaris Jan Ardinois, worden de afspraken die bij de overdracht in 1731 gemaakt waren, uiteengezet. Daaruit vernemen we ‘vermits de oudheijt van het huijs en dat tegenswoordig seer nodige en swaere reparatie zouden moeten werden gedaen, als voor eerst aen de wal voor het huijs, ten anderen dat vermits het gantse voorhuijs en middelmuuren zijn doorgesakt in de kelder, nieuwe balken zouden moeten worden gelegt, en eijndelijk dat een zeer kostbaere waterlosing off riool zoude moeten werden gemaekt en mitsdien seer veele lasten en reparatien bijgevolge van tijt daer aen zoude moeten geschieden’. Toen Boltz zich gedwongen zag in 1737 de kusting af te lossen verkocht hij het huis. Waarschijnlijk had hij al veel aan het huis hersteld want hij kreeg er meer voor dan hij betaald had. Mogelijk zijn de herstellingen door Cornelis Knijff uitgevoerd en heeft deze het Maagdenhuis opmerkzaam gemaakt op deze bijzondere koop. Vermoedelijk heeft Boltz de riolering gemaakt, de balklaag van de kelder vernieuwd, de indeling op de begane grond veranderd en in plaats van het zomerhuisje een beter achterhuis opgetrokken. Nadat het Maagdenhuis het pand op 30 augustus 1737 voor f 18000 van Boltz gekocht had werd de verbetering voortgezet. De metselaar Leendert Knijff ontving f 3987 ‘weegens een nieuwe geevel en verdere milioratien, in den jaare 1738 gemaakt’. Op 3 juni 1739 kwam daar nog f 667 bij voor ‘arbeijdsloon, en verschot, tot het binnewerk’. Dit laatste bedrag is laag, het wijst erop dat binnen de zaak reeds voor het grootste deel klaar was zodat het Maagdenhuis niet veel anders gedaan zal hebben dan het afwerken, zoals het stucadoors- en behangerswerk. De werkzaamheden zullen zijn geschied onder het toezicht van Leendert Knijff, over wie ook de betalingen liepen. De totale kosten van het huis beliepen f 22977. Het was het hoogste bedrag dat het weeshuis ooit voor een huis zou neertellen. Het is steeds het kostbaarste huis uit het | |
[pagina 221]
| |
bezit gebleven. Het huis, wijk ii, nr. 2844, werd voor de honderdste penning aangeslagen voor f 50, voor de twaalfde penning voor f 56:5 (am nr. 108b). In 1742 werd het verhuurd aan de koopman Joh. Hovink, de huur werd op f 600 getaxeerd (Old). In werkelijkheid bedroeg de huur echter f 800 (am nr. 112). Het huis, na 1875 Kalkmarkt 8, werd in 1954 door het Maagdenhuis verkocht aan de huurder de arts Jan Poppe Steegstra voor f 19500. Het huis heeft een zeventiende-eeuwse kap en balklagen. In de gang en voorkamer op de hoofdverdieping bleef het stucwerk van 1738 bewaard (afb. 248-251). De voorgevel van Leendert Knijff uit 1738 heeft omstreeks 1800 een vensterindeling van drie ruiten in de breedte gekregen. In het achterhuis is nog een aardige schoorsteen die ca. 1800 moet zijn geplaatst. Ga naar margenoot+ Op 12 september 1741 werd een huis op de hoek van de Heisteeg en de Herengracht door het echtpaar Willem Roest en Maria Bengevoord voor f 4500 overgedragen aan het Maagdenhuis, ‘doch zijn de regenten, met de voorsz: Echtelieden op den 20e september 1741, veraccordeert, dat in de plaets, van de cooppeninge, sij Echtelieden, haar beijde leven, geduurende, soude genieten, de vrije wooninge, of alle de huuren, van dit huijs provenieerende’. De regenten zouden verder de kosten van de overdracht betalen en de belastingen in de toekomst voldoen en het huis onderhouden. Het huis werd in het grootboek van 1738 ingeschreven voor een waarde van f 9000. Het huis, wijk 29, nr. 4972, werd voor de honderdste penning aangeslagen voor f 29:3 en voor de twaalfde penning voor f 32:16 (am nr. 108b). Willem Roest had het huis op 12 september 1710 gekocht voor f 5500 (Vie). In het kohier van 1742 blijkt Willem Roest nog in het huis te wonen en er een linnenwinkel te drijven, de huurwaarde wordt dan getaxeerd op f 350 (Old). Het was duidelijk dat Roest en zijn vrouw de vorm van overdracht aan het Maagdenhuis gekozen hadden boven een erfstelling om de collaterale successie te besparen. Lang hebben zij niet meer in het huis geleefd. In 1747 vestigde zich de uitgever en boekdrukker Theodorus Craijenschot er. Hij is een leverancier van het Maagdenhuis en geeft in 1786 de grote prent van het nieuwe gebouw uit. Wanneer het Maagdenhuis dit pand in november 1755 op de veiling brengt koopt Craijenschot het voor f 4800 (Vie). Ga naar margenoot+ In 1741 voelde het echtpaar Hendrik Hullekers en Elisabeth Rutten zijn einde naderen. Zij waren reeds lang van plan geweest hun bezit dat bestond uit drie huizen na te laten aan de drie katholieke gestichten. De regent Jacobus Vennecool, gewaarschuwd door een priester, bepraatte hen ook de vorm van overdracht te kiezen om het stadhuis te misleiden en de collaterale successie mis te lopen. Het echtpaar machtigde, op verzoek van Vennecool, de makelaar Leendert Knijff namens hen op te treden. De huizen lagen aan de Taksteeg, met een huis erachter aan de Osjessluis en een derde pand aan de Elandsgracht. Zij werden op 24 oktober 1741 op het Maagdenhuis getransporteerd voor f 7500. ‘Alhoewel de bovengemelde opdragtbrief is spreekende van f 7500 als mede insgelijck de quitantie van deeze Echtelieden, soo is luijdende, soo is het egter, dat wij sijn veraccordeert, in manier als volgt;’. Deze overeenkomst hield in dat zolang beiden of een van beide echtgenoten nog leefde zij de beschikking zouden hebben over de beide bovenkamers van het huis in de Taksteeg en f 700 per jaar uitgekeerd zouden krijgen. In het grootboek van 1738 werden de huizen ingeschreven tegen een waarde van f 18000. Elisabeth Rutten stierf vlak nadat de overdracht van de huizen aan het Maagdenhuis had plaatsgevonden. Haar man Hendrik Hullekers drong er bij de regenten nog enkele malen op aan de afspraak na te komen en de beide andere katholieke instellingen hun deel te geven, hetgeen nimmer geschied is. Het Maagdenhuis behield de gehele erfenis aan zich, zeer tegen de zin der erflaters (am nr. 321). Ga naar margenoot+ Het huis aan de Taksteeg (na 1875 vermoedelijk nr. 13), wijk 26, nr. 3490, was belast met een honderdste penning van f 27:2 en een twaalfde penning van f 30:10, alsmede met een precario van f 4 voor een uitgang op de Osjessluis. Het huis werd op f 12500 geschat. Op 21 november 1741 werd het huis voor f 500 per jaar verhuurd aan Frans Korte, behalve de voor- en achterkamer op de verdieping en de helft van de zolder, alsmede het ‘comtoirtie inde trap’ (am nr. 108b). In 1742 treffen we hier de tapper Fr. Korte aan met een huurtaxatie van f 250 en de rentenier H. Hillekes, met een geschatte huur van f 75 (Old). Ga naar margenoot+ Het huis aan de Osjessluis, wijk 26, nr. 3498, had een aanslag voor de honderdste penning van f 11:13 en voor de twaalfde penning van f 13:2. Er moest f 2 precario betaald worden wegens een ‘pothuis, en gebruik onder de stoep’. Het werd in het grootboek van | |
[pagina 222]
| |
1738 op f 2500 geschat en voor f 150 verhuurd. Het huis aan de Taksteeg en het achterhuis op de Osjessluis werden op 14 maart 1759 voor f 7678 verkocht aan Gerrit Maas (am nr. 108b). Ga naar margenoot+ Het huis aan de zuidzijde van de Elandsgracht lag tussen de Prinsengracht en de eerste brug. Het was wijk 36, nr. 833 en kreeg een aanslag voor de honderdste penning van f 14:3 en voor de twaalfde penning van f 15:18. Het werd in het grootboek ingeschreven voor f 3000. Het huis bracht f 178 aan huur op (am nr. 112). Deze huur bedroeg aan het eind van de achttiende eeuw f 190 (am nr. 343). Op 10 maart 1800 werd ook dit huis geveild; het werd voor f 1575 eigendom van Fred. Willekes (am nr. 102c). Ga naar margenoot+ Uit de erfenis van Ignatius Persijn erfden de drie katholieke gestichten in 1742 een huis op de Dam ‘daar de Hond inde Pot in de gevel staat’. Het huis was wijk 23, nr. 2634; de honderdste penning beliep f 83:16. Het Maagdenhuis had recht op meer dan tweederde deel van dit pand. De regenten van de drie godshuizen hebben het huis laten veilen, waarna het Maagdenhuis f 8400 ontving. Oudere papieren van het huis tot 1587 toe, bleven in het archief van het Maagdenhuis achter (am nr. 108b, nr. 302). Ga naar margenoot+ In 1743 werd een huis in de Lange Leidsedwarsstraat voor f 3000 overgedragen op het weeshuis. Het was afkomstig van Digna Buddingh. Het huis was wijk 56, nr. 3546; de honderdste penning bedroeg f 15:7. Dit huis werd in november 1755 geveild, het werd voor f 1025 eigendom van Balth. Lawarde (am nr. 108b). | |
Het huizenbezit in de periode van 1745 tot 1800In 1745 bezat het Maagdenhuis twee en dertig verhuurde panden, die voor ongeveer f 250000 te boek stonden en die een huur opleverden van ca. f 12000 per jaar. De boekwaarde van de huizen was te hoog; men heeft er geen verandering in aangebracht. Ga naar margenoot+ De optimistische verwachtingen over het huizenbezit waren echter geweken. Men heeft na het midden van de achttiende eeuw geen pand meer aangekocht, behalve enkele die aan het gebouw van het weeshuis grensden. Men heeft ook betrekkelijk weinig aan de huizen verbeterd. Slechts twee huizen werden van een nieuwe gevel voorzien, het huis Keizersgracht 302 omstreeks 1760, het huis 's-Gravenhekje 6 in 1796. Bij de fraaie geveltoppen waarmee de panden van het Maagdenhuis omstreeks 1735 werden voorzien waren het slechts simpele produkten. Ga naar margenoot+ Men hield de huizen in bezit totdat er te veel onderhoudskosten aan kwamen en vernieuwing nodig werd. Op dat moment werden de huizen verkocht. Zo nu en dan stootte het weeshuis oudere beleggingspanden af. Meestal werden deze geveild in het Oudezijds Herenlogement. De prijzen die deze huizen opbrachten, wijzen erop dat zij niet in al te beste toestand hebben verkeerd, zij lagen meestal ver beneden de boekwaarde. Ga naar margenoot+ Het huizenbestand bleef op peil doordat er regelmatig huizen aan het weeshuis werden nagelaten. Deze bron vloeide echter trager dan in de voorgaande periode. Er waren zelfs tijden waarin het weeshuis geen enkel huis kreeg, zoals van 1765 tot 1785. Desondanks bleven de huurinkomsten stijgen, in 1784 bedroegen zij f 14570 (am nr. 116). Omstreeks 1785 kwam er een grote verandering in het huizenbezit door het slopen van zes verhuurde huizen voor het vrijmaken van het bouwterrein van het nieuwe Maagdenhuis. Dit gaf een kapitaalverlies van ruim f 50000 en een daling van huurinkomsten van minstens f 2500 (am nr. 116). Tezelfder tijd kreeg het gesticht uit de erfenis van Hendrik Jacob van Naarden tien huizen. Hoewel de erflater bepaald had dat alle huizen verkocht moesten worden, behielden de regenten een zestal panden. Deze waren voor de successie getaxeerd op f 46700, voor welk bedrag zij in de boeken werden ingeschreven. Zij brachten een huurverhoging met zich van f 4000 (am nr. 234, nr. 116). Na deze veranderingen waren de huurinkomsten per jaar gestegen tot ruim f 16000, op welk niveau zij tot 1793 bleven. Ga naar margenoot+ In 1794 werd het hoogste bedrag aan huurinkomsten geboekt dat het Maagdenhuis ooit gekend heeft, namelijk f 19152. Het feit dat er in dit jaar nog een belangrijk huis en enige kleine panden aan het bezit werden toegevoegd kan deze sprong niet in zijn geheel verklaren. Mogelijk werd er ook enige achterstallige huur van vorige jaren geïnd (am nr. 116). Na dit jaar blijven de inkomsten uit huur onregelmatiger dan voorheen, hetgeen erop wijst dat de huren minder makkelijk binnen kwamen. Er is dan een gemiddelde van ca. | |
[pagina 223]
| |
f 16800 per jaar tot 1798 toe. Een overzicht van december 1797 toont aan dat het weeshuis op dat tijdstip in het bezit was van 36 verhuurde panden die voor f 270000 te boek stonden. De bruto huurinkomsten bedroegen ruim 6%. De boekwaarde van de oudere huizen had men uit het grootboek van 1738 overgenomen. Van deze panden was de huur meestal enigszins gestegen. De panden die er in de tweede helft van de achttiende eeuw bijgekomen waren had men tegen minder hoge taxaties in de boeken opgenomen. De ontwikkelingen van de toekomst zouden alle taxaties te hoog doen zijn. Ga naar margenoot+ Tegenover de huren die vrijwel op peil bleven - in 1798 werd zelfs nog het hoge bedrag van f 17354 geïnd - stonden steeds stijgende kosten aan het huizenbezit verbonden. In de vier jaar van 1794 tot 1797 werd er gemiddeld bijna f 15000 aan lasten en reparaties besteed. In de twee jaren 1798 en 1799 werd er te zamen f 38835 aan de huizen ten koste gelegd. Hierin zijn vermoedelijk de kosten van enkele verbouwingen, zoals die van het huis 's-Gravenhekje 6, begrepen. De rekeningen van de huizen werden meestal in het begin van het jaar voldaan, de hoge nota's voor 1799 zijn dan ook in januari binnengekomen en hebben wellicht aanleiding gegeven tot het ver strekkende besluit van de regenten om de huizen te verkopen en deGa naar margenoot+ opbrengst te beleggen in obligaties. Hoewel men wist dat de huisprijzen laag stonden durfde men dit aan omdat ook de obligaties laag noteerden. Men zou beginnen met de huizen die onverhuurd waren. In april 1799 werd een drietal percelen verkocht, in maart 1800 werden acht huizen op de veiling gebracht en in november 1800 nog een. De boekwaarde van deze huizen was ruim f 55000, de opbrengst op de veilingen bedroeg slechts f 16000. De huurinkomsten daalden hierdoor met ruim f 3000 per jaar. Belangrijk was dat ook de post over de lasten en reparaties aanzienlijk daalde, in 1800 was deze slechts f 9036, dat wil zeggen de helft van wat hij in de beide jaren daarvoor was geweest. Daarna steeg hij wel weer maar toch bleef hij lager dan voorheen. Het was duidelijk dat men de oudste en slechtste panden verkocht had en aan het overige huizenbezit nog minder deed dan vroeger, wellicht nog met de verwachting het bij een betere gelegenheid te kunnen afstoten (am nr. 116).
In de periode 1745-1800 werden de volgende huizen verkocht en verkregen: Ga naar margenoot+ Op 29 mei 1754 slaagden de regenten er eindelijk in het huisje in de St. Pieterstraat te verkopen nadat dit in 1702 en 1739 mislukt was. Voor f 490 ging het van de hand (am nr. 108b). Men verkocht in deze tijd nog meer huizen. Naar de prijs te oordelen niet omdat zich daartoe zulke gunstige gelegenheden voordeden. Waarschijnlijk waren het huizen die te veel onderhoud gingen vragen. In november 1755 liet het Maagdenhuis in het Oudezijds Herenlogement drie huizen veilen. Het huis Heisteeg 9 - hoek Herengracht werd voor f 4800 eigendom van de huurder, de boekhandelaar Theodorus Craijenschot. Het huis in de Lange Leidsedwarsstraat kwam voor f 1025 aan Balth. Lawarde. Een pandje in de Bethaniestraat, wijk 6, nr. 1433, dat slechts kort tevoren was verkregen, deed men weer van de hand (am nr. 102b; nr. 300). Het huis aan de Taksteeg en het achterhuis aan de Osjessluis werden op 14 maart 1759 voor f 7678 verkocht (am nr. 108b). In dezelfde tijd werd het aantal huizen dat het Maagdenhuis bezat weer op peil gebracht door enkele erfenissen. Ga naar margenoot+ Op 29 mei 1754 ontving het Maagdenhuis een pand in de Molsteeg, thans nr. 9. Het huis was afkomstig van de erfgenamen van Maria Alida Coeck en moet op het ogenblik dat het aan het weeshuis kwam nog nieuw zijn geweest, hetgeen blijkt uit de thans nog bestaande gevel. Het huis, wijk 23, nr. 2833, werd voor f 3000 in de boeken van het Maagdenhuis ingeschreven. Het moest aan de honderdste en aan de twaalfde penning f 30 opbrengen. Tot omstreeks 1900 is het huis in het bezit van het Maagdenhuis gebleven (am nr. 108b, nr. 312). Ga naar margenoot+ In 1756 liet Cornelia Tameling, de vrouw van de omstreeks 1740 overleden metselaar Cornelis Knijff, een huis aan de Gelderse kade ‘daar de france sloep in de gevel staat’ na aan het Maagdenhuis. Het was het huis, wijk i, nr. 184; de honderdste penning bedroeg f 25, de twaalfde penning f 28. Het huis werd op f 3000 getaxeerd. In 1742 werd het bewoond door de glazenmaker wed. Eijlander: de huur werd op f 350 geschat (am nr. 108b; Old). Omstreeks 1790 werd het huis verhuurd voor f 180, de kelder eronder bracht f 100 per jaar op. Op de veiling van 10 maart 1800 ging het huis voor f 1700 over in eigendom van Alexander Deumer (am nr. 343, nr. 108c). | |
[pagina 224]
| |
Ga naar margenoot+ In 1758 schonk Arnold Cloeting, de vader van de regent A.J. Cloeting, een huis op de Keizersgracht aan het weeshuis. Dit huis, wijk 38, nr. 1191, later Keizersgracht 302, werd in 1742 bewoond door J. de la Bruine, die er een Fransche school hield, de huur werd toen op f 685 geschat. Toen het huis aan het Maagdenhuis kwam werd het f 5500 waard geacht ‘schoon dat het moet werden vertimmert’ (am nr. 108b; Old). In opdracht van het Maagdenhuis moet het pand geheel zijn opgeknapt, waarbij vermoedelijk het voorste gedeelte geheel vernieuwd werd. Het Grachtenboek van 1765 toont reeds de nieuwe gevel, die tot 1909 heeft bestaan. Het is een zeer eenvoudig bouwsel, kennelijk bedacht door de timmerman of metselaar van het huis. Dit pand was een van de meest merkwaardige huizen van de grachten, het bestond uit twee brede achterhuizen en een zeer smal voorgedeelte. Dit laatste was vermoedelijk een dichtgebouwde gang. Het vernieuwde huis stond voor f 14000 te boek en bracht voor f 1000 huur op. Het werd in november 1800 geveild en kwam daarbij voor f 4050 in het bezit van W.H. Stoopendaal en J.A. Jolles (am nr. 108c, nr. 253, nr. 343). In 1909 werd het huis verbouwd, de tekening van de bestaande toestand geeft de toestand weer waarin het door het Maagdenhuis in 1758 werd gebracht (afb. 252 en 253). Ga naar margenoot+ Op 17 april 1765 ontving het Maagdenhuis als legaat van Helena Maria van Dalen, de schoonzuster van de vroegere regent Vennecool, een huis in de Kalverstraat en een bedrag van f 2000. Het huis wijk 27, nr. 3876, thans Kalverstraat 199, was vrijwel nieuw toen het weeshuis het kreeg. De prachtige top wijst uit dat het omstreeks 1735 herbouwd of verbeterd werd (afb. 257). Voor de successie werd het huis op f 10800 getaxeerd. In 1742 was het verhuurd aan Lambert Le Compte, die er een ‘fransche’ winkel hield en wiens huur op f 600 geschat werd (am nr. 108b; Old). Het huis zou tot het eind van de negentiende eeuw in het bezit van het Maagdenhuis blijven. Bij een verbouwing in 1902 maakte de eenvoudige onderpui, die het Maagdenhuis omstreeks 1830 zal hebben laten aanbrengen, plaats voor een zeer fraaie pui in Jugendstil (afb. 258 en 259). Deze pui was ontworpen door architect F.M.J. Caron en werd door de huurder betaald. Tezelfder tijd vonden er aan het huis herstellingen plaats op kosten van het Maagdenhuis. Deze geschiedden door de metselaar P.J. Bekkers en de timmerman Coelewij, welke laatste het toezicht op het gehele werk had (am nr. 1g). In 1914 verkochten de regenten van het Maagdenhuis dit pand voor f 70000 aan de apotheker L.H.C. Müller. Ga naar margenoot+ In 1785 nam het huizenbezit van het Maagdenhuis in eenmaal aanzienlijk toe door de erfenis van Hendrik Jacob van Naarden. Van Naarden had in zijn testament van 15 augustus 1782 bepaald dat de regenten al zijn bezittingen moesten verkopen en het geld aanwenden voor het nieuw te bouwen Maagdenhuis. Wanneer dit bij zijn dood reeds voltooid mocht zijn, dan zou het geld moeten worden gebruikt voor het delgen van schulden die nog op het gebouw rustten. De regenten hebben hieraan geen gehoor gegeven en slechts een gedeelte van de huizen verkocht. Vermoedelijk hebben zij de beste huizen aangehouden als aanvulling van hun door het bouwen van het nieuweGa naar margenoot+ Maagdenhuis sterk geslonken huizenbezit. De erfenis van Van Naarden bestond behalve uit de buitenplaats Endelhoven te Maarssen, die f 7500 waard geacht werd, uit de volgende huizen in de stad (am nr. 234). Het huis in de Warmoesstraat bij de Annastraat, na 1875 genummerd 127, was voor de successie op f 7000 getaxeerd. Op de veiling in november 1786 bracht het f 7339 op en werd eigendom van Johannes Brandt. De twee woningen onder een dak in de Engelse steeg waren op f 4000 getaxeerd, doch gingen op de veiling van november 1786 voor f 5383 over in het bezit van Ter Winkel. Het huis op de Binnen Amstel op de hoek van de Wapen van Delftsteeg (thans Binnen Amstel 154 of 178) was voor de successie op f 2600 gesteld. Op de genoemde veiling ging het voor f 3716 naar Jan van Engelen. De regenten veilden niet alleen deze vier huizen van Van Naarden, doch ook enkele panden uit hun oudere bezit. Het huis in de Prinsenhofsteeg kwam voor f 2995 in het bezit van Jurriaen Keulenaar. Het huis met loods in de Joden Houttuinen ging voor slechts f 3200 naar een combinatie van drie personen. Een overigens onbekend huisje op Kattenburg, in de eerste Dwarsstraat gelegen, werd voor f 1550 eigendom van Arnoldus Gieselaar (am nr. 102c). De volgende huizen van Van Naarden behield het weeshuis in bezit. Ga naar margenoot+ Een pakhuis op de Lauriergracht, wijk 37, nr. 975, na 1875 genummerd 125-127, dat | |
[pagina 225]
| |
voor de successie op f 6000 getaxeerd was. Van 1787 tot 1819 was het gebouw verhuurd aan de suikerraffinadeurs Christoflet Telghorst en P.H. Telghorst, na 1819 aan hun collega's D. en W.H. Hageman. De huur, die aanvankelijk f 600 per jaar was, bedroeg in 1829 nog f 500. De regenten verkopen dan het pand dat als bouwvallig wordt aangemerkt voor f 3000 aan de huurder W.H. Hageman (am nr. 1, nr. 234, nr. 343). Ga naar margenoot+ Een huis op de Herengracht, na 1875 genummerd 428, het tweede huis van de Leidse straat, was voor de successie op f 12000 getaxeerd. Van Naarden had dit huis verkregen uit de nalatenschap van zijn vrouw (Vie). Het huis zou lang in het bezit van het Maagdenhuis blijven. Ga naar margenoot+ Het huis op de Keizersgracht bij de Binnen Amstel, wijk 60, nr. 5666, werd voor de successie op f 8500 getaxeerd. Ook dit huis, later Keizersgracht 820, zou in de eerste helft van de negentiende eeuw door het Maagdenhuis worden verkocht. Het huis in deGa naar margenoot+ Kerkstraat bij de Amstel, wijk 60, nr. 5734, bezat een gevelsteen Den Helder. Het werd in 1875, Kerkstraat 404 en was een van de vier huizen, Kerkstraat 402-408, die in 1672 door de huistimmerman Pieter Corneliszn Duijts voor eigen rekening gebouwd werden. Het huisje was in gedeelten verhuurd. Het huis deed f 150 per jaar, de kelder f 80, de voorkamer f 70 en de achterkamer f 60. Het huis bleef tot 1831 in het bezit van het Maagdenhuis (am nr. 234, nr. 343). Ga naar margenoot+ Het huis aan de Prinsengracht bij de Amstel was het meest waardevolle huis uit het bezit van Van Naarden, het was voor de successie op f 13000 getaxeerd. Deze hoge taxatie wijst erop dat het kort tevoren was vernieuwd. Het pand, thans genummerd Prinsengracht 1099, is in het bezit van een gevel uit het midden van de achttiende eeuw. Het huis bleef lang in het bezit van het weeshuis. In 1803 kreeg het nieuwe vensters met een grote ruitverdeling (afb. 260). Behalve een zeldzame grote erfenis zoals die van Hendrik Jacob van Naarden voegden legaten of erfenissen van kleiner omvang zo nu en dan weer enige pandjes toe aan het huizenbezit. Ga naar margenoot+ In 1788 was het weeshuis in bezit gekomen van twee huisjes in de Steenhouwersgang die te zamen f 1050 waard waren. Zij brachten elk f 50 huur per jaar op. Het gesticht heeft de huisjes tot na 1815 behouden (am nr. 253, nr. 343). Ga naar margenoot+ In 1793 erfde het Maagdenhuis van Elisabeth van de Putte, weduwe van Adrianus van Ceulen, een huis aan de Nieuwezijds Voorburgwal op de hoek van de Suikerbakkerssteeg (Rijc 189). Dit huis, wijk 19, nr. 1729, thans genummerd Nieuwezijds Voorburgwal 67, werd f 8500 waard geacht. Op het moment dat het pand in het bezit van het weeshuis kwam werd het voor f 800 verhuurd. Geleidelijk werd de huur verlaagd tot deze in 1813 nog slechts f 350 per jaar bedroeg. Het huis bezat een laat zeventiendeeeuwse gevel. In 1742 werd het bewoond door rijnwijnkoper W.Car. Gijs die f 688 huur betaalde. In de tijd dat het huis in het bezit van het Maagdenhuis was schijnt de kelder meestentijds apart te zijn verhuurd voor ca. f 100 per jaar. In 1827 werd het huis verkocht (am nr. 253, nr. 343; Old) (afb. 264). Ga naar margenoot+ In 1794 werd een huisje in de Binnen Visserstraat verkregen dat voor f 3000 in de administratie werd opgenomen. Het leverde aanvankelijk f 275 huur per jaar op, hetgeen geleidelijk verminderde tot f 100 in 1812. De voor- en achterkamer boven het huis deden vanaf 1805 f 70 per jaar aan huur, welk bedrag verminderde tot f 50 omstreeks 1813 (am nr. 253, nr. 343). In 1794 kreeg het weeshuis tevens een huisje in de Binnen Dommerstraat, wijk 54, nr. 2223, het werd reeds op 19 mei 1796 weer verkocht. Ga naar margenoot+ In 1795 kwam het Maagdenhuis in het bezit van een pandje in de Batavierstraat, wijk 15, nr. 5885. In 1742 woonde hier de smid H. Knol en werd de huurwaarde op f 200 geschat. In de administratie van het Maagdenhuis werd het huis f 2000 waard geacht. Het pand was in verschillende gedeelten verhuurd. Het huis bracht oorspronkelijk f 175 huur per jaar op, terwijl de boven voorkamer f 40 per jaar deed en de bovenachterkamer f 30. De ‘onder agterkamer’ deed f 50 per jaar. Na 1802 werd het huis in zijn geheel verhuurd voor f 250 per jaar. Het huis bleef tot na 1815 in het bezit van het weeshuis. Ga naar margenoot+ Het huis 's-Gravenhekje 6 op de hoek van de Rapenburgerstraat werd in 1796 verbouwd onder leiding van de metselaar Willem van Wouw en de timmerman L. Smits Dircksz. De zeventiende-eeuwse zijgevel aan de Rapenburgerstraat bleef behouden doch de voorgevel werd geheel vernieuwd, sindsdien werd het vier vensters brede pand | |
[pagina 226]
| |
bekroond door een grote klokgevel. Bij een verhoging van het huis in 1887 heeft deze voor een rechte lijst moeten plaatsmaken. Bij de verbouwing van 1796 werd het huis in twee woningen gesplitst (am nr. 14a) (afb. 255). Ga naar margenoot+ De regenten zagen de toekomst van het huizenbezit somber in en namen in januari 1799 het besluit om de huizen te verkopen en de opbrengst te beleggen in obligaties. In 1799 werden de beide huizen in de St. Jacobstraat verkocht voor f 1522 en ook het huis St. Pietersteeg 15 dat f 1278 opbracht. Het volgende jaar volgden er veel meer, op 10 maart 1800 werden acht huizen op de veiling gebracht. De beide panden Spuistraat 129-131 brachten f 2600 op; het huis aan de Oudezijds Achterburgwal ging voor f 700 van de hand; het kleine pandje in het Hol bracht slechts f 200 op; het huis aan de Gelderse Kade deed f 1700; het huis aan de Elandsgracht ging voor f 1575 van de hand; Kerkstraat 404 verwisselde voor f 920 van eigenaar; het huis aan de Nieuwezijds Kolk kwam niet hoger dan f 1270 (am nr. 102c). In november 1800 werd het huis Keizersgracht 302 verkocht dat, hoewel het voor f 14000 te boek stond en f 1000 huur per jaar opbracht, op de veiling slechts f 4050 haalde. | |
Het huizenbezit gedurende de negentiende eeuwNadat het bezit aan verhuurde huizen door de verkopingen in 1799 en 1800 was teruggebrachtGa naar margenoot+ van 36 naar 24 stuks volgden er enkele jaren van rust. Eerst in november 1808 werden er weer enige huizen geveild. De pakhuizen op het Prinseneiland en de Teertuinen, die het weeshuis in 1728 uit het bezit van de makelaar Blok geërfd had, werden nu van de hand gedaan. Waarschijnlijk waren pakhuizen in deze tijd moeilijk te verhuren. Deze pakhuizen hadden steeds voor f 25000 te boek gestaan; zij brachten nu maar f 7569 op. Op dezelfde veiling werd een klein huisje in het Karseboomshofje in de Tuinstraat verkocht, genummerd wijk 47, nr. 4093. Het bevond zich sinds 1801 in het bezit van het huis, op de veiling ging het voor f 205 van de hand (am nr. 343, nr. 102c). Eenzelfde lot trof het huis op de hoek van de St. Antoniesluis en de Raamgracht dat kort na 1800 schijnt te zijn verkregen en in 1809 weer verkocht moet zijn (am nr. 343). Slechts enkele panden die de moeite waard waren om langer te behouden kreeg het weeshuis er in deze tijd bij. In 1807 erfde het gesticht de helft in het huis Keizersgracht 395 en in 1810 het huis St. Jacobstraat 25. Wanneer de regenten op 3 maart 1813 besluiten om het schilderwerk aan de verhuurde huizen over twee firma's te verdelen worden de drie en twintig panden die het Maagdenhuis op dat moment bezit alle met name genoemd (am nr. ib). In deze opgave ontbreken nog de twee belangrijke huizen Raamgracht 6 en 8 die op een lijst van 1815 wel voorkomen. De opgave uit 1815 toont dan ook vijf en twintig percelen. Deze opgave betreft de belasting op gebouwde eigendom en op deuren en vensters. Het Maagdenhuis moest toen voor de verhuurde huizen f 3263 aan belasting betalen. Dit betekende een aanzienlijke verhoging vergeleken met de situatie van voor 1800. Deze verhoging van de belasting trof zoveel te zwaarder omdat ondertussen de huren aanzienlijk gedaald waren. Ga naar margenoot+ Het is opvallend dat na 1815 het huizenbezit niet meer toenam. Verkochten de regenten alle huizen die aan het weeshuis werden vermaakt direct nadat zij er de beschikking over kregen, of hadden in de Franse tijd niet alleen de regenten van het Maagdenhuis, maar ook de kringen die hen steunden, zich van hun huizenbezit ontdaan? Zodra panden gebreken gingen tonen werden ze van de hand gedaan. In 1818 werd het huis in de Batavierstraat verkocht. Omstreeks 1830 werd een aantal percelen afgestoten. In 1827 werd het huis Nieuwezijds Voorburgwal - hoek Suikerbakkersteeg 7, dat in 1793 was verkregen, verkocht (am nr. 343). Op 28 januari 1829 besloten de regenten om het pakhuis aan de Lauriergracht te verkopen omdat het bouwvallig was. Voor f 3000 werd het eigendom van de huurder, de suikerraffinadeur W.H. Hageman (am nr. ic). Het huisje Kerkstraat 404 werd in 1831 opgeruimd (am nr. 343). In deze periode werden alle kleinere panden van de hand gedaan. De pandjes aan de Steenhouwersgang, de St. Jacobstraat, de Binnen Visserstraat en de Gasthuismolensteeg verdwenen uit de administratie. Maar ook een aantal grote panden zoals Haarlemmerstraat 101, Herengracht 428 en Keizersgracht 820 werden afgestoten. Na 1858 werden ook de panden aan het 's-Gravenhekje verkocht. Dat deze huizen vaak in een slechte staat van onderhoud verkeerden op het moment dat ze werden verkocht blijkt uit het | |
[pagina 227]
| |
feit dat een aantal van deze panden werd vernieuwd, kort nadat het Maagdenhuis ze van de hand had gedaan. Ga naar margenoot+ Het langste hield men de groep huizen die omstreeks 1735 door de metselaar Knijff vernieuwd of opgeknapt waren. Hiertoe behoorden de Nieuwezijds Voorburgwal 210, Rokin 154-156, Kalkmarkt 8 en Kalverstraat 116 (afb. 245-251). Slechts enkele van de huizen die het weeshuis voor 1800 geërfd had bleven tot omstreeks 1900 in het bezit van het gesticht. Het waren Spui 5, Molsteeg 9 en Kalverstraat 199. De huizen die men kort na 1800 verkregen had, Keizersgracht 395 en Raamgracht 6 en 8, hield men echter nog lang aan. Ga naar margenoot+ Hoewel de kooplust voor huizen in de negentiende eeuw totaal ontbrak maakte men een uitzondering voor de naaste omgeving van het huis. In 1860 besloot men de drie panden Handboogstraat 2-4-6, tegenover de poort van het weeshuis gelegen aan te kopen omdat zich daarin enkele bordelen hadden gevestigd (Wol 318). Het waren kleine ondiepe huisjes achter het hoekhuis van het Spui gelegen. Lang heeft men deze pandjes niet bezeten. Zij werden omstreeks 1890 weer verkocht om plaats te maken voor een groot nieuw winkelpand op de hoek van het Spui en de Handboogstraat. Nadat men van dit incidentele bezit verlost was werden nog twee nieuwe panden in de Handboogstraat aangekocht, nr. 1 en nr. 3, achter het weeshuis gelegen, om dezelfde reden als bij de eerder genoemde huisjes in de Handboogstraat. Ga naar margenoot+ Met het onderhoud van de huizen van het Maagdenhuis volgden de uitvoerende timmerlieden en metselaars de mode van de tijd. Omstreeks 1800 werden verscheiden huizen van grotere vensterruiten voorzien. Naast de empire-vensters met twee ruiten in de breedte werd ook vaak een verdeling met drie ruiten in de breedte toegepast. De winkelpuien werden op de gebruikelijke wijze gemoderniseerd. Een enkele maal werd een oudere topgevel vervangen door een rechte kroonlijst, zoals bij het huis Nieuwezijds Voorburgwal 210. Het is echter duidelijk dat men dit alleen deed wanneer het uit een oogpunt van bouwvalligheid noodzakelijk was. In de tweede helft van de negentiende eeuw werden enkele gevels geheel nieuw opgetrokken. In 1876 werd achter het huis Kalverstraat 116 aan de Gedempte Begijnensloot een nieuw pakhuis gebouwd naar de plannen van J.H. Coelewij (am nr. 309). In 1885 werd het huis Handboogstraat 1 door Coelewij van een nieuwe voorgevel voorzien. In de tweede helft van de negentiende eeuw zoeken de regenten naar mogelijkheden om het geleidelijk groeiende vermogen te beleggen. Waarschijnlijk heeft men het groteGa naar margenoot+ vermogen niet geheel in obligaties en staatsleningen willen beleggen. Voor het eerst in zijn geschiedenis gaat het Maagdenhuis belangstelling voor landerijen tonen. Na 1880 verwerft men een aantal landerijen in Noord-Holland, een beleid dat tot aan 1940 wordt voortgezet. Een enkele maal stichtte het Maagdenhuis een nieuwe boerderij. Op 28 augustus 1900 besloten de regenten het bouwen van een boerderij in de Nekkerpolder bij Purmerend voor acht duizend gulden aan te besteden aan J. Molenaar te Kwadijk (am nr. ig en nr. 337). In 1909 liet men een boerderij bouwen in Nieuwe Niedorp (am nr. 329).
Aan de huizen die in de negentiende eeuw werden verkregen zullen wij thans aandacht besteden. Ga naar margenoot+ Kort voor 1802 moet het huis op de hoek van de St. Anthoniesluis en de Raamgracht aan het Maagdenhuis gekomen zijn; het werd dat jaar voor het eerst in het verhuurboek vermeld. Blijkens oudere foto's was dit huis omstreeks 1760 geheel vernieuwd. In 1802 bedroeg de huur van het huis f 330 per jaar. Daar boven waren nog twee verhuurde verdiepingen. De onderste kamer werd verhuurd voor f 120 per jaar, de bovenste kamer voor f 110. Oudere eigendomsbewijzen van het huis bleven bewaard. Na mei 1809 verdwijnt het huis weer uit het verhuurboek en bij de latere opgaven van het eigendom van het gesticht komt het niet meer voor (am nr. 299, nr. 343). Ga naar margenoot+ In 1806 erfde het weeshuis de helft van een huis op de Keizersgracht dat nagelaten was door Maria Overpeld, weduwe van Joannes Brikkenaar van Dijk, later weduwe van Reinier van Drunen (Rijc 189). De huuropbrengst van dit huis, toen wijk 33, nr. 5959, later Keizersgracht 395, schommelde tussen de f 1500 en f 1000 (am nr. 343). Bij de belastingheffing van 1815 had dit huis de hoogste aanslag, hetgeen kwam door het grote bebouwde oppervlak. Het was het kostbaarste huis dat het Maagdenhuis heeft bezeten. De andere helft van het huis behoorde aan het Oude-Armenkantoor. | |
[pagina 228]
| |
Ga naar margenoot+ In 1810 erfde het Maagdenhuis een huis aan de zuidzijde van de St. Jacobstraat, naast het hoekhuis aan de Nieuwezijds Voorburgwal gelegen, na 1875 St. Jacobstraat 25. Het huis werd verhuurd voor f 130 per jaar. Zowel de kelder eronder als de kamer erboven hadden een huur die om de f 60 schommelde (am nr. 343). Voor 1875 moet dit huis zijn verkocht. Ga naar margenoot+ De huizen Raamgracht 6 en 8, twee belangrijke panden, kwamen in 1815 in het bezit van het Maagdenhuis. In de zeventiende eeuw was op deze plaats een ververij de Blaauwe Bock. Dit gebouw werd op 27 januari 1672 voor f 15650 eigendom van Maria Theresia Tensini. Zij liet het bestaande huis afbreken en een nieuw dubbel woonhuis bouwen, waarvan het bovenste gedeelte was ingericht als kerk. Dit huis werd in gebruik gegeven aan de Jezuïeten. Na hun verbanning in 1709 werd het vier vensters brede pand, in twee woonhuizen gesplitst. In 1742 droegen deze huizen de nummers wijk 14, nr. 3913 en nr. 3914. Het linkerpand werd bewoond door de koopman Aern. Cloeting, de huurwaarde werd op f 800 geschat. De beide huizen zullen bezit zijn geweest van de vrouw van Cloeting, Elisabeth Geertrui Tensini. In het rechterhuis woonde de wijnkoper de Wed. W.v.d. Meer, de huur ervan bedroeg f 795. De beide huizen zijn in het bezit gekomen van de zoon van dit echtpaar, Adriaan Joan Cloeting van Westenappel, die regent van het Maagdenhuis was. Na zijn dood in 1794 kwamen de panden eerst omstreeks 1815 aan het weeshuis. Het was voor de eerste maal dat het gesticht een huis erfde waarin een der regenten had gewoond. Bij de belastingheffing van 1815 behoren deze beide percelen tot de hoogstaangeslagene uit het weeshuisbezit, gelijkwaardig aan de beide panden op het Rokin. Slechts het huis Keizersgracht 395 had een hogere aanslag. Toen de huizen in 1815 in het verhuurboek van het weeshuis werden ingeschreven deed het linkerhuis, toen wijk 14, nr. 3987, f 760 aan huur per jaar. Nadien liep de huur geleidelijk terug en bedroeg in 1830 nog f 600. Het rechterhuis, wijk 14, nr. 3988, deed aanvankelijk f 500 huur, doch bracht in 1820 f 600 per jaar op. Beide huizen bleven een eenheid totdat in 1886 het rechterhuis in een boven- en benedenwoning gesplitst werd. Daarbij vonden vooral in het bovenste gedeelte grote veranderingen plaats, waarbij de resten van de vroegere kerk verdwenen. In het linkerdeel bleven deze nog intact (Rijc 125; am nr. 343; ma 46 1959 28; Old) (afb. 263). De huizen bleven tot na 1900 eigendom van het Maagdenhuis. Ga naar margenoot+ Het huis Handboogstraat 1 werd op een openbare veiling op 22 september 1884 door de makelaar Johannes Henricus Coelewij voor f 10100 ten behoeve van het Maagdenhuis aangekocht. Het huis was in het begin van de negentiende eeuw eigendom van het echtpaar Willem Bloeminck en Aleida Lucretia Planten. Van dezen vererfde het in 1828 op Flora Maria Oppenoorth genaamd Aufmorth, weduwe van Frederich Johan Wilhelm Abrahams. Toen deze laatste op 15 juni 1884 was overleden brachten haar erfgenamen het huis in veiling. Het huis, dat verhuurd was, bracht per jaar f 794 op, hetgeen over de zes woningen die erin waren als volgt verdeeld was: de kelder en drie van de vier bovenkamers waren voor f 2 per week verhuurd. De tweede bovenvoorkamer deed f 1,50 per week. Het huis zelf was verhuurd voor f 300 per jaar. Een dergelijk, in veel woonruimten verdeeld huis was in de Handboogstraat heel gewoon, zoals de oude wijkkaart uitwijst. Veel panden hebben hier een woonkelder en een verhuurde voor- en achterkamer per verdieping bezeten. Wanneer we deze huren vergelijken met die van het vroegere buurpand aan de linkerzijde dat in 1736 voor f 8000 door het Maagdenhuis was gekocht, dan blijkt dat de huren van dit soort huizen vrijwel gelijk zijn gebleven. De regenten betaalden een hoog bedrag voor dit pand, gezien de huur en de ouderdom. Bovendien was het blijkbaar zo bouwvallig dat het moest worden verbouwd. Het jaar na aankoop werd door de firma de weduwe P.A. Coelewij en zoon, timmerman en makelaar, een bouwplan ingediend voor een vernieuwing van de gevel. De notulen van de regentenvergadering van 24 september 1884 vermelden waarom men het pand tegen iedere prijs wilde kopen: de bewoonsters waren door en door slecht en bezorgden het Maagdenhuis veel last (am nr. 1f). Ga naar margenoot+ Het huis dat na 1875 bekend zou staan als Handboogstraat 3, werd in 1900 voor f 6300 gekocht door het Maagdenhuis. Het was in het bezit van een gevelsteen met het opschrift 't Gulde jaer 1650'. Merkwaardig is dat het huis vermoedelijk in de zeventiende eeuw reeds eigendom van het Maagdenhuis is geweest. In het tweede precarioboek dat in mei 1686 inging, staan de regenten van het Maagdenhuis genoteerd voor een aanslag | |
[pagina 229]
| |
van f 1:4 per jaar voor een regenbak van een huis aan de oostzijde van de Handboogstraat ‘daar 't gulde jaer 1650 in de gevel staet’ (gaa to nr. 793). Op een onbekend moment moet het huis weer uit het bezit van het Maagdenhuis zijn geraakt want toen werd het precario door een zekere Cornelis Coster betaald. Omstreeks 1750 werd dit huis eigendom van Harmanus Woortman, die in de tweede echt gehuwd was met Sophia Groeneveld, weduwe van Gerard Andries Hukenius. Het huis in de Handboogstraat vererfde op een dochter uit dit huwelijk, Anna Margaretha Woortman. Van deze laatste vererfde het huis in 1799 op drie kinderen Hukenius uit het eerste huwelijk van Sophia Groeneveld. Hun erfgenamen verkochten het huis in 1836 aan Thomas Jansen, meester-timmerman in de Bethaniënstraat. Na de dood van Thomas Jansen, op 23 april 1847, vererfde het huis op diens vrouw Joanna Geertrui Coenderink. Deze huwde opnieuw in 1852 met Cornelius Herweij. Na haar dood in 1860 kwam het huis aan Cornelius Herweij. Toen deze in 1876 overleed vererfde het huis op zijn enig kind, een dochter uit zijn eerste huwelijk: Maria Berta Adriana Herweij, die gehuwd was met de makelaar Christianus van Maarschalkerwaart. Deze laatste, op dat moment woonachtig te Grave, verkocht het huis op 8 augustus 1900 voor f 6300 aan de regenten van het Maagdenhuis (am nr. 294) (afb. 265-267). Met deze laatste aankoop had het gesticht zijn grootste uitbreiding aan het Spui bereikt. Verdere bezitsuitbreiding zou niet meer volgen, wel zouden deze beide huisjes tot het einde toe bij het Maagdenhuis blijven behoren. De beide aangekochte huisjes waren voorbeelden van de woningbouw uit het midden van de zeventiende eeuw. De huizen die hier bij de aanleg van deze straatjes in 1650 gebouwd zijn, bleven tot aan onze tijd intact. Het huis nr. 1 had in 1885 een nieuwe gevel gekregen, bij nr. 3 was de zeventiende-eeuwse gevel met pilasters nog min of meer bewaard gebleven. Zelfs de steen met 't Gulde jaer 1650' bleef hier behouden. Inwendig was bij beide huizen de oude structuur nog aanwezig (afb. 267). | |
[pagina 230]
| |
245
voor het maagdenhuis gebouwde huizen Afb. 245. Rokin 154-156. (Foto C.P. Schaap, 1962). 246
Afb. 246. Reconstructietekening van de oorspronkelijke toestand met behulp van een opmeting uit 1958 voor nr. 154 (A.A. Kok) en een opmeting van nr. 156 uit 1979 (rmz). Schaal 1:425. De panden zijn inwendig betrekkelijk weinig veranderd. Toelichting: De beide panden werden in 1733 geheel nieuw gebouwd door de metselaar Cornelis Knijff en de timmerman Pieter Moock en daarna aan het Maagdenhuis verkocht. Het waren courante beleggingshuizen. Zij zijn tot na 1900 in het bezit van het Maagdenhuis gebleven (blz. 218). 247
Afb. 247. Topgevel van Kalverstraat 116, thans herplaatst Anjelierstraat 23. Het huis in de Kalverstraat was sinds 1724 in het bezit van het Maagdenhuis. Het werd in opdracht van deze instelling in 1733 verbouwd door Cornelis Knijff. De nieuwe geveltop die het huis toen kreeg werd geleverd door Hendrik Pantel. (blz. 219). . | |
[pagina 231]
| |
248
Afb. 248. Kalkmarkt 8 in 1956 (foto C.P. Schaap). 249
Afb. 249. Kalkmarkt 8, naar een onderzoek in 1979 en een opmeting van architect W.J. Klein uit 1972. Schaal 1:400. 250
Afb. 250 en 251. Plafond en schoorstenen uit de tijd van de verbouwing van 1738 (opn. 1979). Toelichting: In 1737 kocht het Maagdenhuis het pand Kalkmarkt 8 dat ca. 1650 gebouwd was. De metselaar Leendert Knijff trok een nieuwe gevel voor het huis op, terwijl ook binnen verbeteringen werden aangebracht. Het is duidelijk dat de indeling van de begane-grond-verdieping toen tot stand moet zijn gekomen. Het huis bleef tot 1954 in het bezit van het Maagdenhuis (blz. 220). 251
| |
[pagina 232]
| |
252
door het maagdenhuis verbouwde huizen Afb. 252. Keizersgracht 302. Plattegrond, doorsnede. Schaal 1:400 (blz. 224). 253
Afb. 253. Idem, gevel in 1767. Naar de tekening voor het Grachtenboek van Caspar Philips Jacobszoon. Toelichting: Dit huis werd in 1758 aan het weeshuis geschonken. Het Maagdenhuis liet het pand opknappen, waarbij een nieuwe een voudige gevel werd opgetrokken. 254
Afb. 254. 's-Gravenhekje-hoek Rapenburgerstraat. (Oli 51). 255
Afb. 255. 's-Gravenhekje 4, 5 en 6 (opn. 1961). Toelichting: Het Maagdenhuis erfde in 1731 de twee panden 's-Gravenhekje 5 en 6. Het vier vensters brede huis op de hoek van de Rapenburgerstraat werd in 1796 verbouwd en kreeg daarbij een grote klokgevel. Deze is in 1887 door de huidige gevel vervangen (blz. 225 en 218). Het huis 's-Gravenhekje 5 bezat vroeger eenzelfde gevelarchitectuur als het brede buurpand aan de linkerzijde. Toen dit huis 's-Gravenhekje 4 in 1889 een nieuwe gevel kreeg ging de eenheid verloren. 256
Afb. 256. Het Nut van het Algemeen, met rechts daarvan het huis Nieuwezijds Voorburgwal 210, naar een litho uit de Beschrijving van Amsterdam door C. van der Vijver (deel iii; 1846). 256a
Afb. 256a. Nieuwezijds Voorburgwal, kort voor de demping (foto P. Oosterhuis 1883). Toelichting: Het door Cornelis Knijff in 1732 herbouwde huis werd door het Maagdenhuis gekocht als beleggingspand. Tussen 1846 en 1883 maakte de geveltop plaats voor een kroonlijst (blz. 218). | |
[pagina 233]
| |
257
Afb. 257. Kalverstraat 199 (opn. 1967). 258
Afb. 258 en 259. Kalverstraat 199. Plan voor een nieuwe pui, bestaande en nieuwe toestand. Tekening F.M.J. Caron 1902 (bwt). Toelichting: Het huis Kalverstraat 199 werd in 1765 aan het weeshuis vermaakt. De eenvoudige onderpui moet in de tijd van het Maagdenhuis tot stand zijn gekomen. De pui uit 1902 werd in opdracht van de huurder aangebracht. Het huis werd in 1914 verkocht (blz. 224). 259
260
Afb. 260. Prinsengracht 1099. Dit huis werd in 1785 met tien andere panden aan het Maagdenhuis nagelaten. In 1803 werden de ramen vernieuwd. Men koos een indeling van drie ruiten in de breedte. Ook bij andere huizen uit het bezit van het Maagdenhuis wordt dit venstertype vaak aangetroffen (blz. 225). | |
[pagina 234]
| |
261
merkwaardige huizen uit het bezit van het maagdenhuis Afb. 261. Spui 5-7 (opn. 1954; pw). De beide in de zestiende eeuw gebouwde huizen bevatten in 1650 een Roomse kerk. Het linkerhuis werd in 1685 aan het weeshuis vermaakt. Het pand is tot 1884 in het bezit van het weeshuis gebleven (blz. 212). 262
Afb. 262. Spuistraat 129-131 (opn. 1963). Dit vermoedelijk in 1599 gebouwde huis werd in 1620 aan het Maagdenhuis vermaakt. Het was toen reeds in twee verhuurde panden gesplitst. In 1800 werd dit bezit verkocht (blz. 216). 263
Afb. 263. Raamgracht 6-8 (opn. ca. 1960; pw). Beide panden werden in 1672 gebouwd en gebruikt als kerk van de Jezuïeten. In 1709 werd het gebouw in twee huizen verdeeld, die in 1815 aan het Maagdenhuis kwamen. Vermoedelijk werd toen de raamindeling met drie ruiten in de breedte aangebracht. Het rechterpand werd in 1886 verbouwd tot boven- en benedenhuis. (blz. 228). 264
Afb. 264. Nieuwezijds Voorburgwal 67. Dit huis werd in 1793 aan het Maagdenhuis vermaakt en in 1827 door deze instelling weer verkocht. Vermoedelijk is de gevel daarna gemoderniseerd (blz. 225). | |
[pagina 235]
| |
265
de huizen naast het maagdenhuis Afb. 265. Handboogstraat 1 en 3 (opn. 1954; pw). 266
Afb. 266. Handboogstraat 1 en 3. (Foto C.P. Schaap; ca. 1960). 267
Afb. 267. Handboogstraat 1 en 3. Gevels, doorsnede over nr. 3 en begane-grondverdieping; naar de opmeting uit 1965 van architect H. Klok. Toelichting: Handboogstraat 1 werd in 1884 gekocht en in opdracht van het Maagdenhuis door de aannemersfirma Coelewij verbouwd. Het huis werd daarbij van een nieuwe gevel voorzien. Handboogstraat 3 werd in 1900 gekocht. Het had zijn oorspronkelijke gevel behouden met de gevelsteen: 't Gulde jaar 1650'. Voor de herbouw in 1970 was dit het enige huis in de Handboogstraat dat zijn oude aanzien bewaard had. Het huis bestond uit een voorhuis met insteek, te zamen achter de houten pui gelegen. Een binnenhaard met opkamer en een achterkeukentje. Onder het huis was een apart verhuurde kelder. Een trap gaf toegang tot de vier verhuurde bovenkamers. (blz. 228). |
|