Amsterdam. Het R.C. Maagdenhuis en het St. Elisabeth-gesticht
(1980)–R. Meischke– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||
Schilderij van A. de Lelie uit 1788 met de vier bouwregenten
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||
6. Het inwendige van het nieuwe MaagdenhuisDe afwerking van de ruimten in het huisHet huis dat de weesmeisjes op 24 en 25 september 1787 betraden was sober afgewerkt. De muren waren wit gepleisterd en de balken en vloerdelen waren overal in het zicht gebleven. Er was maar één plaats waar een stucplafond was gemaakt: boven het portaal aan de Handboogstraat. In enkele ruimten was geen pleisterwerk op de muren aangebracht.Ga naar margenoot+ Het metselbestek schrijft voor dat de muren daar in betere steen moesten worden opgetrokken dan de overige binnenmuren en platvol moesten worden afgevoegd. In het onderhuis waren dit de turfkelders aan de zijde van het Spui, ‘het waschhuis, de bakkerij, keuken, turfhok en berging voor de victuali’. Ook bij de korenzolder boven de kerk moesten de muren op deze wijze worden afgewerkt (am nr. 272). Waarschijnlijk was deze afwerking duurder dan het normale pleisterwerk en werd zij daar toegepast waar de muren tegen een stootje moesten kunnen, bij opslag- en werkruimten. Ook over de afwerking van de vloeren geeft het bestek van het metselwerk ons enigeGa naar margenoot+ inlichtingen. In het onderhuis zouden alle ruimten blauwe arduinstenen tegels krijgen, behalve het turfhok naast de keuken en de kelders aan de zijde van het Spui. Een noot in de kantlijn van het bestek voegde er echter aan toe dat de besteders zich de vrijheid behielden om in plaats hiervan ‘een geplaveijde vloer van graauwe of vlakke moppen in basterd ciment’ toe te passen. Dit laatste is het dan ook geworden. Op de hoofdverdieping moest het portaal aan de Handboogstraat ‘dwars geplaveijt’ worden met vlakke klinkers. De bordessen van de trappen en de gang langs de school naar de eetzaal zouden een vloer krijgen van blauwe arduinsteen. De wasplaats en de secreten werden voorzien van een bakstenen vloer. Verder kwamen in alle ruimten houten vloeren, op de hoofdverdieping over de bakstenen gewelfjes heen. In veel ruimten van het huis werd het onderste deel van de muur zwart geschilderd. Op 21 april 1819 besloten de regenten een aantal onderhoudswerken te laten uitvoeren. Hiertoe behoorde ook ‘het zwart schilderen van alle de muren op de kamers, in de portalen en op de trappen zoo als die thans zijn’ (am nr. 1b). Ga naar margenoot+ Uit de tekeningen en ook uit het bestek van het metselwerk blijkt welke vertrekken een stookplaats kregen. De slaapzalen van de meisjes waren niet te verwarmen, slechts de twee ziekenzalen hadden elk een stookplaats. De werkruimten zoals de ‘naaijwinkel, de breijwinkel en de wollewinkel’ kregen ook een schoorsteen, evenals ‘het school’ en de eetzaal. Bij grote ruimten zoals de eetzaal en de naaiwinkel schijnt gerekend te zijn op het plaatsen van een kachel. Verder zouden drie of vier kamers voor de toezichthoudende, inwonende, vrouwen van een schoorsteen worden voorzien. In de nieuwjaarsrekeningen van 1789 en 1792 komen betalingen voor aan de smid Joannes Bolsens, wellicht dezelfde als, of een zoon van, de smid die het huis na de verbouwing van 1754 van ijzeren kachels voorzag. In de vertrekken voor de wezen zullen gordijnen hebben ontbroken. Aan de binnenzijde der vensters bevonden zich vouwblinden die 's avonds konden worden gesloten. Dat deze voornamelijk dienden om de inkijk tegen te gaan blijkt uit het feit dat ze vrijwel alleen aan de buitengevels waren aangebracht. De sobere ruimten waarin de weesmeisjes hun dagen doorbrachten werden niet opgevrolijkt door veel stoffering. In het Vervolg op Wagenaar (1790) wordt het nieuwe | |||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||
gebouw uitvoerig beschreven. Slechts de volgende versiering wordt daarin vermeld. Boven de deur naar de eetzaal was een ‘vierregelig Vaersje, behelzende eene vermaaning, aan de Kinderen, tot een goed gedrag’. Zowel in de breischool als in de wollewinkel hing een klein schilderijtje van Christus aan het kruis. In iedere slaapzaal hing een ‘Afdruksel der Reglementen van het Huis’ (afb. 106). | |||||||||||||||||||||||
De technische voorzieningenZoals in alle grote gebouwen te Amsterdam werden ook in het Maagdenhuis tweeGa naar margenoot+ soorten water gebruikt; regenwater en putwater. Op de binnenplaats waren drie grote regenbakken in de grond aangebracht. Zij kregen hun water via de regenpijpen in de hoeken van de binnenplaats. Hierin kwam niet alleen het water van de goten aan de vier zijden van de plaats terecht, doch ook het water van de goten van de buitengevels dat door middel van Keulse goten over de zolder heen naar de goten aan de binnenplaats werd geleid. Als de regenbakken vol waren, liep het water door een overloop naar het riool. Behalve de regenbakken waren er op de binnenplaats nog twee putten waaruit grondwater kon worden opgepompt. Het water had men voornamelijk nodig in de keukens in het onderhuis; hoger in het gebouw was het uiterst beperkt aanwezig. Op de hoofdverdieping lag bij de eetzaal de grote wasplaats. Het water werd hier door een pomp uit de regenbakken verkregen. In deze ruimte lag een ‘bemetzelde vloer’ met lood eronder. Het bestek van het metselwerk vermeldt over de afwerking ‘en aldaar rondom te doen stellen een steenen loop of gootsteen; voorts een pomp en afleider met verscheidene kraanen’ (am nr. 272). Volgens de tekening waren er 23 kranen (afb. 10). Bij de secreten voor de weeskinderen werd het water het hoogste opgevoerd en kwam het tot de bovenste verdieping. Hiervoor gebruikte men putwater en op elke verdieping was een pomp met gootsteen om de ruimten van de secreten te kunnen reinigen. Naast de pomp bevond zich in het voorportaal een waterbak, waarschijnlijk werd het water hier van verdieping naar verdieping omhoog gepompt. Bij de lozing van het afvalwater op het riool werd een stankafsluiting toegepast. Onder alle gootstenen in het huis moest blijkens het bestek voor het metselwerk een ruimte worden gemaakt voor het plaatsen van ‘keer- of stinkbakken’. Ga naar margenoot+ Ook over de afwerking van de keuken licht het bestek van het metselwerk ons in: ‘In de keuken en in het waschhuis zal den aanneemer doen metzelen en stellen de vereischte schoorsteenen, vuurplaatsen, bemetzelde waterketels en fournuisen’ (am nr. 272). In de keuken is deze aanleg op de tekening aangegeven. Rechts van de vuurplaats is het fornuis met zes kookpotten, links de waterketel. Naast de waterketel is een pomp die zijn water betrok uit de regenbak, de pomp bij de gootsteen gaf regen- en putwater (afb. 109). Op de oudste plattegrond staat ook bij het washuis een dergelijke aanleg aangegeven. Onder de schouwkap staat hier aan de rechterzijde het fornuis met vijf kookpotten, links is weer een bemetselde waterketel (afb. 83). In de opplakstukjes die over deze plattegrond werden aangebracht, waren het fornuis en de waterketel vervallen. De vuurplaats strekte zich uit over de volle breedte van het vertrek. Voor de bakkerij schreef het bestek van het metselwerk het volgende voor: ‘voorts in de bakkerij ook te metzelen een groote bakoven, daar twee hoog in moet gestookt kunnen worden’ (am nr. 272). Ga naar margenoot+ De verlichting van het grote huis was geen eenvoudige zaak. Bewaard bleef een offerte voor de leverantie van een aantal lantaarns. Behalve de beide grote lantaarns aan de voorgevel, die elk f 50 zouden gaan kosten, was er voor het weeshuis het volgende nodig. Op de binnenplaats, in de ‘speelgalderij’ en in de grote eetzaal waren lampen van f 30 gewenst die voorzien zouden worden van een koper schild dat verzilverd was, om het schijnsel van de olielamp te verspreiden. De beide ziekenkamers zouden elk een lamp van f 26 dienen te krijgen. Om het gehele huis te verlichten waren 27 kleinere lantaarns nodig die wanneer zij uitgevoerd zouden worden met een verzilverd koperen schild f 6 per stuk moesten kosten. Wanneer deze laatste lampen slechts met een kaars zouden branden dan konden zij voor f 4 geleverd worden. Op 2 april 1788 ontving Hendrik Bosch f 298 ter betaling van de lampen. Aangezien de beide lampen aan de voorgevel eerst later werden betaald blijkt dat men op de offerte is ingegaan en dat het gehele huis van deze moderne olielampen werd voorzien. Sindsdien kwam Hendrik Bosch jaarlijks in de rekeningen van het huis voor met een post van ca. f 1300 die op | |||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||
14 februari 1789 als volgt werd omschreven: ‘Hendrik Bosch voor 1 jaar pitten, olij en lantaarns in dit huijs f 1305’ (am nr. 102c). Ga naar margenoot+ Een belangrijk element in het leven van alledag was het uurwerk in de dakkapel aan de binnenplaats. Een klok sloeg de uren die de dagindeling bepaalden, welke zo nauwkeurig was vastgelegd in de reglementen. In januari 1788 ontving de klokkemaker Rutgerus van Meurs f 1925 voor een ‘groot torenwerkorloge geplaats in het nieuwe Maagdenhuijs op de binneplaats’. In februari 1788 werd aan de geelgieter H. ter Winkel f 70 betaald voor een ‘metaale klok’ (am nr. 270). Ga naar margenoot+ Voor een achttiende-eeuws weeshuis waren de kastjes waarin de weeskinderen persoonlijke bezittingen konden opbergen een noodzakelijk onderdeel. In zijn beschrijving van het huis vermeldt Wagenaar (1765) deze kastjes op de slaapzalen van de nieuwe vleugel uit 1752. In het nieuwe Maagdenhuis was er op de slaapzalen geen plaats voor. In het Vervolg op Wagenaar (1790) wordt bij de eetzaal vermeld: ‘Langs den muur zyn verscheiden genommerde Kasjes, dienende tot bergplaatsen voor deeze en geene noodwendigheden. Diergelyke Kasjes heeft men ook langs de muuren van eene overdekte Speelgallerye voor de Kinderen’. Deze laatste kastjes op de galerij (afb. 189) waren nieuw gemaakt; het werk was aanbesteed en Hermannus Braakman was de laagste inschrijver. Op 23 juli 1788 werd afgerekend voor ‘arbeidsloon der kasjes onder de gaanderij aangenomen voor f 350’ (am nr. 270). De kastjes op de eetzaal (afb. 190) komen niet in de rekeningen voor; waarschijnlijk zijn zij uit het oude huis meegenomen naar het Spinhuis en hier herplaatst. | |||||||||||||||||||||||
Het gebruik van de ruimtenIn de vier jaar die tussen het vaststellen van de plannen en de inwijding van het huis lagen was verandering gekomen in de bestemming van enkele ruimten. De bewaard gebleven plattegronden uit 1785 en 1787 tonen verschillen in de bestemming van de vertrekken. De oudere tekeningen van de binnenplaatsgevels uit 1783 laten zien dat op enkele punten de schouwen toen anders geplaatst waren. Zo was men van plan de drie zalen boven de regentenkamers in de vleugel aan het Spui elk van een stookplaats te voorzien (afb. 75), hetgeen het vermoeden wekt dat het in de bedoeling moet hebben gelegen ook op de tweede verdieping een werkruimte te maken. In de plattegronden van 1785 zijn de werkruimten over de eerste verdieping verspreid en over vier vertrekken verdeeld. Alleen de achterste ruimte op deze verdieping, boven de eetzaal, werd toen nog als slaapzaal gezien (afb. 85). In het plan van 1785 staan de kribben in de slaapzalen getekend (afb. 86-87). DezeGa naar margenoot+ kribben zijn voor twee personen bedoeld, zodat er, afgezien van de ruimte in de ziekenzalen, 324 normale slaapplaatsen voor weesmeisjes waren. Dit aantal was echter niet meer voldoende op het moment dat men de terugkeer van het Spinhuis naar het Spui ging voorbereiden. Men moet toen besloten hebben kribben te laten maken waarin drie kinderen slapen konden. Er werden voor het nieuwe huis 90 kribben besteld. Dit werk was voor f 1148 aangenomen door Dirk van der Horst. De laatste betaling geschiedde in oktober 1787. Toen de kribben klaar waren hebben de wezen op 25 september hun nieuwe huis betrokken. Het Vervolg op Wagenaar vermeldt dat er in 1790 in het huis 368 kinderen waren en dat er per kribbe drie kinderen sliepen. Doordat men was overgegaan naar de driepersoons kribben in plaats van de tweepersoons, waar men aanvankelijk aan dacht, namen de 368 kinderen minder plaats in dan de 324 waar het gebouw op ontworpen was. Alle kinderen konden nu op de beide bovenste verdiepingen slapen en de slaapzaal op de eerste verdieping, boven de eetzaal kwam vrij. In de plattegronden van 1787 bestemde Van der Hart deze ruimte tot breischool, waardoor ook de wollewinkel en de lapwinkel in een ruimer vertrek konden komen en er op deze verdieping tevens een personeelsvertrek bijkwam. Dit voorstel werd niet gevolgd; mogelijk op aandrang van de pastoor Jacob Cramer werd de vrijgekomen slaapzaal, waarin zich de deur naar de galerijen voor de weeskinderen in hetGa naar margenoot+ achterste deel van de kerk bevond, bestemd tot kerkzaal. Het reglement van 1789 (afb. 106 en 107) wijst uit dat de kinderen hier 's ochtends en 's avonds voor gebed samen kwamen. Ook in het Vervolg op Wagenaar (1790) wordt het gebruik van deze ruimte als kerkzaal omschreven. Dat de kerkzaal tevens als verblijfsruimte voor de kinderen werd benut blijkt uit het reglement voor de binnenmoeders uit 1789. Er is sprake van toezicht | |||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||
‘op de verblijfkamers, Eetzaal, Kerk, Binnenplaats of Gallerij, daar de kinderen mogen wezen’. Omstreeks 1800 was het getal wezen gestegen tot ca. 400 (Rijc. 188). Zij werden verzorgdGa naar margenoot+ door dertien inwonende vrouwen. In het Vervolg op Wagenaar worden de taken van het personeel omschreven: ‘drie Linnennaaivrouwen, van welke de oudste, tevens, den post van Binnen-Moeder van het Godshuis bekleedt; twee Breivrouwen; eene Wollennaaivrouw; eene Keldervrouw; eene Keukenvrouw; de twee laatstgenoemde neemen, by beurten, den post van Deurbewaarster of Portierster waar; eene Schoolmeesteres; twee Werkvrouwen; en, eindelyk, twee Kindermoeders. In 't Geestelyke staan de Kinderen onder het opzigt van den Pastoor van het huis, welke dezelven in den Godsdienst moet onderwyzen’. Deze dertien vrouwen woonden allen in het huis. Zij sliepen niet bij de meisjes op de slaapzalen. Daar waren 's nachts enkele oudere meisjes verantwoordelijk voor de rust en orde. Waarschijnlijk was het personeel gehuisvest in de ‘vrouwekamers’, die vaak in het bezit waren van een insteekverdieping (afb. 111-112). ‘Bezyden dit Vertrek, heeft de Ziekenmoeder haare wooning’ vermeldt het Vervolg op Wagenaar bij de ziekenzaal. Aangezien de ziekenmoeder in het overzicht van het personeel ontbreekt zal deze functie wel zijn waargenomen door een ouder invalide weesmeisje. De vrouwen aten in een aparte eetzaal, naast de grote eetzaal van de kinderen.Ga naar margenoot+ Uit de samenstelling van het personeel blijkt het belang van de linnennaaiwinkel en de breiwinkel. Bij de inkomsten van het huis vermeldt het Vervolg op Wagenaar: ‘Daarenboven beloopt hetgeen de Meisjes, met naaijen en breiden, voor de Burgery, verdienen, jaarlyks, eene vry aanmerkelyke somme’. In de lapwinkel werden de kleren van de meisjes hersteld, in de wollennaaiwinkel werden nieuwe kleren voor hen gemaakt. De linnennaaiwinkel, waar de grootste meisjes werkten, had de mooiste plaats in het huis, aan de voorkant aan het Spui boven de regentenkamers. Daarnaast op de hoek van het Spui en de Handboogstraat was ‘de Linnenkamer, in welke bewaard worden de Linnens, welke veele burgers, aan het Huis, zenden, om aldaar, voor geld, genaaid te worden’. De ruime zolders van het huis werden ook gebruikt om het linnen te drogen, zoals het Vervolg op Wagenaar ons meedeelt. | |||||||||||||||||||||||
De regenten- en regentessenkamerDe kamer van de regenten en die van de regentessen waren van elkaar gescheiden door een gang of voorhuis. Zij zagen elk met twee vensters uit op het Spui. Aan de achterzijde naar de kant van de binnenplaats waren geen vensters doch enkele bijruimten. In de regentessenkamer die links van het voorhuis lag was een bergplaats voor het linnen; in de regentenkamer was een overwelfde ruimte die als brandvrije bergplaats diende voor waardepapieren en voor het archief. In beide vertrekken bevond zich in de achterwand een stel dubbele deuren, waarvan die in de regentessenkamer het breedste waren (afb. 116 en 211). In het voorhuis was een boog die deze ruimte verdeelde in een voorstuk ter diepte van de regentenkamers en een achterstuk ter breedte van de strook met de nevenruimten achter de regentenkamers. In het achterste deel van het voorhuis ging een trap naar boven naar de linnennaaikamer (afb. 110). Ga naar margenoot+ In de plannen uit 1783 was het de bedoeling om aan weerszijden van het voorhuis één deur te maken (afb. 127). De deuren naar de regentenkamers zouden geflankeerd worden door trofeeën van stucwerk. Naast de deur van de regentessenkamer zou de linker trofee de symbolen van het geloof, een kruis met slang, tien-geboden-bord en liturgisch vaatwerk bevatten en de rechter samengesteld zijn uit een medusamasker, een opengeslagen boek en een fakkel. Deze versieringen zijn gelijk aan die welke Ziesenis maakte voor de grote zaal van het in 1783 naar de plannen van J.S. Creutz gebouwde rechthuis te Westzaan (Mey 56). De geprojecteerde trofee rechts van de deur naar de regentessenkamer werd bovendien in 1784 toegepast in de schoorsteenmantel van de grote verhoorzaal van het Nieuwe Werkhuis. In de herfst van 1786 besloot men twee dubbele deuren te maken als toegang naar de regenten- en regentessenkamer, de trofeeën kwamen te vervallen. Behoudens deze verandering in de deuren naar het voorhuis schijnen de kamers van regenten en regentessen uitgevoerd zoals zij bij de eerste plannen van het gebouwGa naar margenoot+ bedacht waren. De belangrijkste onderdelen van deze vertrekken waren de schoorsteenmantels. Reeds op de oudste tekening van 1783 komt de schoorsteen van de regenten- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||
kamer voor in de vorm waarin hij later werd uitgevoerd (afb. 114). Bij een jonger plan uit 1783 is een andere schoorsteen voor dit vertrek getekend. Boven de marmeren schoorsteenmantel bevindt zich een hoge nis met een vrouwefiguur die wellicht een Prudentia of Sybille als symbool der maagdelijkheid voorstelt (afb. 115). Deze oplossing doet enigszins denken aan de schouw die Ziesenis in dezelfde tijd in het rechthuis te Westzaan maakte en waar in een soortgelijke nis een beeld van Justitia geplaatst was (Mey 58). Ga naar margenoot+ Van de schoorsteenmantel in de regentessenkamer bestaan geen oudere tekeningen dan die op het ontwerp van de uitgevoerde kamerbetimmering (afb. 113). Evenals bij de schouw van de regentenkamer werd hier het oude schoorsteenstuk van Jacob de Wit bovenin geplaatst en ook waren hier vier wapenschildjes toegepast. Het regentessencollege kende slechts drie leden. Aangezien een der regentessen in 1785 overleed en kort daarop een nieuwe regentes benoemd werd, waren hier toch vier regentessen die het bouwen hadden meegemaakt, en waarvan de namen op de wapenschildjes vereeuwigd werden. Nadat Ziesenis in september 1787 het grote fronton van de voorgevel voltooid had verrichtte hij werk aan de kerk en aan de regentenkamers. Op 6 februari 1788 ontving hij f 400 op rekening ‘van t geleeverde houte beeldwerken’, welke betaling een vervolg kreeg op 18 maart 1788 met ‘aan Ziesenich op rest van rek. beeldhouwerij kerk en comptoiren f 900’ (am nr. 102c). In de regentenkantoren of -kamers is er maar één onderdeel dat door Ziesenis gemaakt kan zijn, dat is de decoratie van de schoorsteenmantels en de gedenksteen in de schoorsteen van de regentenkamer. Ook over de verdere afwerking van deze ruimten bestaan enige gegevens. Het bestek van het metselwerk van voorjaar 1784 vermeldt dat de aannemer behulpzaam moet zijn met het leggen en opschuren van de marmeren vloer in de vestibule, waarmee de gang tussen de regentenkamers bedoeld zal zijn. Verder moest hij de ‘2 Engelsche schoorsteenen in de Heeren en Mevrouwenkamers’ metselen, waarbij het volgende werd bepaald: ‘De snijdingen voor de mantels moeten naar buiten wel 5 duim breet zijn, en van boven met rollaagen, die op ijzers rusten (en van achteren schuin bijgehaald moeten worden) gedekt worden; en opdat de zwaarte der pijpen door hunne drukking geen nadeel zullen veroorzaken, zo zal men boven allen de mantels doen metselen de vereischte boogen’ (am nr. 272). Ga naar margenoot+ In het bestek voor het stucadoorwerk van augustus 1786 werd het werk in de regentenkamers en het voorhuis als volgt omschreven: ‘Regenten en Regentessen kamers met vierkante perklijsten en gebroken hoeken aan de binnen- en buitenzijde; moetende twee leeden dezer lijsten met paarlen en bladen of gegotene vercieringen, bewerkt worden; alles volgens de tekeningen, die op zijn tijd daar toe zullen gegeven worden. Dit werk zal met half October dezes jaars in de ruige grond moeten staan, en voorts in het aanstaande voorjaar, op eerste aanzegging verder worden afgemaakt. Het portaal of middengang tusschen beiden de gemeldene vertrekken; het plafond met een perklijst en een cierlijk gewerkte rozette in de midden; alsmede een lijst langs bovenste der muuren en het plafond; voorts wederzijds en boven de deuren de vereischte nissen met effene lijsten; edoch met eenige verciering boven de deuren en een architraaf en impostlijst aan de boog; alles zo als nader zal opgegeven worden: het vlakke dezer muuren daaronder begreepen’. Verder moest de dwarsgang naar en boven de trap en de spreekkamer naast de regentenkamer gestucadoord worden met een effen platte band. Ook dit werk moest tot het voorjaar in de ‘ruige grond’ blijven staan (am nr. 272). | |||||||||||||||||||||||
De meubilering van de regentenkamersOok in de stoffering schijnen beide vertrekken vrijwel gelijk aan elkaar te zijn geweest. Bij de grote jaarlijkse afrekening vinden we in februari 1789 een aantal posten die op de afwerking betrekking hebben en aantonen dat de beide kamers in 1788 zijn ingericht.Ga naar margenoot+ Eerst is er de post: ‘gebroeders Remmers de 2 kamers. Behangers f 41. Dan volgt de betaling aan Johannes Remmerszoon, die voor ‘behangsel Regentekamer’ f 139 ontving en voor ‘idem Regentessekamer’ f 142. Waarschijnlijk is hij dezelfde als Joh. Remmers jun. die in latere rekeningen als behanger voorkomt. Op 14 mei 1788 ontvingen J. de Geer en J. Geesink f 16 voor ‘een geschilderde sijldoekse ganglooper’. Deze kan voor de gang tussen de beide regentenkamers bestemd zijn geweest. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||
Aan H.A. Moorman werd in februari 1789 betaald voor ‘het tapijt met onkosten, deGa naar margenoot+ Regentekamer f 108’ en ‘een dito in de Regentessekamer f 155’ (am nr. 102c). Waarschijnlijk was het tapijt in de regentenkamer kleiner aangezien dit vertrek door een balie werd gedeeld en men het kleed vermoedelijk niet heeft laten doorlopen in het looppad voor de balie. In maart 1788 was de aankoop verantwoord van ‘2 gebruijn’ haarden en 2 beste tangen f 75'. Zij waren gekocht bij de erven van de weduwe van Ab. van der Valks die ook de stoepbalusters van het nieuwe gebouw geleverd hadden. Ga naar margenoot+ Voor de regentenkamer werden nieuwe mahoniehouten meubels besteld. Op 6 augustus 1788 ontving Hendrik Artmer f 202 ‘voor 4 mahony cantoor stoelen, 18 dito tafelstoelen met gebloemt blauw en wit trijp’. Bij de uitbetalingen in februari 1789 treffen we Hendrik Masker aan die voor f 35 een mahonie tafel leverde (am nr. 102c). De vier regenten betaalden zelf de kosten van inrichting van hun nieuwe kamer. Op 4 maart 1789 stortten zij ieder f 245 in de kas van het gesticht als ‘gifte voor het pourtraitteeren van de Regenten, behangsel, tapijten, stoelen, tafel’, waarvan de kosten in totaal f 980 beliepen. De nieuwe regent Jean Batta van Ceulen, die op 3 september 1788 was gekozen als aanvulling van het college waarvan de meeste regenten zeer bejaard waren, betaalde niet mee, doch schonk ‘een superbe spiegel’, mogelijk die voor de kamer van de regentessen (am nr. 464). Voor de regentessenkamer werden geen nieuwe meubels aangeschaft. De regentessen betaalden ieder slechts een kwart van de kosten van het kleed voor hun kamer (Rijc 162). Waarschijnlijk werden de twaalf stoelen die in 1737 waren aangeschaft hier weer geplaatst (afb. 36). Ga naar margenoot+ Het belangrijkste meubelstuk van de regentenkamer was de balie waaraan elke regent op een eigen zetel de administratie voerde en betalingen kon verrichten. Achter de balie, die evenwijdig aan de raamwand geplaatst was, stonden de vier hoge kantoorstoelen. De balie of lessenaar was in 1788 gemaakt, vermoedelijk door de timmerlieden van Braakman. Hendrik Meijster ontving in maart 1789 f 103 ‘voor geleeverd mahony hout voor de lessenaars’ (am nr. 102c). Deze balie of doorlopende lessenaar was in de plaats gekomen van de ‘balustraade’ die nog op de jongste plattegrond van het huis uit 1787 evenwijdig met de gangmuur getekend staat (afb. 110). Aan de andere zijde van de regentenkamer lag een spreekkamer die men kon bereiken door de ingang aan de Handboogstraat. Dit laatste vertrek had het karakter van een anti-chambre waar men bezoekers kon laten wachten eer ze in de regentenkamer werden toegelaten. Ga naar margenoot+ In de regentenkamer en de spreekkamer hing het belangrijkste schilderijenbezit van het huis. Voordat de schilderijen hier werden opgehangen zijn zij, zo nodig, gerestaureerd en van nieuwe lijsten voorzien. Op 24 december 1788 ontving A. de Lelie f 57 voor het ‘schoonmaken en bijhelpen van oude schilderijen’. In februari 1789 kreeg Jan Spaan f 43 betaald voor ‘lijsten van schilderijen’, terwijl H. van der Sluis f 84 ontving voor ‘een swarte lijst met 1 goude binnesponning’, en nog twee dito's (am nr. 102c). Ga naar margenoot+ De schilderijencollectie werd aangevuld met een bijzonder stuk, het grote regentenportret van A. de Lelie. Het is het eerste en het laatste regentenportret van dit gesticht. Het moest de herinnering aan de vier regenten, die het nieuwe Maagdenhuis hadden laten bouwen, vasthouden (blz. 120). Het was bestemd om in de regentenkamer geplaatst te worden, op de muur naar de gangzijde, tegenover de schouw. Met de lichtinval is op deze plaats gerekend: het licht komt op het schilderij van links. Het bovenste deel van de schouw, het doek van De Wit, is in spiegelbeeld weergegeven. Bij het middelste deel, de gedenkplaat van de eerste steenlegging, was dit door het opschrift niet mogelijk. Waarschijnlijk is met het oog op de plaats van dit schilderij de deur die in het midden van de wand geprojecteerd was (afb. 127) vervangen door deuren aan weerszijden. Op 24 december 1788 ontving A. de Lelie f 420 ‘voor het portretteeren van de 4 Regenten’ (am nr. 102c). Het schilderij zal in de loop van het jaar 1788 gemaakt zijn, waarschijnlijk waren toen niet alle meubels gereed. De heren zitten nog op ouderwetse zetels, de nieuwe mahonie stoelen komen hierop niet voor. Ga naar margenoot+ Het Vervolg op Wagenaar (1790) besteedt veel aandacht aan de regentenkamer: ‘De Kamer der Regenten,..., een ruim vierkantig Vertrek, zeer zindelyk behangen, pronkt met een fraaien marmeren Engelschen Schoorsteen’. Na deze beschreven te hebben volgt: ‘Tegenover den Schoorsteen hangt een uitvoerig Regentenstuk, verbeeldende de boven bedoelde Regenten,... De Kunstschilder A. van der Lely heeft, in den jaare 1788, dit stuk vervaardigd. De verdere sieraaden van dit Vertrek zijn twee Wapenborden, zes Plannen of Ontwerpen van het Godshuis, even zo veele Plattegronden, en zeven onder- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||
scheidene Afbeeldingen, uit verschillende oogpunten of standen. Aan 't agtereinde, midden in het Vertrek, ziet men eene houten Deur, agter welke eene andere van yzer verborgen is, den toegang geevende tot een Vertrekje, in 't welk een yzeren kist staat, waar in de gereede penningen, als mede de Effekten, aan het Huis behoorende, bewaard worden. Het hoofd van eene Oude Vrouw, hangende boven de eerstgemelde of de houten deur, verbeeldt, naar men wil, de eerste Stigteres van het Oude Maagdenhuis’. Van de hier genoemde onderdelen waren enkele uit het oude huis afkomstig, te weten het schilderij van Jacob de Wit uit de schoorsteen (afb. 32a), de beide regentenborden (afb. 34 en 35), en het portret van de oude vrouw. Waarschijnlijk heeft dit laatste, het portret van Hendrickje Jans (afb. 24), in het oude huis evenals de andere stukken in de regentenkamer gehangen. Dit zou de belangrijke plaats verklaren die dit stuk in de nieuwe regentenkamer kreeg. Het zou daar de eer genieten om bij vorstelijke bezoeken na het regentenstuk te worden aangewezen. Opvallend is het grote aantal tekeningen van het huis dat in de nieuwe kamer hing. Bladen met zes gevels en zes plattegronden komen in de huidige tekeningencollectie nog voor. Met de ‘zeven onderscheidene Afbeeldingen, uit verschillende oogpunten of standen’ kan moeilijk iets anders bedoeld zijn dan de afzonderlijke tekeningen van de vier gevels aan de binnenplaats en de drie aan de buitenzijden. Dergelijke series bleven eveneens bewaard. Uit het ophangen van dit grote aantal geveltekeningen blijkt dat de regenten hun nieuwe gebouw met gepaste trots bezagen. Ga naar margenoot+ Naast de regentenkamer in de hoek van Spui en Handboogstraat was een spreekkamer. Door dit vertrek kon men van de regentenkamer in het weeshuis komen. Het Vervolg op Wagenaar noemt hier twee belangrijke schilderijen: het groepsportret uit 1569 (afb. 15) en het altaarstuk van Jacob de Wit (afb. 29). Verder was er de gravure van Cornelis Focking betreffende de eerste steenlegging (blz. 86) en een schildering van het wapen en de stamboom van Hendrik Jacob van Naarden, die het huis in 1785 een aanzienlijke erfenis had nagelaten. Dit laatste object is thans niet meer aanwezig. Ga naar margenoot+ De regentessenkamer bevatte geen bijzonderheden. Het Vervolg op Wagenaar vermeldt er alleen ‘een grooten Spiegel, boven den fraaien Engelschen Schoorsteen’. De wapens van de ‘Mevrouwen’ en het schilderstuk van De Wit worden daarbij verder nog vermeld. ‘Daarenboven is dit Vertrek voorzien van de vereischte Kassen en bergplaatsen van noodwendigheden, de bewooneressen van het Huis betreffende’. | |||||||||||||||||||||||
De pastorieDe pastorie, die zich in het huis op de hoek van het Spui en de Voetboogstraat bevond, bevatte vier woonverdiepingen boven elkaar. De ruimten hadden dezelfde hoogte als die in het gesticht, waardoor de mogelijkheid tot het maken van insteekruimten gegeven was. De plannen voor de pastorie ondergingen een ingrijpende verandering toen men in begin 1786 besloot, de absis van de kerk te vergroten waardoor de oorspronkelijk geprojecteerde trap geen doorgang kon vinden (afb. 83). Er kwam een andere trap voor in de plaats, die vrijwel de vorm van een spiltrap kreeg en weinig plaats innam (afb. 137). Over de indeling van de pastorie lichten de plattegronden van 1787 ons voldoende in (afb. 108-113). Over de afwerking van de ruimten geven de bestekken van het metselwerk uit mei 1784 en van het stucadoorwerk uit augustus 1786 enige gegevens (am nr.Ga naar margenoot+ 272). De ruime keuken in het onderhuis was aan alle zijden tot vijf voet hoogte bezet met witte tegels; er was een schouw met zwarte ijzeren vloer- en achterplaten en een ‘fornuis, hetwelk van de voorzijde met witte steentjes moet bezet worden’. De vloeren in het gehele onderhuis werden met blauwe arduinsteenplaten bedekt van twee voet in het vierkant. Het beneden voorhuis, het portaal bij de keuken en de trap zouden eenvoudige stucplafonds krijgen. De stoep aan de Voetboogstraat gaf toegang tot een voorhuis dat een marmeren vloerGa naar margenoot+ kreeg. Ernaast was de spreekkamer van de pastoor. Op de hoek lag het vertrek dat in de bestekken als zijkamer wordt aangeduid en in de tekeningen eetkamer wordt genoemd. Dit vertrek kreeg een stucplafond met een eenvoudige perklijst. De andere ruimten op de hoofdverdieping zoals de spreekkamer, het voorhuis, de kamer op de insteek boven het voorhuis, de trap en het trapportaal werden voorzien van een stucplafond in ‘vlak werk met een effen platte band’. In de eetkamer werd een fraaie schouw geplaatst, met boven de spiegel een reliëf van stucwerk, het enige stucreliëf dat Ziesenis in het | |||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||
Maagdenhuis verwezenlijkt heeft (afb. 138). Het wordt niet omschreven in het bestek van het stucwerk en zal vermoedelijk behoord hebben tot het extra werk dat de rekening van de stucadoor bijna dubbel zo hoog deed zijn als het overeengekomen bedrag. Ga naar margenoot+ Op de eerste verdieping lagen de ruime studeerkamer, de sacristie en de biechtkamers. Al deze vertrekken zouden een eenvoudig plafond met effen band krijgen. Op de tweede verdieping huisden de kapelaans. Hier was alles eenvoudiger afgewerkt. Stucplafonds kwamen er, behalve in het trappehuis, niet voor. In de zitkamer van de kapelaans werd een stookplaats aangebracht, hoewel het bestek van het metselwerk van mei 1784 slechts voorzag in twee schoorstenen in de pastorie (am nr. 272). De pastorie was een zelfstandig huis, slechts op enkele plaatsen was het met het gesticht verbonden. De speelgalerij, onder de kerk, was vanuit het voorhuis van de pastorie te bereiken. Ook was er een verbinding op de eerste verdieping tussen de linnenwinkel en het trapportaal van de pastorie. In 1796 werd er nog een verbinding bijgemaakt, doordat een deel van de grote turfkelder aan het Spui ten behoeve van de pastorie werd afgeschoten alwaar de pastoor ca. 200 ton turf zou kunnen bergen (am nr. 1a). Op gelijke wijze had de pastorie reeds van het begin af aan een deel van de grote cementen kelder onder de galerij als provisieruimte in gebruik. | |||||||||||||||||||||||
De ontwikkeling van de plannen voor de kerkDe afmetingen die de kerkruimte op de ontwerptekening van 1780 bezat (afb. 61) en de maten die de kerk in de plannen van het geheel vernieuwde Maagdenhuis uit 1783 kreeg, kwamen vrijwel overeen; in de vormgeving van de kerkwanden was veel verschil. De grote vensters waren verbreed en er waren boven de lijst ronde vensters toegevoegd. De muurdammen van het ontwerp van 1780 waren bijna twee derde deel van de breedte van de boogopeningen ertussen. In de plannen van 1783 was de breedte van de muurdammenGa naar margenoot+ nog slechts ruim een derde deel van die van de boogopeningen. De muurdammen bij de hoeken waren gelijk aan die tussen de vensters. Voor de korinthische pilasters was in dit ontwerp geen plaats meer. Ga naar margenoot+ Het altaar over de volle breedte van de kerkruimte, dat het eerste ontwerp liet zien, heeft in 1783 plaatsgemaakt voor een smal altaar in een nis met een deur aan weerszijden (afb. 140). De altaarnis was aan de bovenzijde gesloten door een ronde boog waarvan de top op dezelfde hoogte lag als die van de bogen in de zijwanden. Deze altaarnis was gevat in een rechthoekig veld dat tweemaal zo hoog als breed was. Dit motief van een rondboog in een vierkante omlijsting is in het ontwerp van 1783 meer gebruikt; bij de buitendeuren in de zijgevels is het ook toegepast (afb. 73). Boven de deuren aan weerszijden van het altaar, die naar biechtvertrekken voerden vanwaar men de sacristie en de pastorie kon bereiken, waren twee ronde vensters, met snijwerk of stucwerk omlijst. Boven de grote lijst waren twee vensteropeningen; zij kwamen uit in de ziekenkamer en boden de mogelijkheid daar de diensten in de kerk te kunnen horen. Ga naar margenoot+ Ook aan de zijde van het orgel waren er verschillen in het voorstel van 1783 en het eerste ontwerp uit 1780. De orgelgalerij of het ‘choor’ was iets lager gemaakt, de galerijen van de weeskinderen waren daardoor iets hoger geworden. De ruimte aan weerszijden van het orgel werd dichtgezet met een schotwerk waarin een ronde opening was gemaakt, die omrand was door een soortgelijk ornament als de openingen boven de deuren in de altaarwand (afb. 141). Ga naar margenoot+ De kerkruimte werd gebouwd zoals hij op de ontwerptekeningen van 1783 geprojecteerd was. Bij de aanbesteding van de tweehonderd raamkozijnen in december 1783 waren ook de vijf grote kerkvensters begrepen en de vijf kleinere ronde ramen daarboven. De grote kerkvensters waren in de dag 7 voet-9 duim breed en 21½ voet hoog; zij waren dus bijna drie vierkanten hoog. De kozijnen waren van grenehout en acht bij acht duim zwaar, de smallere middenstijl zou in eikehout worden uitgevoerd (afb. 93). De houten raamroeden maten 5/4 bij 1½ duim en de ruiten moesten er van de binnenzijde worden ingezet, zodat ook de stopverf aan de binnenkant kwam. In ieder venster werd een gedeelte van drie ruiten met behulp van een ijzeren dwarsroede draaibaar gemaakt (am nr. 272). Het bestek van het metselwerk uit mei 1784 schrijft voor dat de nissen tegenover de grote ramen moesten worden gevormd door het muurwerk binnen | |||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||
de nissen een halve steen terug te laten springen (am nr. 272). Hierdoor lagen de hoofdmaten van de muurgeleding vast. Waarschijnlijk is de aandacht van Van der Hart in de eerste jaren van het bouwen op andere onderdelen gericht geweest dan op afwerking van de kerkruimte. Op enkele tekeningen uit ca. 1785 van het gehele gebouw zien we de doorsnede over de kerkruimte (afb. 151). Aan de altaarwand is vrijwel niets veranderd, alleen werd de ziekenzaal nu slechts met één opening met de kerk verbonden. Aan de kant van het orgel was de architect weer tot een gewone opzet teruggekeerd met een balustrade aan de zijkant naast het orgel (afb. 142), in de geest van het eerste ontwerp uit 1780. Ga naar margenoot+ Nadat het nieuwe weeshuis in november 1785 onder de kap was gebracht en voordat het jaar daarop de binnenmuren zouden worden opgetrokken, moet Van der Hart zich nader hebben beraden over de vorm van de kerkruimte. Er werden twee veranderingen in het ontwerp aangebracht: de grote lijst zou iets lager komen zodat hij op de bogen boven de nissen en vensters kwam te rusten en de altaarnis werd vergroot. Door de beide deuren aan weerszijden kon de altaarnis nauwelijks breder worden, in de diepte werd hij echter aanzienlijk uitgebreid; in plaats van de ondiepe nis werd nu een halfronde altaarnis gemaakt. Waarschijnlijk is de altaarwand in 1786 in deze vorm opgetrokken, tegelijk met de andere binnenmuren van het huis. Toen deze klaar waren kon het stucwerk worden aanbesteed. Ga naar margenoot+ Op 16 augustus 1786 werd het stucadoorwerk van het huis voor f 972 uitbesteed aan Caspar van Dijk. Hierin was ook het stucadoorwerk van de kerk begrepen. Dit bestond uit ‘eene becoepeling met allen de daarin vallende ronde lichte en verciert lijstwerk’; uit de grote lijst en tien architraven die de bogen van de lange wanden vormden ‘stuitende op de impostlijsten,..., en welke aan de zijde van den altaar, boven de groote nis moet vervolgt worden, met guerlandes en verder bijwerk’. Hierop volgde ‘Twee ronde kransen met olijfbladen en paarlen, en in de medallons St. Petrus en Paulus’. Het werk aan de kerk zou in april 1787 klaar moeten zijn. Op 24 januari 1787 kregen de stucadoors Caspar van Dijk en Johan George Frits een voorschot van f 600. Toen op 11 juli 1787 met hen werd afgerekend kregen zij in totaal f 1496 uitbetaald, aangezien zij meer werk opgedragen hadden gekregen. Voor zover bekend had deze uitbreiding van het werk geen betrekking op de kerk. Ga naar margenoot+ Uit de tijd van deze afwerking van de kerk is een tekening bewaard gebleven, niet in het archief van het Maagdenhuis doch als onderdeel van een kleine collectie tekeningen waarvan er enkele van B.W.H. Ziesenis zijn; thans is deze tekening bij de overige ontwerptekeningen van het Maagdenhuis gevoegd (afb. 143). Het stucwerk in de kerk is gedeeltelijk uitgevoerd zoals het op deze tekening is weergegeven; alleen de trofeeën in de nissen, de decoratie tussen de bogen en de beide medaillons met pauselijke emblemen aan weerszijden van de altaarnis bleven achterwege. Het stucadoorsbestek van augustus 1786 schreef bij deze medaillons de afbeeldingen van Petrus en Paulus voor; over de trofeeën en verdere decoraties werd in dit bestek niet gerept. Het lijkt ons het meest waarschijnlijk dat we hier met een voorstudie voor het stucwerk te maken hebben. Voor de beide deuren naast de altaarnis toont deze tekening twee varianten. De deuren hebben een rijkere omlijsting gekregen dan in 1783 in de bedoeling lag. De deur aan de rechterzijde werd gekozen doch zonder het opzetstuk, vermoedelijk omdat de kozijnen van de ronde ramen erboven al aanwezig waren. In november 1786 werd een aantal deuren aanbesteed die in april van het volgend jaar geleverd moesten worden. Voor de kerk waren hierbij ‘4 stuks deuren met derzelver vercieringen rondom, als mede 4 ronde star-ramen daarboven van 2 voet diameter’. De kozijnen waren klaarblijkelijk al gesteld, het ging om de deuren en de vensters en de aftimmering. De tekening voor deze aanbesteding bleef bewaard (afb. 159). De beide biechtkamers die aan weerszijden van de altaarnis waren geprojecteerd kregen zowel een deur naar de kerkruimte als een naar de altaarnis. De orgelwand van de ontwerptekening van de kerkruimte uit medio 1786 bood minder nieuws (afb. 150). Hij was eenvoudiger gedetailleerd dan de voorgaande ontwerpen, de galerijen voor de weeskinderen waren nu aan de voorzijde afgesloten door een gesloten lambrisering in plaats van een opengewerkte balustrade. Ga naar margenoot+ De vijf trofeeën die in de wandnissen tegenover de vensters moesten komen, zijn ook op een apart blad getekend (afb. 144). Waarschijnlijk is dit aparte blad door Ziesenis gemaakt ten behoeve van het ontwerp van het kerkinterieur. Dergelijke trofeeën werden met enige variaties vaker gebruikt. De trofee van de Wet, herkenbaar aan de stenen tafelen van de | |||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||
tien geboden, was voor het bovenste deel gelijk aan die welke men volgens de tekening van 1783 in het voorhuis had willen aanbrengen (afb. 127). Deze trofeeën gaan direct of indirect terug op voorbeelden uit de slotkapel van Versailles, welk gebouw met zijn reeks bijzonder fraaie versieringen, die bovendien nog in gravure zijn verschenen, de uiteindelijke bron van vele stichtelijke decoraties was (afb. 145). In het kerkontwerp van 1786 ontbrak het altaar. Van der Hart gaf echter een altaarontwerp op een apart blad (afb. 153). Hierbij keerde hij terug tot een zuilenstelling achter het altaar. In de ondiepe nis van het ontwerp van 1783 was hiervoor geen plaats. Waarschijnlijk inspireerde hij zich weer op een van de altaarontwerpen van Neufforge, hoewel de band minder duidelijk is dan bij het ontwerp van 1780. De kroonlijst werd boven het altaar onderbroken door een duif in een stralenkrans. Aan de opbouw achter het altaar werd veel aandacht besteed, het eigenlijke altaar was eenvoudig, een tombe met een tabernakel bekroond door een Christusbeeld. De pastoor van het Maagdenhuis, Jacob Cramer, vond dit kennelijk te kaal voor zijn nieuwe kerk en kocht een barok altaar tabernakel in Antwerpen. | |||||||||||||||||||||||
Het altaar uit AntwerpenJacob Cramer, de pastoor van het Maagdenhuis, kocht eind 1786 of begin 1787 in België een oud altaar voor de nieuwe kerk. De stijl van het altaar wijst uit, dat het in de tweede helft van de zeventiende eeuw gemaakt moet zijn door een Antwerps atelier. Hoezeer Cramer met zijn vondst was ingenomen blijkt uit een brief die hij 7 februari 1787 naar Rome schreef, waarin hij melding maakte van de aankoop van het altaar, dat meer dan 18 voet hoog was en waarin hij meedeelde dat hij het beneden de waarde voor f 1400 gekocht had (Pol ii nr. 604). Op 28 december 1787 betaalden de regenten f 400 ‘Aen den Eerw. Heer Cramer pastoor van dit Godshuijs voor ons aandeel in het Tabernakel in deese kerk door sijn Eerw. geaccordeert voor f 1400’ (am nr. 102c). Ga naar margenoot+ Het altaar was aan het begin van het jaar in twee partijen van Antwerpen naar Amsterdam verscheept. Op 21 februari 1787 werd f 44 betaald ‘aen d'impost van een parthij marmere steen tot den autaar in t' nieuwe Maagdenhuijs gewaardeert f 540 met Pieter Post over Gouda van Antwerpen afgesonden’. Op 7 maart volgde: ‘Aen 's landts inkoomende regten, provisie enz. van 7 kisten beeldwerk tot den autaar van Antwerpen f 38: 12 st.’ (am nr. 102c). De inhoud van deze zeven kisten bleefbekend uit een niet ondertekende ‘Notitie van de stuckken van het sanctuario, soo ende gelijck die in de cassen gepackt zijn,...’ (am nr. 15). In de eerste kist bevond zich de altaarkast met zijn deur. Daarin lag een tekening ‘in het groot van de hellight van het geheel werck, waerop van aghter geteekent de hellight van het plan ofte plattegront’. Uit twee opmerkingen blijkt dat het een ouder altaar was dat gedemonteerd was. In de eerste kist lagen onder meer: ‘de bancken van de candelaers, waer van een in twee stukken is zijnde oock soo als ick den outair gekoght hebbe’. In kist 6 lagen ‘Reliqui Cassen soo ende gelijck ick die in het coopen bevonden hebbe, en Ue overlever’. Ook was er een onderdeel dat met zeer bijzondere zorg behandeld moest worden: ‘maer Ue moet besonder voorsigtig zijn in het uijtnemen van het Lam het welck in den ook light naer de reghte zijde liggende met het ooft ende voorste pootens naar beneden’. Dit lam was een reliëf dat zich boven de deur van het sanctuarium bevond en daar bij de herbouw in het Maagdenhuis ook weer is aangebracht, doch later verwijderd is. Bij de plaatsing in het Maagdenhuis konden de ‘twee ornamenten met druijve tortsen zijnde aen weerszijde het slot van de banck bezijden de tafel’ niet gebruikt worden. Met een klein krabbeltje lichtte de nota dit onderdeel toe. De kaarsenbank werd aan weerszijden van de altaartafel met dit ornament beëindigd, het stak als een vleugelstukje buiten het altaar uit. Omdat de nis te smal was, heeft men dit onderdeel verplaatst naar het cherubijntje onder het deurtje van het tabernakelkastje (afb. 158). Ga naar margenoot+ De tekening van het altaar die vóór de afbraak was gemaakt zal niet alleen goede diensten bewezen hebben bij de opbouw doch kan tevens Van der Hart de gelegenheid hebben geboden zich te beraden over de aansluiting van het altaar met de omgeving (afb. 154). De zuilenstelling achter het voorgaande ontwerp (afb. 153) werd als uitgangspunt genomen, door de grotere breedte van het tabernakel werden de zuilen verder uit elkaar geplaatst. De middelste zuilen werden vervangen door pilasters met zeer eenvoudige kapitelen. De stralenkrans om de duif werd breder dan in het vorige ontwerp. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||
De grote lijst boven de korinthische zuilen is op dezelfde wijze gedetailleerd als de grote lijst aan de bovenzijde van de kerkruimte. De zuilschachten, het architraaf en de kroonlijst werden uitgevoerd in rood kunstmarmer of marmerstuc; de basementen, de kapitelen en het fries waren van wit pleisterwerk. De afwerking van de altaarnis werd kostbaar, op 16 februari 1788 werd f 1266 betaald aan Van Dijk en Frits voor het ‘stucadoorswerk van den autaar’ (am nr. 270). Op 6 februari 1788 ontving Ziesenis f 400 ‘op rek. van t' geleeverde houte beeldwerken’ en op 18 maart 1788 kreeg hij f 900 betaald ‘op rest van rek. beeldhouwerij kerk en comptoiren’ (am nr. 102c). Het is duidelijk dat Ziesenis na de voltooiing van het grote fronton in 1787 bij de afwerking van het huis betrokken bleef. In de comptoiren of regentenkamers kan hij gewerkt hebben aan de schoorsteenmantels, in de kerk was men bezig met het opbouwen en repareren van het altaar en moest de duif met stralenkrans vervaardigd worden. Ten slotte werd op 18 februari 1789 nog f 26 betaald aan Theod. Wijlakker ‘voor het opmaken van het tabernakel’ (am nr. 102c). Waarschijnlijk sloeg dit op het herstel van het fraai bewerkte zilveren of vergulde deurtje dat op de tekening van de kerk uit 1792 nog te zien is (afb. 165), maar dat thans niet meer bewaard is gebleven. Hoewel er bij de uitvoering van de piedestals onder de zuilen op gerekend was dat er aan weerszijden van het altaar beelden geplaatst konden worden, heeft men deze ten slotte weggelaten. Tussen de zuilen en de deuren naar de biechtkamers was er ook weinig plaats voor. | |||||||||||||||||||||||
De reliëfs boven de zijdeuren en het schilderwerkHet bestek van enig timmerwerk uit november 1786 voorzag in het aanbrengen van stervormige vensters in de ronde kozijnen boven de deuren naast het altaar. Op de tekening voor de plaatsing van het aangekochte altaar, die gemaakt zal zijn kort nadat de schepen uit Antwerpen in maart 1787 waren gearriveerd, zijn reliëfs boven de vier deuren getekend. Ga naar margenoot+ De schetstekeningen voor de nieuwe reliëfs, vermoedelijk van de hand van Ziesenis, bleven bewaard (afb. 160-162). De beeltenissen van Maria en Jozef, die aan de zijde van de kerk zouden komen, waren omgeven met engelenfiguurtjes. Boven één der deuren in de altaarnis zou een reliëf komen met Petrus omgeven door pauselijke attributen. Een schets voor het vierde reliëf, waarvoor men, vermoedelijk, Paulus zal hebben gekozen, ontbreekt. Er bestaat een grote verwantschap tussen dit plan van 1787 met twee deuren met reliëfs aan weerszijden van de altaar en de kooraanleg van de kerk De Liefde buiten de Raampoort die in 1786 voltooid werd. Alleen was deze kerk breder zodat de onderdelen minder op elkaar gedrongen waren. Waarschijnlijk was het door de geringe plaatsruimte bij de altaarnis van de kerk in het Maagdenhuis en de hoge kosten dat men de reliëfs van de beide deuren die in de altaarnis uitkwamen heeft weggelaten, evenals de beelden voor de zuilen. Voor het vervaardigen van de beide overgebleven reliëfs had Ziesenis een bedrag van f 1500 bedongen. Op 2 april 1788 werd f 84 betaald ‘aan wed. Frans Bodien voor noordelinde deelen tot beeldhouwwerk’. Op 16 april volgde nog een betaling van f 20 met eenzelfde omschrijving. Ziesenis ontving op 30 april 1788 het eerste bedrag, f 400 ‘op rek. van beeldhouwers booven de deuren kerk’. Op 10 december ontving hij f 275 en in februari 1789 volgde de laatste betaling: ‘op rek. van f 1500 voor twee groote basrelieven boven de deuren in de kerk’ (am nr. 102c). De beide reliëfs zijn met het fronton het belangrijkste werk dat Ziesenis voor het huis verrichtte (afb. 163-164). De schilder van het huis, Gerrit van den Idsert, had in februari 1788 het laatste deel van het schilderwerk aan het huis betaald gekregen. In februari 1789 ontvangt hij echter f 1005 voor het onderhoudswerk aan de huizen van het weeshuis en f 3549 voor werk aan het nieuwe gebouw. Waarschijnlijk sloeg dit op de afwerking van de regentenkamers en de kerk. Ga naar margenoot+ Een kleuronderzoek, ingesteld naar de verschillende verflagen die op het altaar voorkwamen, heeft uitgewezen dat de oorspronkelijke kleuren op een aantal punten afweken van die van de tekening uit 1787 (afb. 154). Deze laatste zijn in hoofdzaak tot uitgangspunt gekozen bij de herplaatsing van het altaar en de zijdeuren in het Rijksmuseum het Catharijneconvent te Utrecht in 1977. De oorspronkelijke kleuren die op de verschil lende onderdelen werden aangetroffen waren de volgende: De deuren met de reliëfs erboven waren geschilderd in okerkleur, alleen de achtergrond van de medaillons met | |||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||
de beeltenissen van Jozef en Maria waren gebroken wit, de parelrand er omheen was verguld; de omlijsting van de deuren was blauwgrijs. Bij het altaar waren de houten voetstukken van de rode kunstmarmeren zuilen voorzien van een lichtgele houtnerfimitatie, de altaartombe bezat dezelfde kleur, het snijwerk aan de tombe was verguld. Misschien was het eerste kleurenschema dat in 1788 opgezet zal zijn niet geheel voltooid, misschien ook harmonieerde het niet met andere delen van de kerk, waarin het wit van het stucwerk en het mahoniehout van het meubilair overheersten. In februari 1792 ontving Gerrit van den Idsert f 3549 met de aantekening ‘NB de geheele kerk van binnen geschild’ (am nr. 102c). Merkwaardig is dat deze post precies gelijk is aan die van 1789. In 1792 heeft deze echter niet alleen betrekking op het werk aan het Maagdenhuis. Aangezien er geen andere post voor schilderwerk aan de verhuurde huizen in de rekening voorkomt moeten we hier ca. f 1000 voor aftrekken, zodat er in 1791 voor ca. f 2500 aan het schilderen van de kerk besteed zal zijn. Ga naar margenoot+ In 1791 zullen de beide reliëfs in hun geheel een tint van wit met omber hebben gekregen. De deuren eronder werden in verschillende tinten groen afgewerkt, de deuromlijsting vermoedelijk beige/bruin. De basementen van de zuilen kregen een grijze steenkleur. Het kan zijn dat er meer verguldsel is aangebracht en dat de kapitelen van de zuilen toen zijn verguld. Vermoedelijk werden de zuilschachten op dit moment voorzien van het dunne pleisterlaagje met marmertekening in omber en grijs dat als tweede laag voorkomt; dit zal ook op de lijst daarboven zijn aangebracht. Het zijn deze kleurverhoudingen die wij aantreffen op de grijsgewassen tekening van Bulthuis uit 1792 (afb. 165). Deze kleuren hebben het bijna dertig jaar uitgehouden. Op 24 april 1819 besloten de regenten om al het houtwerk in het huis, de pastorie en kerk, dat geschilderd was opnieuw te laten schilderen, de regentenkamers uitgezonderd. Hoewel er in het huis weinig geschilderd was bleven er toch altijd nog meer dan honderd deuren te schilderen. De prijs die de schilder Jan Hilterman hiervoor vroeg, f 1138 in totaal, maakt duidelijk dat aan de kerk niet al te veel gedaan kan zijn (am nr. 1b). Waarschijnlijk is toen de beige laag aangebracht over de altaartombe, zuilschachten, en zuilbasementen. De reliëfs bleven wit met omber, de deuren naar de biechtkamers werden opnieuw groen gemaakt, hun omlijsting werd donkerbruin. | |||||||||||||||||||||||
Het nieuwe orgelDe orgelwand bood minder problemen dan de zijde van het altaar. In de verschillende voorstellen veranderde slechts de detaillering van de galerijen van de weeskinderen en het lofwerk van het orgel. Helaas is de verblijfplaats van het laatste ontwerp, gesigneerd Van der Hart 1787, thans niet bekend. Waarschijnlijk heeft deze laatste tekening voor de aanbesteding gediend. Het bestek van het werk aan het orgel werd door de Leidse orgelbouwer Johannes Mittenreither op 18 april 1787 ondertekend (am nr. 272). Hij zou het nieuwe orgel leveren voor f 2750 en mocht daarbij het orgel uit de kerk van het oude huis behouden. Tot het werk werd gerekend: ‘alle het daar aanbehorende timmer en ijzerwerk met de kast voor de blaasbalgen en het geene tot het compleet afmaken van het verdere bijwerk tot het orgel betrekkelijk is behorende; alles met de transportkosten en het stellen van het gehele werk; zijnde slechts het beeldhouwers-, schilders- en vergulderswerk alleenlijk hiervan uitgezondert’. Ga naar margenoot+ In het bestek werd de dispositie van het orgel als volgt omschreven: ‘In het onderclavier no. 1. Prestant; 8 voet van tin, te weeten onder de 10£b tin 10£b lood; de grootste 21 pijpen met opgedreeven monden. no. 2. Bourdon; 16 voet, de 2 grootste octaven van Eikenhout en de overige van compositie. no. 3. Roerfluit; 8 voet, een octaaf van hout en 3 octaaf van compositie. no. 4. Octaaf; 4 voet, van compositie. no. 5. Gemshoorn; 4 voet van compositie. no. 6. Quint; 3 voet, van compositie. no. 7. Octaaf; 2 voet, van compositie. no. 8. Cornet; 4 sterk, voor de regtehand van compositie. no. 9. Trompet; 8 voet, doorgaans van compositie. no. 10. Mixtuur; 2 voet, 3, 4 & 5 sterk gehalveert. no. 11. Afsluiting. In het bovenclavier: no. 1. Holpijp; 8 voet, in octaaf van hout en de overige van compositie. no. 2. Quintade; 8 voet van compositie. no. 3. Fluit; 4 voet, van compositie; no. 4. Gemshoorn; 2 voet, van compositie. no. 5. Fluit-travers; 8 voet, van hout voor de regtehand. no. 6. Vox-humana; 8 voet, no. 7. Fremuland. no. 8. Afsluiting. no. 9. Ventil. Verder bepaalde het bestek nog dat ‘allen de registers of stemmen zuiver en lieflijk en in | |||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||
goede harmonie moeten gesteld worden; de toon zal zijn fluit of kamertoon’. ‘Het houtwerk behorende tot het front of de buitenomtrek van het orgel, zo van het staande werk als de lijsten, zullen zijn van allerbest extra fijn mahogniehout, de lijsten uit massief hout gewerkt en volgens de daartoe gegevene tekening en profils’. Het stellen van het werk moest begonnen zijn voor 1 augustus 1788 en het werk moest gereed zijn op 1 september 1789. Het moest voldoen ‘aan het keurig oordeel van onpartijdige kunstkenners’ (am nr. 272). Op 27 juni 1787 werd f 14 betaald aan ‘C. Batz, orgelmaaker, rijsloon naer Loenen weegens het orgel’ (am nr. 102c). Deze Utrechtse orgelbouwer had voor de kerk te Loenen een nieuw orgel gemaakt onder het opzicht van Van der Hart en met medewerking van Ziesenis. Het zou op 26 augustus 1787 in gebruik worden genomen. De toedracht van de zaak wordt niet geheel duidelijk. Mittenreither was sneller gereed met het orgel dan het bestek voorschreef. Op 29 oktoberGa naar margenoot+ 1788 kreeg hij zijn aanneemsom uitbetaald met een premie van f 150 voor eerder opleveren. De afwerking kon nu beginnen: de Wed. Bodien kreeg op 1 oktober 1788 f 26 betaald ‘voor 7 beste linde deelen tot het orgel’. Op 14 februari 1789 ontving Jan Craijenschot Wijnandz f 160 voor snijwerk aan het orgel. Ziesenis was toen nog niet klaar met zijn ‘beeldjes, versiering van het orgel’. Een maand later ontving hij hiervoor f 100, ‘waarmede in alles voldaan is’. Op 4 februari 1789 wordt de organist J. van der Mark voor het eerst in de rekeningen vermeld, ‘voor het stellen en speelen van t' orgel’. Sindsdien bleven Van der Mark voor het spelen en Mittenreither voor het onderhoud regelmatig in de rekeningen voorkomen. | |||||||||||||||||||||||
De preekstoel, de kerkbanken en ander meubilairDe rekeningen verschaffen slechts weinig gegevens over de meubilering van de kerkruimte. Op 16 februari 1788 ontving de beeldhouwer en schrijnwerker Hendrik Masker f 13:16 voor ‘het vermaken der predikstoel’ (am nr. 270). Op de interieurtekening uitGa naar margenoot+ 1792 is de preekstoel duidelijk afgebeeld (afb. 165). Het blijkt dat de preekstoel die in 1755 voor de kerk in het oude Maagdenhuis werd gemaakt opnieuw is toegepast. Het schotwerk tegen de achterwand, boven de kuip, moet ook opnieuw zijn gebruikt. Het maakt de indruk ouder te zijn dan 1755 en zou wellicht nog tot een vroegere preekstoel uit de in 1691 gestichte kerk behoord kunnen hebben. Het klankbord boven de preekstoel kan niet uit de oude kerk afkomstig zijn, het moet in 1787 zijn gemaakt en zal in mahoniehout zijn uitgevoerd. In tegenstelling tot de oorspronkelijke plannen werd de preekstoel niet aan de raamzijde geplaatst, doch aan de blinde muur daar tegenover. In februari 1789 ontving Hendrik Masker f 275 voor een mahoniehouten communiebank.Ga naar margenoot+ Op 3 april 1788 werd aan Barendt van Elfrinkhof f 52 betaald voor drie zitbanken. Mogelijk zijn hiermee de banken langs de zijwanden van de kerk bedoeld. Er zijn echter een groot aantal onderdelen die in de rekeningen niet met name genoemd worden zoals het schotwerk voor de banken, het klankbord van de preekstoel en de lambrisering in het midden van de kerk, die de kerkruimte in een voor- en achterstuk verdeelde. Ook in de bijvertrekken waren nog belangrijke meubelstukken, zoals de biechtstoelen en de credenskast in de sacristie (afb. 167 en 168). Waarschijnlijk zijn al deze onderdelen door de timmerlieden van Braakman gemaakt. Het hout dat zij hieraan verwerkten kan geleverd zijn door Hendrik Meijster die op 16 februari 1788 f 454 ontving voor eike- en mahoniehout. Ook voor de stoffering der kerk werden enkele uitgaven gedaan. Op 23 juli 1788 ontving Barend Meinick f 63 voor matten in de kerk. De grote kerkramen in de westgevel werden voorzien van gordijnen. Op 18 februari 1789 ontving J.B. van Aerde f 791 voor ‘behangsels, gordijnen in de kerk etc.’. De tekening van 1792 laat zien hoe deze gordijnen waren aangebracht en suggereert een zware kleur (afb. 165). Deze tekening toont verder een grote glazen kaarsenkroon, die wellicht is geschonken. Tegen de pilasters aan weerszijden hangen de paneeltjes van de Passie door Mettenleiter geschilderd (afb. 169 en 170), waarvan het evenmin vaststaat wanneer en hoe zij in het bezit van het Maagdenhuis zijn gekomen. Voor het altaar hangt de oude godslamp (afb. 40), op de kaarsenbank staan de zes kandelaars uit 1775 (afb. 47). In alle opzichten geeft de tekening van Bulthuis een uiterst nauwkeurig beeld van de nieuwe kerk. De kerk van het nieuwe Maagdenhuis werd evenals het gebouw zelf uitvoerig be- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ schreven in het ‘Vervolg op Wagenaar’ (1790): ‘Wat de Kerk zelve aangaat; het is een langwerpig vierkant, zeer licht en luchtig Vertrek, zonder veel omslags, deftig versierd. Behalven het aanzienlyk Orgel en den fraai gewerkten Predikstoel, van Nooteboomen hout, trekt, vooral, de aandagt het Altaar, een voortreffelyk Kunststuk, van wit Marmer, van boven gedekt met eene afbeelding van de nederdaaling van den Heiligen Geest op den Zaligmaaker, onder de gedaante van eene Duive, in eenen gloed van helder blinkende straalen. Naast het Altaar ziet men, ter wederzyde, twee deuren, den toegang geevende tot de Sakristie, en de Confessie- of Biegtkamers. Boven de eene deur wordt verbeeld de Maagd Maria, houdende het kindeken Jezus in haare armen; boven de andere ziet men Jozef, kunstig uitgehouwen. Langs de muuren der Kerke wordt vertoond de Geschiedenis van het lyden des Zaligmaakers, in acht onderscheiden Schilderstukjes. In 't midden der Kerke hangt eene fraaie glaazen Kroon. Voorts hebben Regenten en Regentessen van het Godshuis hier hunnen afzonderlyke gestoelten. In de Sakristie, zynde de bewaarplaats der gewyde Kerkgereedschappen, ontmoet men, insgelyks, verscheiden sieraaden: onder andere eene afbeelding van de Opstanding des Zaligmaakers, nevens een oud stuk, zynde de befaamde zweetdoek van Veronica. Het voornaamste versiersel van de eene Biegtkamer, is een kunstig gewerkt Porceleinen Doopvont. In de andere Biegtkamer wordt vertoond een oud, doch wel bewaard Mariabeeld. Tot slot merken wy nog aan, dat de Kinderen hunne zitplaats hebben op twee ruime Galleryen, de eene boven de andere. De Zolder, welke over de geheele Kerk loopt, dient tot eene legplaatse van het Koorn, welk in het Huis verbruikt wordt’. | |||||||||||||||||||||||
De kosten van de huishouding in het nieuwe maagdenhuisToen de weeskinderen in september 1787 van hun tijdelijk verblijf in het Spinhuis aan de Oudezijds Achterburgwal naar het Spui terugkeerden begon een nieuw hoofdstuk in het bestaan van het Maagdenhuis. Het nieuwe gebouw was groot en het aantal weeskinderen bleef groeien. Bij het maken van de plannen was men van 325 kinderen uitgegaan, omstreeks 1790 waren er in het nieuwe huis 368 kinderen ondergebracht (Wag. IV). Meer kinderen betekende een duurder huishouden, maar ook het nieuwe grote gebouw moet hogere lasten met zich hebben meegebracht. Het overzicht van de inkomsten en uitgaven over de jaren 1784-1804 geeft een globaal beeld van de hogere levenskosten in het nieuwe huis. Doordat zowel de inkomsten als de uitgaven in een aantal rubrieken zijn onderverdeeld is een inzicht te krijgen waar de factoren gezocht moeten worden, die tot verhoging van de kosten aanleiding gaven (am nr. 116).Ga naar margenoot+ Helaas is er in dit overzicht geen jaar opgenomen waarbij het leven in het oude Maagdenhuis zijn normale gang ging. In 1784 bevonden de weesmeisjes zich reeds in het Spinhuis, een nauw en schamel onderkomen. Het is niet uitgesloten dat dit leven in ballingschap ondanks het sobere verblijf, duurder was dan in het oude Maagdenhuis. Allerlei gemakken van het oude Maagdenhuis ontbraken. De voorraadruimten waren minder groot, zodat men geen voorraden kon inslaan wanneer de prijzen laag waren. Men beschikte niet over een over een om in het huis het brood te laten bakken. Het brood voor de weesmeisjes werd in deze jaren in de bakkerij van het Jongensweeshuis gebakken. De plotselinge stijging van de kosten vond plaats van het jaar 1788 op 1789, terwijl de weeskinderen reeds in september 1787 het nieuwe huis betrokken hadden. Nu is 1788 het eerste volledige jaar dat in het nieuwe weeshuis werd doorgebracht. De bestedingen van 1788 werden echter voor het grootste deel in het voorjaar 1789 betaald zodat dit het eerste jaar is waarin de kosten van het nieuwe huis in volle omvang in de rekeningen verschijnen. De eerste rubriek van de uitgaven vermeldt de kosten der huishouding. In de vier jaren dat de meisjes in het Spinhuis verbleven schommelden de kosten aan de huishouding verbonden om de f 22000. In 1788 en volgende jaren liggen deze kosten in de buurt van f 26000. Ga naar margenoot+ Nu zijn er twee factoren van buitenaf die bij dit verschil in aanmerking moeten worden genomen. In het jaar 1787 en volgende jaren hadden de ongeregeldheden en de interventie van Pruisen, de kosten van het levensonderhoud opgejaagd. Daartegenover stond dat in 1785 de drie rooms-katholieke instellingen vrijstelling van 's lands impost kregen. De accijns werd wel betaald, maar aan het eind van het jaar teruggegeven. In 1787 behoefde de accijns niet meer betaald te worden, zodat na dat jaar de uitgaven hierdoor | |||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||
verminderd werden. De besparing die dit voor het Maagdenhuis opleverde bedroeg ca. f 3000 per jaar (Rijc 123, 182). Waarschijnlijk was de gunstige werking van deze vrijstelling van belasting veel groter dan de stijging der prijzen in deze tijd. Het is dan ook waarschijnlijk dat de kosten van de huishouding in het nieuwe Maagdenhuis veel meer verschilden met die van de jaren in het Spinhuis dan het hier besproken overzicht aangeeft. Ga naar margenoot+ Nu zijn de uitgaven voor de huishouding in het overzicht gesplitst in uitgaven van de regenten en van de regentessen. De uitgaven van de regenten beliepen over de vijf jaar 1784-1788 gemiddeld f 16727. Over de vijf jaar van 1789-1793 waren zij gemiddeld f 20500, hetgeen een stijging van 22½% betekent. De kosten van de regentessen waren in de eerstgenoemde periode van vijf jaar gemiddeld f 5280. In de tweede periode in het nieuwe Maagdenhuis bereikten zij een gemiddelde van f 5924; hetgeen een stijging van 14% inhield. In werkelijkheid moet de stijging van kosten bij de uitgaven van de regenten veel hoger geweest zijn dan die bij de regentessen omdat de regenten veel meer profiteerden van de vrijstelling van accijns. De voornaamste uitgaven van de regentessen betroffen de lonen van het vrouwelijk personeel, de kosten van de was, van het vlees en wat huishoudelijke zaken. Het grotere aantal kinderen en het betrekken van het grote nieuwe huis, hadden het personeelsbestand slechts van elf naar dertien vrouwen doen opklimmen. Waarom het nieuwe huis zoveel kostbaarder in het gebruik was dan het oude blijkt uit enkele posten. Dat de schoorsteenveger voor zijn werk in het oude huis jaarlijks f 10 ontving en voor het nieuwe f 20 was op zich zelf niet onoverkomelijk. Het zal bij veel andere posten die wij niet afzonderlijk in de rekeningen vermeld vinden echter hetzelfde geweest zijn. Het schoonmaken van de glazen van het nieuwe gebouw moet wel meer dan het dubbele van dat van het oude huis gevergd hebben. Enkele posten zijn duidelijk controleerbaar. De verlichting met de nieuwe olielampen kostte jaarlijks f 1362, terwijl bovendien de uitgaven aan kaarsen er niet minder op waren geworden. De jaarlijkse rekeningen van turf waren gestegen van ca. f 1100 tot ca. f 2400 per jaar (am nr. 102c). Ga naar margenoot+ De tweede rubriek van de uitgavenstaat van 1784-1804 betreft de ‘onkosten’. Het is niet duidelijk welke posten hierin werden ondergebracht. De bedragen van deze rubriek tonen jaarlijks een veel groter verschil dan die der huishouding. In de jaren in het Spinhuis is er een gemiddelde van nog geen f 6000 per jaar. De jaren 1787 en 1788 geven elk een bedrag van ca. f 10000 te zien, daarna stabiliseren de kosten zich in de buurt van f 7500. Het is duidelijk dat de jaren van verhuizing naar het Spui en van de inrichting van het nieuwe huis meer ‘onkosten’ meebrachten. Het blijkt dat het nieuwe huis, ook in deze rubriek, een blijvende lastenverzwaring met zich bracht. Ga naar margenoot+ De derde rubriek van de uitgaven betrof de alimentaties. Hierin waren de kosten vermeld van de weesmeisjes die buiten het huis bij particulieren waren ondergebracht en die van de regenten nog een toelage kregen. De uitgaven in deze rubriek varieerden tussen de f 550 en f 750 per jaar. Zij hielden geen verband met het verblijf in het Spinhuis of in het nieuwe Maagdenhuis. Ga naar margenoot+ De vierde rubriek van de uitgaven betrof de ‘lasten en reparaties’. Hierin waren alle kosten aan de verhuurde huizen en het weeshuis die betrekking hadden op het onderhoud en op de belasting ondergebracht. De hoogte van de jaarlijkse bedragen in deze rubriek is zeer verschillend. De drie jaren 1784-1786 tonen een gemiddelde van f 8300; de beide jaren 1787 en 1788 komen boven een gemiddelde van f 11600. De volgende jaren waren uitzonderlijk hoog, 1789 met f 15107 en 1790 met f 19360. Daarna volgen een aantal jaren die schommelen om de f 14000. Het hoge bedrag dat in 1790 werd betaald valt wel te begrijpen. De bouwrekening werd niet verder voortgezet dan 1788 zodat alles wat er daarna nog aan afwerking gedaan werd op de normale rekening terecht kwam. Toch kan het niet alleen het nieuwe gebouw zijn geweest dat voor de stijging in de rubriek lasten en reparaties gezorgd heeft. Het huizenbezit moet in deze jaren ook veel onderhoud gevraagd hebben. Weliswaar werden in 1783 veel oude huizen gesloopt om het bouwterrein van het nieuwe weeshuis vrij te maken, doch aan deze panden zal men al jaren tevoren niet veel onderhoud besteed hebben. In 1786 was het huizenbezit toegenomen met een zestal panden die de regenten uit de erfenis van Hendrik Jacob van Naarden behielden en die ook onderhoud vergden. Na de drastische inkrimping van het | |||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||
huizenbezit omstreeks 1800 dalen de uitgaven in deze rubriek weer tot onder de f 10000 per jaar. Ga naar margenoot+ De vijfde en laatste rubriek van de uitgaven droeg het opschrift ‘uitkeeringen’. Hierin zullen de lijfrenten, zielmissen en andere verplichtingen zijn ondergebracht. Waarschijnlijk waren hierin ook de bedragen opgenomen die de weeskinderen geërfd hadden en die hun weer ter hand gesteld werden wanneer zij het huis verlieten. Ook de uitzet die hun werd uitgereikt wanneer zij uit het huis vertrokken zal hieronder geboekt zijn. In de periode 1784-1790 lagen deze uitkeringen in de buurt van f 1500. Daarna werden zij minder. Vermoedelijk lag dit aan de geleidelijke vermindering van het systeem der lijfrenten. Het blijkt uit deze post dat de lijfrentenverplichtingen, ook in 1785, nog geen kwart kunnen zijn geweest van de lijfrenten in de periode 1730-1740. Van de vijf rubrieken van de uitgavenstaat waren er drie die na 1789 een duidelijke stijging vertoonden. Twee ervan, de kosten van huishouding die gestegen waren van f 22000 tot f 26000 en de onkosten die van f 6000 tot f 7500 waren opgeklommen, zijn op de rekening van het nieuwe gebouw te stellen. De kosten van lasten en reparaties die van f 8300 tot f 14000 stegen kunnen maar gedeeltelijk aan het nieuwe gebouw toegerekend worden. Wanneer we de uitgaven aan de verhuurde huizen en de alimentaties en uitkeringen buiten beschouwing laten omdat zij niet rechtstreeks op de huishouding betrekking hebben, dan kunnen wij de kosten van het leven in het Spinhuis op ruim f 30000 per jaar stellen en die in het nieuwe Maagdenhuis op ca. f 42000 per jaar. Wanneer we de kosten in het Spinhuis omslaan over de vermoedelijk ongeveer 330 kinderen die daar toen als gemiddelde over een aantal jaren aanwezig waren dan komen we op een kostprijsGa naar margenoot+ van bijna f 95 per jaar per kind. De eerste jaren na het in gebruik nemen van het nieuwe huis zullen er ca. 370 kinderen in het huis zijn geweest, zodat de gemiddelde kosten per kind stegen tot ca. f 115. Wij brengen in herinnering dat deze kosten in 1732 ca. f 80 per jaar beliepen. In 1886 zouden de kosten f 112 per persoon bedragen; er waren op dat moment 162 kinderen in het huis (am nr. 1g). Het nieuwe Maagdenhuis was naar verhouding tot andere gestichten duur in exploitatie. Dit werd niet alleen veroorzaakt door het grote gebouw doch ook door de kerk en pastorie die in het huis waren opgenomen. In vergelijking met andere gestichten mogen we de aanwezigheid van de kosten van de kerk niet uit het oog verliezen. Na het betrekken van het nieuwe Maagdenhuis liep het geheel der uitgaven op tot boven de f 50000. De inkomsten uit het vermogen waren f 40000. De meisjes verdiendenGa naar margenoot+ in ruime werklokalen van het nieuwe huis slechts weinig meer dan in het bekrompen oudere huis; zij brachten per jaar ca. f 8000 binnen. De eigen inkomsten overtroffen de uitgaven niet meer zoals dat in 1784 nog het geval was. Met het vrij constante bedrag van bijna f 5500 per jaar dat de collecten aan de huizen en in de kerken opleverden waren alle uitgaven gedekt. Nog steeds konden de regenten alle giften, legaten en erfenissen rechtstreeks bij het vermogen voegen. In de eerste zes jaren na het betrekken van het nieuwe huis overtroffen de inkomsten de uitgaven in totaal met ca. f 75000, met welk bedrag het vermogen toegenomen moet zijn. Toch waren er in dit tijdperk geen bijzonder grote erfenissen of legaten ontvangen. De sterke groei die het vermogen de gehele achttiende eeuw doormaakte zette zich nog voort na het bouwen van het nieuwe huis. De regenten konden niet alleen trots zijn op hun gebouw doch ook op hun balans. Na 1793 kwam een kentering in deze gunstige situatie. De inkomsten veranderden niet, zowel de periode van 1784-1793 als die van 1794-1803 toonde een jaarlijks gemiddelde van f 59000 aan inkomsten. Hierbij zijn de beide grote erfenissen die het huis in deze periode ontving buiten beschouwing gelaten; de eerste, die van Van Naarden in 1785, beliep f 98658, de tweede uit 1802 bedroeg f 15750. Wel moet worden opgemerkt dat de inkomsten uit het begin van deze twintigjarige periode geheel anders waren samengesteld dan die aan het eind. De interest van het vermogen steeg van f 20000 tot f 27000, hetgeen betekent dat het vermogen in deze periode nog met f 280000 gegroeid is. De huren van de huizen waren aanvankelijk gestegen doch door de grote verkoping in 1800 weer gedaald tot iets onder het oude niveau. De inkomsten uit de collecten en die uit het naai- en breiwerk van de weeskinderen waren enigszins gedaald. Een behoorlijke achteruitgang toonde de rubriek van legaten en giften. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Tegenover het gelijkblijvende totaalbedrag der inkomsten stonden steeds stijgende uitgaven. Tot 1793 lagen deze omstreeks de f 50000. Daarna zette een stijging in, om in 1799 voor de eerste maal boven de f 60000 te komen; in 1802 kwamen de uitgaven reeds boven de f 63500. Het getal der kinderen was in deze tijd gestegen van 368 tot 408, een stijging van slechts weinig meer dan tien procent. De toeneming van het aantal kinderen ging nimmer gepaard met een evenredige stijging van de kosten van de huishouding. De uitgaven voor huisvesting en personeel stegen er niet door, wel die van kleding en voeding. Het grootste deel van het toenemen der uitgaven zal dan ook op rekening der prijsstijgingen gesteld moeten worden. Ook in het uitgavenpatroon waren veranderingen gekomen. Enkele rubrieken zoals uitkeringen en alimentaties tonen een lichte daling; de onkosten en de lasten en reparaties aan de huizen slechts een geringe stijging. De belangrijkste stijging vertoonden de kosten der huishouding. Van ca. f 26000 in de eerste jaren van het nieuwe Maagdenhuis omstreeks 1790, was er een stijging tot f 36000 omstreeks 1800. De uitgaven die de regenten voor het huishouden deden stegen weer het meest. In de eerste jaren na het betrekken van het nieuwe Maagdenhuis waren deze f 20500. Na 1800 lagen zij op omstreeks f 30000. Het kasboek van de regentessen steeg van f 5500 aan uitgaven per jaar omstreeks 1790 tot f 6700 na 1800. Het waren niet de lonen van het personeel die voor de stijging zorgden, het moeten de kosten van voedsel, brandstof en kleding zijn geweest. Op deze artikelen werd dan ook bezuinigd. Zo werd in 1792 ruim 5000 ton turf gekocht en in 1805 nog maar 4200 (am nr. 102c; Rijc 182). Binnen de muren van het monumentale gebouw werd het bestaan steeds soberder. Ga naar margenoot+ Het grote gebouw vergde regelmatig onderhoud. In 1799 werd een contract gesloten met de stucadoor Joseph Scheidel, die het huis om de drie jaar zou wassen, witten en repareren voor f 315; ‘zullende in de twee andere jaaren de naaijkamer, eetzaal, kinderkamer, groote gang bij de zaal, de trap, 6 portaalen en de benedengang bij de keuken gedaan werden voor f 142 yder jaar’. Het jaar daarop werd de overeenkomst zo gewijzigd dat zijn werk ieder jaar f 180 zou vergen (am nr. 1a). | |||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||
106
de reglementen Afb. 106 en 107 (zie vorige bladzijden). Gedrukte reglementen voor binnenmoeders en kinderen. Bij de slaapzalen wordt in 1790 vermeld: ‘In ieder van dezelve hangt een Afdruksel der Reglementen van het Huis’ (Wag 483). | |||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||
107
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||
108
de plattegronden van 1787 Nadat het gebouw voltooid was werden enkele series plattegronden gemaakt waarop de toestand was afgebeeld zoals deze ten slotte was geworden. De eerste serie zal bestaan hebben uit zes genummerde bladen waarvan alleen de eerste drie bewaard zijn gebleven (zie afb. 108-110). Pen, penseel in grijs. Gesigneerd: A.v.d. Hart. Maatstok van 100 voet = 28,2 cm (= ca. 1 voet). Schaal 1:100,7. De tweede serie toont zes plattegronden op één blad. Pen, penseel in grijs en zwart. Opschrift: ‘Platte Gronden van het maagdenhuis voorde Roomsch Cathol. Gemeente te amsterdam’. Gesigneerd: van der Hart. Maatstok 150 voet = 21,3 cm = 8¼ duim. Schaal 1:200 (afb. 111-113). Afb. 108. Rioleringstekening. Het huis bezat twee soorten water uit welputten en uit regenbakken. Eén regenbak was nog van het oude huis overgebleven. Het rioolstelsel had twee uitgangen op het Spui. Onder de galerij was een drijvende kelder. De stenen vloeren van het souterrain lagen op aardgewelven. Legenda:
109
Afb. 109. Tekening van het onderhuis (vergelijk afb. 84). | |||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||
110
Afb. 110. Plattegrond van de hoofdverdieping. 111
Afb. 111, 112 en 113. Plattegronden van de eerste, tweede en derde verdieping (vergelijk afb. 85, 86 en 87). (blz. 122, 123). 112
113
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||
114
de afwerking van de regentenkamer Afb. 114. De wand met de schoorsteenmantel uit het tweede ontwerp van 1783 (zie afb. 75). 115
Afb. 115. De wand met de schoorsteenmantel uit het derde ontwerp van 1783. Gedeelte van die tekening van het derde ontwerp die overeenkomt met afbeelding 75. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||
116
Afb. 116. Niet uitgevoerd ontwerp uit 1786. Vier wanden op een blad. Pen, penseel in grijs. De maatstok van 30 voet = 28,5 cm = ca. 1 voet. Getekend schaal ca. 1:30. 117
Afb. 117. Het uitgevoerde ontwerp uit 1786. Vier wanden op een blad. Pen. penseel in grijs. Schoorsteen onafgewerkt. Zelfde schaal als vorige blad. Toelichting: Van de beide regentenkamers en van de kerkruimte werden tekeningen gemaakt waarbij de vier wanden op een blad waren samengevoegd. Zowel voor de regentenkamer als voor die van de regentessen werden twee varianten getekend. Van de regentenkamer zijn in het tweede en in het derde ontwerp van 1783 de wand met de schoorsteenpartij getekend. Het tweede ontwerp toont reeds de schoorsteen zoals hij later geworden is, met het ‘witje’ uit de oude regentenkamer opnieuw toegepast. De hoeken van het vertrek zijn van betimmeringen voorzien. Bij het derde ontwerp uit 1783 zijn in de regentenkamer de hoekbetimmeringen achterwege gebleven. Bovendien is een andere oplossing voor de schoorsteen gekozen. In een nis van stucwerk is een grote figuur geplaatst. Dergelijke schoorsteenmantels met grote figuren paste J. Otten Husly toe bij de ontwerpen voor de stadhuizen te Weesp en Groningen in 1772 en 1775. J.S. Creutz ontwierp een dergelijke schoorsteen voor het rechthuis te Westzaan (1783). In de rechtzalen werd een Justitia gekozen, hier schijnt eerder een Prudentia bedoeld. Bij de plannen van 1786 komt dit idee niet meer voor. Men houdt vast aan het eerste denkbeeld van de gedenksteen en het ‘witje’. De keuze gaat dan slechts tussen de variant met hoekstukken en die zonder betimmeringen in de hoeken. Deze laatste oplossing werd gekozen. (blz. 124). | |||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||
118
de inrichting van de regentenkamer Afb. 118. De schoorsteenmantel van het ontwerp van afbeelding 114. Het ‘witje’ dat uit een lagere schoorsteen van de oude regentenkamer afkomstig was (afb. 32a), werd in de nieuwe kamer weer toegepast. 119
Afb. 119. De schoorsteenmantel uit de regentenkamer voor de demontage in 1953. De marmeren gedenkplaat voor de eerste steenlegging werd geflankeerd door de wapenschilden van de regenten die het opzicht voerden over het bouwen. 120
Afb. 120. De regentenkamer tijdens de ontruiming in 1953. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||
121
Afb. 121. De regentenkamer kort voor de ontruiming in 1953. 122
Afb. 122. Mahoniehouten kantoorstoel uit de regentenkamer, 1788 (sm). 123
Afb. 123. Tafelstoel van mahoniehout. Vermoedelijk in 1788 voor de regentenkamer gemaakt. Thans vier stuks (sm). 124
Afb. 124. Kleine ronde tafel (sm). Toelichting: Op de beide plattegronden van de hoofdverdieping uit 1787 staat in de regentenkamer een ‘balustrade’ evenwijdig met de gangmuur getekend, waaraan een tafel geplaatst is (afb. 110). Bij de inrichting van de kamer in 1788 plaatste men een kantoorbalie evenwijdig aan de wand met de vensters. In 1788 ontving Hendrik Artmer f 202 voor vier kantoorstoelen en acht tafelstoelen met gebloemd blauw en wit trijp. Op deze kantoorstoelen gezeten hielden de regenten hun administratie bij. De wanden van de regentenkamer werden gekenmerkt door de schoorsteenmantel, het grote regentenstuk op de wand er tegenover, de ronde vensters en de deur naar de brandkast. Het ‘Vervolg op Wagenaar’ licht ons in over wat er in 1790 aan de muren hing. Later raakte het interieur steeds voller. Een schilderij van Maria en Elisabeth (afb. 213), geschonken in 1810 en enkele van de vier kerkvaders werden hier ondergebracht. Een paneel met de afbeelding van het huis (41 × 49 cm; sm) werd in 1905 door de regent J.F.M. Sterck geschonken. (blz. 125, 175). | |||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||
125
de spreekkamer Afb. 125. De regentenkamer, naar een ansichtkaart van 1932. De deur naar de spreekkamer bevond zich rechts van de schoorsteen en gaf toegang tot het looppad voor de balie. Men kon de spreekkamer ook bereiken vanuit de ingang aan de Handboogstraat. In dit vertrek moesten personen wachten die de regenten wilden spreken of kinderen kwamen bezoeken. 126
Afb. 126. De spreekkamer, naar een ansichtkaart van 1932. Evenals de regentenkamers was de spreekkamer van een lambrisering voorzien. De deur op deze afbeelding gaf toegang tot een kabinet, waar het archief bewaard zal zijn. Sinds 1788 hingen in de spreekkamer het Groepsportret uit 1569 (afb. 15) en het Altaarstuk van De Wit (afb. 29). Verder zijn er in de kamer nog te onderscheiden: Twee tafeltjes met getorste poten, ca. 1700; bladmaat 54 × 42 en 74 × 49 cm. Een grote tafel op koperen rollers; bladmaat 150 × 93 cm (sm). De iepehouten stoelen zijn afkomstig uit de regentessenkamer (afb. 36). | |||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||
127
de gang tussen de regentenkamers Afb. 127. De gangwand naar de kamer van de regentessen. Gedeelte uit het tweede plan van 1783 (afb. 77). Er is nog slechts een deur naar elke kamer. In de velden naast de deur moesten trofeeën komen. 128
Afb. 128. Trofee uit het rechthuis van Westzaan (1781-1783). Architect J.S. Creutz; beeldhouwer A. Ziesenis. Deel van een gravure uit 1783. 129
Afb. 129. De gang naar de binnenplaats gezien. Deel van een ansicht uit 1932. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||
131
130
het ontwerp voor de regentessenkamer Afb. 130, 131, 134 en 134a. Gedeelten van het eerste ontwerp voor de regentessenkamer, 1786. Gelijk in schaal, techniek en kleur als het overeenkomstige ontwerp van de regentenkamer (zie afb. 116). 132
Afb. 132 en 133. Details van de schoorsteenmantel (opn. 1953). Het ‘witje’ uit de oude regentessenkamer (zie afb. 31), werd hier weer toegepast. Afb. 135. Gedeelte van het uitgevoerde ontwerp van 1786. 133
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||
134
134a
135
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||
136
de woning van de pastoor De pastorie was in het Maagdenhuis opgenomen en bevond zich op de zuidoost hoek van het gebouw, grenzend aan de kerk in de Voetboogstraat. Het huis bezat vier woonlagen, die verbonden waren door een knap geconstrueerde draaitrap, die weinig plaats innam. Na de vergroting van de absis van de kerk, tijdens de bouw, had men deze oplossing gekozen. De grootste vertrekken lagen op de hoek, in het souterrain was dit de keuken, op de bel-etage de eetkamer, op de hoogte van kerk en sacristie, de studeerkamer en daarboven de slaapkamers (blz. 127). Afb. 136. Zegewens voor pastoor Cramer, 1803. Pen, penseel in kleur (sm). | |||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||
137
Afb. 137. Trap in de pastoorswoning, op de achtergrond de absis (opn. 1953). 138
Afb. 138. Schoorsteen in de ontvangkamer van de pastoor (opn. 1953). 139
Afb. 139. Gedeelte van een prent ter gelegenheid van het overlijden van Jacobus Cramer, Aartspriester van Holland en Zeeland en pastoor van het Maagdenhuis op 9 maart 1824. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||
140
de kerkruimte in de plannen van 1783 Afb. 140. Altaarwand uit het tweede plan van 1783. (Gedeelte van afbeelding 76). | |||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||
141
Afb. 141. De wand met de galerijen en het orgel in het tweede plan van 1783. (Gedeelte van afbeelding 74). 142
Afb. 142. De orgelwand uit het derde plan van 1783 (vergelijk afb. 78-80). Van dit derde plan werd in 1785 een herziene tekening gemaakt waarin weinig veranderde. De versiering op het orgel was gewijzigd en boven het altaar was slechts een opening naar de ziekenzaal. Toelichting: Hoe Van der Hart zich de kerkruimte in de plannen van 1783 voorstelde blijkt uit deze beide doorsneden, uit de gevel van de kerk aan de binnenplaats (afb. 77) en uit de tekening van het kerkvenster (afb. 93). Hoewel de kerkvleugel uit het plan van 1780 werd opgenomen in de plannen van 1783 zijn er toch enkele veranderingen ten opzichte van het eerste kerkontwerp (afb. 61) op te merken. De pilasters zijn weggelaten, de vensters breder gemaakt en in de koof onder het plafond zijn ronde vensters geplaatst. Het valt op dat op de doorsnede voor de altaarwand de basementen van de pilasters en de piedestals daaronder nog voorkomen, terwijl de kapitelen ontbreken. Ook de grote afstand tussen de bogen om de vensters en de architraaf van de grote lijst erboven bleef gehandhaafd. De altaarwand toont de grootste verandering. Aan weerszijden van het altaar zijn deuren naar de biechtkamers en de sacristie op de wijze zoals dat ook bij de oude kerk was (afb. 50), welke nog in gebruik was toen Van der Hart dit ontwerp tekende. Opvallend is het grote kruisbeeld boven het altaar. Vermoedelijk was dit een bestaand beeld dat door Ziesenis te koop kan zijn aangeboden. De kerk De Liefde buiten de Raampoort, die in 1785 werd gebouwd, bezat bij de ingebruikneming ‘eenen leevensgrooten Christus, hangende aan het Kruis, alles van hout. Het is een zeer fraai kunststuk, door een beroemd’ Beeldhouwer in Duitschland vervaardigd’ (Wag iv 460). Aangezien het grote kruisbeeld tot 1785 in de plannen voor de kerk in het Maagdenhuis blijft voorkomen lijkt het mogelijk dat het om hetzelfde beeld gaat. De altaarnis schijnt te zijn ontworpen op het kruisbeeld, de vlakke achterwand was nodig om het beeld te bevestigen. De omlijsting van de altaarnis lijkt op de ingang van het huis van Van Brienen (afb. 56). Voor de ingangen van pastorie en kerk had Van der Hart hetzelfde motief gekozen (afb. 73). Ook de orgelwand uit het tweede plan van 1783 toont een andere gedaante dan die uit het plan van 1780. De toegang naar het zangkoor begon hier niet meer op het trapbordes. Via een draaibaar deel in de onderste balustrade kon men nu de trap bereiken. Doordat de twee onderste galerijen in 1783 elk een voet hoger waren dan in het plan van 1780 werd de orgelgalerij gedrukt. In het tweede ontwerp van 1783 werd de kroonlijst ook over de orgelwand doorgetrokken. Het zangkoor werd door openingen met de kerkruimte verbonden. In het derde plan van 1783 greep men weer op de gewone oplossing uit het plan van 1780 terug. (blz. 128). | |||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||
143
de plannen voor de afwerking van de kerk in 1786 Afb. 143. Linkerdeel van een blad met de vier wanden van de kerk. Voor het rechterdeel zie de afbeeldingen 150 en 152. Dit blad vertoont een overeenkomstige indeling als het ontwerp van 1780 (afb. 61). Het is evenwel op een andere schaal getekend. Pen, penseel in grijs. De maatstok van 50 voet = 27,2 cm = 10½ duim; schaal 1:52. Dit blad is het enige van de tekeningen voor het nieuwe Maagdenhuis dat niet in het archief van deze instelling bewaard werd. Het is afkomstig uit een particuliere collectie waarin enkele tekeningen van B.W.H. Ziesenis voorkomen. Het blad is thans bij de andere tekeningen van het Maagdenhuis gevoegd. 144
Afb. 144. Blad met schetsen voor trofeeën. Pen, penseel in grijs. Bladmaat 27,4 × 37,5 cm. Bijschriften in potlood, van links naar rechts: de Pauselijke Regeering, de Wet, kerkelijke versiering, het Nieuwe Verbond, kerkelijke versiering. Het zijn dezelfde trofeeën als op het vorige blad, alleen is daar de pauselijke regering naar het midden verplaatst. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||
145
Afb. 145. Twee decoraties uit ‘Trophées de la Chapelle du Château Royal de Versailles’ van Demortain. 146
Afb. 146 en 147. De overeenkomstige ontwerpen voor het Maagdenhuis. 147
148
Afb. 148. Ontwerp voor het plafond van de kerk. Gesigneerd vd H. Pen, penseel in grijs. Maatstok 50 voet = 10½ duim = 27,2 cm; getekend op schaal 1:52. 149
Afb. 149. Middenrozet. Deel van afb. 148. Toelichting: Toen men zich in 1786 ging bezinnen over de afwerking van de kerk, lag de ruimte in hoofdvorm vast. De vensters, de muurbogen er tegenover en de galerijen waren aanwezig. Toch zijn er sinds 1783 nog een aantal veranderingen in de plannen op te merken. De grote lijst aan de bovenzijde der ruimte is omlaag gebracht, zodat de architraaf op de bogen is komen te rusten. Men heeft afgezien van het grote kruisbeeld en enige tijd geen duidelijke plannen voor een ander altaar gehad. De decoratie van het plafond is uitgewerkt. Sinds de plannen van 1780 schijnt in dit onderdeel geen verandering te zijn gekomen. De belangrijkste verandering sedert het plan van 1780 bestond daarin dat men de muurdammen in de hoeken even breed had gemaakt als de overige muurdammen. Deze laatste waren daarbij smaller geworden, waardoor de pilasters kwamen te vervallen. Hiertoe moet reeds in 1783 zijn besloten. In plaats van de pilasters waren nu trofeeën geprojecteerd in de muurvelden tegenover de vensters. Men koos voor dit soort ornamenten vaak voorbeelden uit prentwerken. Deze werden dan met enkele variaties en aanpassingen in hoogte en breedte voor de plaats geschikt gemaakt. (blz. 97, 128). | |||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||
150
de galerijen en het orgel Afb. 150. Gedeelte van het blad met de vier kerkwanden, eerste helft 1786 (afb. 143). Dit is het laatste bekende ontwerp van het orgel en van de galerijen. Aan de voorzijde van de galerijen zijn gesloten lambriseringen geprojecteerd. Het ontwerp voor het orgel sluit zich aan bij dat uit het derde ontwerp van 1783 (afb. 142). De vorm van het orgel op de laatste plattegrond toont aan dat dit ontwerp niet is uitgevoerd (afb. 112). Een later ontwerp van de orgelkast bevond zich in de collectie D.C. Meijer Jr. blijkens de veilingcatalogus uit 1910, nr. 1501: ‘Het Orgel in de Kerk in het Roomsch Cathol. Maagdenhuis'. Teekening in O.I.-inkt door A. van der Hart 1787. H. 52, B. 72.’ 151
de verwikkelingen rond het altaar Afb. 151. Het altaar in het derde ontwerp van 1783. Gedeelte van een tekening van de noordgevel van de binnenplaats. In een bijgewerkte tekening uit 1785 werd dezelfde opzet aangehouden, alleen was hier boven de lijst slechts een opening als verbinding met de ziekenzaal (afb. 78 en 81). 152
Afb. 152. Gedeelte van het blad met de vier kerkwanden uit 1786 (afb. 143). 153
Afb. 153. Altaarontwerp uit 1786. Pen, penseel in grijs. De maatstok van 25 voet = 27,5 cm; 20 voet = ½ duim; schaal 1:25,8. Beïnvloed door De Neufforge (afb. 65; rechterzijde). Past in de boog van het kerkontwerp uit de eerste helft van 1786. Toelichting: In de loop van 1785 moet men hebben afgezien van het altaar met het grote kruisbeeld. Daarbij kwam de vlakke achterzijde van de altaarnis te vervallen en besloot men alsnog een halfronde absis te maken. In het voorvlak werd de boog van de altaarnis niet meer door een rechthoek omgeven. De impostlijst van de zijwanden werd over de altaarwand doorgetrokken en liep over het bovenste deel van de boog heen. Deze weinig geslaagde oplossing werd verzacht door guirlandes. Om de altaarnis te vullen greep Van der Hart opnieuw naar De Neufforge maar week nu sterker van de voorbeelden af dan de eerste keer. De duif en de cherubijntjes die voordien boven het kruisbeeld, tegen de achterwand geplaatst waren, werden nu onderdeel van het altaar. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||
154
het definitieve altaar uit 1787 Afb. 154. Het ontwerp voor de altaarwand dat in 1787 werd uitgevoerd. Pen, penseel in kleur. De maatstok van 30 voet = 33 cm; 10 voet = 8½ duim; schaal 1:25,8. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||
155
Afb. 155. Gedeelte van de voorgaande tekening. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||
156
Afb. 156. Het altaar uit het Maagdenhuis, thans opgesteld in het museum het Catharijneconvent te Utrecht (opn. 1979). Het marmeren tabernakel dat in 1787 te Antwerpen werd gekocht kan van ca. 1680 dateren en lijkt sterk op het werk van Artus Quellinius de Jongere. Het deurtje van het tabernakel is van elders afkomstig en eerst bij de museale opstelling aangebracht. Het Lam Gods dat zich vroeger daar boven bevond is sinds lang verdwenen. 157
Afb. 157 en 158. Gedeelten van het altaar van het Maagdenhuis (opn. 1979). Toelichting: Doordat de pastoor van het Maagdenhuis, Jacob Cramer, in 1787 een oud altaar te Antwerpen gekocht had moest Van der Hart zijn plannen voor de laatste maal herzien. Zijn laatste ontwerp (afb. 153) werd daarvoor aangepast. De binnenste zuilen werden naar buiten geschoven zodat de vierkante zuilen op de hoeken kwamen te vervallen. Ook de beide beelden van Johannes en Maria werden meer naar de zijkant geschoven. De wolk om de duif boven het altaar kon groter worden (blz. 130). 158
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||
159
de deuren naast het altaar Afb. 159. Tekening voor de vier deuren naast het altaar. De aanbesteding vond plaats in november 1786. Pen, penseel in grijs. De maatstok van 11 voet = 14 duim = 36,1 cm. Opplakvel met een eenvoudige paneeldeur zoals ook is uitgevoerd. Afgebeeld is de rijkere variant. In potlood een verduidelijking van de voorstelling op de panelen: ‘Liefde. Tederheid. Een nest met twee gieren. Nedrigheid. Een Lam rustende op een Paauw.’ Op het derde plan van 1783 komt reeds een versiering op de panelen van de deur voor (afb. 151). In dit ontwerp van 1786 doet de architect hiertoe weer een voorstel. De deuren bleven echter onversierd. De omlijstingen van de deuren naast het altaar echter hebben evenals de gehele altaarwand een steeds rijker vorm gekregen. Dit in tegenstelling tot de zijwanden die steeds meer vereenvoudigd werden. (blz. 129). 160
het beeldhouwwerk boven de deuren Afb. 160, 161 en 162. Ontwerptekeningen voor beeldhouwwerk boven de deuren naast het altaar. Drie bladen met voorstellingen van Petrus, Maria en Jozef. Vermoedelijk ontworpen door A. Ziesenis. Potlood, penseel in grijs. Geen maatstok doch op dezelfde schaal als afbeelding 159. 161
162
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||
163
Afb. 163 en 164. De uitgevoerde reliëfs van Maria en Jozef, thans in het museum het Catharijneconvent (opn. 1979). Toelichting: De vier ronde ramen boven de deuren aan weerszijden van het altaar die in november 1786 waren aanbesteed vormden een tegenspraak met de rijkdom van de altaarwand, vooral nadat in de loop van 1787 het Antwerpse altaar geplaatst was. In het begin van 1788 sneed Ziesenis voor twee van de vier deuren de grote reliëfs die samen meer kostten dan het altaar uit Antwerpen. Men is van plan geweest boven alle vier de deuren reliëfs aan te brengen (afb. 155). Gezien de hoge kosten zal men de reliëfs boven de twee deuren in de altaarnis achterwege gelaten hebben. (blz. 131). 164
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||
165
de kerk na de voltooiing Afb. 165. Gedeelte van een tekening, gesigneerd ‘J. Bulthuis ad viv del 1792’. Pen, penseel in grijs. Maten binnen de passe-partout 31,5 × 41 cm. Deze tekening werd in 1899 aangekocht (sm) (blz. 177). | |||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||
166
Afb. 166. Gravure naar deze tekening 32 × 40,5 cm, gesigneerd: ‘J. Bulthuis ad viv delin., D. Vrijdag sculp, F.J. van Tetroode excudit.’ Onderschrift in Nederlands en Frans: ‘Bediening van het Heilig Sacrament des Vormsels, door zijne Excellentie Cesar, Graave van Brancadora, Aartsbisschop van Nisibi, Oversten der Missie; in de Kerk van het R.C. Maagdenhuis te Amsterdam, op den 8sten Junij 1792.’ Toelichting: Deze prent geeft een blik in de pas voltooide kerk. De altaarwand blijkt volgens het laatste ontwerp te zijn uitgevoerd. Verschillende inventarisstukken zijn te herkennen: de zilveren godslamp en de kandelaars (afb. 40 en 47), de kruiswegstatie van Mettenleiter (afb. 169). De preekstoel uit 1755 werd herplaatst, het klankbord lijkt nieuw. 167
de biechtkamer en de sacristie Afb. 167. Mahoniehouten biechtstoel in de ruimte naast de absis, nu in het museum het Catharijneconvent te Utrecht (opn. 1979). 168
Afb. 168. De sacristie in het Maagdenhuis. De credenskast is overgebracht naar het museum het Catharijneconvent. De ivoren crucifix in de lijst van ebbehout en schildpad van ca. 1700 werd in 1884 geschonken door de regentes M.T. Thijssenten Sande. De zweetdoek van Veronica hing reeds in 1790 in de sacristie (afb. 26). | |||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||
169
de beschrijving van de nieuwe kerk In het ‘Vervolg op Wagenaar’ wordt de nieuwe kerk in 1790 als volgt beschreven: ‘het is een langwerpig vierkant, zeer licht en luchtig Vertrek, zonder veel omslags, deftig versierd. Behalven het aanzienlyk Orgel en den fraai gewerkten Predikstoel, van Nooteboomen hout, trekt, vooral, de aandagt het Altaar. Langs de muuren der Kerke wordt vertoond de Geschiedenis van het lyden des Zaligmaakers, in acht onderscheidene Schilderstukjes. In het midden der Kerke hangt eene fraaie glaazen Kroon. Voorts hebben Regenten en Regentessen van het Godshuis hier hunne afzonderlyke gestoelten. In de Sakristie,... ontmoet men, insgelyks, verscheiden sieraaden: onder andere eene afbeelding van de Opstanding des Zaligmaakers, nevens een oud stuk, zynde de befaamde zweetdoek van Veronica. Het voornaamste versiersel van de eene Biegtkamer, is een kunstig gewerkt Porceleinen Doopvont. In de andere Biegtkamer wordt vertoond een oud,..., Mariabeeld.’ (blz. 133). de negen schilderijen van mettenleiter Afb. 169 en 170. Negen voorstellingen uit het passieverhaal en de opstanding door J.J. Mettenleiter. Panelen, 53 × 40,5 cm. In de originele lijsten (sm). Zij zijn vermoedelijk voor de nieuwe kerk in het Maagdenhuis gemaakt en hingen op de pilasters tegen de zijwanden. Hierdoor konden er in de kerk slechts acht een plaats vinden. Misschien was de opstanding die in de sacristie genoemd wordt, het negende paneel van deze reeks. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||
170
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||
171
zilverwerk In de nieuwe kerk kwam het fraaie kerkzilver uit de vroegere kerk goed tot zijn recht. Door schenkingen werd dit bezit geleidelijk aangevuld. Afb. 171. Wierookscheepje. Amsterdam 1794, J.B. Feltrup (Cit 405). Hoog 8 cm (sm). 172
Afb. 172. Wandarm. Amsterdam 1803, Jan Buysen (Cit 104). Eén van een paar (sm). 173
Afb. 173. Twee ampullen. Amsterdam 1811, T.G. Bentveld (sm) (Cit 854). Ovaal blaadje op pootjes. Amsterdam 1814, J. Stellingwerf (sm) (Cit 477). Niet afgebeeld: Hart met pijlen, hangend aan kettingen boven de godslamp. Amsterdam 1818, Hendrik Smits (rmcc). 174
Afb. 174. Kleine kelk met pateen en hostiedoosje in elkaar passend. Hoog 14 cm. Geborgen in houten foudraal met geborduurde voering. Ca. 1825 (sm). 175
Afb. 175. Wijwatervat (25 × 20,3 cm). Het middenstuk van het achterschild is waarschijnlijk ouder en toont voorstelling van de doop van Christus met het opschrift: ‘Hic est filius meus dilectus...’. Amsterdam 1833, Hendrik Smits (sm) (Cit 369). Dit bakje hing in de biechtkamer. 176
koperwerk Afb. 176. Twee wijwateremmers en een -kwast. Hoogte 22 en 23 cm. Begin negentiende eeuw (sm). 177
Afb. 177. Wijwaterbakje, omstreeks 1800 (sm). 178
Afb. 178. Offerbus, omstreeks 1800 (sm). Deze bussen hingen op enkele plaatsen in het huis, zoals bij de ingang in de Handboogstraat en aan de balie in de regentenkamer. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||
179
diversen Afb. 179. Lezenaar van mahoniehout. Omstreeks 1800. Thans in museum Amstelkring. 180
Afb. 180. Mahoniehouten lezenaar. Omstreeks 1825 (sm). 181
Afb. 181. Uurwerk in de dakkapel aan de binnenplaats. 1788, Rutgerus van Meurs (opn. 1953). |
|