Amsterdam. Het R.C. Maagdenhuis en het St. Elisabeth-gesticht
(1980)–R. Meischke– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 86]
| |
Prent uit 1788 ter herdenking van de eerste steenlegging
| |
[pagina 87]
| |
5. Het nieuwe MaagdenhuisHet plan voor de algehele nieuwbouw aan het SpuiAan het eind van 1782 of aan het begin van 1783 moet Abraham van der Hart begonnen zijn aan een ontwerp voor een algehele vernieuwing van het Maagdenhuis. De vervanging van het woongedeelte van de oudere meisjes aan de Handboogstraat was er nu bijgekomen. Dit schijnt geen aanleiding geweest te zijn tot het maken van een heel nieuw ontwerp. De uit architectonisch opzicht belangrijkste vleugels aan de Voetboogstraat en het Spui, die de kerk en de regentenkamers bevatten, waren op tekening geheel uitgewerkt, zoals uit het kerkontwerp van 1780 blijkt (afb. 61). De twee vleugels die er nu aan werden toegevoegd, die aan de Handboogstraat en aan de achterzijde van het terrein, waren niet zo belangrijk dat een nieuw ontwerp nodig scheen. Het is mogelijk dat men bij het ontwerp van 1780 voorzien heeft dat in de toekomst eens de beide andere vleugels zouden volgen. Ga naar margenoot+ In de beide, nieuw aan het ontwerp toegevoegde, vleugels werd het huishoudelijk deel van het weeshuis ondergebracht, zoals dat ook in de gebouwen die zij vervingen gehuisvest was geweest. De keuken, bakkerij, het washuis en de voorraadruimten kwamen in een onderhuis, daarboven de eetzaal, school en slaapzalen. De nieuw geprojecteerde grote eetzaal, liep onder de galerijen van de kerk door tot aan de Voetboogstraat. In het onderhuis liepen de werkruimten eveneens tot de Voetboogstraat door. Onder de speelgalerij naast de binnenplaats was een grote drijvende provisiekelder gemaakt waardoor de vloer van de galerij hoger was komen te liggen dan de binnenplaats. Het is mogelijk dat deze kelder in het plan van 1780 heeft ontbroken, zodat de galerij toen wellicht gelijk met de binnenplaats geprojecteerd was. Doordat de grote eetzaal tot de Voetboogstraat werd doorgetrokken kwam ook de ‘deur naar het choor’ te vervallen. Nadat de twee nieuwe vleugels aan het ontwerp waren toegevoegd heeft men vermoedelijk nog enige tijd vastgehouden aan het plan om boven de regentenkamers drie werklokalen boven elkaar te maken. Op de oudste doorsnede ziet men hier nog drie ruimten met een stookplaats boven elkaar, hetgeen erop wijst dat het geen slaapzalen waren (afb. 75). Later worden de drie werklokalen verdeeld over de eerste verdieping. Ga naar margenoot+ Hoewel het ontwerp in twee etappen ontstaan moet zijn heeft het een consequente opzet. In het middendeel der vleugels liggen de grote ruimten, in de hoeken de kleinere kamers, die vaak in twee lagen boven elkaar zijn geprojecteerd. In of bij ieder hoekgedeelte ligt een trappehuis. Toch was dit schema niet zo helder uitgewerkt dat het Maagdenhuis een voorbeeld voor soortgelijke gestichten zou worden. Met de hier omschreven opzet heeft Van der Hart de maximale bebouwingsmogelijkheid uit het terrein gehaald. De situatie bepaalde de grootte van het huis en dit bepaalde weer het aantal kinderen dat er ondergebracht kon worden. Op de oudste plattegronden staan ca. 325 slaapplaatsen getekend. Het nieuwe huis was dan ook niet berekend op veel meer dan de ruim driehonderd kinderen die het oude huis verlaten hadden. Alleen had ieder kind meer ruimte tot zijn beschikking, zulks om ‘aanstekende ziektens’ zoveel mogelijk te voorkomen. Ga naar margenoot+ In de architectuur van het gebouw zijn de twee fasen waarin het ontwerp moet zijn ontstaan af te lezen. De beide in 1780 ontworpen vleugels bezitten een ander karakter dan de in 1783 toegevoegde uitbreiding, welke laatste nauwelijks boven een kazerne- | |
[pagina 88]
| |
achtige aaneenschakeling van vensters is uitgekomen. Het duidelijkst waren de verschillen te zien aan de zijde van de binnenplaats. Toen de vleugels uit 1780 werden ontworpen was er nog geen sprake van een vierkante binnenplaats. De gevels aan deze zijde waren achtergevels, zij hadden een gesloten en enigszins toevallig karakter, waarin verschillende soorten vensters naast elkaar voorkwamen. De beide vleugels uit 1783 daarentegen tonen een zo groot mogelijk aantal ramen, allemaal van hetzelfde type. Een eenheid is de binnenplaats nooit geworden. Ook bij de buitengevels zijn verschillen op te merken, de gevels aan het Spui en de Voetboogstraat toonden een monumentale architectuur, die aan de Handboogstraat sloot zich zo goed en zo kwaad als het ging bij het bestaande schema aan. Ga naar margenoot+ Voor het bouwen van het nieuwe Maagdenhuis ontbraken zowel in 1780 als in 1783 aparte fondsen. Het vermogen van het huis wilde men daarvoor niet te veel aanspreken. In dat laatste jaar deden de regenten een beroep op de steun van hun geloofsgenoten, terwijl dit in 1780 niet geschied was. Waren de bouwplannen in 1780 nog niet ver genoeg voor een dergelijk beroep of dacht men de bouwkosten nog wel uit enkele grote schenkingen te kunnen financieren, zoals dat bij de vroegere verbouwingen ook geschiedde? In het verzoek om medewerking van de stad in verband met het kosteloos verkrijgen van het Spinhuis werd alleen de bouwvalligheid van het oude huis genoemd. Het valt te begrijpen dat regenten hier niet vermeldden dat het project voor minstens een kwart bestond uit het bouwen van een kerk en pastorie. Doch ook in de circulaire aan de geloofsgenoten, die toch eerst werd verspreid toen het Spinhuis al verkregen was, werd daarover niet gerept. Men noemt daar alleen de bouwvalligheid en de ongezonde toestand in het door de weesmeisjes bewoonde deel. Bij de aanvang van het werk hebben de regenten en regentessen met hun naaste relaties vrijwel de helft van de bouwkosten, die toen reeds volgens de circulaire ‘ruim een somme van drie Tonnen Gouds’ zouden belopen, uit eigen middelen beschikbaar gesteld (Rijc 154). Het kan zijn dat men de bouw van de beide eerste vleugels wel op deze wijze dacht te kunnen regelen en eerst toen de vernieuwing van de rest van het weeshuis daaraan werd toegevoegd, een algemeen verzoek om steun heeft gedaan. De circulaire wekt dan ook de indruk dat de opstellers ervan alleen het laatste stuk van het bouwplan, het woongedeelte van de weeskinderen, op het oog hebben gehad (Rijc 155). | |
Het bouwmodel van 1783Ook van het eerste ontwerp van Van der Hart voor de algehele vernieuwing van het Maagdenhuis zijn geen tekeningen bewaard gebleven. Dit gemis wordt enigszins vergoed door het grote model dat in juli 1783 naar dit ontwerp vervaardigd werd (afb. 70-72). De twee timmerlieden die dit werkstuk maakten en die hun naam aan de achterzijde van het fronton schreven, moeten in dienst zijn geweest van Braakman. Op 21 februari 1784 ontving Braakman bij de jaarlijkse afrekening van het werk dat het jaar daarvoor was verricht f 599 voor het ‘model van het nieuwe Maagdenhuijs’ (am nr. 270). Het model geeft het ontwerp voor het nieuwe gesticht volledig weer. Ook de gevels aan de binnenplaats zijn uitgewerkt. Aan drie zijden kunnen de wanden worden neergeklapt waardoor een blik in het inwendige mogelijk wordt. De indeling van het gebouwGa naar margenoot+ komt overeen met die welke we uit de latere ontwerpen kennen. Het belangrijkste aspect van het model is de architectuur van de drie buitengevels. Aangezien deze in de latere plannen enigszins gewijzigd is zullen we er hier iets langer bij stilstaan. De drie gevels van zeer verschillende opzet zijn gevat in eenzelfde stramien. Een horizontale lijst verdeelt de gevels in een basement en een bovenstuk. In beide is een nissengeleding aangebracht. De nissen van het basementgedeelte vatten de vensters van het onderhuis en van de hoofdverdieping samen. In de nissen van het bovenste deel van de gevel bevinden zich de vensters van de eerste, tweede en derde verdieping. Zo werden de vijf lagen die het gebouw telde in de gevel teruggebracht tot twee gevelgedeelten. Door de nissengeleding werden bovendien onregelmatigheden in de vensterreeksen in de zijgevels opgevangen. De geleding van de gevels door dit systeem van verdiepte nissen waarmee de vensters in verticale zin werden samengevat, is een van de bijzonderheden van het Maagdenhuis. Deze wijze van behandeling van de gevel komt in het midden van de achttiende eeuw meer voor. Het is de vraag of de nissengeleding, die het houten model van 1783 toont, reeds in het eerste ontwerp van 1780 werd toegepast. Het lijkt ons wel waarschijnlijk, | |
[pagina 89]
| |
immers in 1780 had dit gevelschema meer zin dan later aangezien het gevelgedeelte aan de Handboogstraat nog kort was en de nissen aan de beide zijgevels slechts drie traveeën omgezet waren. Eerst bij de verlenging van de zijgevel in de Handboogstraat in 1783 van drie tot twaalf traveeën ontstond het gevaar dat deze zijgevel door zijn lengte, bij een gelijke behandeling de voorgevel zou gaan overheersen. Het eerste plan voor een geheel nieuw Maagdenhuis dat ons door het houten model bekend bleef, wekt de indruk een uitbreiding van het ontwerp uit 1780 te zijn. Nog voor de timmerlieden in juli 1783 het model hadden voltooid had de architect zijn ontwerp op enkele essentiële punten herzien. Zijn vermoedelijk reeds in 1780 gekozen uitgangspunt voor de gevelarchitectuur bleek in verschillende opzichten na de vergroting niet meer te voldoen. | |
Het tweede en derde ontwerp uit 1783Nog in het jaar 1783 ontwierp Van der Hart een tweetal varianten op de gevels. Bij deze ontwerpen zijn geen plattegronden bewaard gebleven. Het kan zijn dat deze er nooit zijn geweest. In de plattegronden van het eerste ontwerp werd immers geen verandering aangebracht. Aangezien ook de gevels aan de binnenplaats werden getoond en daarbij doorsneden over de aangrenzende vleugels, geven de bewaard gebleven tekeningen van het tweede en derde ontwerp toch enige indruk van het inwendige van het gebouw. Ga naar margenoot+ In het tweede ontwerp blijkt het onderhuis omhoog gebracht te zijn (afb. 73-77). Waarschijnlijk was dit uit een oogpunt van grondwaterstand nodig, want volgens het bestek voor het metselwerk van het uitgevoerde plan kwamen de vloeren van het onderhuis slechts één voet boven de hoogste grondwaterstand. Men vraagt zich af of men bij het plan dat door het model werd afgebeeld niet het lage onderhuis gevolgd heeft dat het oudere ontwerp uit 1780 bezeten kan hebben. Immers in de beide eerst geprojecteerde vleugels was het onderhuis slechts kelder, pas bij de in 1783 aan het ontwerp toegevoegde vleugels werd het voor huishoudelijke vertrekken bestemd. Voor de gevelarchitectuur had deze verandering grote gevolgen. Het hele gebouw kwam hoger uit de grond en werd nu geplaatst op een doorlopend voetstuk van natuursteen. Niet langer liepen de onderste gevelnissen door tot op de grond, zij stopten op het voetstuk waarop het gebouw nu geplaatst was en verloren daarmee hun samenvattende functie van de vensters van hoofd- en kelderverdieping. Ga naar margenoot+ In het derde ontwerp uit 1783 zijn de verdiepte nissen in de zijgevels opgegeven (afb. 79-80). Dit is niet gedaan om kosten te sparen. De zijgevels werden nu in hun geheel twee steen dik, terwijl dit bij de voorgevel alleen op de plaats van de muurdammen het geval was. Doordat de nissen vervielen kwamen de vensters in de zijgevels dieper in het gevelvak te liggen. De hardstenen onderdorpels moesten daardoor zwaarder worden (afb. 92). Bij de eerste aanbestedingen in eind 1783 werd zowel in het bestek van het timmerwerk als in dat van het natuursteenwerk verschil gemaakt in de kozijnen en dorpels van de vensters in de voorgevel en die welke in de zijgevels geplaatst zouden worden. Hieruit blijkt dat men toen reeds tot deze veranderingen besloten moet hebben. Het derde ontwerp van 1783 kan moeilijk later dan september 1783 gesteld worden. | |
De eerste aanbestedingen in december 1783In de herfst van 1783 werden de beide eerste grote partijen werk voor het nieuwe gebouw aanbesteed. De plannen lagen toen geheel vast, zodat men alle raamkozijnen en een deel van het natuursteenwerk kon laten gereedmaken. Het oude Maagdenhuis was nog niet gesloopt en de eerste gedeelten van het hier aanbestede werk behoefden pas in juli 1784 gereed te zijn. Waarschijnlijk hoopte men door een tijdige aanbesteding - voor de winter - een voordelige prijs te kunnen bedingen. Op 5 december 1783 moesten de inschrijvers hun biljetten inleveren. Ga naar margenoot+ Voor het maken van de raamkozijnen en de ramen bleken er zestien inschrijvers te zijn. De timmerman van het huis, Hermannus Braakman, was met f 4200 de laagste. Daarop volgde Jan Smit met f 4600; de hoogste inschrijver vroeg f 7200 (am nr. 272). Voor het aangenomen bedrag moesten in totaal 207 kozijnen met hun ramen geleverd worden. Ga naar margenoot+ De grootste partij vormde die welke negen ruiten hoog en vijf ruiten breed was, waarvan er 103 stuks moesten worden gemaakt. Van dit venstertype was een model ge- | |
[pagina 90]
| |
maakt. Het mat in de ‘dag’ 12 voet in de hoogte en 5 voet en 1 duim in de breedte; ‘uit welke verdeeling allen de anderen van minderen hoogte moet worden opgemaakt; van welke echter de preciese maatstokken zullen gegeven worden’. Bij de andere kozijnen waren er veertien van acht ruiten hoog, die op de bovenste verdieping aan de binnenplaatsgevels kwamen; vijf en dertig stuks van vier ruiten hoog waarvan twee en twintig op de bovenste verdieping aan de buitengevels, waar de grote kroonlijst geen hoge vensters toeliet, vijf in de korenzolder boven de kerk en acht aan de achtergevel. Verder waren er een aantal vensters voor de kelders en het onderhuis, variërend van een tot drie ruiten hoog. Apart stonden de vier vensters met ronde togen in de voorgevel en de vijf grote en vijf kleine vensters in de kerk. Om al deze vensters te beglazen zouden er meer dan 7000 ruiten nodig zijn. De kozijnen moesten van grenehout zijn, doch Noors of Coperwijks grenehout mocht niet gebruikt worden. De zijkanten van de kozijnen moesten worden afgerond. De bovendorpel bleef voor een groot deel in het zicht, terwijl de zijstijlen vrijwel geheel achter het metselwerk schuilgingen; op dezelfde wijze als dit ook bij het Nieuwe Werkhuis was gedaan. Alleen de kozijnen van de kerkvensters moesten van eikehout zijn. Ga naar margenoot+ Zeer veel aandacht besteedde het bestek aan de beschrijving van de constructie van de ramen; het was duidelijk dat dit het meest kwetsbare onderdeel was. Het raamhout moest gemaakt worden uit ‘2 duims eikehout’. De zijstijlen en de bovenregels moesten 3 duim breed zijn, de wisseldorpels 2½ duim en de onderdorpels 4 duim. De roeden werden 5/4 duim breed, zij waren aan de binnenzijde waarschijnlijk gewoon rechthoekig afgewerkt. Slechts de vier vensters met de ronde togen uit de regentenkamers en zestien stel van de grootste vensters moesten worden afgewerkt met een ‘schaafje’. Het eikehout waaruit de ramen werden gemaakt moest ten minste een jaar tevoren gezaagd zijn en aan de lucht blootgesteld zijn geweest, het moest zijn ‘Wagenschot, Vathout ofte Pijphout’ zonder enig gebrek. Voordat het hout verwerkt werd moest het gekeurd worden. De kozijnen van de ‘benedenverdieping’ of het onderhuis zouden 1 juni 1784 klaar moeten zijn, de overige op 1 maart 1785. Van de ramen moest de eerste helft worden geleverd op 1 juni 1785 en de resterende helft twee maanden later. Ga naar margenoot+ Op 5 december 1783 werden ook de inschrijvingsbiljetten geopend op het bestek voor het eerste deel van het steenhouwwerk. Ook hier was de werkbaas van het huis de laagste inschrijver. Voor f 6355 werd dit werk gegund aan Johanna Driessen, weduwe Herman Poggeman. De andere inschrijvers waren J. Dk. Beuker, A. van der Noen, E. Gotzch, Fk. Kaal en Westerloo, waarvan de laatste met f 11300 het hoogste was (am nr. 272). Dit eerste natuursteenbestek omvatte het plint van het gebouw en alle vensterdorpels. Het werk moest worden uitgevoerd in blauwe Escouzijnse steen, die onder de rij moest worden vlak geschuurd en vervolgens moest worden gefrijnd met elf slagen per duim. Van belang is het tijdschema dat in dit bestek is opgenomen waaruit blijkt hoe men zich het verloop van het werk had voorgesteld. De onderste lagen van het plint alsmede de dorpels van de vensters van de kelders en van het onderhuis moesten voor de ene helft op het werk zijn op 1 juli, voor de andere op 1 augustus 1784. Het gehele plint moest zijn geleverd voor 1 september 1784. Verder dan het onderhuis wilde men in 1784 niet gaan. De dorpels van de vensters van de hoofdverdieping moesten eerst het volgende seizoen, april 1785, gereed zijn. Men was van plan het gebouw in dat jaar in zijn geheel op te trekken, want de dorpels van de eerste verdieping moesten op 1 mei klaar zijn, die van de tweede verdieping op 1 juni en van de derde verdieping op 1 juli 1785. In dit bestek wordt naar tekeningen verwezen, welke thans ontbreken. Van de verschillende profielen van onderdorpels waren door Braakman houten mallen gemaakt. Ook was er een werktekening van het voetstuk waarop de breedte van de blokken was aangegeven. Achter de stoepen, die niet behoorden tot het deel dat in dit bestek werd aanbesteed, konden de blokken worden weggelaten. Reeds in de herfst van 1783 stond de vorm van het nieuwe Maagdenhuis geheel vast en moeten er een aantal aanbestedingstekeningen gemaakt zijn, waarvan er slechts enkele zijn overgebleven (afb. 88-93). Van de werk- en detailtekeningen bleef er geen bewaard. | |
Het begin van het werkTerwijl de aannemers die het laagste hadden ingeschreven in hun werkplaatsen begonnen aan de eerste onderdelen van het nieuwe gebouw, kwam ook op het Spui | |
[pagina 91]
| |
Ga naar margenoot+ enige verandering. De afbraak van het oude Maagdenhuis en de negen aangrenzende huizen was inmiddels aanbesteed. Op 5 november 1783 was dit werk gegund aan de bekende sloper Frederik Kaal, die f 9210 voor de sloop geboden had (am nr. 272). Voor half januari 1784 moesten het Maagdenhuis, de pastorie en een der aangrenzende huizen zijn afgebroken en het puin zijn afgevoerd. Zes panden aan de zijde van de Handboogstraat waren nog verhuurd en konden eerst na mei 1784 worden gesloopt. Alleen de regenbak onder de vleugel van 1752 moest gespaard blijven. Een verzoek aan het stadsbestuur om de straat voor het huis geheel te mogen afsluiten en er een kalkhok te plaatsen werd toestemmend beantwoord (Rijc 159). Op 19 november 1783 ontving de heibaas f 80 voor het inslaan van 40 masten voor het kalkhok (am nr. 270). Op 21 februari 1784 werd met Braakman afgerekend voor het werk dat hij het jaar daarvoor verricht had. Behalve de betaling voor het model ontving hij f 688 voor de schutting en het kalkhok en f 269 voor het maken van mallen ten behoeve van het steenhouwwerk. Ga naar margenoot+ Op 28 januari 1784 werd het ontgraven van de bouwput, het opruimen van de funderingen en het stutten van de zijkanten voor f 4300 aangenomen door Gerrit Kuneman (am nr. 272). Hij moest hiermee in februari beginnen aan de kant van de Voetboogstraat. Het heiwerk van het nieuwe Maagdenhuis werd op 7 april 1784 gegund aan JanGa naar margenoot+ Scheuning (am nr. 272). Hij moest 855 masten van 44 voet lengte en 533 juffers van 36 voet inslaan. Daarvoor zou hij een grote heistelling moeten gebruiken die door 60 man bediend kon worden. Voor de lange masten had hij 47 stuivers bedongen, voor de kortere 23 stuivers. Volgens het verslag van het bouwwerk in de Nederlandsche Mercurius van oktober 1786 was op 5 mei 1784 de eerste paal geslagen. De betalingen van het heiwerk liepen van 19 mei tot 25 augustus 1784 en kwamen in totaal op f 3079. Waarschijnlijk is men genoodzaakt geweest een wijziging in het heiplan aan te brengen. Vermoedelijk bleken langere palen nodig dan men aanvankelijk verwachtte. Van deze langere en zwaardere palen zal een kleiner aantal voldoende zijn geweest. Bij de laatste afrekening op 25 augustus bleken 1086 masten te zijn geslagen voor 55 stuivers per mast (am nr. 270). De 747 eiken kespen en de 3441 voet funderingsplanken van 4 duim dik zullen door de regenten zijn gekocht en door de timmerman Braakman verwerkt (am nr. 272). | |
De aanbesteding van het metselwerk in mei 1784Op 19 mei 1784 zouden de bezorgers van het ‘Roomsch Catholijke’ Maagdenhuis ‘des avonds ten half zes uuren ten hunne comptoire in de Spinhuissteeg, met besloten briefjes aan de minst inschrijvende’, aanbesteden: ‘de arbeidsloonen van het metzelwerk tot het opbouwen van het nieuw te makene Maagdenhuis op het Spuij, bij het duizend gerekend, volgens plans en tekeningen, het model en volgende Conditiën’. In zes en twintig artikelen werden de spelregels uiteengezet. Het was de bedoeling dat alle werkzaamheden die verricht moesten worden berekend werden per duizend steen. HetGa naar margenoot+ was evenwel ook toegestaan om een totaalbedrag op te geven en dit niet te herleiden tot bedragen per duizend steen. De besteders zouden zorgen dat er voldoende steen op het werk was, welke steen zou worden opgetast aan de overzijde van het Spui en vandaar naar het werk gebracht kon worden over een hulpbrug die over het water zou worden geslagen. ‘Het getal der metzelsteenen zal moeten blijken uit de bewijsbriefjes van de schippers, volgens welken de betaling zal gereguleert worden’. Alle werk moest worden gemaakt ‘als of het in dagloon wierd gewerkt’. Er zou een opzichter worden aangesteld om op het werk toe te zien (am nr. 272). De laagste inschrijver bleek de wed. M. Kuijpers & Zn en W. van Wouw welke combinatie f 2:17 per 1000 stenen vroeg. Ook hier bleek weer een firma die in normale tijden de klandizie van het huis bezat het laagste te zijn. De bepalingen van het bestek bevatten veel gegevens over het gebouw. Zij zijn neergeschreven in de volgorde van het werk: van funderingen naar het opgaande werk en ten slotte de afwerking en onderdelen als schoorstenen en privaatkokers. We zullen deze volgorde hier aanhouden. De bovenkant van de fundering lag vier voet onder stadspeil. De buitenmuren moestenGa naar margenoot+ hierop worden aangelegd, 3½ Lekse rode mopsteen dik. Van alle andere muren, zowel de opgaande binnenmuren als de muren ter ondersteuning van de aardgewelven en de | |
[pagina 92]
| |
muren van de riolen was de dikte in de tekening ingeschreven. De riolen moesten op een diepte van zes voet worden aangelegd en worden afgedekt door stenen gewelven, die evenals de aardgewelven een halve voet onder het vloerniveau moesten blijven. Dit laatste was bepaald op één voet boven het hoogste peilwater. De kalk die voor het metselen nodig was, moest gemaakt worden door de aannemer, de samenstelling zouden de besteders opgeven. De formelen van de gewelven van de riolen zouden beschikbaar worden gesteld. Voor het formeren van de aarde ter ondersteuning van de aardgewelven moest de aannemer zorgen. Ga naar margenoot+ De buitenmuren zouden voor zover zij boven het peilwater kwamen tot een halve voet onder de straat worden opgemetseld van ‘vlakke grijze klinkert in basterd ciment’. Onder de binnenmuren moesten acht harde lagen komen, ook daar was dus een soort trasraam. Boven het trasraam werd het arduinstenen plint van de buitengevels gesteld, met een achtermetseling van anderhalve steen dikte. Daarboven werden de buitenmuren opgetrokken, die twee steen dik moesten worden. Alleen ter plaatse van de nissen van de voorgevel kon worden volstaan met een muurdikte van anderhalve steen. De nissen werden aan de bovenzijde besloten met een halfsteensrollaag, boven de vensters kwamen ‘strekse bogen’ van 1½ steen een duim rondgewerkt. Alle buitengevels moesten worden uitgevoerd in grauwe, Vechtse mopstenen, waarvan de beste stenen aan de voorgevel moesten worden verwerkt. De besteders hielden zich het recht voor om bij de gevels aan de binnenplaats over te stappen op grauwe Lekse mopsteen. In de oorspronkelijke redactie van het bestek zou de voorgevel gesneden voegen krijgen en de andere gevels plat vol worden gevoegd. Een kanttekening bepaalde het voegwerk van de voorgevel eveneens op plat vol ‘en waartoe de voorgevel van het Werkhuis tot modell zal moeten verstrekken’. De aannemer van het metselwerk moest de timmerman helpen bij het leggen van de balken en van anderhalve voet onder de balken tot aan de bovenkant ervan harde lagen metselen met gebruik van ‘basterd ciment’. Ook de steenhouwer moest op hulp kunnen rekenen bij het stellen van lijsten en goten. De binnenmuren zouden vanaf het trasraam worden opgetrokken in rode Vechtse moppen, behalve op die plaatsen in het interieur waar het metselwerk van de muren in het zicht zou blijven in het onderhuis en op de korenzolder. Ga naar margenoot+ De balklaag boven het onderhuis moest worden gemaakt volgens de constructie met stenen gewelfjes die men oorspronkelijk voor alle vloeren had willen toepassen. De balken werden daartoe overhoeks gelegd en verbonden door halfsteens gewelfjes van Goudse steen. Ook tussen de galerij en de kerk zou een dergelijke vloerenconstructie worden gemaakt. Verder werd hij alleen nog gebruikt bij de trappehuizen en wasplaatsen. Op punten waar water te verwachten viel, zoals bij de galerij en de wasplaatsen, werden deze vloeren gemaakt van ‘een digte Goudse plaveij in basterd ciment’. Ga naar margenoot+ Het bestek van het metselwerk geeft aanwijzingen over de afwerking van het interieur, aangezien de aannemer de muren moest pleisteren, het metselwerk dat in het zicht bleef moest afvoegen en de stenen vloeren moest leggen. Ook de ovens, fornuizen en schoorstenen, alle van Goudse steen, moest hij aanbrengen. Ook de blauwe of verglaasde pannen op het dak moesten door de aannemer van het metselwerk worden gelegd. Ga naar margenoot+ De laatste bepalingen van het bestek betreffen de cementen kelder onder de galerij en de regenwaterput. Het is duidelijk dat men dit werk voor het laatste hield. De constructie van deze onderdelen werd uitvoerig beschreven. De aannemer moest voor de degelijkheid van zijn werk instaan en eventuele latere gebreken op zijn kosten herstellen. De regenbak uit 1752 bleef behouden en moest geheel worden schoongemaakt. Het was de bedoeling in het midden van de binnenplaats een pomp te maken. Daartoe zou een waterput worden gemetseld, die van boven met een gewelf zou worden gesloten. Ook in het metselbestek werden tijdstippen genoemd waarop gedeelten klaar moesten zijn. Op 1 november 1784 moest men zover gevorderd zijn dat het arduinstenen plint van een achtermetseling was voorzien en enkele dwarsmuren tot dezelfde hoogte waren opgetrokken. Een jaar later, half november 1785, moest het werk geheel gereed zijn, hetgeen ook inhield de pannen op het dak en de pomp op de binnenplaats. Direct na de aanbesteding op 19 mei 1784 moest de aannemer aanvangen, want reeds op 1 juli 1784 zou moeten worden begonnen met het stellen van het plint aan de zijde van de Voetboogstraat. Aan de zijde van de Handboogstraat was men op dat moment nog aan het heien. Een gedenksteen onder de galerij aan de zijde van de Voetboogstraat | |
[pagina 93]
| |
vermeldde dat op 16 juni 1784 door de regenten de eerste steen werd gelegd. Het eerste jaar moeten de werkzaamheden volgens plan zijn verlopen. De steenhouwersfirma die het plint moest maken kreeg op 6 december 1784 de termijn uitbetaald waarop zij recht had als dit deel was opgeleverd. In november en december werden duizend matten aangekocht om het werk voor de winter af te dekken (am nr. 270). Ga naar margenoot+ Ook nu werden weer onderdelen uitbesteed waaraan men het volgend jaar zou toekomen. Het maken en stellen van de kap met leverantie van hout en spijkers werd op 8 september 1784 aangenomen door de firma Braakman. Op 6 oktober 1784 werd de leverantie van 650 stuks ijzeren blindankers uitbesteed aan de smid H. Hoefsmid voor f 12 per honderd pond. Het loodgieterswerk, met alle buizen en de pompen werd op 26 januari 1785 voor f 12749 aangenomen door Johannes de Vos (am nr. 272). | |
De aanbesteding van het natuursteenwerkEen belangrijke aanbesteding vond plaats op 20 oktober 1784 toen in het regentenkantoorGa naar margenoot+ kantoor aan de Spinhuissteeg de inschrijvingsbiljetten op het steenhouwwerk, benodigd voor de voltooiing van het gebouw werden geopend. Deze partij betrof de beide grote stenen trappen van het huis, waarvan die bij de ingang aan de Handboogstraat 95 treden en een aantal bordessen zou krijgen en die bij de secreten 101 treden hoog zou worden. Verder waren er zes stoepen nodig, drie aan de buitengevels en drie op de binnenplaats. De bogen in de voorgevel en de band daarboven die zich langs de zijgevels zou voortzetten en de natuurstenen goten aan de binnenplaats en achtergevel moesten, evenals de stoepen en trappen, worden uitgevoerd in blauwe arduinsteen, genaamd Schotzensche steen. De grote kroonlijst langs de drie buitengevels en het fronton van de voorgevel zouden worden gemaakt van Bremersteen. In het bestek wordt herhaaldelijk naar tekeningen verwezen welke niet bewaard zijn gebleven. Waarschijnlijk zijn de tekeningen van het grote trappehuis (afb. 89) en van het profiel van de voorgevel (afb. 88) ten behoeve van dit bestek gemaakt. Het resultaat van de aanbesteding viel tegen. Van de vier inschrijvers: Westerloo, Frauen, Beuker en de Wed. Poggeman was de eerste de laagste met f 21050 en de laatste de hoogste met f 22545. De besteding werd ‘uit hoofde van eenige zwarigheden voortspruitende uit de tijdsomstandigheden en de duurte der steen, die nochtans bezwaarlijk zoude te bekomen zijn, opgeschort’ (am nr. 272). Ga naar margenoot+ Aangezien het werk voortgang moest vinden werd op 17 november 1784 een kleine partij steenhouwwerk aanbesteed, die men het komende jaar het eerste nodig had. Het betrof de bogen van de middenpartij der voorgevel en de lijst daarboven, die nu beperkt bleef tot de voorgevel en niet meer doorliep over de beide zijgevels. Hiermee was het verschil tussen de voorgevel en de beide zijgevels weer groter geworden. Het werk behoefde niet meer in arduinsteen te worden uitgevoerd; nu werd Bremersteen voorgeschreven die op dat moment blijkbaar beter te krijgen was. Van de inschrijvers op dit bestek, M. en J.D. Frauen, H. van Westerloo, J.D. Beuker, Wed. Poggeman, Viervant en Gotsch en comp., was de laatste met f 1379 de laagste. Het werk moest voor 1 mei 1785 klaar zijn. Ga naar margenoot+ De grote partij steenhouwwerk werd op 13 april 1785 opnieuw aanbesteed. Weer schreven dezelfde firma's in, behalve Viervant die dit keer niet meedeed. Het werk werd gegund aan Ernst Gotz en Doyer voor f 14246 (am nr. 272). Het eerst nodig waren de natuurstenen gootlijsten. Voor de Bremerstenen gootlijst aan de buitengevels zouden de regenten de steen leveren ‘onder de kraan’. De aannemer moest direct met het werk beginnen zodat men twee maanden later een aanvang zou kunnen maken met het stellen en daarmee zou kunnen doorgaan. Het overige natuursteenwerk moest worden uitgevoerd in blauwe arduin of Schotzense steen waarvan de leverantie in het aangenomen werk was begrepen. De goten aan de binnenplaats en aan de achtergevel dienden half augustus klaar te zijn. De drie stoepen op de binnenplaats moesten half september gereed liggen om te kunnen worden gesteld als de steigers werden weggenomen. Het laatste kwamen de beide grote trappen en de drie stoepen van de buitengevels aan de beurt. Deze onderdelen behoefden pas in maart 1786 geleverd te worden; een half jaar later dan het eerste bestek voorschreef. | |
[pagina 94]
| |
Het optrekken van het gebouw in 1785 en de afwerking in 1786Ga naar margenoot+ In 1785 werd het Maagdenhuis gebouwd. Aan het begin van het bouwseizoen stond nog slechts het natuurstenen plint; op 2 november 1785 werd de eerste pan gelegd volgens een verslag in de Nederlandsche Mercurius van oktober 1786. Uit de rekeningen blijkt dat de verschillende onderdelen die uitbesteed waren op tijd op het werk waren aangekomen. Op 29 juni 1785 werd met Ernst Gotzsch en comp. het hele bedrag van de bogen en de benedenste lijst afgerekend. Johanna Driessen, de weduwe van Herman Poggeman, kreeg op 5 oktober 1785 de laatste betaling van het eerste natuursteenbestek. Alle vensterdorpels waren door haar op tijd geleverd. Met de timmerman Hermannus Braakman werden de vensterkozijnen en de kap eerst in maart 1786 afgerekend, het hele jaar door had hij echter regelmatig voorschotten ontvangen. Buiten deze aangenomen partijen had hij nog f 12449 voor niet aangenomen werk te vorderen. Voor het grootste deel moet dit zijn verwerkt aan het leggen van balken en vloeren. De regenten betaalden de bouwmaterialen meestal rechtstreeks aan de leveranciers. De houtkoper Cornelis Otter had in 1785 voor f 16035 aan balken geleverd. De kalk en de steen was in grote hoeveelheden geleverd door Abel Hanenbergh. Op 17 mei 1786 werd eerst afgerekend met de ‘heer Willem van Brienen en Soonen voor geleeverde Breemersteen 1785’ waarvoor hem f 1808 werd betaald (am nr. 270). Ga naar margenoot+ Nadat in 1785 de romp van het nieuwe gebouw voltooid was kon men het volgende jaar beginnen met de afwerking. Op 8 februari 1786 werd het maken van 100 binnendeuren voor f 902 gegund aan Dk. van der Horst. Het randwerk moest van grenehout worden gemaakt, de panelen van Riga's wagenschot. Op 15 augustus 1786 zouden de deuren klaar moeten zijn. Uit de afrekening blijkt dat er in totaal 103 deuren gemaakt werden. Een tekening van de binnendeuren bleef bewaard (afb. 94). Ga naar margenoot+ Op 22 maart 1786 werden 118 stuks draailuiken voor f 1342 aan Braakman aanbesteed. Zij moesten voor augustus 1786 klaar zijn. Per venster waren er vijf vouwen waarvan de naden samenvielen met de roeden. Aan de ene zijde van het venster werden drie vouwen, aan de andere twee vouwen geplaatst. De hoogte van de luiken werd opgegeven aan de hand van het aantal ruiten dat het raam hoog was. Uit de aantallen luiken van verschillende hoogten blijkt dat waarschijnlijk de vensters aan de buitengevels van luiken werden voorzien en dat aan de binnenplaats slechts de ramen van de vleugel aan het Spui, die op het zuiden lagen, luiken kregen. Ga naar margenoot+ Op een punt was de bouwerij nog in volle gang. De grote kelder onder de vleugel aan de Voetboogstraat en de twee nieuwe regenbakken op de binnenplaats werden nu gemaakt. De houten roosterwerken hiervoor, die bij de kelder 28 bij 46 voet en bij de waterbakken elk 18 bij 22 voet groot waren, werden voor f 1390 op 8 maart 1786 aan Braakman gegund. Cornelis Otter had het leveren van hout voor de roosters aangenomen en kreeg daarvoor in november 1786 f 1060 betaald. Het metselwerk van deze onderdelen was al in het grote metselbestek van mei 1784 begrepen. Alleen had men ondertussen besloten in plaats van een, twee waterbakken te maken. Dat de grote kelder het laatste werd aangebracht en daardoor als drijvende kelder moest worden uitgevoerd zal gedaan zijn om de druk van de draagmuren niet op de kelder te laten komen, hetgeen ongelijke zettingen en lekkage ten gevolge zou hebben. Ga naar margenoot+ Het stucadoorwerk van het huis werd op 16 augustus 1786 aanbesteed. Het was slechts van geringe omvang aangezien de muren aan de binnenzijde door de metselaar gepleisterd waren en er onder de houten balklagen geen gestucadoorde plafonds werden aangebracht. Dergelijke plafonds kwamen alleen voor in het portaal aan de Handboogstraat, in de regentenkamers met het voorhuis daartussen en in de pastorie. Deze werkzaamheden, waarbij de afwerking van de kerk was inbegrepen, werden voor f 972 door Casper van Dijk en Joh. George Frits aangenomen. Bij de bespreking van de interieurs en van de kerk zullen wij op hun werk terugkomen. Ga naar margenoot+ In november 1786 werden een aantal bijzondere deuren van het huis aanbesteed aan Braakman. Hierbij was inbegrepen de afwerking van de dakkapel met klok aan de binnenplaats (afb. 95). Het hout ervoor was reeds door de ‘Heeren Aanbesteeders’ aan de molen opgegeven. De deuren die toen werden besteed waren de voordeur aan de Handboogstraat (afb. 97) en de deur die het portaal aan de kant van de binnenplaats afsloot. Dan volgde de eiken | |
[pagina 95]
| |
voordeur aan het Spui (afb. 96), waarbij een bovenlicht kwam dat zover bewerkt moest worden dat de beeldhouwer het snijwerk zou kunnen verrichten. De deur aan de binnenplaats bij de achterstoep werd gewijzigd. Het reeds geplaatste kozijn moest worden veranderd en voorzien worden van een ronde toog, waarin een soortgelijk bovenlicht als dat van de voordeur zou passen. In de hal of het voorhuis tussen de voordeur aan het Spui en de deur aan de binnenplaats zouden vier deuren komen. Verder moesten er nog twee deuren voor de Voetboogstraat worden gemaakt en vier deuren in de kerk, bij de altaarnis. Ook de vensters waren in 1786 aangebracht. In februari 1787 blijkt bij de betalingen van de rekeningen van het vorige jaar dat er f 1933 was verwerkt aan loden raamgewichten. De schilder Gerrit van de Idsert ontving f 3782 voor het leveren en inzetten van de ca. 7000 ruiten en het gronden van de vensters (am nr. 270). Op 3 februari 1787 ontvingen de ‘Rooijmeesters voor salaris weegens t' maaken nieuw Maagdenhuijs’ f 140 (am nr. 102c). Hun bemoeiing met het werk zal niet verder nodig zijn geweest. | |
De voltooiing van het gebouw in 1787In de voorgaande jaren had de metselaar ca. f 10000 per jaar verwerkt, in dit laatste jaar beliep dit ruim de helft. In het bestek voor het metselwerk was ook begrepen het pleisteren van de muren en het leggen van de stenen vloeren, welke werkzaamheden het laatst moeten zijn uitgevoerd. Het afschilderen van het huis in 1787 kostte f 7026 (am nr. 270). Een deel van dit bedrag moet betrekking hebben op het inwendige waar veel vensterluiken en deuren te schilderen vielen. Deze onderdelen werden eerst in dit jaar aangebracht, evenals de buitendeuren. Op 4 april 1787 ontving de wed. Hendrik Hoefsmith en zoon f 292 voor het maken van 26 leuningen voor de trappen (am nr. 102c). Ook aan de buitenkant van het huis werd nog gewerkt. Het grote fronton was eerst in september 1787 voltooid. Aan het eind van 1786 werden waarschijnlijk het kalkhok,Ga naar margenoot+ de loopbrug en de schuttingen gesloopt, waarvan het houtwerk blijkens een post van 3 februari 1787 f 315 opbracht. De regenten richtten een verzoekschrift aan het stadsbestuur om de walkant voor het nieuwe gebouw naar voren te mogen plaatsen. De walmuur lag voor het huis twee voet terug vergeleken met de omgeving. Het verzoek hield in de walmuur 7 voet te mogen verplaatsen, zodat hij 5 voet zou uitsteken bij die van de buurpanden. De gedeelten van de walmuur voor de zijstraten gelegen, zouden dan schuin op het nieuwe stuk moeten toelopen. Na een gunstige beslissing op 14 februari 1787 toog men aan het werk. Op 2 mei 1787 werd f 273 betaald voor het heiwerk en de palen en op 13 juni 1787 kon worden afgerekend met Ad. Kuijpers en Willem van Wouw die het maken van de wal met graven, metselwerk, materiaal en stenen dekstukken hadden aangenomen voor f 1850 (am nr. 270). Dit alles was gedaan ‘ter bevordering van meerder gemak voor de passage en tegelijk ook voor het welstandige’ zoals in het verzoek aan Burgemeesters uiteengezet werd (am nr. 277). Op de grote gravure van 1786 (afb. 101) die gemaakt was voordat het huis was afgewerkt en de walmuur was verplaatst, ziet men hoe dicht het grote gebouw aan het water stond. Bovendien ontbraken op dat moment de stenen stoeppalen aan de voet nog. In de Handboogstraat staat een andere toegangsdeur aangegeven dan werd uitgevoerd. De stenen palen die de voet van het gebouw omzomen konden eerst geplaatst wordenGa naar margenoot+ toen de bestrating om het gebouw in orde werd gemaakt. In februari 1787 vroeg de wed. Poggeman f 17:5 per paal (am nr. 272). Het ging toen om 54 stuks, een aantal dat ongeveer overeenkomt met het aantal stoeppalen dat op de laatste plattegrond staat aangegeven (afb. 110). In later tijd werd het gebouw omringd door 44 palen. Waarschijnlijk heeft men op het aantal stoeppalen bezuinigd. Aan hardstenen stoepzerken om het gebouw heeft men kennelijk nooit durven denken; binnen de palen werd een eenvoudige bestrating aangebracht. In februari 1788 werden ijzeren stoepbalusters of de ‘pilaaren tot de stoepen’ betaald met f 243, die de wed. A. van der Valks erfgen. geplaatst hadden (am nr. 270). In 1788 werden aan weerszijden van de gevel twee grote Franse lantaarns gehangen,Ga naar margenoot+ voorzien van een lamp en een koperen verzilverd schild erachter. Zij hadden f 50 per stuk gekost en werden aan Hendrik Bosch betaald in februari 1789 (am nr. 102c). Op een gravure uit 1789 zijn deze lantaarns te zien (afb. 104). Het Vervolg op Wagenaar | |
[pagina 96]
| |
(1790) vermeldt hierover: ‘Op elken hoek ziet men eenen fraaien Lantaarn, van de hedendaagsche uitvinding; zij geeven licht niet slegts op de Graft, maar ook in de Hand- en Voetboogstraat’. | |
Het beeldhouwwerk in het fronton (1787)Het grote natuurstenen fronton met het beeldhouwwerk van de stadsbeeldhouwer Anthonie Ziesenis werd eerst in 1787 gehakt en geplaatst. Reeds op het vier jaar vroeger gemaakte model komt dezelfde compositie voor. De twee weesmeisjes die een rond schild tussen zich in houden schijnen ontleend aanGa naar margenoot+ het schoorsteenstuk van de regentenkamer. In het schild is Marcus 10 vers 14 uitgebeeld: ‘Laat de kinderen tot Mij komen’. De weesmeisjes met het schild zijn omgeven met de symbolen van Geloof (kruis, wierookvat en kan), Hoop (anker, en duif met tak) en Liefde. Dit laatste is gesymboliseerd door een brandend hart dat het geheel bekroont. Slechts in dit bijwerk dat om de voorstelling van de weesmeisjes is geplaatst, valt enig verschil met de eerste opzet te constateren. Van het beeldhouwwerk in het fronton werd een uitgewerkte tekening gemaakt waarvan de verblijfplaats thans niet bekend is doch waarvan wel een afbeelding bestaat (afb. 100). De Nederlandsche Mercurius van oktober 1786 vermeldt: ‘De tekening tot deeze Medaillon wierd, alvoorens dezelve door den Stadts Beeldhouwer Antonie Ziezenis in Steen gehouwen is, op een hout beschot, op Maandag den 6 Febr. 1786, den Regenten voorgesteld, welken ten dien einde aan de overzyde in een der vertrekken van het Bagynenhof vergaderd waren’. Ga naar margenoot+ Het duurde daarna nog geruime tijd eer Ziesenis aan het werk kon gaan. Eerst in februari 1787 werd het aannemingscontract getekend. Het houten model en de ‘boetzeersels’ waren in de aannemingsprijs begrepen. Het werk moest half september 1787 gereed zijn. In dat geval zou Ziesenis boven de aanneemsom van f 4000 nog een premie van f 700 ontvangen. De regenten zouden de benodigde Bremersteen leveren, waarvan zich een deel reeds aan de stadswerkplaats bevond. Bij het transport en het stellen zou de firma Thomas Doyer en Ernst Gotzch haar diensten bewijzen, zij zou hiervoor boven de met Ziesenis overeengekomen aanneemsom een bedrag van f 1800 ontvangen (am nr. 272). Waarschijnlijk was het voor de regenten heel moeilijk geweest in deze onrustige tijd aan de benodigde Bremersteen te komen. Reeds op 12 juli 1786 werd de Heer Van Brienen betaald voor 9 blokken Bremersteen en ontving Ernst Gotzch f 600 ‘op rek. van Breemersteen voor de groote Lijst en Beeldhouwer’ (am nr. 102c). Op 30 oktober 1786 blijken Thomas Doyer en Bentinck Waardenburg elk een aantal ‘bremer blokken’ te hebben geleverd. Op 21 februari 1787 krijgt de stad Amsterdam ‘7 blokken Breemer steen voor het frontispice’ betaald. Op 13 juni 1787 werd de laatste partij afgerekend met Bentinck Waardenburg (am nr. 102c). Wanneer op 12 december 1787 met Ziesenis wordt afgerekend ontvangt hij de premie van f 700. Hij moet het werk dus op tijd hebben klaar gekregen, zodat de voorgevel misschien reeds uit de steigers was toen de wezen eind september 1787 hun nieuwe huis betrokken. | |
De veranderingen in het plan tijdens het bouwen (1783-1787)In het voorbereidende stadium van 1783 werden twee grote veranderingen in de plannen aangebracht: het omhoogbrengen van het onderhuis en de vervlakking van de zijgevels. De consequenties van beide wijzigingen werden niet direct getrokken. DoorGa naar margenoot+ de hogere stoepen was het eenvoudig het onderhuis meer toegangen te geven. In het tweede en derde ontwerp van 1783 zijn deze deuren nog niet getekend (afb. 78-79), evenals bij het model zijn daar nog lichtopeningen onder de stoepen. Eerst het ontwerp van 1785 toont op deze plaats ingangen naar het onderhuis. De vervlakking van de zijgevel vond logische voortzetting in het weglaten van de natuursteenlijst tussen de hoofdverdieping en de eerste verdieping, welke stap eerst in november 1784 werd gezet (afb. 81-82). Ga naar margenoot+ Ook tijdens de uitvoering werd het ontwerp op talrijke punten van ondergeschikte aard gewijzigd. In de gevels aan de binnenplaats waren twee minder geslaagde punten. Naar | |
[pagina 97]
| |
de zijde van de Handboogstraat waren de vensters van het onderhuis zo geplaatst dat de muurdammen van de hoge balkdragende muren erboven op deze vensters neerkwamen (afb. 75). Deze uit constructief oogpunt weinig doordachte situatie kon eenvoudig worden voorkomen door de vensters van het onderhuis zo te verschuiven, dat zij onder de andere vensters kwamen, iets waartoe men tijdens de uitvoering in 1784 moet hebben besloten. Aan de overzijde grensde de pastorie voor een klein deel aan de binnenplaats. Hier was een blindnis ontworpen met een klein rond venster erin, van soortgelijke vorm als er ook hoger in de gevel, naast de kerkvensters was toegepast. De ruimten erachter waren kennelijk onvoldoende verlicht zodat men voor de uitvoering in 1785 moet hebben besloten hier een groter venster aan te brengen waartoe een venster met ronde bovenkant werd gekozen, zoals ook in de regentenkamers was gebruikt (afb. 188). Ga naar margenoot+ Voor het vaststellen van het stadium waarin tot verschillende veranderingen tijdens het werk is besloten is de datering van de oudst bewaard gebleven serie plattegronden van belang (afb. 84-87). Hoewel op het plan van het onderhuis de vensters aan de binnenplaats aan de kant van de Handboogstraat nog op de oude plaats van voor 1784 staan aangegeven, kan deze serie toch niet zo oud zijn. Waarschijnlijk zijn deze vensters klakkeloos van een oudere tekening overgenomen. Er is een ander onderdeel waaraan deze oudste plattegrondenserie gedateerd kan worden. De pomp op de binnenplaats staat niet meer in het midden, zoals het bestek van het metselwerk nog in april 1784 voorschreef, doch is gecombineerd met de dubbele stoep aan de zijde naar het Spui. Bovendien zijn er twee nieuwe waterkelders in plaats van de ene die het genoemde bestek voorschreef. Nog in het grote natuursteenbestek, waarvan op 13 april 1785 de inschrijvingsbiljetten werden ingewacht, wordt de genoemde stoep omschreven met een benedendeur. De oudste plattegrondenreeks kan dus op zijn vroegst midden of eind 1785 getekend zijn. Ga naar margenoot+ Ook nadien traden nog veranderingen op, zodat de oudste plattegronden met plakstukjes werden bijgewerkt en er later weer nieuwere plattegronden getekend zijn. De plakstukjes betreffen een verandering in de aanleg van de secreten naast de trap en de verandering van de altaarnis. Deze onderdelen, gevormd door binnenmuren zonder constructieve betekenis, zullen eerst in 1786 zijn uitgevoerd. De vergroting van de absis van de kerk was waarschijnlijk de belangrijkste verandering in het project die gedurende het bouwen heeft plaatsgevonden. Niet alleen voor de kerkruimte was deze wijziging van belang, ook voor de pastorie had het gevolgen. Het trappehuis dat zich in de eerste plannen achter de ondiepe altaarnis bevond kon nu niet worden gemaakt. Er werd een andere ruimte gevonden voor de trap, die nu beknopter van aanleg werd en verstoken bleef van licht (afb. 137). Buiten de hier besproken veranderingen aan de altaarnis en secretenkokers is er een wijziging op te merken in de plaatsing van de deuren van de regentenkamers. In de plannen van 1783 was er in het voorhuis een deur aan elke zijde die naar de kamers van de regenten en regentessen voerde (afb. 127). Bij de uitvoering werden aan elke zijde twee dubbele deuren aangebracht. Bij het bestek van het laatste timmerwerk uit november 1786 blijken al deze veranderingen reeds te zijn uitgevoerd. Aanbesteed werd op dit moment alleen het maken van de deuren. De kozijnen, zowel in de altaarnis als in het voorhuis aan het Spui, zijn dan al gesteld. Eén wijziging schrijft dit bestek voor, de deur van het genoemde voorhuis naar de grote stoep op de binnenplaats moest veranderd worden. De eerste klassieke opzet met fronton (afb. 76) maakte plaats voor een deur van het zelfde type als bij de altaarnis werd gebruikt. Van der Hart moet zich in deze tijd met de vormgeving van deuren hebben beziggehouden. Nog na dit bestek veranderde hij de deur aan de Handboogstraat van vorm. In de plaats van de paneeldeur die het bestek voorschrijft en die de grote prent van 1786 toont (afb. 101) kwam een andere deur van een nieuw en origineel ontwerp (afb. 97). | |
Bouwmaterialen, bouwkosten, aannemers en leveranciersHet kasboek en de bestekken geven niet alleen een inzicht in de voortgang van het werk doch ook in de gebruikte materialen, de prijzen en de werkverdeling. De verdeling van de uitgaven over de verschillende rubrieken laat zien dat het timmerwerk en het metsel- | |
[pagina 98]
| |
werk elk bijna f 100000 gekost hebben. Het natuursteenwerk en het smidswerk vergden samen met het loodgieterswerk elk bijna f 40000, terwijl het schilderwerk ruim f 12000 kostte. De verhouding van de kosten van het materiaal en het arbeidsloon is alleen bij het timmer- en metselwerk enigszins te benaderen. Bij het metselwerk is de scheidingGa naar margenoot+ het duidelijkste, er werd f 60000 aan de ca. vier miljoen bakstenen uitgegeven, die voor het grootste deel door Abel Hanenbergh geleverd werden en ca. f 35000 aan arbeidslonen van de firma Wed. Kuijpers en Willem van Wouw. Bij het timmerwerk vinden we f 40000 aan uitgaven aan bouwmaterialen en f 55000 aan betalingen aan timmerlieden. Doch deze laatste post bevat niet alleen arbeidsloon. Er waren gedeelten bij zoals de kozijnen met vensters en deuren, de kap, de roosters voor de beide regenbakken en de blinden van de vensters, waarbij de aannemer ook het materiaal moest leveren. Dit neemt niet weg dat bij het timmerwerk het arbeidsloon hoger was dan de materiaalkosten, terwijl dat bij het metselwerk juist andersom was. Ga naar margenoot+ De centrale figuren bij de bouw schijnen de timmerlieden Hermannus Braakman en Zoon. Deze zoon, de makelaar Willem Braakman Hermannuszn, bemiddelde in 1780 bij de aankoop van het huis op de hoek van het Spui en de Handboogstraat, op 31 oktober 1787 werd hij in de Oude Kerk begraven. De firma Braakman, die reeds geruime tijd voor het Maagdenhuis werkte, is van het allereerste begin, het maken van het model van het nieuwe huis, tot het laatste werk, de kastjes onder de galerij, bij de nieuwbouw betrokken gebleven. Het grootste deel van het werk was niet aangenomen, doch werd direct opgedragen. Doch ook bij die onderdelen die apart werden uitbesteed was Braakman vaak de laagste inschrijver. Slechts enkele partijen, zoals de honderd binnendeuren en de negentig kribben, gingen naar andere inschrijvers. Helemaal zonder kritiek bleef het werk van de heren Braakman overigens niet. In een anonieme brief aan de regenten gericht worden ernstige klachten geuit (am nr. 15). De organisatie van het werk zou te wensen overlaten, de timmerlieden die in de winter de kap gemaakt hadden zouden hun loon niet hebben ontvangen, de meesterknecht was dronken op het werk, terwijl ‘het goede hout of timmerhout zoo in de drek en in het nat en vuijligheijd legt te bederven’. Het hout dat de timmerlieden verwerkten werd van verschillende leveranciers betrokken, waarvan elk zijn eigen specialiteit gehad moet hebben. Maurits Dreijer en Bondix leverden de heipalen, (vloer)delen en andere houtwaren. Jan Smit werd betaald voor planken, de balken werden gekocht bij Cornelis Otter; Jan en Reindert Al leverden het eikehout dat bij de afwerking nodig was. Behalve de hier genoemden komen er nog meer houtkopers in de rekeningen voor: Hendrik Meijster, Pieter Meijster en Jan Ragnis. Ga naar margenoot+ De steen en kalk werden geleverd door Abel Hanenbergh, hij was degene die de hoogste betaling ontving, bijna f 55000 of een zesde deel der kosten. Eerst aan het eind van het werk komen er andere steenleveranciers bij zoals de Wed. Paulus Agtienhooven en Arie Zwanenberg, die waarschijnlijk tegels leverden. Interessant is een opgave van de aan het gebouw verwerkte soorten steen (am nr. 272). Er werden ruim 300000 klinkers verwerkt, vermoedelijk aan de muren van het onderhuis. Ruim 100000 bakklinkers waren nodig voor de cementen kelder en de beide regenbakken. Aan de muren in het gebouw verwerkte men ruim 1,3 miljoen rode moppen en aan de buitenmuren ruim 1,5 miljoen grauwe moppen gevelsteen. Ruim 240300 Goudse stenen werden verwerkt in de troggewelfjes tussen de balken boven het onderhuis en bij de trappen. Daarbij werden 3729 gebakken plavuizen aangeschaft. Goudse steen werd ook gebruikt voor de schoorsteenkanalen; waarvoor in totaal ruim 300000 stuks nodig waren. Na het timmer- en metselwerk vergde het natuursteenwerk de meeste kosten. Ga naar margenoot+ Er werden vier aanbestedingen van natuursteenwerk gehouden waarop vrijwel steeds dezelfde firma's inschreven. De namen van de belangrijkste steenhouwersfirma's uit het eind van de achttiende eeuw komen hierbij naar voren. Het zijn Johanna Driessen, weduwe van H. Poggeman, J. Dk. Beuker, H. van Westerloo, Ernst Gotzch en Thomas Doyer, M. en J.D. Frauen, L. Viervant en A. van der Noen. Merkwaardig is dat bij de eerste aanbesteding van natuursteenwerk ook de sloper Frederik Kaal als inschrijver voorkomt. De totale kosten van het natuursteenwerk, het beeldhouwwerk in het fronton meegerekend, beliepen ca. f 32000, waarbij nog ca. f 6000 geteld moet worden voor de aankoop van Bremersteen door de regenten. | |
[pagina 99]
| |
Ga naar margenoot+ De kosten van de vrijwel onzichtbare ijzeren en loden onderdelen van het gebouw waren even hoog als die van het natuursteenwerk. Het ijzerwerk zoals de blinde ankers aan de balken, de spijkers, de leuningen aan trappen en stoepen vergde ruim f 22500. Met het loodgieterswerk aan de goten, afvoerpijpen, waterleidingen en pompen was meer dan f 17000 gemoeid. Ga naar margenoot+ In de administratie van het Maagdenhuis zijn de totale bouwkosten niet terug te vinden. De aparte bouwrekening is niet verder bijgehouden dan december 1788 en niet afgesloten. Eerst Van Rijckevorsel heeft een eeuw later deze rekening opgeteld en een bedrag verkregen van f 326548. Echter in de rekeningen die in februari 1789 betaald werden komen nog bijna f 10000 aan uitgaven voor het nieuwe gebouw voor. Bovendien werd daarna nog doorgewerkt aan de afwerking. De totale kosten van het gebouw zullen dicht bij de f 350000 hebben gelegen. Het gebouw had een inhoud van ca. 26000 m3, de bouwprijs per kubieke meter lag in de buurt van 13½ gulden. Het kostbare nieuwe gebouw werd door de regenten reeds tijdens het werk verzekerd. Ieder jaar tegen een hoger bedrag. In 1787 kwam dat op f 200000, waarvoor op 5 januari f 750 premie werd betaald aan Dirk Offerman die daarvan f 250, als zijnde zijn courtage aan het huis schonk (am nr. 102c). Op een lijst van huizen uit 1797 staat het nieuwe gesticht voor f 400000 te boek (am nr. 253). | |
De architect en zijn medewerkersDe architect hield de leiding van het werk strak in handen. Aan elke opdracht was een vast tijdschema verbonden, niets werd gemaakt dat niet eerst uitgetekend was. De uitvoerende bouwfirma's hadden geen invloed op de constructie, de materiaalkeuzeGa naar margenoot+ of de vormgeving. Zij dienden een project uit te voeren dat volledig was doordacht. Het werk van de architect bestond uit het maken van bestekken en tekeningen, alsmede het toezicht houden op de uitvoering. Alleen van het laatste weten we iets af. Het werd verricht door Frederik van Bassen die in juni 1784 in dienst moet zijn getreden toen men aan het metselwerk begon. In het begin werd hij ‘oppasser van het metselwerk’ genoemd, maar spoedig werd dit ‘oppasser van het nieuwe gebouw’. Hij werd per dag betaald. In de zomermaanden ontving hij anderhalve gulden per dag, in de winter was zijn salaris lager, in verband met het minder aantal uren dat er per dag gewerkt werd. In de zomermaanden krijgt hij alle dagen uitbetaald, ook de zondagen, in de winter is het aantal dagen dat hij voor het Maagdenhuis werkt minder. In de eerste winter werd Van Bassen tussen september 1784 en mei 1785 niet uitbetaald. Het werk lag stil en er waren geen aanbestedingen of detailtekeningen voor te bereiden aangezien alle gegevens voor het optrekken van de romp van het gebouw voorhanden waren. Dat hij de andere winters wel loon ontving doet veronderstellen dat hij ook tekenwerk voor het nieuwe gebouw verrichtte. Hij bleef tot december 1787 in de rekeningen voorkomen (am nr. 102c). Zijn salaris werd niet door de architect betaald doch kwam op de bouwrekening van het huis. Ga naar margenoot+ Het aantal tekeningen dat voor het werk nodig was, moet groot zijn geweest. De bijna vijftig bewaard gebleven tekeningen behoren tot incomplete series. Van de vele tekeningen waarnaar de bestekken verwijzen zijn er slechts weinig meer over. Bovendien zullen van verscheidene tekeningen copieën nodig zijn geweest. Van de ontwerpschetsen bleef er echter geen enkele over. Ook van de tekeningen voor de uitvoering is vrijwel niets bewaard gebleven. Er zijn een aantal tekeningen voor onderdelen van het gebouw (afb. 88-97), die gediend hebben bij aanbestedingen. Voor verschillende onderdelen zullen echter nog werktekeningen op groter schaal nodig geweest zijn. Van de bewaard gebleven overzichtstekeningen moeten er verscheidene gemaakt zijn door een tekenaar die geen nauwkeurige voorstelling van het gebouw bezat. Vooral in de plattegronden komen veel vergissingen voor. Soms werden gedeelten uit verouderde plattegronden overgenomen (afb. 84). Ook werden onderdelen van de ene verdieping zonder nadenken in een andere verdieping herhaald. Zo zijn in alle plattegronden die er van de bovenste verdieping bestaan de vensters van de korenzolder even breed getekend als de kerkvensters eronder (afb. 87). Ook de blindnissen aan de zijde van de Voetboogstraat ontbreken vaak, terwijl zij op andere plaatsen wel aangegeven zijn. In de gevel aan de Handboogstraat werd in het derde ontwerp uit 1783 een venster getekend op de plaats van de blindnis aan de linkerzijde (afb. 80). Aangezien deze blindnis zowel in de | |
[pagina 100]
| |
oudere als in de jongere plannen voorkomt en het venster scheef in de erachter gelegen kamer zou komen, lijkt dit meer ontsproten aan het initiatief van de tekenaar dan van de architect. Ga naar margenoot+ Van der Hart moet een drukke werkkring hebben gehad waardoor te verklaren is dat veel slordigheden in het tekenwerk hem zijn ontgaan. Voor zijn bemoeienis met het werk ontving hij in totaal f 7000. Dit werd hem in drie partijen uitbetaald. Op 6 september 1786 en op 13 juni 1787 ontving de architect A. van der Hart f 2000. Op 6 februari 1788 werd f 3000 betaald. ‘Aan A.v.d. Hart per resto waegens de gehoudene directie aang. de opbouwing van tmaegdenhuijs’ (am nr. 270). | |
De samenwerking tussen van der hart en ziesenisBij de bewaard gebleven ontwerptekeningen voor het bouwen van het nieuwe Maagdenhuis komt een aantal schetsen van decoratieve onderdelen voor, zij zijn niet gesigneerd of gedateerd. Het is mogelijk dat zij van de hand van de stadsbeeldhouwer Antony Ziesenis zijn. Deze vervaardigde immers de belangrijkste decoratieve onderdelen zowel in hout als in steen. Deze schetsen kunnen worden beschouwd als nadere uitwerking van de ornamentale onderdelen die de architect in zijn bouwkundige tekeningen had aangeduid. Het omgekeerde kan echter ook het geval zijn. Wij hellen over naar de veronderstelling dat deze schetsen door Ziesenis gemaakt zijn als suggesties voor in het gebouw aan te brengen beeldhouwwerk. De plaats, de afmetingen en de aard van de versiering zullen dan door de architect zijn aangegeven. De oudste van deze decoratieve voorstudies zou de schets voor de vulling van het fronton kunnen zijn (afb. 68) en die voor een gedenksteen (afb. 69). Mogelijk hebben beide bij de uitwerking van het plan van 1780 gediend. Ga naar margenoot+ Voor de uitwerking van het definitieve plan was een blad met schetsen van trofeeën bestemd, welke aangebracht moesten worden in de nissen in de kerk (afb. 144). Op de bouwkundige tekening staan deze trofeeën netter uitgewerkt (afb. 143). Het lijkt dat het schetsblad het oudste is. Hetzelfde geldt voor de schetsen van de beide fraaie reliëfs boven de deuren ter weerszijden van het altaar. Wij kunnen deze onderdelen zeker als ontwerpen van Ziesenis beschouwen. Ook hier lijkt het schetsplan (afb. 160-162) vooraf te zijn gegaan aan de tekening van de wand als geheel (afb. 154). Als het beeldhouwwerk moest worden uitgevoerd, werkte Ziesenis zijn ontwerp verder uit. Bij de aanbesteding van het grote fronton kreeg Ziesenis uitdrukkelijk mede betaald voor zijn teken- en boetseerwerk. Helaas is het uitgewerkte ontwerp van het grote fronton, dat van de hand van Ziesenis moet zijn, momenteel onvindbaar (afb. 100). Wanneer de samenwerking tussen Van der Hart en Ziesenis inderdaad zo is geweest als hier wordt vermoed, dan moet aan Ziesenis enige invloed op de detaillering van het ontwerp worden toegekend. Toch had deze invloed een weinig persoonlijk karakter. De gebruikte decoraties werden niet van geval tot geval ontworpen doch ontleend aan voorbeeldenboeken en aan uitgevoerde bouwwerken. Ontwerpen die voldeden werden enige malen toegepast. Het decoratieve werk was even algemeen geldig als de architectonische onderdelen zoals zuilen, kapitelen en kroonlijsten. Het persoonlijke element lag in de harmonie van de combinatie van de verschillende onderdelen en in de kwaliteit van de uitvoering. Ga naar margenoot+ Een voorbeeld hiervan zien we bij de trofeeën waarop zowel Ziesenis als Van der Hart gesteld schenen. De vele trofeeën die voor het Maagdenhuis werden ontworpen en waarvan er ten slotte slechts een werd uitgevoerd, waren geen van alle originele ontwerpen; zij waren aan gravures ontleend en in andere gebouwen reeds toegepast. Het is dan ook nauwelijks van belang of Ziesenis of Van der Hart de ontwerper is; van belang zou slechts geweest zijn de plaats die zij in het geheel hadden moeten krijgen en de zorg die aan hun uitvoering besteed zou zijn. | |
De architect en zijn opdrachtgeversDoor het ontbreken van de notulen van de regentenvergaderingen van voor 1796 zijn we niet ingelicht over de samenwerking tussen de architect en zijn opdrachtgevers. Meestal was er in soortgelijke gevallen een lid van het regentencollege dat zich in het bijzonder met de problemen van het bouwen belastte. Uit het feestgedicht ter opluistering | |
[pagina 101]
| |
van het tweehonderdjarig bestaan van het weeshuis, dat in 1770 werd gevierd blijkt dat de regent Roest ‘het Timmerwerk bezorgt en beloont’ (blz. 68). Hoewel het regentencollege sindsdien niet gewijzigd was lijkt het aannemelijk dat niet Roest, doch Van Brienen zich belast heeft met de zaken van het bouwen van het nieuwe huis. Van Brienen was de jongste regent en waarschijnlijk de meest gerede partij. Bovendien moest tijdens de bouw van het nieuwe weeshuis de zorg voor het huizenbezit doorgaan, hetgeen wellicht onder de zorgen van Roest is blijven vallen. Ga naar margenoot+ Een aanwijzing dat Van Brienen zich inderdaad meer dan de andere regenten met de bouwplannen heeft beziggehouden, vinden we op het schilderij van De Lelie uit 1788 dat de vier bouwregenten voorstelt. Van Brienen staat daar afgebeeld met de rechterhand op het ontwerp van de voorgevel van het nieuwe gebouw en in de linkerhand een passer. Aan zijn voeten liggen enkele boeken, mogelijk zijn dit architectuurboeken. Bovendien is Van Brienen de enige regent die enkele malen in de bouwrekeningen voorkomt, vermoedelijk omdat hij enkele zaken voor het werk heeft ingekocht. In 1784 waren dit de matten waarmee het metselwerk voor de winter moest worden afgedekt, in 1787 verschafte hij Bremersteen voor het fronton. Waarschijnlijk is het Van Brienen geweest die Van der Hart in 1779 bij de uitbreidingsplannen van het weeshuis betrokken heeft. Van Brienen heeft van deze keuze nooit spijt gekregen getuige het feit dat hij Van der Hart in 1797 opdroeg de plannen van een door hemzelf te bouwen ‘gesticht van liefdadigheid’, het latere Van Brienenhofje, te ontwerpen (Swi 230). Behalve de regenten was er nog iemand die intensief met het bouwproject meeleefde. Ga naar margenoot+ Dit was de pastoor van het gesticht, Jacob Cramer, die in de zaken van kerk en pastorie een belangrijke stem gehad zal hebben en ook in zaken betreffende het weeshuis, als geestelijk verzorger van de meisjes wel zal hebben meegesproken. Zijn rol in het geheel blijft moeilijk vast te stellen. Zijn komst moet aanleiding zijn geweest tot het maken van de eerste plannen. Toen in 1786 de grote gravure van het huis verscheen, nog voor het bouwwerk uit de steigers kwam (afb. 101), stuurde hij deze met een zekere trots haar zijn superieur, de nuntius te Brussel. Deze vond de zaak belangrijk genoeg om de gravure te voegen bij een brief die hij op 28 november stuurde aan de kardinaalstaatssecretaris te Rome. Hij vermeldde erbij dat het een van de belangrijkste gestichten der stad was, dat speciaal tot stand gekomen was door de ijver van Dr. Cramer, de pastoor van dit weeshuis (Pol ii nr. 594). De belangstelling die Jacob Cramer voor het werk had blijkt ook uit het altaar voor de nieuwe kerk dat hij vermoedelijk eind 1786 te Antwerpen gekocht had. Hij vermeldde dit in een brief die hij op 9 februari 1787 richtte aan Michael Causati, de secretaris van de gouverneur van Rome. Hij deelde mee dat het hem f 1400 gekost heeft en dat dit heel goedkoop is gezien de schoonheid van het altaar en de hoogte van 18 voet (Pol ii nr. 604). Jacob Cramer, geboren in 1744, en Abraham van der Hart uit 1747 behoorden tot een jongere generatie dan Arnout Jan van Brienen die ca. 1730 was geboren. Het is dit drietal, dat naar het schijnt in goede samenwerking, de vele problemen aan het bouwen van dit grote gesticht verbonden, heeft opgelost. | |
De architectonische compositieIn 1779 moet Van der Hart zich met drie grote architectonische projecten hebben beziggehouden.Ga naar margenoot+ Het zijn de eerste belangrijke projecten die van hem bekend zijn, zij tonen een duidelijke samenhang. Het ontwerp voor het Maagdenhuis is het laatste uit de reeks en moet in verband met de beide andere bekeken worden. In het voorjaar van 1779 voltooide Van der Hart de plannen voor het Nieuwe Werkhuis te Amsterdam (Swi 160). In dezelfde tijd moet hij de ontwerpen voor het huis Houdringe in De Bilt hebben uitgewerkt. Dit huis is blijkens een jaartal op een steen in de voorgevel aangebracht, in 1779Ga naar margenoot+ gebouwd. De details van alle onderdelen van de gevel vertonen zoveel verwantschap met die van het Nieuwe Werkhuis en het Maagdenhuis dat er geen twijfel aan kan bestaan dat dit huis door Van der Hart gebouwd werd (Swi 296). De plannen van het Maagdenhuis zullen in de tweede helft van 1779 of het begin van 1780 zijn ontstaan. Deze drie ontwerpen zijn variaties op eenzelfde thema: een eenvoudige bakstenen gevel met een iets vooruitspringende middenpartij met ingang en fronton. Het Nieuwe Werkhuis toonde de grootste ontwikkeling in de breedte. De drie vensters brede middenpartij | |
[pagina 102]
| |
zou te smal zijn geweest voor het gehele front. De middenpartij werd daarom geflankeerd door zijstukken van twee vensters breed en vormde daarmee een centraal gevelgedeelte van in totaal zeven vensters dat naar voren sprong en dat de kern vormde van de gevelcompositie. De gevel had met zijn drie vensterreeksen boven elkaar een normale hoogte. Een onderverdeling in verschillende zones in verticale zin werd vermeden, het zou de breedte alleen maar beklemtoond hebben. Door het grote verschil in hoogte van de vensters op de verschillende verdiepingen werd bovendien al een ritme in verticale zin verkregen. Ga naar margenoot+ De gevel van het huis Houdringe in De Bilt telde zeven vensterassen; evenveel als bij het centrale gedeelte van de gevel van het Nieuwe Werkhuis. De indeling in de hoogte was echter heel anders. Er was een kelderverdieping met daarboven twee reeksen vensters van gelijke hoogte. De gevel van het huis Houdringe werd geleed volgens een klassiek gevelschema, dat in Frankrijk voor grote huizen in de stad en op het land gedurende de gehele achttiende eeuw werd gebruikt. Door de vele Franse uitgaven op architectuurgebied, vooral die van De Neufforge, waren dergelijke voorbeelden algemeen bekend. Deze Franse gevelschema's werden door de timmerlieden of metselaarsbazen die de buitenplaatsen ontwierpen vrijwel niet nagevolgd. Die taak was aan de architecten voorbehouden. Het bij Houdringe gebruikte gevelschema accentueerde de vooruitspringende middenpartij van drie vensters breed door een fronton en een grote stoep over de volle breedte. De hoofdverdieping had toegang naar deze stoep door drie openslaande deuren die in bogen geplaatst waren. Door deze afwijkende behandeling van het middengedeelte van de hoofdverdieping ontstond er een verschil met de vensters van de eerste verdieping die anders gelijk zouden zijn geweest aan die van de hoofdverdieping. Bovendien werden de hoofdverdieping en de eerste verdieping door een cordonlijst van elkaar gescheiden. Een dergelijke afwijkende behandeling van de hoofdverdieping zou Van der Hart bij de voorgevel van het Maagdenhuis opnieuw toepassen. Ga naar margenoot+ De voorgevel van het Maagdenhuis bracht meer problemen met zich mee dan die van het Nieuwe Werkhuis en van het bescheiden Houdringe. Hij was breder dan het middengedeelte van de voorgevel van het Nieuwe Werkhuis, dat zeven vensters telde. Toch kan de breedte van de gevel van het Maagdenhuis geen onoverkomelijke problemen geboden hebben, de hoogte echter wel. Deze overtrof die van vrijwel alle monumentale gebouwen uit deze tijd, welke zelden meer dan drie vensterreeksen boven elkaar kregen. Bij het Maagdenhuis kwamen boven een laag onderhuis vier bouwlagen van gelijke hoogte. Het werd dan ook veel hoger dan de monumentale gebouwen, ook hoger dan de grachtenhuizen omdat de beide bovenste verdiepingen bij het Maagdenhuis geen lage pakzolders waren, maar volledige gebruiksverdiepingen. De gootlijst van het gebouw zou dan ook evenveel boven het straatpeil komen te liggen als die van het stadhuis op de Dam. Van der Hart heeft alle middelen aangegrepen om het grote gevelvlak van 125 voet breedte en 90 voet hoogte te geleden. Van de vier gelijke vensterreeksen kreeg die van de hoofdverdieping een bijzondere behandeling op dezelfde wijze als bij Houdringe. In de middenpartij werd een reeks bogen ontworpen waardoor de hier aanwezige vensters een andere vorm kregen. De bovenste verdieping kreeg eveneens een ander uiterlijk. Door de grote lijst die het gebouw aan de bovenzijde afsloot moesten de vensters hier lager worden, evenals dat bij het Nieuwe Werkhuis was geschied. Er kwamen dus slechts twee gelijke vensterreeksen boven elkaar. Met behulp van het gevelschema met de verdiepte nissen is de architect erin geslaagd ondanks de opeenstapeling van een aantal gelijke verdiepingen een duidelijke tweedeling in de gevel te brengen. Het onderste deel van de gevel bevatte de benedenste vensterreeks en de vensters van het onderhuis, oorspronkelijk in nissen samengevoegd. In het bovenstuk werden de vensters van de eerste, tweede en derde verdieping door nissen samengevat. Dit bovenste deel was precies tweemaal zo hoog als het onderste. Ook de afmetingen van de middenpartij kunnen de architect enige hoofdbrekens hebben bezorgd. Bij een negen vensters brede gevel was een middenpartij van drie vensters gebruikelijk. Er waren hier echter twee redenen om daarvan af te wijken. In de eerste plaats waren de gang en de regentenkamers in totaal vijf vensterassen breed. In de tweede plaats zou bij een drie vensters brede middenpartij een kleiner en lager fronton hebben behoord, dat tegenover de hoogte van de gevel te klein zou zijn geworden. | |
[pagina 103]
| |
Zo heeft Van der Hart alle architectonische mogelijkheden die zijn tijd bood aangegrepen om de grote gevel van het Maagdenhuis zoveel mogelijk te geleden. De situatie van dit gebouw die zo heel anders was dan die van het Nieuwe Werkhuis en Houdringe gaf hiertoe ook wel aanleiding. Tussen de kleinere en lagere huizen in de omgeving zou het sterk domineren. Tevens kon men niet voldoende afstand van het gebouw nemen. Ga naar margenoot+ Het is de vraag aan welk voorbeeld Van der Hart het systeem van verdiepte nissen om de vensters heeft ontleend. Dit architectonische middel om gevels te geleden is in de achttiende-eeuwse bouwkunst betrekkelijk weinig toegepast. Het genoemde ‘Recueil’ van De Neufforge gaf er enkele voorbeelden van (Neu pl 154, 529). In het fraaie huis Herengracht 182 dat de regent Van Brienen in 1772 had laten bouwen werd het bij de vensters in de zijtraveeën gebruikt. In een niet uitgevoerd ontwerp voor het huis Herengracht 382 dat uit 1775 dateert past Jacob Otten Husly dit gevelschema op dezelfde consequente wijze toe als Van der Hart enkele jaren later bij het Maagdenhuis zou doen. Het is waarschijnlijk dat Van der Hart dit ontwerp gekend heeft (afb. 57). Het belangrijkste voorbeeld van deze gevelarchitectuur was echter de Place Royale te Brussel (Mar). De plannen voor dit nieuwe plein, dat werd aangelegd op de plaats van het verbrande hof van de Hertogen van Brabant, werden in 1775 getekend door de architect Barré uit Parijs. De uitvoering onder leiding van B. Guymard kwam omstreeks 1780 gereed. Ongetwijfeld was dit een van de belangrijkste projecten van de tijd en het is mogelijk dat Van der Hart onder de indruk van deze grootste schepping zich hierdoor bij de ontwerpen van het Maagdenhuis heeft laten beïnvloeden. Vooral de eerste plannen, weergegeven door het model van 1783, tonen door het ontbreken van een tot voetstuk uitgegroeide onderverdieping en de gelijkmatigheid van de voor- en zijgevels een grote verwantschap met de architectuur van de bebouwing aan het Brusselse plein. Bij de verdere ontwikkeling der plannen heeft Van der Hart de nissengeleding tot de voorgevel beperkt. Het nissenmotief is hem niet bevallen; hij heeft het in zijn latere werk niet meer gebruikt. Ga naar margenoot+ Er zijn nog twee onderdelen van de gevels die de aandacht vragen, de grote lijst die de gevels bekroont en de bogen van de middenpartij. De grote lijst is op dezelfde wijze gedetailleerd als de lijst van het Nieuwe Werkhuis dat van 1779-1782 gebouwd werd. Ook is er een grote overeenkomst met de lijst van het huis Herengracht 182 dat Arnout Jan van Brienen in 1772 had laten bouwen. De profilering van de lijst van het Maagdenhuis komt overeen met de Ionische lijst van Le Clerc (Duy pl 93). Ga naar margenoot+ De bogen die in de middenpartij van de voorgevel zijn aangebracht vormen een motief dat Van der Hart ook bij het huis Houdringe in De Bilt gebruikt had. In zijn later werk zou hij er nog meermalen op teruggrijpen. De boogstelling voor de middenpartij was een motief dat we ook bij De Neufforge tegenkomen (Neu pl 196, 245, 254 en 262). Naar het schijnt is voor de detaillering van de impostlijsten en de bogen bij de voorgevel gebruik gemaakt van de Ionische boogprofielen en impostlijst van De Neufforge (de Neu pl 531). Deze wijken slechts weinig af van de profielen voor deze onderdelen die Le Clerc geeft (Duy pl 93). De benaming van de verschillende verdiepingen van het Maagdenhuis brengt een probleem met zich mee aangezien het huidig spraakgebruik verschilt met dat uit de tijd van Van der Hart. Over het souterrain of de kelderverdieping, die wij steeds het onderhuisGa naar margenoot+ genoemd hebben spreekt Van der Hart als: ‘de huishoudelijke vertrekken; 4 voet onder de oppervlakte der straat’. Daarboven komen dan in zijn terminologie, de eerste, tweede, derde en vierde verdieping; een aanduiding die overeenkomt met de gelijkwaardigheid ervan. Om niet af te wijken van de thans algemeen geldende benamingen hebben wij de onderste der vier gelijke verdiepingen de hoofdverdieping genoemd. Daarboven komen dan de eerste, tweede en derde verdieping, welke laatste bekroond wordt door het dak. Deze termen zullen wij verder gebruiken bij de beschrijving van het inwendige van het gebouw. | |
Een aanzienlijk gebouw van de stadGa naar margenoot+ In de tweede helft van de achttiende eeuw werden in Amsterdam een aantal gebouwen van liefdadigheid gesticht of vernieuwd. Een der eerste grote projecten was de herbouw van het Oudemannenhuis aan de Oudezijds Achterburgwal in 1754. De bouwkosten moeten meer dan f 160.000 hebben bedragen. Op een inhoud van ca. 15.000 m3 gaf dit | |
[pagina 104]
| |
een bouwprijs van ruim f 10 per kubieke meter. De bouwkosten beliepen meer dan f 1000 per verpleegde. Ga naar margenoot+ Het grote nieuwe gebouw dat de Lutherse Diaconie in 1769 aan de Nieuwe Keizersgracht liet optrekken had een inhoud van ca. 40.000 m3 en zou slechts f 229.000 hebben gekost (ma 16 1929 89). Het was bestemd voor 450 bewoners (Fuc 19). Het huis kwam op nog geen f 6 per kubieke meter en op ca. f 500 per inwoner. Ga naar margenoot+ Het nabijgelegen Huis van Barmhartigheid of Hofje van Occo kostte in 1771 f 56000. Het bezat een inhoud van ca. 5500 m3 en was gebouwd voor ca. 40 vrouwen. Dit gebouw heeft dan ook meer dan f 10 per kubieke meter gekost en meer dan f 1400 per bewoonster. Evenals het Oudemannenhuis bestond het niet uit grote zalen, doch uit kamers waarin twee personen waren gehuisvest. Ga naar margenoot+ Het Nieuwe Werkhuis dat in 1779 naar de plannen van Abraham van der Hart gebouwd werd, was met een inhoud van ca. 50.000 m3 het grootste gesticht van de stad. De bouwkosten hadden - blijkens de notulen van de regentenvergadering van 14 september 1797 - een bedrag van f 340557 belopen, zodat het gebouw vrijwel f 7 per kubieke meter gekost heeft. Het was bedoeld voor 700-800 mensen, zodat de stichtingskosten op ca. f 500 per inwoner kwamen. Ga naar margenoot+ Het Maagdenhuis was met zijn inhoud van ca. 26000 m3 niet het grootste, maar met zijn bouwsom van ca. f 350000 wel het kostbaarste gesticht uit die tijd. Met een bouwprijs van ca. f 13½ per kubieke meter en meer dan f 1000 per weesmeisje was het voor een gebouw dat uit grote zalen bestond, een duur gebouw geworden. Dat men dit kostbare project zonder enige tegemoetkoming van de overheid kon verwezenlijken zal zeker bewondering hebben afgedwongen. Ga naar margenoot+ Het nieuwe Maagdenhuis was een gebouw dat men niet over het hoofd kon zien. Temidden van de kleine huizen uit de omgeving leek het extra groot. Het was het grootste en modernste particuliere gesticht uit de stad en tevens een demonstratie der roomsgezinden hoever men het na twee eeuwen achterstelling toch weer had weten te brengen. Tijdens het bouwen van het huis waren velen nieuwsgierig hoe het zou worden. De Maandelijkse Nederlandsche Mercurius van 1786 gaf een plaat van de afgebroken oude behuizing en van het nieuwe, nog niet voltooide gebouw, vergezeld van een uitvoerige beschrijving over het verloop van het bouwen (afb. 13 en 103). Nog voor het nieuwe gebouw uit de steigers was verschenen er afbeeldingen van, die vervaardigd moeten zijn met behulp van de bouwtekeningen. Het indrukwekkendste was de grote prent van het nieuwe gesticht die in 1786 bij de katholieke uitgever Craijenschot verscheen en die ertoe kan hebben bijgedragen de beurzen open te houden tot de voltooiing van het bouwwerk (afb. 101). Zeer indrukwekkend was ook de grote gravure die vervaardigd werd naar een tekening van J. Bulthuis en die de kerk in het huis voor de eerste maal na de voltooiing afbeeldde. Deze gravure was gemaakt naar aanleiding van het bezoek van de graaf de Brancadora, aartsbisschop van Nisibi, die op 8 juni 1792 in de kerk van het Maagdenhuis het sacrament des vormsels bediende (afb. 166). Sinds de voltooiing van het nieuwe Maagdenhuis kon er geen boek meer over Amsterdam verschijnen of er werd uitvoerig aandacht besteed aan dit gesticht. In het Vervolg op Wagenaar, het anoniem verschenen vierde deel van de stadsbeschrijving van Jan Wagenaar, wordt het gebouw zeer uitvoerig beschreven. De tekst bevindt zich in de aflevering welke in 1792 verscheen, doch is vermoedelijk opgesteld na een rondgang door het huis in april 1790. Het nieuwe Maagdenhuis was een van de herkenningspunten van de stad. Een fraaie gravure naar een tekening van J. Bulthuis komt voor in de Vaderlandse Gezigten van omstreeks 1790. Ook in ‘Amsteldam en zyne geschiedenissen’ van Johannes Allart werd reeds in 1789 een afbeelding van het Maagdenhuis gegeven (afb. 104). In de ‘Vues choisies d'Amsterdam et ses Environs’, die Buffa in 1825 liet verschijnen naar tekeningen van C. de Kruyf, is het Maagdenhuis opgenomen. Ga naar margenoot+ Het waren niet alleen schrijvers en tekenaars die aandacht aan het nieuwe weeshuis besteedden. Het gebouw werd ingelast in het programma wanneer de stad hoog bezoek kreeg. De eerste maal op 29 oktober 1790, toen stadhouder Willem V met zijn gezin het huis bezocht. Lodewijk Napoleon heeft nimmer de moeite genomen het weeshuis, de belangrijkste katholieke instelling in de stad, te bezichtigen. Koning Willem I, die als prins reeds bij het bezoek van 1790 was geweest, bezocht het huis opnieuw op 26 februari | |
[pagina 105]
| |
1816. Deze bezichtiging zou de eerste zijn van een reeks koninklijke bezoeken die in de negentiende eeuw plaatsvonden (Rijc 175, 192). Ga naar margenoot+ Het huis stond als een burcht in de stad, de politieke spanningen schijnen er goeddeels aan voorbij te zijn gegaan. Na 1797 werd er in de regentenkamers een enkele maal een grondvergadering gehouden voor het kiezen van een provinciaal bestuur (Rijc 178). In 1797 ontstonden er problemen met de regentenbanken in de kerk. Enige gelovigen met patriottische gezindheid verlangden dat wanneer de regenten niet zelf de diensten in de kerk van het huis bijwoonden, anderen in hun banken mochten plaatsnemen. Het meningsverschil liep zo hoog op dat de regenten besloten deze banken, die zij als hun eigendom beschouwden - aangezien zij door hun voorgangers uit eigen middelen betaald waren - uit de kerk te laten weghalen en op de zolder van het weeshuis op te slaan (am nr. 1a en Rijc 177). | |
[pagina 106]
| |
70
het eerste grote plan uit 1783 Afb. 70-72. De maquette van juli 1783. De maquette is gemaakt naar het eerste plan van Abraham van der Hart uit 1783, van welk ontwerp geen tekeningen bewaard zijn. Op de achterkant van het fronton staat geschreven: ‘G. Smit out 36 jaar Amsterdammer heeft dit gebou getimmert in het jaar 1783. L. Bonekamp out 23 jaar 1783 dit gebou helpt maken in de maand juli geboren van Gornichem.’ De maquette van eikehout meet 84 × 79 × 49,5 cm; de schaal bedraagt ca. 1:44 of 1 duim op 4 voet. De zijgevels en de achtergevel kunnen worden neergeklapt, de indeling is aangegeven (sm). het tweede ontwerp uit 1783 Van het tweede ontwerp bleven drie bladen bewaard, waarop de zijgevel langs de Voetboogstraat en de vier gevels aan de binnenplaats voorkomen (afb. 73-77); de andere gevels en de plattegronden ontbreken. De tekeningen zijn gesigneerd A. van der Hart. Pen, penseel in grijs, blauw en rood. De maatstok van 100 voet komt overeen met 27,8 cm (10¾ duim) zodat de schaal 1:102 bedraagt. In vergelijking met de maquette blijkt het souterrain te zijn verhoogd. Het basement werd hoger en de stoepen kregen meer treden. 71
| |
[pagina 107]
| |
72
73
Afb. 73. Zijgevel in de Voetboogstraat. De nissengeleding om de vensters is bij dit plan nog aanwezig. De rechter stoep heeft nu slechts treden aan een kant. | |
[pagina 108]
| |
74
Afb. 74. Binnenplaats naar de achterzijde, met links de kerk en rechts een doorsnede over het tweede trappehuis. 75
Afb. 75. Binnenplaats naar de kant van de Handboogstraat, rechts de regentenkamer. De keldervensters zijn bij de uitvoering onder de vensters erboven geplaatst. Boven de regentenkamer zijn de beide bovenste stookplaatsen vervallen. | |
[pagina 109]
| |
76
Afb. 76. Binnenplaats naar de voorgevel gezien. Links de ingang van het weeshuis in de Handboogstraat. Rechts de kerk met bovenin de ronde ramen naar de ziekenzaal. Eronder de galerij met de gedenksteen van de eerste steenlegging. 77
Afb. 77. Binnenplaats naar de kant van de kerk. In de doorsnede aan de rechterzijde zijn de galerijen achter de kerk met stippellijnen aangegeven. De boog op de begane grond, aan de linkerzijde, werd bij de uitvoering van een rond venster voorzien. (blz. 88, 89). | |
[pagina 110]
| |
78
het derde ontwerp uit 1783 Afb. 78. Ontwerptekening voor de voorgevel, zonder ingang in de stoep. | |
[pagina 111]
| |
79
Afb. 79 en 80. Zijgevels in de Voetboogen de Handboogstraat. Ook in de stoep van het pastoorshuis ontbreekt nog een toegang. Toelichting: Van dit ontwerp bleven vier bladen over, waarop de drie straatgevels en de vier binnenplaatsgevels staan. Pen, penseel in grijs; letters in potlood. Schaal 1:102. Op de binnenplaatsgevels naar de Handboog- en Voetboogstraat zijn plakstukjes aangebracht. De onderliggende tekening stemt overeen met het tweede ontwerp. In de vleugel aan de kant van de Handboogstraat werden de keldervensters onder de andere vensters geplaatst, in de andere gevel werd een groot raam in de blindnis naast de galerij getekend. In de buitengevels aan de Handboog- en Voetboogstraat zijn de nissen om de vensters verdwenen. Het derde plan kwam voor eind 1783 tot stand (zie ook afb. 142 en 151 en blz. 89). 80
81
het herziene plan van 1785 Er is een blad met de drie gevels aan de straatzijden en drie gevels aan de binnenplaats. De maatstok van 150 voet, met signatuur ‘Van der Hart’, meet 8¼ dm; schaal 1:200. Pen, penseel in kleur. In november 1784 werd besloten de band van hardsteen in de zijgevels te laten vervallen. In de stoep van de voorgevel en die van het pastoorshuis zijn deuren. Afb. 81 en 82. Gevels aan de Voetboogstraat en Handboogstraat van bovengenoemd blad. 82
83
de oudste serie plattegronden van het maagdenhuis uit 1785 Afb. 83. Copie van de plattegrond van het onderhuis zonder de plakstukjes. Schaal 1:400. Links de vertrekken in het onderhuis, rechts de kerk en pastorie op de eerste verdieping. In de ruimte voor de secreten waren in het onderhuis slechts vier zitplaatsen geprojecteerd. Het grootste deel van de ruimte werd in beslag genomen door de vier afvoerkokers van de verdiepingen erboven. Deze situatie werd zo veranderd dat slechts een afvoerkoker over bleef (zie afb. 84). Hierdoor kwam er ruimte voor zeven zittingen, terwijl er ook voor de vrouwen een apart secreet kon worden gemaakt. Tevens kwam er plaats voor een waterbak en een pomp. De rechte achterzijde van de altaarnis werd gewijzigd in een halfronde absis. De ruimte daarachter werd bestemd voor sacristie. De trap in de pastorie kreeg een andere plaats. | |
[pagina 112]
| |
84
Afb. 84. ‘Plan van het Maagdenhuis; zijnde de Huishoudelijke Vertrekken; vier voeten onder de oppervlakte der Straat rondom het Gebouw.’ In de voorste vleugel lag de turfkelder, links daarvan de keuken van de pastorie met de kamer voor de meid ernaast. Onder de galerij was een grote voorraadkelder, waarvan de pastorie een klein gedeelte in gebruik had. Dan volgden de kaaskamer, de stukkenkamer waar de broodmaaltijden werden klaargemaakt, de broodkamer en de bakkerij. Daarbij sloten de grote keuken en de voorraadkamers aan. In de rechtervleugel lagen de beide trappehuizen, de secreten en het washuis. In de eerste opzet was in deze ruimte een fornuis en warmwaterketel. 85
Afb. 85. Plattegrond der eerste verdieping. De linkervleugel werd hier geheel in beslag genomen door kerkelijke ruimten. Het altaar op het opplakstukje heeft zijn definitieve vorm en kan niet voor 1787 getekend zijn. Het weeshuisgedeelte besloeg drie vleugels. Achter lag een grote slaapzaal; langs de Handboogstraat waren drie les- of werklokalen. Aan de voorzijde bevond zich de grote naaikamer. | |
[pagina 113]
| |
86
Afb. 86. Plattegrond der tweede verdieping. De drie vleugels die het weeshuis innam dienden geheel als slaapruimten. In de hoeken zijn de ‘vrouwenkamers’ voor het personeel. 87
Afb. 87. Plattegrond der derde verdieping. Het weeshuis heeft hier alle vier de vleugels in gebruik. Aan de voorzijde zijn ziekenzalen, boven de kerk magazijnen. Verder zijn er twee slaapzalen. De dubbele kribben in de gewone zalen zijn ca. 110 cm breed; de enkele bedden van de ziekenzalen ca. 75 cm. Er waren in het huis 328 slaapplaatsen in de dubbele kribben en 47 in de bedden op de ziekenzalen. De dubbele kribben waren kort tevoren in het nieuwe Werkhuis toegepast en als volgt omschreven: ‘Hoewel ieder legplaats geschikt is voor twee persoonen, zyn, ze egter, door middel van een houten schot, van elkander afgescheiden’ (Wag iv 464). Toelichting: De oudste serie plattegronden bestond uit zes bladen. Het derde blad waarop de hoofdverdieping was getekend, ontbreekt. Het eerste blad, waarop de fundering en riolering staan, is hier niet afgebeeld. Pen, penseel in grijs, blauw en geel. Op elk blad een maatstok van 150 voet lengte. 100 voet is ca. 1 voet (28,2 cm); schaal 1:100,5. In potlood staat een recent gebruik der ruimten ingeschreven. De plattegronden dateren van na april 1785 op welk moment het nog niet vaststond dat de pomp op de binnenplaats met de stoep gecombineerd zou worden. Sommige zaken zijn van oudere tekeningen overgenomen, zoals de plaats van de keldervensters in de vleugel aan de Handboogstraat. Bovendien vertonen de tekeningen onnauwkeurigheden zoals de te brede vensters van de korenzolder boven de kerk. Het zijvenster in de kamer op de hoek van het Spui en de Handboogstraat is hier geopend (vergelijk afb. 80). In oudere plannen is dit venster dicht. Op het moment dat dit plan getekend werd, was hier echter reeds een blinde nis. In het begin van 1787 werden door opgeplakte stukjes twee veranderingen in de tekeningen aangebracht: de altaarnis werd vergroot, hetgeen wijzigingen in de pastorie met zich meebracht en de secreten aan de zijde van de Handboogstraat werden op een afvoerkoker aangesloten. Deze veranderingen leidden tot wijzigingen in de tekeningen op vrijwel alle verdiepingen. De hier afgebeelde plattegronden zijn van na deze veranderingen. Zij tonen de stand van het ontwerp uit eind 1785 behoudens de altaarnis en de secreten. (blz. 97 en 103). | |
[pagina 114]
| |
88
aanbestedingstekeningen Het bouwen van het Maagdenhuis werd zoveel mogelijk openbaar aanbesteed. Dit geschiedde in verschillende gedeelten al naar gelang het werk vorderde. Voor de meeste aanbestedingen werden aparte tekeningen gemaakt die de betreffende onderdelen uitvoeriger weergaven dan het grote ontwerp. Enkele van deze tekeningen bleven bewaard. Afb. 88. ‘Stand en Profil Tekening van de Generaale hoogte van het R C Maagdenhuis’. Pen, penseel in grijs. Maatstok van 11 voet; 10 voet = 13,8 cm = 5⅜ duim. Schaal 1:20,6. Vermoedelijk gemaakt voor de aanbesteding van het metselwerk in mei 1784 (blz. 91). 89
Afb. 89. Doorsneden over het tweede trappehuis aan de kant van de Handboogstraat. Pen, penseel in grijs. Schaalstok 25 voet = 16 cm; 20 voet = 5 duim; schaal 1:44. Het natuursteenwerk voor de trappen werd in oktober 1784 aanbesteed. 90
Afb. 90. Plattegrond van de kap. Pen, penseel in grijs. Maatstok 90 voet = 25,4 cm; schaal 1:100,2. De aanbesteding van de kap vond plaats in september 1784. 91
Afb. 91. Detailtekening dakkapel. Pen. Maatstok 11 voet = 27,4 cm = 10⅝ duim; schaal 1:11,5. | |
[pagina 115]
| |
92
Afb. 92. Tekening van een schuifraam. Pen, penseel in grijs. Maatstok 5½ voet = 20,5 cm = 8 duim; schaal 1:7,5. Deze tekening zal hebben gediend bij de aanbesteding van de ruim 200 ramen op 5 december 1783. Aan de linkerzijde is het raamtype van de voorgevel aangegeven, het kozijn was hier anders in de muur geplaatst dan bij de andere vensters. De vensterroeden waren aan de binnenzijde geprofileerd. Aan de rechterzijde is het normale venstertype afgebeeld. De vensterroeden zijn hier rechthoekig. Overal waren zowel de boven- als de benedenvensters schuivend. De kozijnen werden zo in het muurvlak geplaatst dat de bovendorpels in het zicht kwamen, terwijl de zijstijlen achter het metselwerk schuilgingen (blz. 89). 93
Afb. 93. Kerkraam. Pen, penseel in grijs. Maatstok 11 voet; 10 voet = 22 cm = 8½ duim. Schaal 1:13. Later ingeschreven maten in meters. Ook de kerkramen behoorden bij de vensters die op 5 december 1783 werden aanbesteed. Het kozijn was hier geheel door muurwerk bedekt. Ook hier bevond zich de stopverf aan de buitenkant. Een deel van het venster kon worden geopend. | |
[pagina 116]
| |
94
de aanbestedingen uit 1786 Afb. 94. Binnendeur. Pen en potlood. Maatstok van 5½ voet = 22,8 cm, 5 voet = 8 duim. Schaal 1:6,8. De honderd binnendeuren werden aanbesteed in februari 1786. 95
Afb. 95. Grote dakkapel met uurwerk en klok. Pen en potlood. Maatstok 20 voet; 15 voet = 7¼ duim. Schaal 1:22,7. Aanbesteed november 1786. 96
Afb. 96. Voordeur aan het Spui. Pen, penseel in rood, geel en grauw. Maatstok 11 voet = 29,3 cm = 11⅜ duim. Schaal 1:10,6. Aanbesteed november 1786. 97
Afb. 97. Deur aan de Handboogstraat. Pen, penseel in grijs. Maatstok 11 voet = 21 cm = 8¼ duim, 1 voet = ¾ duim. Schaal 1:13,5. Aanbesteed november 1786. (blz. 94). | |
[pagina 117]
| |
98
het beeldhouwwerk in het fronton Reeds op de maquette van 1783 lag de opzet van het fronton vast. Gekozen was een medaillon met de uitbeelding van de tekst van Marcus 10, vers 14: ‘Laat de kinderen tot mij komen’. De weesmeisjes die het medaillon vasthouden herinneren aan het schilderij uit de regentenkamer (zie afb. 32). In de vormgeving van de symbolen van geloof, hoop en liefde is enige verandering na de eerste opzet te constateren. Afb. 98. Het beeldhouwwerk in het fronton gezien van Begijnhof 40 (opn. 1976). Op 6 februari 1786 vergaderden de regenten in een huis op het Begijnhof om het ontwerp voor het beeldhouwwerk te beoordelen dat getekend was op een houten schot. Na goedkeuring werd het werk op 17 februari 1787 aan Ziesenis aanbesteed. (blz. 96). 99
Afb. 99. Beeldhouwwerk in het fronton van het bouwmodel van juli 1783 (zie afb. 70). 100
Afb. 100. Uitgewerkt ontwerp voor de vulling van het fronton. Verblijfplaats onbekend. Naar afbeelding uit: M.G. Emeis; De Nationale Handelsbank. | |
[pagina 118]
| |
101
de eerste prenten van het huis Het grote nieuwe gebouw in de oude stad genoot veel belangstelling. De eerste prenten verschenen reeds voordat het gebouw uit de steigers was. Afb. 101. ‘Ruim gezigt van het nieuwe gebouw, het Roomsch-Catholijke Maagdenhuis, te Amsterdam’. Gravure; 31,7 × 44,5 cm. Editie van voor en na letter. Bijschrift in Nederlands en Frans. Gesigneerd: A. van der Hart, direx. P. Wagenaar, delin. C. Bogaerts, sculp. Bij T. Crajenschot, boekhandelaar, 1786. 102
Afb. 102. Tekening voor afb. 101 (sm). In 1899 op veiling Wurfbain door regenten aangekocht als ‘P. Wagenaar 1786, het Maagdenhuis na de verbouwing f 10’. Pen, penseel in grijs, ca. 36 × 50 cm. 104
Afb. 104. Gravure afkomstig uit [J. Fokke] Amsteldam en zyne geschiedenissen in 't kort. Deel iii (1789). Afm. 8,5 × 12,2 cm. Navolging van de grote gravure uit 1786, doch beter van verhoudingen. Tevens zijn de beide, in 1788 op de hoeken van het gebouw geplaatste, lantaarns aangegeven. 103
Afb. 103. Gravure uit de Nederlandsche Mercurius, augustus 1786 (17 × 12,5 cm). | |
[pagina 119]
| |
105
Afb. 105. Gedeelte van een tekening van J. Bulthuis. Pen, penseel in grijs. Afm. 15,5 × 23 cm (gaa). Naar deze tekening werd een gravure gemaakt van dezelfde afmeting. Tevens is er een grotere natekening (afm. 31,5 × 44 cm) vals gesigneerd J. Ouwater. Penseel in kleur (gaa). |
|