Amsterdam. Burgerweeshuis
(1975)–R. Meischke– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
3. Interieur en inventaris van het BurgerweeshuisGa naar margenoot+ Het Burgerweeshuis was een complex van afzonderlijke gebouwen met elk een eigen huishouding en eigen inventaris. Slechts enkele onderdelen zoals de bakkerij, brouwerij, kleermakerij en linnenkamer, dienden voor het geheel. De grote keuken bediende het jongens- en het meisjeshuis. Eigenlijk was het gebouwencomplex samengesteld uit een drietal weeshuizen. Een huis voor de kleine kinderen, een voor de grote meisjes en een voor de grote jongens. Ieder van deze drie huizen had weer een eigen ziekenhuis dat met een eigen keuken en washuis ook weer als een zelfstandige huishouding fungeerde. Tenslotte was er nog een deel van het gebouw bestemd voor de suppoosten, die ook weer een eigen keuken en eetzaal hadden. Ga naar margenoot+ Over de verblijven der wezen is weinig bekend. Er zijn enkele schilderijen en tekeningen van het inwendige van het huis. Zij dateren van na 1875 en zij geven hetzelfde beeld als de oudste foto's uit het begin van deze eeuw. De grote ruimten zijn spaarzaam gemeubileerd en de wanden vrijwel geheel kaal. Het enige bekoorlijke zijn de lichtinval en de kleding der weeskinderen. Er is niets waaruit blijkt dat deze ruimten vroeger een rijker aanzien gehad zouden hebben. Integendeel, juist in het midden van de 19de eeuw was het inwendige van het huis geheel gemoderniseerd. Eerst toen zijn de plafonds van houten planken met stucwerk bekleed en heeft in de jongenszaal de vloer van baksteen plaats gemaakt voor een tegelvloer. De weinige wandversiering, die wij op deze afbeeldingen treffen is niet oud. Van de inventaris van deze gedeelten van het huis is behalve enkele tinnen en koperen gebruiksvoorwerpen niets overgebleven. Ga naar margenoot+ Naast de verblijven voor de weeskinderen waren er binnen het weeshuiscomplex een aantal woningen voor het inwonend personeel. Ook daarvan weten we wat de interieurafwerking aangaat weinig, aangezien hier niets bewaard is gebleven en er ook geen oude afbeeldingen van bestaan. Wel wekken enkele posten in de rekeningboeken de de indruk dat ze rijker afgewerkt waren dan de verblijven voor de weeskinderen. Er komen in de 18de eeuw uitgaven voor aan behangers en spiegelmakers. De woning van de boekhouder-notaris werd zelfs van goudleer voorzien. Ga naar margenoot+ De bewaard gebleven inventaris van het Burgerweeshuis is afkomstig van dat deel van het huis waar de ruimten van bestuur en administratie waren ondergebracht. Hier waren de historische bezittingen van het huis geborgen en hier vond men een overvloed aan voorwerpen. Hoewel van deze ruimten meer bekend is dan van die der wezen blijft ook hier veel duister. Er zijn slechts enkele bronnen die iets meedelen over de inrichting van deze vertrekken. Wagenaar geeft in zijn beschrijving van 1765 een uitvoerige opsomming van de in het huis aanwezige schilderijen en vermeldt waar ze hingen. Dat de collectie van het weeshuis toen van enige betekenis geacht werd, blijkt ook uit de natekeningen die toen van een aantal stukken gemaakt zijn. De inventarissen van het weeshuis die niet ouder zijn dan de 19de eeuw geven voor deze vertrekken wel het aantal schilderijen en meubels, doch zonder nadere omschrijving. Eerst in veel later tijd, in de monumentenbeschrijving van Van Arkel en Weissman uit 1905 en in de Voorloopige Lijst der Nederlandsche Monumenten uit 1928 wordt weer een opsomming van de schilderijen - en nu ook van het meubilair - per vertrek gegeven. Ook de oudste foto's geven daarover inlichtingen. Waarschijnlijk hebben de regenten het historisch karakter van dit deel van het weeshuis meer ontzien dan dat van hun eigen huizen. Zo is het opvallend dat in het gehele | |
[pagina 62]
| |
gebouw geen 18de eeuws stucplafond werd aangetroffen. Door deze behoudendeGa naar margenoot+ instelling bleef nog een deel van het oude meubilair bewaard. Behalve twee stukken die niet tot de eigenlijke inventaris van het weeshuis behoren, zoals de sacraments- of mirakelkist die afkomstig was uit de Heilige Stede en het vrouwsportret dat voor Haasje Klaas doorging en dat in 1802 door schenking was verkregen, stammen de oudste stukken van het bezit uit het tweede kwart van de 17de eeuw, het tijdperk waarin het gebouw ook geheel werd vernieuwd. Ga naar margenoot+ De regentenzaal is de enige ruimte waarvan de ontwikkeling van de meubilering enigszins te volgen is. Toen deze zaal in 1634 tot stand kwam liet men een aantal schilderijen voor deze ruimte vervaardigen. In de westelijke wand, boven de schoorsteen en de twee zijdeuren, moest ‘de slag op de Slaak’ van De Verwer komen. Het regentencollege dat opdracht tot de grote vernieuwing van het weeshuis had gegeven werd in 1633 vereeuwigd door Abraham de Vries. Gezien de grote afmetingen van dit doek kan het alleen aan de lange wand tegenover de vensters gehangen hebben. De regentessen van dat jaar werden uitgebeeld door Jacob Backer. Zij zijn weergegeven in een denkbeeldig interieur dat dezelfde architectuuropvatting toont als de nieuwe gevels van de meisjesplaats. Dit schilderij kan alleen maar gemaakt zijn voor de oostwand van de regentenzaal waar het ook hing. Ga naar margenoot+ Het eenvoudige vertrek werd geleidelijk verfraaid. In 1656 werden het plafond en de schoorsteenwand beschilderd. In 1663 schilderde Jurriaan Ovens een tweede regentenstuk, van dezelfde afmetingen als het eerste. Waarschijnlijk hebben deze dan ook naast elkaar aan de lange muur gehangen. In 1683 vervaardigde Adriaan Backer een tweede regentessenstuk, waarvoor alleen in het midden van de lange wand plaats was. In 1716 maakte Arnold Boonen het derde en laatste regentenstuk dat enkele vraagpunten oproept. De maten van dit doek komen niet overeen met die van een ander groepsportret. Het is slechts weinig breder dan het tweede regentessenstuk van 1683. Volgens Wagenaar hingen in 1765 de vijf regenten- en regentessenstukken in deze zaal. Dit is alleen dan mogelijk, wanneer het laatste doek van 1716 ook in het midden van de lange wand is komen te hangen, vermoedelijk onder het regentessenstuk.Ga naar margenoot+ Op het doek van Arnold Boonen zien we reeds de stoelen afgebeeld die steeds in de regentenzaal stonden en die wellicht bij de grote vergadertafel uit het einde van de 17de eeuw behoord hebben. De Staatsboeken vermelden in 1732 een aankoop van 18 stoelen, voor de regentenzaal. Vermoedelijk zijn er toen van het model waarvan er reeds zes stuks voor de regenten waren nog achttien bijbesteld. In de inventaris van ca. 1850 vindt men in dit vertrek in 24 stoelen, waarvan één fauteuil (a.b.w. 367). Ga naar margenoot+ In 1732 werd de regentenzaal gemoderniseerd, waarbij waarschijnlijk schuiframen zijn aangebracht en de regenten hun wapenschilden op het middenpenant plaatsten. Het is van belang op te merken dat men deze modernisering niet verder doorvoerde en geen stucplafond en nieuwe schouw aanbracht. De 17de eeuwse schouw werd in de 18de eeuw alleen voorzien van een kleinere ingebouwde stookplaats, die voor een betere rookvang moest zorgen. In 1737 sneed Jan van Logteren het rijke wapenbord dat blijkens de tekening van 1879 op een penant van de regentenzaal hangt en moeilijk ooit op een andere plaats gehangen kan hebben. Wagenaar vermeldt in 1765 nog de beide tekeningen van Vonk: plattegronden en gevels van het weeshuis die ook in de regentenzaal hingen. Ook waren er in Wagenaars tijd in de regentenzaal reeds de twee nagenoeg gelijke wapenborden, de eerste uit 1716, de tweede uit 1760. In 1847 werd een derde bord in deze reeks gesneden. De laatste eeuw hingen de twee oudste borden boven de deuren naast de schoorsteen, in details ervan verschilde de plaats van de zijstukken van de slag op de Slaak. Het derde bord kwam boven de deur in de oostwand van de regentenzaal. In 1879 werd de regentenzaal opgeknapt waarbij een parketvloer werd aangebracht en een Deventerkleed werd aangeschaft. Het is mogelijk dat toen het regentessenstuk van 1683 en de zijstukken van de slag op de Slaak naar de regentessenkamer zijn verhuisd. Ga naar margenoot+ Over de oorspronkelijke meubilering van de regentessenkamer weten we veel minder. Wagenaar vermeldt hier alleen het schilderij waarop de wapens van de regentessen uit 1680 afgebeeld staan en dat zal zijn aangebracht met de vernieuwing van het vertrek in dat jaar. Verder werd deze kamer in de 18de eeuw ingrijpender gemoderniseerd dan de regentenzaal. Aangezien het regentessencollege in de Franse tijd werd opgeheven en nadien niet meer in ere is hersteld werden hier enkele schilderijen gehangen die in | |
[pagina 63]
| |
de regentenzaal geen plaats meer konden vinden. Het waren het grote regentessenstuk van Adriaan Backer uit 1683 en de zijstukken van de slag op de Slaak. Merkwaardig is dat dit regentessenvertrek tot aan het eind van de weeshuisperiode als zodanig bekend, is blijven bestaan en slechts spaarzaam gebruikt werd. Ga naar margenoot+ Verder waren er nog enkele vertrekken waar men terecht kon met stukken die in de regentenzaal niet geplaatst konden worden. In de kamer voor de regentenzaal hingen vermoedelijk een aantal naamborden van regenten en regentessen, stonden wat oudere meubels en waren enkele van de grote stukken van Van Speyk geplaatst. In het kamertje achter de regentenzaal, het geldkantoor, hingen volgens Wagenaar twee schilderstukjes, één gemaakt door Jurriaan Pool, een schilder die in het weeshuis was opgegroeid en een schilderij van een geestelijk gestoorde wees ‘Malle Baandje’ die zijn hele leven in het weeshuis had doorgebracht. Op de linnenkamer hing nog een stukje van Pool. Het is duidelijk dat men hier de minder belangrijke doeken opborg.Ga naar margenoot+ Het minste is er bekend van de meubilering van het vertrek in het jongenshuis dat bekend staat als het oude regentenkantoor en waar de administratie van het weeshuis en van de bezittingen bijgehouden werd. Dit vertrek werd bij de verbouwing van 1739 geheel gemoderniseerd en voorzien van een fraaie schouw en lambrizering. Het maakt hierdoor de indruk een deftig vertrek te zijn. Wagenaar noemt hier geen bijzondere schilderstukken. Eerst uit het begin van de 20ste eeuw zijn gegevens over de schilderijen bekend. Het wekt dan de indruk dat alles wat hier hangt uit andere vertrekken afkomstig was. Het doek met de regentessenwapens van 1680 hing toen hier. Waarschijnlijk was dit hierheen overgebracht toen het stuk van Adriaan Backer in de regentessenzaal gehangen werd. Ook de staande klok van 1728 vond hier een plaats. Uit de opsomming van Wagenaar blijkt dat reeds in de 18de eeuw de regentenzaalGa naar margenoot+ overvol was en men een aantal minder belangrijke schilderijen in andere vertrekken had ondergebracht. Het is dan ook te begrijpen dat er geen opdrachten voor grote groepsportretten meer gegeven werden. Men vulde de inventaris aan met kleinere zaken, met gedenkglazen, zilverwerk en klokken. De latere schilderijen waren meestal kleiner, hun inhoud lag meer in het anekdotische, het waren veelal herinneringen aan wezen of personen die iets met het weeshuis te maken hadden. Het driehonderd jarig bestaan in 1820 liet een herinnering na in de vorm van aardewerk en glazen. De dood van Van Speyk leverde een groot aantal nieuwe gedenkstukkenGa naar margenoot+ op. Twee grote stenen ingemetseld bij de jongensgalerij, twee schilderijen van ouderwetse grootte van Pieneman en Schoenmaker Doijer, die in het vertrek voor de regentenkamer gehangen werden. In de regentenzaal zelf werd een kleinere herinnering aan Van Speyk bewaard, in de vorm van een obelisk die van het hout van zijn boot gemaakt was. Van de eveneens in die tijd gesneuvelde M. Nanzing werden ook enige herinneringsstukken bewaard. Een meer opgewekt aandenken aan een wees was het schilderijtje dat de tot kapitein opgeklommen Herderschee in 1860 door een Chinese zeeschilder van zijn schip ‘het fregat Amsterdam’ had laten vervaardigen en naar zijn oude tehuis zond. In de 19de eeuw ontstond een grote belangstelling voor het kostuum der wezen, vooral voor dat van de meisjes, hetgeen zijn weerslag vond in een serie poppen. Ook deden de weesmeisjes hun intrede in de schilderkunst. Het schilderijtje van Vinke uit 1854 was een der eerste. Kort daarop haalde dit onderwerp het internationale niveau. Later specialiseerde de hoogleraar aan de Academie N. van der Waaij zich op dit genre. De collectie bijzonderheden die zich geleidelijk in deze vertrekken ophoopte gaf aan dit deel van het weeshuis een enigszins museaal karakter. Het was voor de bezoeker eenvoudig zich hier te oriënteren over de geschiedenis van de instelling. Ga naar margenoot+ Hoezeer men de waarde besefte van verzamelingen van allerlei aard blijkt uit de aanvaarding van het kabinet van J.F. Eilers in 1895. Deze uitgebreide verzameling op het gebied van zoölogie, botanie en mineralogie werd door de erfgenamen van de samensteller J.F. Eilers aan het weeshuis aangeboden om dienstig te zijn bij het onderwijs (De Ridder 1973; 174). Het vertrek boven de regentessenkamer werd als bewaarplaats van deze verzameling ingericht die hier een vergeten bestaan leidde enGa naar margenoot+ tenslotte bij de ontruiming van het weeshuis in 1960 aan het Zoölogisch Museum van Artis werd geschonken. De inventaris van het weeshuis werd in dat jaar voor een deel meegenomen naar het nieuwe gebouw van het Sociaal Agogisch Centrum, voor een ander deel in bruikleen afgestaan aan het Historisch Museum. | |
[pagina 64]
| |
73
74
| |
De regentenzaalDe regentenzaal werd in 1879 geheel opgeknapt, er zijn geen afbeeldingen van voor die tijd bekend (blz. 267). De nieuwe parketvloer en de beide Deventer kleden werden bij de ‘restauratie’ van 1879 aangebracht. Voordien was er blijkens de inventaris van ca. 1850 (a.b.w. 150a) een Smirna's vloerkleed, een zwart met rood gebloemd tafelkleed en drie groen lakense tafelkleden, waarvan niet precies vermeld wordt waar zij zich bevonden. Er waren toen in dit vertrek 12 mahoniehouten stoelen met groene zittingen en 11 mahoniehouten stoelen en een fauteuil waarvan de kleur der zittingen niet is aangegeven. Of de 20 rode kussens bij deze stoelen hoorden is niet bekend. Ook waren er acht ‘groenen saaijen glas- of sieraadgordijnen’ en acht ‘witten katoenen zakken voor dezelven’ en vier linnen glasgordijnen. De groene kleur van de bekledingen is na 1879 bewaard gebleven, het kleed van de grote tafel was sindsdien van groen laken en bij de nieuwe bekleding van de stoelen heeft men blijkens de rekeningen telkens een groene stof gekozen. Aan de linkerwand tonen de tekeningen op het middenpenant de console klok, geflankeerd door twee ‘vergulde schoorsteen Girandoles’ (inv. ca. 1850). Verder is het veld gevuld met de vijf wapenschilden van de regenten uit 1732. Onder de console klok hangt het zogenaamde portret van Haasje Claesdr dat het huis in 1802 ten geschenke had gekregen. Op het volgende penant hangt een naambord van regenten uit 1739 of 1861 (blz. 98). Bij het midden penant | |
[pagina 65]
| |
75
staat de ‘tafel met marmeren blad’ (inv. ca. 1850) (blz. 83). Bij de andere penanten twee speeltafels die in 1881 waren aangekocht. Verder stonden hier vier stoelen onder de vensters en vier ‘mahoniehouten gerridons’ (inv. ca. 1850). De schoorsteenwand had nog veel van zijn 17de eeuwse karakter bewaard, alleen was er binnen de schouw een kleinere marmeren stookplaats aangebracht en waren de schilderingen boven de deuren vervangen door 18de eeuwse wapenborden. Op de deuren waren festoenen die tegelijk met het beschilderde plafond waren aangebracht in 1656 (blz. 222). Bij de rechterdeur staat op de tekening van Rieke de speeltafel met ingelegd blad (blz. 81) die bij Greive nog links is opgesteld. Ook zijn er sinds 1879 gaslampen aangebracht. De inventaris van ca. 1850 noemt op een bovenste zolder, een complete houten balie. Wij vragen ons af of deze niet in de regentenzaal voor de grote vergadertafel heeft gestaan. De inventaris van 1806 (a.b.w. 104) vermeldt een kerkkroon waarmee waarschijnlijk een koperen kroon in de regentenzaal bedoeld is. Afb. 73. Tekening van de regentenzaal door J.C. Greive in 1879, na de veranderingen in dat jaar gemaakt (g.a.a.). Afb. 74. Details uit de schetstekening van J.M.A. Rieke uit 1898 (g.a.a.). Afb. 75. Uitgewerkte tekening van de regentenzaal door J.M.A. Rieke, 1898 (g.a.a.). | |
[pagina 66]
| |
76
| |
Regentenzaal en administratiekantoorAfb. 76. De regentenzaal naar het oosten (opn. 1936). In de regentenzaal trok de schoorsteenwand zozeer de aandacht dat eerst bij de grote fotografische documentatie in 1936 een opname naar de andere kant werd gemaakt. Aan de linkerwand hingen de drie regentenstukken, aan de korte wand het regentessenstuk van 1634, dat voor deze plaats gemaakt schijnt. Nu vermeldt Wagenaar in 1765 over het ‘tegenwoordige Regenten-Comptoir’ dat ‘De schoorsteen en wanden zyn, onder anderen, versierd met drie Regenten en twee Regentessenstukken’. Van deze vijf doeken duidt hij de vier die er thans hangen nader aan. Het is de vraag waar het vijfde doek, het regentessenstuk van 1683 geplaatst was. Hoewel Wagenaar het schilderstuk van de Slag op de Slaak boven de schouw niet noemt en wel de beide bouwkundige tekeningen die de landmeter Willem Jacob Vonk van het complex gemaakt heeft, is het niet mogelijk dat een van de regentenstukken boven de schoorsteen gehangen heeft, aangezien zij daar te groot voor zijn. De beide jongste doeken, het regentessenstuk van 1683 en het regentenstuk van 1716 moeten in het midden van de muur boven elkaar gehangen hebben. Vermoedelijk bij de veranderingen in 1879 is het regentessendoek verwijderd en vervangen door een kast, geflankeerd door een schilderij van Jacob van der Sluijs en Jurriaan Pool. De stoelen onder de regentenstukken stonden daar sinds 1732, toen 18 stoelen voor dit | |
[pagina 67]
| |
77
vertrek werden aangeschaft. De tafel aan de eindwand is een der beide eikehouten tafels met aansteekbladen die in de inventaris van 1855 voorkomen. Erop staan een obelisk voor Van Speyk, uit het hout van zijn kanonneerboot gemaakt en een model van de trap dat voorkomt in de inventaris van 1899. Het wapenbord boven de deur dateert uit 1847 (blz. 97). Afb. 77. Het administratie kantoor in 1904 met van links naar rechts: G.A. Haringman, boekhouder waarnemend directeur (later directeur). J.v.d. Buske, bode. R.H.F. Tikkemeijer, klerk en P. Heyn, bouwopzichter (g.a.a.). Dit ruime en goed verzorgde vertrek (blz. 247) is gemeubileerd met stukken uit andere kamers afkomstig. Wagenaar noemt dit, in het jongenshuis gelegen vertrek, het ‘gewezen Regenten Comptoir’ dat gebruikt wordt om inboedels die de kinderen inbrengen te koop te leggen en de kinderionen en collecten te tellen. In 1904 zien we er de staande klok uit 1728, met daarboven het portret van Malle Baandje dat Wagenaar in een vertrek naast de regentenkamer aantrof. Links en rechts daarvan hangen twee 17de eeuwse anonieme schilderstukken. De voorlopige monumentenlijst (1928) noemt hier nog het wapenbord uit 1680 uit de regentessenkamer afkomstig, een schilderij van Van Speyk en een portret van Pool. | |
[pagina 68]
| |
78
| |
De regentessenzaal en het vertrek erbovenDe regentessenkamer werd omstreeks 1617 op deze plaats gebouwd en volgens de rekeningen van dat jaar met veel zorg afgewerkt (blz. 152). Toen in 1680 de vleugel langs de Voorburgwal hoger werd herbouwd, werd dit deel opgevijzeld en van een nieuwe gevel voorzien. Bij deze verbouwing werd de regentessenkamer geheel vernieuwd. Het nieuwe vertrek kreeg een Italiaanse vloer, waarmee een vloer van marmeren tegels bedoeld moet zijn, een nieuwe schouw en gepleisterde wanden. Er werd een schilderstuk met de wapens van de regentessen aangebracht, mogelijk een onderdeel van de nieuwe schouw (afb. 116). Afb. 78. De voormalige regentessenkamer (opn. 1936). Omstreeks 1735 moet dit vertrek opnieuw zijn gemoderniseerd, er werd weer een nieuwe schouw gemaakt, een lambrizering aangebracht en schuifvensters kwamen in de plaats van de kruiskozijnen. Waarschijnlijk werd toen de balklaag van moer- en kinderbinten met een houten plafond bekleed op dezelfde wijze als dit in het oude regentenkantoor was gedaan. Wagenaar deelt in 1765 over dit vertrek het volgende mee: ‘Boven de wooning van de Kookenvader en Moeder, is de Regentessen-Kamer, een net ingestoken vertrek, uitziende op de steenen brug, die naar de Blommarkt leidt. Hier hangt een geschilderd afbeeldsel van 't wapen van 't Godshuis, zynde eene bestraalde duif, het zinnebeeld van de H. Geest. Het wordt door een Weesmeisje en een’ Weesjongen, | |
[pagina 69]
| |
79
vastgehouden, en is omringd van de Vrouwelyke wapens van vier Regentessen, die in 't jaar 1680 dienden’. De inventaris van 1806 (a.b.w. 104) vermeldt in dit vertrek een horlogie, waarmee de grote staande klok (afb. 102) bedoeld kan zijn en 12 stoelen met groen trijp en koperen spijkers. Na 1812 waren er geen regentessen meer, toch schijnt deze kamer nooit een nieuwe bestemming te hebben gekregen. In een inventaris uit de tweede helft van de 19de eeuw waren hier 22 stoelen bekleed met groen trijp misschien niet alle van dezelfde soort en waaronder een fauteuil. Er is dan een groot schilderij en elf kleine. Op de oudste foto's (van Arkel en Weissman 1905) zijn de genoemde stoelen reeds verdwenen. Het grote schilderij blijkt het regentessenstuk van 1683 te zijn terwijl hier verder de beide zijstukken van de Slag op de Slaak hangen, alle afkomstig uit de regentenzaal. Verder was er het portret van het honderdjarige achterlijke weesmeisje dat de tekenmeester Looman in 1888 vervaardigde. Afb. 79. Kamer boven de voorgaande regentessenzaal (opn. 1936). De ruimte op de tweede verdieping die van 1617 tot 1680 als regentessenkamer gebruikt was behield zijn oude balklaag. In 1895 werd de verzameling van J.F. Eilers die aan het weeshuis vermaakt was in dit afgelegen vertrek ondergebracht (blz. 63). | |
[pagina 70]
| |
80
| |
De keukensDe grote keuken van het weeshuis, waar gekookt werd voor de grote jongens en de grote meisjes, was gelegen op de hoek van de St.-Luciensteeg en de Voorburgwal. Ondanks de verbouwingsplannen die werden beraamd bleef hij daar tot 1880. Afb. 80. De grote keuken door N. van der Waaij (ca. 1910) (s.a.c.). De nieuwe keuken uit 1880 lag op de hoek van de St.-Luciensteeg en het pleintje voor de meisjespoort. Deze bestond voor een deel uit de ruimte van het vroegere rookhuis en voor een deel uit de overdekte keukenplaats. Deze keuken bleef in gemoderniseerde vorm bestaan tot 1960. Afb. 81. De tweede keuken (opn. 1936); de kleine keuken waar voor de suppoosten werd gekookt en bijzondere diners konden worden klaar gemaakt. Deze keuken komt voor op de oudste fotoseries die van het weeshuis gemaakt werden (van Arkel en Weissman 1905). Hij maakte deel uit van de in 1732 nieuw gebouwde vleugel. Toen na de brand van 1885 de bakkerij werd opgeheven werd de kleine keuken geheel verbouwd en vergroot. Alles wat op de oudste foto's te zien is dateert dan ook van 1885. Op de foto van 1936 blijken er al weer veranderingen te hebben plaats gevonden. De servieskast is dan ingekort en er is een deur gemaakt naar de provisie-ruimte ernaast. Deze kleine keuken werd ook gebruikt voor het geven van kookles aan de oudere weesmeisjes. Afb. 82. Maquette van de kleine keuken, in 1928 gemaakt door de vroegere burgerwees Jan Moederzoon (s.a.c.). Deze | |
[pagina 71]
| |
81
maquette was naar een oudere foto vervaardigd 82
voor een tombola ten behoeve van de Oud-Burgerwezen-vereniging en werd door de nabestaanden van de prijswinnaar in 1958 aan het weeshuis geschonken. | |
[pagina 72]
| |
83
| |
Het middelhuisAfb. 83. Het middelhuis, of de hal van het meisjeshuis (opn. 1936). Deze hal was een knooppunt van verbindingen en de enige centrale ruimte in de plattegrond. De naam middelhuis waarmee deze ruimte werd aangeduid kan daarmee echter niet in verband worden gebracht. Het middelhuis was een verwarmde ruimte in het eerste weeshuis aan de overzijde van de Kalverstraat. Het was ook een klein verwarmd vertrek in het tot weeshuis ingerichte St. Lucienklooster. Dit vertrek lag op de plaats waar met de verbouwing van 1634 deze hal gemaakt werd zodat men hem daardoor waarschijnlijk middelhuis genoemd heeft inplaats van voorhuis. Wagenaar schrijft hierover in 1765: ‘Westwaards van de groote Binnenplaats, in 't midden van 't gebouw, is de opgang naar de groote Meisjes Eetzaal, een ruim en hoog Vertrek, voor welk, een groot Poortaal legt, het Middelhuis genaamd.’ De meisjeseetzaal lag op deze foto gezien aan de rechterzijde en grensde aan het middelhuis met eenzelfde wand als hier is afgebeeld. De indeling van deze laatste wand was uit de omstandigheden voortgekomen, aan de zijde van de eetzaal werd hij terwille van de symmetrie herhaald. De deur aan de rechterzijde van de wand op de foto, gaf toegang naar het ‘Cas-Comptoir’ dat aan de regentenzaal grensde. Achter het tweelichtsvenster in het midden was het gemak van de regenten. Achter de deur aan de linkerzijde van de hal was een korte gang die naar de keukenvleugel leidde. Hier kwam men in de grote | |
[pagina 73]
| |
84
85
keuken, de bakkerij en het rookhuis, de keuken van de suppoosten en de suppoosten-eetzaal. Bovendien was daar de woning van de keukenvader en -moeder. Van uit de hal of middelhuis was er een trap naar de regentessekamer en in 1883 werd deze veranderd in een grote opgang naar de slaapzalen van de meisjes. Door de verandering der ramen in de 18de en 19de eeuw had de hal meer licht gekregen Oorspronkelijk bestond het bovenste deel van de deur uit een vast paneelwerk. Het licht kwam dus alleen door twee kruisvensters die vlak bij de korte wanden geplaatst waren. Later is stucwerk tussen de balken aangebracht, in de 17de eeuw was er een donkerder houten zoldering. Opmerkelijk is de 18de eeuwse hallamp, die thans nog bewaard is (s.a.c.). Afb. 84. Closetpot uit de voormalige regenten w.c. (opn. 1936). De sierlijke pot die tot 1960 aanwezig was droeg een opschrift: ‘Gebr. Hesse Damrak’. Waarschijnlijk was hij daar geplaatst toen hier omstreeks 1890 waterspoeling moet zijn aangebracht. Afb. 85. Gang van de keuken naar het middelhuis, tekening. N. van der Waaij (ca. 1910) (s.a.c.). | |
[pagina 74]
| |
86
87
| |
[pagina 75]
| |
88
| |
De meisjeseetzaal en de kamkamerAfb. 86. N. van der Waaij. De eetzaal tijdens het afruimen na de maaltijd. Olieverf op doek (g.m.a.). Afb. 87. N. van der Waaij. De eetzaal tijdens het gebed voor tafel. Aquarel. De zaal is in spiegelbeeld weergegeven, in werkelijkheid zaten de vensters aan de andere kant. Hoewel de sfeer door de klederdrachten oud aandoet was de inrichting van de eetzaal in de 19de eeuw ingrijpend gewijzigd. Doordat het aantal wezen geleidelijk was afgenomen, was de zaal door een houten schot ingekort. Bovendien was de vloer vernieuwd en de opstelling vermoedelijk gewijzigd. Waarschijnlijk waren oorspronkelijk de tafels in de lengterichting van de zaal opgesteld. Bij al deze veranderingen was de grote soberheid van het interieur blijven bestaan. Afb. 88. De voormalige kamkamer (opn. 1936). In de vleugel aan de achterplaats boven de keuken van het meisjesziekenhuis lag de kamkamer. In 1765 werd deze vleugel geheel herbouwd waarbij ook dit vertrek vernieuwd werd. De wanden van deze kamer waarin de kammoeder de haren van de meisjes door uitkammen zindelijk probeerde te houden was geheel betegeld. In 1868 werd de toen 84-jarige kammoeder gepensioneerd en er werd geen nieuwe aangesteld. Men besloot de meisjes onderricht in het strijken te geven waartoe dit vertrek werd ingericht. | |
[pagina 76]
| |
89
| |
De strijkkamer en de conversatiezaal voor de jongensAfb. 89. De strijkkamer naar het zuiden (opn. 1936). Afb. 90. De strijkkamer naar het noorden (opn. 1936). In de in 1680 vernieuwde vleugel langs de Nieuwezijds Voorburgwal lag op de verdieping een vertrek dat evenals de voormalige kamkamer op de plattegrond van 1938 aangegeven staat als strijkwinkel. Wanneer Wagenaar in 1765 meedeelt dat het weeshuis een washuis bezat onder de eerste boog van de brug in het verlengde van de St.-Luciensteeg (afb. 62) voegt hij daar aan toe ‘Doch de waschhuizen in 't Weeshuis dienen niet meer tot het voorig gebruik, sedert dat men raadzaamer geoordeeld heeft, het gemaakte Linnen op 's Graavenland, te laaten wasschen, en de Meisjes aan ander werk te houden’. In 1868 besloot men de was, die toen 130 jaar lang bij dezelfde blekersfamilie gedaan was, onopgemaakt thuis te laten komen. Hiertoe werd in het weeshuis ‘eene Wasch- en Strijkinrichting’ gemaakt waartoe ook dit vertrek behoorde. Afb. 91. Tot conversatiezaal verbouwde timmerloods (opn. ca. 1910). Een andere wijziging uit de 19de eeuw was de grote verbouwing van de timmerloods uit 1716 welke in 1896 plaats vond. Daarbij werd het dak vernieuwd, een ander trappenhuis aangebracht en de ruimte op de begane grond ingericht tot recreatiezaal voor de jongens. In de hoek hing hier het grote schilderij van Van Speyk dat in 1894 was aangekocht (blz. 92). | |
[pagina 77]
| |
90
91
| |
[pagina 78]
| |
92
| |
De meubels93
Afb. 92 en 93. De zogenaamde Mirakelkist (opn. 1974) (s.a.c.). Vermoedelijk was dit de archiefkist van het sacramentsgilde van de kapel ter Heilige Stede die in 1579 wordt omschreven als ‘een viercante groene kist toebehorende tsacraments ghilde staende in tsacristie van de voirn. Capelle’ en waarin zich een aantal rentebrieven bevonden (Sterck 1896 en 1938; 186, de Ridder 1963). Wagenaar is de eerste die de traditie vermeldt dat dit de kist zou zijn die bij het mirakel van 1345 een rol vervulde. Om de kist te zien begaf hij zich naar het Burgerweeshuis (2de stuk; 121): ‘Immers, my is, aldaar, op den twee en twintigsten April des jaars 1762, eene oude kist getoond, die zeventien duim hoog, ruim zestien duim breed, en over het deksel gemeten, ruim twee en dertig duim lang was. Zy hadt, van vooren, drie yzeren sloten, en was, op het deksel, beschilderd met drie witte hostien in de vlammen: met twee diergelyken, tegen de einden, en met nog twee, van vooren; voor welke laatsten, twee Engelen knielden; doch alle deeze figuuren waren, reeds voor een groot gedeelte, | |
[pagina 79]
| |
94
95
96
97
98
uitgesleeten en vergaan. En deeze kist werdt van de Roomschgezinden, die dezelve nog dikwils kwamen zien gehouden voor dezelfde, waarin de wonderdaadige hostie gelegd geweest was.’ De eikehouten kist, thans in het Sociaal Agogisch Centrum, meet 84 × 46 × 44 cm. Aan de voorzijde is in het midden een grote slotplaat. Aan weerszijden een kleinere plaat waarin de twee ijzeren gehengen die de kist aan achter- en bovenzijde omvatten worden gesloten. De beschildering is jonger dan de gehengen. Kist ca. 1500; Beschildering mogelijk xvi a. Afb. 94. Kabinet (xvii a). Eikehout. Vier deuren met zes panelen; gecanneleerde pilasters met vlak reliëfwerk (opn. 1974) (s.a.c.). Afb. 95. Kabinet (xvii b), met twee deuren en een onderlade (opn. 1974) (s.a.c.). Eikehout, opgewerkt met ebbehout, kroonlijst en deuren gefineerd. Sinds 1879 in regentenkamer. Afb. 96. Voorzittersstoel uit de regentenzaal (opn. 1974) (s.a.c.). Afb. 97. Gewone stoel uit de regentenzaal (opn. 1974) (s.a.c.). Serie van oorspronkelijk 24 stuks (xviii a). Zes afgebeeld op regentenstuk 1716 (afb. 115); 18 stuks gekocht in 1732 (blz. 229). Bekleding nieuw. Afb. 98. Stoel uit de regentenzaal tijdens de restauratie (opn. 1974). | |
[pagina 80]
| |
99
| |
De meubelsAfb. 99. Trektafel (xvii a). Eikehouten tafel, met dubbel uittrekbaar blad, balpoten, geen voetregel. Bladmaat 86 × 222 cm (opn. 1974) (s.a.c.). Boven de tafel de copie van het regentessenstuk uit 1634, welke in 1888 van de kunstschilder H.E. Vinke Jr. werd aangekocht (blz. 85). Afb. 100 en 102. Speeltafel (xviii b). Neerklapbaar blad met inlegwerk. Bladmaat 72 × 88 cm (opn. 1974) (s.a.c.). De inventaris uit ca. 1850 (a.b.w. 150 a) vermeldt vier speeltafels met groen laken, twee ronde mahonie speeltafels en een gladhouten ingelegde speeltafel. Na 1879 stond deze tafel in de regentenzaal, vermoedelijk voordien ook (afb. 73 en 75). Afb. 101. Twee kaarsenhouders (xviii b). Geel en roodkoper. In de regentenzaal geplaatst aan weerszijden van de wandklok (afb. 75) (h.m.a.). Niet afgebeeld: Koperen hallamp (xviii b), afkomstig uit middelhuis (afb. 83 en 337) (s.a.c.). Afb. 103. Staande klok (opn. 1974) (s.a.c.). Volgens de staatboeken in januari 1729 gekocht van de firma Clarke en Dunster te Amsterdam. Stond blijkens de inventaris van 1807 (a.b.w. 104) in de regentessenkamer, later in het administratiekantoor (afb. 77). Notehout. Aan de zijkanten, ter hoogte van de wijzerplaat en in de kap, opengewerkte panelen. Niet afgebeeld: Wandklok op console (xviii b). Koper met inlegwerk (h.m.a.). Volgens de Secrete Cassa werd de pendule bij de opknapbeurt van de regentenzaal in 1879 voor f 150 door Houiller verguld. Op de veer van het gaande werk staat | |
[pagina 81]
| |
100
gekrast: Glangud Juillet 86. Aangezien in 101
deze veer eveneens het jaar 1885 geponst is menen wij dat dit slaat op een vernieuwing in 1886. De veer voor het speelwerk werd vernieuwd in 1895. Gerestaureerd 1975. 102
103
| |
[pagina 82]
| |
104
105
106
| |
[pagina 83]
| |
107
108
109
110
| |
De meubelsAfb. 104 en 105. Trektafel (xvii a) (opn. 1974) (s.a.c.). Eikehout, met balpoten en voetregels. Uittrekbladen uitgenomen. Hangstijltje in het midden van de Lange regel afgezaagd. Bladmaat 80 ç 200. Afb. 106. Stoel, tweede helft 18de eeuw uit vertrek voor regentenkamer. Mahoniehout, zeven stuks (opn. 1974) (s.a.c.). Afb. 107. Wandtafel (opn. 1974) (s.a.c.). Stond in regentenzaal tegen het midden penant. Bezit een zelfde detaillering als de grote vergadertafel. Aan de achterzijde geen hangstijltje in het midden. Iepehout? Marmer blad (60 × 133) vermoedelijk jonger, doch reeds genoemd in inventaris uit ca. 1850. Afb. 108. Weesjongen, geschilderd op eikehouten plank (xviii b) (opn. 1974) (s.a.c.). In linkerhand een gat, waarin een steel gestoken kan worden. Volgens traditie bedoeld om een lantaarn vast te houden (de Ridder 1951). Afb. 109. Grote vergadertafel uit de regentenzaal (xvii b). Iepehout? Uittrekbladen weggenomen en nieuw bovenblad (128 × 240). Hangstijltjes in het midden van de lange reels afgezaagd. Afb. 110. Twee uitklapbare speeltafels (opn. 1974) (s.a.c.). In 1881 werden voor de regentenzaal uit de fonds Crommelin twee eikehouten speeltafels aangekocht. Zij stonden teen de penanten tussen de ramen (afb. 74). | |
[pagina 84]
| |
111
112
| |
[pagina 85]
| |
113
| |
Regenten- en regentessenstukkenAfb. 111. Regentenstuk, gesigneerd A. de Vries, gedateerd 1633 (opn. 1974) (h.m.a.). Doek, 257 × 401. (B. Haak, 1972). Twee groepen van drie regenten, de linkergroep staand, de rechtergroep zittend. Tussen beide groepen, man met kind. Voorstelling gedeeltelijk herhaald op zilveren Schaal van 1635 (afb. 270), met de namen van de vier rechtse regenten. Afb. 112. Regentenstuk, gesigneerd J. Ovens, gedateerd 1663 (h.m.a.)Doek, 257 × 401 (B. Haak, 1972). Op achtergrond schouw en deur van regentenkamer. Een nogal vrije tekening naar dit schilderij in het gemeente archief (Catalogus Veiling Wurfbain e.a. 1912, no. 970). B. Haak. Regenten en regentessen overlieden en chirurgijns; Amsterdamse groepsportretten (1972). Afb. 113. Regentessenstuk, gesigneerd J. Backer (opn. 1974) (h.m.a.). In 1634 werd het linnen voor dit doek betaald (blz. 185). Gemaakt voor nieuwe regentenzaal (afb. 76). Doek, 238 × 274 (B. Haak, 1972). Gefantaseerd klassiek interieur, met een soortgelijk portaal als in het middelhuis (afb. 258). Ca. 1760 maakte J. Dilhoff een tekening naar dit schilderij (g.a.a.). In 1802 vervaardigde W. Horstink een tekening van Annetje Backer in gekleurd krijt naar dit schilderij (Catalogus veiling R.W.P. de Vries; 1925, no. 977). In 1888 werd een copie van de beide linkse vrouwenfiguren van de kunstschilder Vinke gekocht voor f 100 (afb. 99) (s.a.c.). | |
[pagina 86]
| |
114
115
| |
[pagina 87]
| |
116
117
| |
Regenten- en regentessenstukkenAfb. 114. Regentessenstuk, gesigneerd A. Backer; gedateerd 1683 (opn. 1974) (h.m.a.). Doek, 193 × 282 (B. Haak, 1972). Vier regentessen zittend bij de tafel, links binnenmoeder in wezenkleding, rechts vrouw met twee nieuw ingebrachte kinderen. Gefantaseerd interieur. Stoelen van het type als in de regentenzaal (afb. 97). In 1683 waren er nog dezelfde regentessen als in 1680 (afb. 116). A. Delfos maakte van dit schilderij een zeer vrije natekening (Catalogus veiling R.W.P. de Vries, 1925, no. 976). Afb. 115. Regentenstuk, gesigneerd A. Boonen, gedateerd 1716 (opn. 1974) (h.m.a.). Doek, 188 × 300. (B. Haak, 1972). Zes regenten aan de tafel, drie zittend en drie staand, met de boekhouder. De stoelen van de regentenzaal zijn hier afgebeeld (afb. 97). Afb. 116. Voorstelling met wapen van weeshuis en vier regentessenwapens (opn. 1974) (s.a.c.). Schilder onbekend, niet gedateerd. Volgens Wagenaar de wapens van vier regentessen uit 1680, het jaar waarin de achtervleugel en de regentessenkamer vernieuwd werd. Mogelijk is dit doek gemaakt als een schoorsteenstuk. Sinds in de regentessenkamer omstreeks 1735 een nieuwe schoorsteen gemaakt werd zou het er als los schilderij een plaats hebben gevonden (blz. 230). Afb. 117. Veronderstelde plaatsing van de regenten- en regentessenstukken in de 18de eeuw in de regentenzaal. | |
[pagina 88]
| |
118
119
| |
[pagina 89]
| |
Het schoorsteensuk uit de regentenzaal120
Afb. 118. Het schoorsteenstuk uit de regentenzaal (opn. 1974) (h.m.a.). Doek, 137 × 187 Afb. 120 en 121. Twee zeegezichten die voor 1960 in de regentessenkamer hingen (open. 1974) (s.a.c.). Doek, 137 × 124 en 139 × 126. Deze drie stukken behoren tot één voorstelling. De beide kleinere stukken passen in de velden boven de deuren naast de schouw. Afb. 119. Weergave van de oorspronkelijke opstelling. Door overschilderingen is het verband onderling minder geworden. Waarschijnlijk zijn de zijdoeken reeds in de 18de eeuw van hun plaats genomen toen de wapenborden boven de deuren geplaatst werden. Het wapenbord links van de schouw dateert van 1716, dat aan de rechterzijde uit 1760 (blz. 96). Wanneer Wagenaar in 1765 de regentenzaal uitvoerig beschrijft vermeldt hij dat de schoorsteen en de wanden onder andere versierd waren met vijf regentenstukken (blz. 87). Hij vervolgt: ‘Wy spreken niet van de wapens en naamborden der Regenten, die, in dit vertrek, gevonden worden.’ De zeeslag op de Slaak waarvoor de schilder de Verwer in 1634 een121
betaling had ontvangen (blz. 186) wordt niet genoemd. Mogelijk zijn de zijstukken voorlopig achter de wapenborden blijven zitten en eerst bij de opknapbeurt van de regentenzaal in 1879 eruitgenomen, hersteld en in de voormalige regentessenkamer gehangen. De zijkanten van de schoorsteenboezem bestonden uit houten panelen waarop in 1974 geschilderde kandelabers werden aangetroffen, die vermoedelijk tot de oorspronkelijke opzet behoorden (afb. 268). Op het fries van de schoorsteen kwamen geschilderde engeltjes met festoenen voor den dag. | |
[pagina 90]
| |
122
| |
Een 16de eeuws portretAfb. 122. Vrouwsportret (xvi b) (opn. 1974) (s.a.c.). Paneel in zwarte lijst waarop F. Pourbus. Op de achterzijde zijn twee briefjes geplakt in verschillend handschrift. Het oudste (xviii a) is enigszins beschadigd en vermeldt: ‘Haasje Klaas dogter in 't Paradijs, out zijnde... stigtheresse eener Godtshuse en ander Liefde gaven... Amsterdam en is daer begraeven ter Heijliger Steede dit behoorde mijn Vaders Moeder toe en was van den Maeghen en wonende tot Haerlem’. Op het tweede jongere papier staat geschreven: ‘Dit Portrait is door den Heere Pieter van Winter Nicolaas Simons Zoon, oud Regent van het Burger Weeshuys der Stad Amsterdam aan dit Gesticht ten Geschenk gegeeven den 3e Maart Ao 1802. Vide: Notulen ipso dato’. Van dit portret bestaat een gravure in spiegelbeeld van J. Houbraken (1698-1780) met onderschrift: ‘Haasje Klaas dogter, in 't Paradys; Stigteresse van 't Burger Weeshuys. J. Houbraken, na 't origin. Schildery berustende by de Heer Jacobus Verstegen te Amsterdam’. De geportretteerde kan moeilijk Haasje Claasdr voorstellen die in 1475 is geboren (Bijtelaar, 1959) en voor 1548 was gestorven (blz. 121). Een bijzondere band tussen Haasje Claasdr en het weeshuis is evenmin aangetoond, wel is haar man regent geweest van 1529-1539. Bij de veiling van de bezittingen van Jacobus Verstegen in 1796 kwam het portret van Haasje Klaas etc., vervaardigd door een oud meester en hoog 11½ duim en breed 8½ duim voor f 3 in het bezit van een der makelaars (Veilingcatalogus met notities; Rijksmuseum Amsterdam). Daarna moet Pieter de Winter het hebben verkregen. Sinds de schenking aan het Burgerweeshuis zal het in de regentenzaal onder de klok hebben gehangen (afb. 75). | |
Schilderijen IAfb. 123. Musicerend gezelschap. Doek, 135 × 110 (opn. 1974) (h.m.a.). Afb. 124. De verloochening door Petrus. Doek, 133 × 110 (opn. 1974) (h.m.a.). Afb. 125. Petrus geneest de lamme. Doek, 174 × 137 (opn. 1974) (h.m.a.). In het administratiekantoor hingen deze drie 17de eeuwse schilderijen die wel aari Karel Dujardin zijn toegeschreven (afb. 77). Uit geen enkel archiefstuk is tot nu toe gebleken op welke wijze zij in het bezit van het weeshuis gekomen zijn. Ook de voorstellingen tonen geen band met deze instelling. De tijd van ontstaan zou kunnen samenvallen met de algehele verbouwing van het weeshuis van 1632-35. De formaten zouden kunnen wijzen op twee dessus des portes en een schoorsteenstuk. De enige plaats die hiervoor in het vernieuwde weeshuis in aanmerking kwam was de regentenzaal in het jongenshuis, die slechts van 1632-1634 als zodanig gebruikt is (blz. 176) en later als administratie kantoor diende. Ook uit het boekhoudershuis van 1636 zouden zij afkomstig kunnen zijn (blz. 187). De schilderstukken tonen verschillende handen. Men zou daarbij aan Jacob van Campen kunnen denken of aan de schilder Salomon de la Tombe aan wie in 1637 een hoge betaling werd gedaan (Obreen 7, 1890; 279). Afb. 126. Allegorische voorstelling. Doek, 46 × 40. Op lijst: Jacs van der Sluis. Hing na 1879 in de regentenzaal. | |
[pagina 91]
| |
123
124
125
126
| |
[pagina 92]
| |
127
128
129
| |
Schilderijen IIAfb. 127. Zinnebeeldige voorstelling. Gesigneerd en gedateerd op piëdestal: I. Pool 1688. Doek, 62 × 67 (opn. 1974) (s.a.c.). In medaillon zelfportret van schilder met palet. Toen Wagenaar in 1765 het weeshuis beschreef hing dit stuk in het ‘Cas-Comptoir’ achter de regentenkamer en werd het aangeduid als een zelfportret in ‘Weezenkleedinge’ Afb. 128. Zinnebeeldige voorstelling. Ongesigneerd en ongedateerd. Doek, 92 × 76 (opn. 1974) (h.m.a.). Vermoedelijk het zelfportret van Jurriaan Pool dat Wagenaar omschrijft als ‘een stuk van Pool, waar hy, in een nagtrok, geschilderd is’. Het hing in de linnenkamer boven, waar het ongemaakte linnen bewaard werd. Niet afgebeeld: Pijprokende man in wezenkleding (xviii) ongesigneerd en ongedateerd. Doek, 115 × 92 (h.m.a.). Man met hoed, zittend aan tafel, pijp aanstekend met behulp van test, op de achtergrond enige huizen. Vermoedelijk een der beambten van het weeshuis, de boekhouder-notaris, de schoolmeester of geldophaler. Afb. 129. Tekening naar het voorgaande schilderij, 21 × 28 (g.a.a.). Mogelijk van J. Dilhoff. Niet afgebeeld: Man in wezenkleding met stoppelbaard en slecht gebit (xviii). Olieverf op doek (s.a.c.). Vermoedelijk een der stukken die Wagenaar in 1765 als volgt omschrijft: ‘Het ander stukje, welk in 't Cas Comptoir hangt, verbeeldt een’ ouden Wees, zo my berigt wordt, Barend Jansz. Bode, en in 't gemeen, Baandje genaamd, die niet wel by 't hoofd was, om dat hy, altoos, de sleeden van zulken, die naar en van het trouwen reeden, agter130
131
132
aan liep. Hy is ook, in een grooter stukje, in 't vertrek voor de Regenten-kamer, afgebeeld.’ Niet afgebeeld: ‘Wet des Heeren’, ongesigneerd, gedateerd 1800. Tekening op houten paneel, 62 × 51, in oorspronkelijke vergulde lijst (h.m.a.). De tien geboden op rijm, binnen een Ionische zuilenorde. In basement twee gezichten op Dordrecht. Afb. 130. Van Speyk, de lont in het kruit stekend. Doek, 135 × 122 (h.m.a.). Op de lijst: J. Schoemaker Doijer. Niet afgebeeld: Herhaling hoofdfiguur. Doek 221 × 174 (h.m.a.). In 1894 werd uit het Fonds Crommelin voor f 70 de heldhaftige dood van Van Speyk aangekocht, die voor f 80 werd gerestaureerd en sindsdien in de conversatiezaal van de jongens hing (afb. 91). Niet afgebeeld: Slag voor Antwerpen. Jan W. Pieneman. Doek, 167 × 230 (h.m.a.). Gezicht op Antwerpen met ontploffend schip. Afb. 131. Van Speyk voor graf van De Ruyter. Doek, 77 × 62 (opn. 1974) (h.m.a.). Op vergulde lijst: C. Breukelaer. Afb. 132. Portret van een weesmeisje. Gesigneerd: H.E. Vinke Jr. fee 1857. Paneel, 61 × 47 (opn. 1974) (s.a.c.). Afb. 133. Fregat Amsterdam. 1858. Doek, 65 × 87 (opn. 1974) (h.m.a.). Uit de notulen van regenten blijkt dat dit doek op 20 juni 1860 door kapitein Herderschee aan het weeshuis werd geschonken. Het was gemaakt door een Chinese zeeschilder. Niet afgebeeld: Ingelijste oorkonde ter herinnering van het bezoek van Koning Willem iii en Koningin Emma in 1879. 77 × 60 (h.m.a.). Met een pentekening van de jongens- en meisjesplaats, 8 × 16 (afb. 336 en 341). Afb. 134. Weesmeisje | |
[pagina 93]
| |
133
134
1880, gesigneerd A.M. Paneel, 173 × 70 (s.a.c.). De notulen van Regenten van 15 sept. 1880 vermelden dat graaf A. Mniseck te Parijs een door hem vervaardigd schilderij aanbiedt dat geëxposeerd werd op de stedelijke tentoonstelling. Niet afgebeeld: Portret in pastel van Alida Prumers. In 1888 vervaardigd naar een foto door de tekenmeester Looman. Hing in de v.m. regentessenzaal (afb. 78). Niet afgebeeld: Huis in het Noordse Bos, vanaf de tuin gezien (xix b) (s.a.c.). Afb. 135. Portret van W.F.C. Druyvesteyn. 135
Gesigneerd Lizzy Ansingh, aangeboden bij zijn veertigjarig jubileum als regent in 1928. Doek, 86 × 79 (opn. 1974) (s.a.c.). Geplaatst op atelierezel in regentenzaal. | |
[pagina 94]
| |
[136]
| |
[pagina 95]
| |
137
| |
Getekende regentenbordenAfb. 136. Lijst van regenten van de Schouwburg ca. 1770. Gesigneerd: Nicolaas van Frankendaal. Geaquarelleerde tekening achter glas, met lijst 61,5 × 47,5 (opn. 1974) (s.a.c.). De regenten van het Burgerweeshuis en van het Oudemannen en vrouwen gasthuis waren tevens regenten van de Schouwburg. De namen van de regenten zijn geschreven op losse strookjes zodat men latere mutaties kon aanbrengen, hetgeen in 1772 is geschied. Na de brand van dat jaar veranderde de beheersvorm. Afb. 137. Naamlijst van regenten. 1818. Aangegeven is het regentencollege van 1818 en de namen van de regenten sedert 1600. Vier afbeeldingen van het weeshuis en van het reliëf boven de poort (zie ook afb. 26, 51 en 289). Afb. 138. Detail van voorgaande, met achtergevel van het weeshuis aan de Voorburgwal en twee weeskinderen. 138
| |
[pagina 96]
| |
139
140
| |
[pagina 97]
| |
141
| |
WapenbordenSerie van drie stuks vrijwel gelijke wapenborden, elk met vijf rijen van zes wapens. Bekroond door een wapen met stadskroon, gehouden door leeuwen. Zijstukken met regence ornament bekroond door vazen die niet bij alle meer aanwezig zijn. Gemaakt voor de regentenzaal (afb. 73 en 75). Afb. 139. Eerste bord, onder het stadswapen, geschilderd, het jaartal 1716. Eerste rij van zes wapens geeft het regenten-college van 1716 aan. Het laatste wapen is van een in 1759 aangestelde regent (opn. 1974) (h.m.a.). Afb. 140. Het tweede bord, waarvan details zijn afgebeeld, draagt ook het jaartal 1716, echter in modernere letters geschilderd. Het eerste wapen is van een in 1760 in dienst getreden regent. Onder het huidige jaartal 1716 is het oudere 1760 nog flauw te herkennen. Niet afgebeeld: Het derde bord bezit het geschilderde jaartal 1847 en is blijkens de namen van de eerste regenten ook in dat jaar gemaakt. Het is een copie van het eerste bord (afb. 76). Afb. 141. Serie van vijf afzonderlijke wapenschildjes met naamlinten. De namen en wapens zijn van het regentencollege van 1732, het enige jaar waarin er slechts vijf regenten waren. Waarschijnlijk zijn zij gemaakt voor het middenpenant van de toen gemoderniseerde regentenzaal (blz. 229). Betalingen voor deze wapens zijn dat jaar niet te vinden. Wel een betaling aan de wed. Ignatius van Logteren in 1736, voor een niet nader genoemd object (opn. 1974) (h.m.a.). | |
[pagina 98]
| |
142
| |
NaambordenHet weeshuis bezat een aantal borden waarop de namen van regenten en regentessen in chronologische volgorde waren vermeld. Op de beide monumentale borden uit de regentenzaal waren de namen met de jaren van aanstelling en vertrek weergegeven. Afb. 142. Naambord 1737. Rijke vergulde lijst in Lod. xv stijl, afmetingen ca. 190 × 110 (opn. 1974) (h.m.a.). In het bovenstuk beeldhouwwerk. Daaronder, aan de lijst, wapens en naamlinten van: Gerard Rogge, Philips van der Giessen, Wigbolt Slicher, Abraham Pijll, Mr. Gerrit Hooft Daniels en Mr. Franciscus Witt. Deze samenstelling van het college kwam alleen in 1737 voor. In dat jaar kreeg Jan van Logteren f 122,10 betaald voor het snijden van het nieuwe naamboord der ‘Heeren Regenten.’ De weesjongens met het wapen vormen vermoedelijk het model van de bekroning van de Keizerskroon uit 1725 (afb. 5), dat hier is gebruikt of nagevolgd. Het bord wacht thans op restauratie en bezat blijkens foto's voordien een recente vulling met opschrift: Naamlijst van de bestuursleden van het Burgerweeshuis te Amsterdam. Afb. 144. Naambord 1861. Pendant van het voorgaande. Afmetingen ca. 190 × 116 (opn. 1974) (h.m.a.). Identieke lijst en vulling van kuifstuk. Zes wapenschilden met naamlinten (van welke laatste twee ontbreken) van Gerbrand Faas Elias, Mr. Jacob Pieter Crommelin, Willem Blauw, Lucas Max Schouwenburg, Jacob Backer Jr. en Cornelis Reinhart Vaillant. Opschrift op vulling: Naamlijst van Heeren Regenten van het Burger Weeshuis te Amsterdam aan wie in het jaar 1861 het bestuur was opgedragen en van die welke daarna zijn aangesteld. Na 1900 wordt dit de ‘commissie uit het Burgerlijk Armbestuur voor het Burger Weeshuis’. Na 1927 het ‘Bestuur van het Burger Weeshuis’. Niet afgebeeld: Reeks naamborden van regenten en regentessen. Aantal borden van gelijke afmetingen, ca. 82 × 63 (h.m.a.). Papier op doek of op hout geplakt. Gelijke lijsten. Ieder bord begint met het opschrift: ‘Vervolg van de Namen der Regenten en Regentessen deses Godshuis’. Er zijn vijf kolommen en per jaar wordt de samenstelling van de beide colleges vermeld. De serie begint in 1636 met genoemd opschrift waaruit blijkt dat er een vroeger bord geweest is. De borden lopen van 1636-1679; 1680-1709; (1710-1739 ontbreekt); 1740-1769; 1770-1798; 1799-1828; 1829-1868 en 1869-1907. Bij het jaar 1680 is een toelichting over de nieuwe vleugel aan de Voorburgwal. Afb. 143. Twee soortgelijke naamborden in houten lijst met omgecorniste hoeken. De eerste loopt van 1708-1734, de tweede van 1735-1759. Het bouwen van de timmerloods in 1716 en van de Keizerskroon in 1725 is vermeld. 143
| |
[pagina 99]
| |
144
| |
[pagina 100]
| |
145
146
147
| |
GlaswerkHet weeshuis bezat een aantal 18de eeuwse glazen en bokalen, waarvan er thans enkele in het Historisch Museum zijn. Het belangrijkste glaswerk in het weeshuis werd in 1936 gefotografeerd (de Ridder 1961; 360). Afb. 145. Geëtst wijnglas xviii Hoog 17,5 (s.a.c.). Met wapen van stad en weeshuis onder een kroon. Onder de rand het inschrift: ‘Het Welweesen van 't Burger Weeshuys’. Afb. 146. Twee geëtste wijnglazen. Hoog 23,5 (opn. 1974) (s.a.c.). Eén met inschrift: ‘Het 300 jaarige bestaan Burgerweeshuis 6 April 1820’. Niet afgebeeld: Serie van 12 roemers, ca. 1800. Elf 14 hoog, één 21 hoog (s.a.c.). De hoge roemer draagt het stadswapen met kroon en het inschrift: ‘Vive l'Union’. Niet afgebeeld: Een aantal kristallen karaffen (s.a.c.). | |
Porselein en aardewerkIn de inventaris van 1806 (a.b.w. 104) treft men onder de ‘Goederen ten gebruike der Heeren Regenten en Mevrouwen Regentessen’ het volgende aan ‘Porcelein Tafel Servies’: ‘2 Groote Therines, 2 Klijne Therines, 1 Viskom en Plaat, 2 Visschaalen, 9 Ronde Schotels Different, 5 Dito klijnder Different, 5 Ovalen Schotels, 30 dubbelde Borden, 62 Enkelde Borden, 30 Soupe Borden, 12 Deserd Schaalen in 2 Soorten, 8 Deserd platte Schoteltjes, 8 Klapmussen, 4 Kandelaars, 4 Zoutvaten, 2 Sauskommen Schoteltjes, 2 Botervlootjes met Schotels, 2 Blaauwe Sala-bakken en 1 Glas, 8 Paar Chocolaat kopjes en Schoteltjes. Nog eenige Kopjes en Schoteltjes, 1 Thee Serviesje bestaande in 12 Kopjes en Schoteltjes, 1 Suijkerpot met een Deksel, 1 Spoelkom, 1 Melkkan, 1 Trekpot’. Hiervan bleef bewaard: Afb. 148. Wedgwood servies, xviii, (s.a.c.), wit met randmotief van naar binnen gerichte bladen, half donker- en half lichtgroen. Verder zijn er drie kopen schotels, goud op wit porselein, aan de onderkant gemerkt: ‘Amstel’ (s.a.c.. gehavend) (In een inventaris uit xix b | |
[pagina 101]
| |
148
149
150
(a.b.w. 150a) is sprake van ‘6 paar Amsteltheegoed’). Ook de twee slabakken, Chinees xviii, vierkant met ingetrokken rand en hoekuitsnijdingen bleven bewaard. Mogelijk hebben nog tot de inventaris van 1806 behoord: Afb. 147. Chinese schotel, xvii, Doorsnede ca. 50. Blauw op wit (s.a.c.). (In inventaris xix b aangeduid als ‘1 groote kapitale blaauwe schotel’). Afb. 149. Drieëntwintig aardewerk schotels, eenvoudig blauw beschilderd, de bovenkant mat-wit geglazuurd, de onderkant grof glazuur in zandkleur. Verschillende dessins. Afb. 150. Twee series aardewerk borden: 45 stuks groot 31, met opschrift bwa 1820; 25 stuks groot 23. Blauw op wit. Ter gelegenheid van het driehonderdjarig bestaan van het huis heeft men deze borden laten bakken bij de Plateel bakkerij te Delft (blz. 261). Niet afgebeeld: Servies van Engels porselein (xix b), wit met mangaankleurig ornament. Op de onderzijde van de randen van de borden het merk bwm & Co in gekroonde cirkel, dat is het merk van de firma T.C. Brown, Westland Moore & Co. (s.a.c.). Aangekocht 1881 veiling Veerhoff (Fonds Crommelin). | |
[pagina 102]
| |
151
152 153
154
155
| |
[pagina 103]
| |
156
| |
Zilverwerk IDe inventaris uit 1806 (a.b.w. 104) van de goederen die onder de keukenmoeder Grietje Hovingh berusten geeft onder de ‘Goederen ten gebruike der Heeren Regenten en Mevrouwen Regentessen’ het volgende Zilverwerk: ‘2 Theebladen, 2 Schenkbladen, 2 Pottagie Lepels, 2 Doorgeslagen Vischspaanen, 36 Lepels, 36 Vorken, 36 Messen, 1 Olie en Azijn Servies. Daar in zijn Twee Peper bossen, 8 Kandelaars, 8 Kurken met zilver, 9 Theelepeltjes van Plated, 12 Zilvere Theelepeltjes.’ Hiervan is het meeste nog aanwezig, terwijl door schenkingen enige aanvulling is verkregen van stukken die evenals de bovengenoemde uit de 18de eeuw dateren. Veel van het zilverwerk van het weeshuis dateert uit 1759. Afb. 151. Broodmand, 1759 (s.a.c.). In de onderkant van de bodem is de duif gegraveerd. Amsterdamse grote keur, jaarletter z (1759). Meesterteken rb in ellips. (Reynier Brandt; zie E. Voet jr. Merken van Amsterdamsche Goud- en Zilversmeden. 's-Gravenhage 1912; 55). In de inventaris van 1806 komt deze broodmand niet voor, mogelijk wel in een inventaris uit ca. 1875 (a.b.w. 150a) waarin al het zilverwerk van de eerste inventaris herhaald wordt vermeerderd met de twee trommels (afb. 156) waarbij vermeld wordt dat ze geschonken zijn en een niet nader aangeduide ‘Tafelbak’. Afb. 153. Twee peperbussen 1759, hoog 17 (opn. 1974) (s.a.c.). Grote keur Amsterdam, jaarletter z (1759). Meesterteken rb in ellips (zie boven bij afb. 151.). Volgens de inventaris van 1806 maakten zij onderdeel uit van het olie en azijnstel, waarvan ook de kristallen karaffen nog bewaard zijn (s.a.c..) doch dat verder bekend is uit afbeeldingen (De Ridder, 1961). Afb. 154. Acht kandelaars, 1759, hoog 22 (opn. 1974) (s.a.c.). Amsterdamse grote keur, Jaarletter z (1759). Meesterteken op, vermoedelijk van Jan Pondt uit Bremen (Voet, 1912; p. 43). Afb. 155. Twee schenkbladen op pootjes, 1758, 26 × 26 (opn. 1974) (s.a.c.). Op elk blad een gegraveerde duif. Amsterdamse grote keur, jaarletter y (1758). Meesterteken sh met gekruiste takken, vermoedelijk Hendrik Sweering uit Zwolle (Voet, 1912; 36) Niet afgebeeld: Twee theebladen van 1759, 40 × 29 (s.a.c.). Op het blad een gegraveerde duif, zelfde ornament als de voorgaande. Hetzelfde meesterteken, jaarletter z (1759). Afb. 152. Theeblad op vier pootjes, 1787, 46 × 31 (s.a.c..) met opstaande rand met parellijst. Amsterdamse grote keur en jaarletter c (1787). Meesterteken mh in schrijfletters, gescheiden door een naald. Vermoedelijk M. Huisman (Voet, 1912, 79). Aan de onderzijde van het blad twee inscripties. De eerste luidt: ‘Aan Mr christiaan everhard vaillant. Lieutenant Colonel & Capitein van de Schutterije der Stad Amsterdam. Uit erkentenis voor zijn voorzichtig beleid, getrouwen Bijstand en IJverige pogingen ter handhaving van der Burgeren rechten, ten Geschenk aangeboden door de Officieren Onder Officieren en Wakende Manschappen van zijne Compagnie der Wijk No. 58, bij zijn afscheid van deselve den 2e November des Jaars mdcclxxxvii’. Daaronder zijn wapen. De tweede inscriptie luidt: ‘Op verlangen van zijn Kleinzoon cornelis reinhart vaillant, Regent van het Burger Weeshuis, overleden 16 November 1887, het Gesticht tot gedachtenis aangeboden den 11 januari 1888’. Afb. 156. Twee trommels, 1792 (s.a.c.). Eén bestempeld met het Rotterdamse wapen en letter k (1792), de andere met twee maal de letter k. Beide met meesterteken i:p:s. Vermoedelijk Johannes Petrus Sondag. Op deksel van de ronde doos een cartouche met duif en tekst: ‘Vermaakt aan het Burger Weeshuis door Jhr. George Clifford Pzn. Regent van dat Gesticht van 3 Mei 1829 tot aan zijn overlijden op 1 January 1852’. Op de deksel van de vierkante: ‘Zoolang aan Vaderzorg nog hulde wordt gebracht, wordt Clifford's naam alhier in dankbaarheid herdacht’. | |
[pagina 104]
| |
157
| |
Zilverwerk IIAfb. 157. Twee visscheppen, 1758 (opn. 1974) (s.a.c.). Met grote Amsterdamse keur en jaarletter y. Meesterteken op in cirkel aan schild. Vermoedelijk Jan Pondt uit Bremen (Voet, 1912; 43). Afb. 157. Twee potagelepels, 1784 (opn. 1974) (s.a.c.). Gegraveerd met het duifmotief en gemerkt met jaarletter z (1784). Meesterteken frp in schrijfletters. Vermoedelijk Frederik Rudolf Pregt. Twee series van 18 lepels en vorken (s.a.c.). Eerste serie met duifmotief en jaarletter n (1747?). Meesterteken ids met sleutel, vermoedelijk Jan Dirk Sluyter uit Munster (Voet, 1912; 37). De tweede serie van 18 lepels en vorken draagt als jaarletter een z (1784) en het meesterteken frp in schrijfletters, vermoedelijk Frederik Rudolf Pregt (zie boven). Bij deze bestekken behoren nog 36 messen met zilveren heft en op het lemmet: T.F. Bastet Coutelier du Roi. Amsterdam. In 1883 werd er uit het fonds Crommelin f 49,40 uitgegeven voor de reparatie van de zilveren messen. Niet afgebeeld: Een ‘porte-de-cigares’ met bloemvormige kristallen coupes op zilveren voet, ten geschenke ontvangen van het personeel bij het 350-jarig bestaan van het Burgerweeshuis. Inscriptie met 1520-1870. Meesterteken 2 h, jaarletter 1863 (s.a.c.). | |
KoperwerkIn de inventaris uit 1806 van de goederen die onder de keukenmoeder vielen (a.b.w. 104) vinden we als Koperwerk, voornamelijk voor de keuken opgegeven: ‘13 Roode Keetels, zoo groot als klijn, 7 Geele Keetels zoo groot als klijn, 2 Roode Potten, 3 Geele Potten, 2 Geele Gordtspotten, 3 Geele pannen met ooren, 3 Geele pannen met Steelen, 1 Kaakjes Pan, 1 Tulleband Pan, 1 Lange pan met een deksel, 4 Taarten Pannen met deksels, 5 Koeken Pannen, 2 Geele Melkakers, 5 Schuimspaanen, 7 Diverse Leepels, 5 Diverse Roerders, 5 Deksels, 5 Diverse Theeketels, 2 Schenk Ketels met Comvooren, 1 Roode Slemp Ketel, 2 Tabaks Comvooren, 4 Kandelaars, 2 Armblakers op 't Snijhuis, 5 Hangblakers, 7 Lantaarns, 1 Chocolaad-Kan, 2 Coffij-Kannen, 1 Vijsel en Stamper, 3 Strijkijsers, 1 Tang, Asschop en besem, 2 Emmers met Kopere Hoepels, 1 Tafelschel. 1 Koperkruijs, 2 IJseren Haarden en Bak, 1 Groote Koopere Brijketel, 1 Koopere Kachel.’ Behalve de grote keuken waren er nog een ziekenkeuken en een kinderkeuken. Ook was er nog koperwerk in de bakkerij. In de latere inventarissen staat het koperwerk meer verspreid. Al het koperwerk dat nu nog over is bevindt zich in het gebouw van het Sociaal Agogisch Centrum, waarschijnlijk zijn een aantal voorwerpen daarvan uit de 19de eeuw. Er zijn onder meer: Vijf grote roodkoperen kookketels, doorsnede ca. 45 cm; een geelkoperen gamel, hoog 50 cm; vier koperen waterketels; een fornuisketel met zak en kraan; een grote roodkoperen waterketel met kraan, enkele roodkoperen gamellepels met houten steel, twee zwartijzeren gamellen met koperen deksels, hoog 65; een geelkoperen beddepan met ijzeren steel, twee tafelbellen met houten steel (afb. 159), vier roodkoperen doofpotten, waarvan twee met roodkoperen deksel, hoog 40 en twee met geel koperen deksel hoog resp. 29 en 37. | |
[pagina 105]
| |
158
159
| |
TinwerkIn tegenstelling tot de grote hoeveelheid koperwerk treffen we in 1806 in de keuken weinig tin aan. Er zijn daar dan: ‘20 Diverse Schotels, 6 Groote Kommen, 12 Klijne Kommen, 4 Saus-Kommetjes, 3 Vis Plaatsen, 38 Borden, 6 Schenkborden, 18 Assietten, 2 Mosterdpotten.’ Het meeste tinwerk van het gesticht is uit de 19de eeuw. Het wordt bewaard in het gebouw van het Sociaal Agogisch Centrum en verkeert in slechte conditie. Bewaard bleven: Afb. 158 (opn. 1974), een aantal kannen waaronder 3 klepkannen met palmetvormige duimrust, 2 buikkannen met klapdeksel, 3 tinnen kraantjeskannen, 2 zeskantige kannetjes (oorspr. met houten handvat) en een met teken aci, 8 andere kannen, waarvan een met schenktuit (zie ook afb. 99). Enige voorwerpen van verschillende aard, onder meer: 1 tinnen inktkoker, zogenaamd raadsheertje, zoals voorkomt op regentenstuk 1716 (afb. 115), 4 inktstellen op ovaal blad (J.E. Ronstadt), 2 inktstellen op een kleiner ovaal blad (afb. 159), enkele opscheplepels, slechts 3 kroesjes en 4 waterpotten met opstaande geschulpte rand met merk van J.E. Ronstadt. Behalve deze voorwerpen zijn er een zeer groot aantal borden, schalen en schotels van tin, onder andere: 19 zeer gave bordjes, doorsnede 24 gemerkt met kroon en schuinkruis, lopende leeuw, lam met vaantje en meesterteken aci. Er zijn nog een aantal schalen en schotels met hetzelfde meesterteken. Verder zijn er verscheidene schalen van roostin waarvan de merken niet te onderscheiden zijn. Op twee borden, met doorsnede 29, komt het stempel ‘Blocktin’ voor met letters h.d.m. in parelrand. De meeste borden echter dragen het stempel ier van de firma J.E. Ronstadt die in de 19de eeuw veel aan het weeshuis geleverd heeft. Afb. 159. Serie borden door de weduwe van P.H. Bicker in 1863 aan het weeshuis geschonken en als herinnering aan haar overleden echtgenoot gemerkt: phb (blz. 267). De borden zijn voorzien van de letters van de verschillende afdelingen, mgh; igh; kh; izh; voor Meisjes Groot Huis, Jongens Groot Huis, Kinderhuis, Jongens Ziekenhuis. Oorspronkelijk waren er evenveel borden als wezen, thans zijn er 19 diepe borden bewaard met naar boven gebogen platte rand (doorsnede 25) en 16 zware schalen, dobelier-model (doorsnede 29), enkele met merk firma Ronstadt. | |
TextiliaDe inventaris van 1806 vermeldt onder de rubriek ‘Linnengoed voor het Comtoir’: ‘7 Tafel Lakens, 4 Klijne Tafel Lakens, 58 Servetten, 11 Handdoeken, 4 Damaste Dwaalen’. In de inventaris uit de tweede helft van de 19de eeuw (ca. 1875) (a.b.w. 150a) treffen we ongeveer dezelfde hoeveelheid ‘tafel en Servetgoed’ aan: ‘64 Servetten in 2 soorten’, 5 Tafellakens, 1 Tafellaken en 24 Servetten met het wapen van het Weeshuis, 12 Handdoeken’. In het Sociaal Agogisch Centrum bleef een deel van de tafellakens en servetten bewaard. Bovendien zijn daar nog een aantal zakken met kleding van vondelingen en enige wezenkleding. Van de inventaris van de regentenkamer bleven de gordijnen bewaard en twee Deventer kleden: het grote kleed, ca. 660 × 360, en een loper, in de kleuren rood, blauw en geel. Volgens het kasboek van het fonds Crommelin in 1879 voor f 453 aangeschaft. | |
[pagina 106]
| |
160
161
162
163
164
| |
[pagina 107]
| |
165
166
| |
Diversen IAfb. 160. Marmeren reliëf in houten lijst, gedateerd 1663, 44,5 × 17 (opn. 1974) (h.m.a.). Voorstelling: staand lijk in doodskleed. Volgens de inventaris uit het midden van de 19de eeuw hing het in het ‘achterste vertrek’ of ‘Cas-Comptoir’. In 1663 heerste de pest. Afb. 161. Twee aardewerk beeldjes, xviii, (opn. 1974) (h.m.a.). Delfts blauw, weesmeisjes voorstellend. Afb. 162. Houten collectebus met ijzer beslagen, 25 × 13 × 11 (s.a.c..) en diversen houten collecte napjes, half rood half zwart (s.a.c..) (opn. 1974). Het weeshuis bezat het recht eens per week een collecte langs de huizen te houden. Afb. 163. Twee poppen in weeshuiskleding (opn. 1974), xix a. In s.a.c. is een serie van twaalf poppen bewaard gebleven, aan de jongenskleding te oordelen, alle uit de 19de eeuw. In de inventaris uit het midden van de 19de eeuw worden in de regentenzaal vermeld: ‘2 Weespoppen met voetstukken en glazen stolpen. Afb. 164. Beugel met spelden; inscriptie: bwh (opn. 1974) (s.a.c.). In 1832 zijn zilveren oorijzers in gebruik gekomen, voordien gebruikte men koperen. Zij waren persoonlijk eigendom van de weesmeisjes (M. van W. Handelsblad 24 nov. 1919). Afb. 165. Houten borstbeeld van J.C.J. van Speyk, vermoedelijk kort na 1830 (opn. 1974) (h.m.a.). Wordt in regentenzaal genoemd in inventaris uit ca. 1850. Afb. 166. Houten obelisk op voetstuk, hoog 62 (opn. 1974) (h.m.a.). Opschriften op voetstuk: ‘Hulde aan de nagedachtenis van J.C.J. van Speyk, geboren den 31 Jan. 1802, den Heldendood gestorven 5 Febr. 1831’. ‘Aangeboden den 25 van Oogstmaand 1832. Geschonken door Mr. Robidé van der Aa aan het Burgerweeshuis te Amsterdam. Vervaardigd uit de overblijfselen van de kanonneerboot No. 2; kosteloos bewerkt door T.I. Heijdanus’. Dit gedenkteken stond in de regentenzaal onder een stolp. Afb. 167. Marmer reliëf van weesmeisje, 33 × 20,5 (opn. 1974) (h.m.a.). Het kasboek van het fonds Crommelin vermeldt in 1895 een betaling van f 125 aan de beeldhouwer I.W. Best Jr. voorstellend een weesmeisje onder de benaming ‘Weemoed’. 167
| |
[pagina 108]
| |
168
169
170
| |
Diversen IINiet afgebeeld: Nederlandse vlag, van zijde, in zak. Opschrift op middenbaan: ‘Het Dankbaar Vaderland aan J.C.J. van Speyk’ (s.a.c.). Vermoedelijk gebruikt bij de inwijding van het monument van Van Speyk in 1831. Wordt vermeld in inventaris ca. 1850. (afb. 340) Niet afgebeeld: Wandkastje, zwart geverfd met glazen ruit en opschrift: ‘Ter nagedachtenis aan Luit. Mr. Nantzing, Ridder van de Mil. Will. orde 4e klasse, gesneuveld te Antwerpen den 10 December 1832. In het kastje bevinden zich een sabel, twee epauletten en ordetekens. Niet afgebeeld. Kast met glazen ruit waarin gedenkstuk van J.C.J. van Speyk. Navolging van gedenksteen op binnenplaats. 121 × 121 × 18. Hout en papier. Inschrift: a 1836. P.J. Brouwer fec. Hing oorspronkelijk in de jongenseetzaal (Buiten 1909; 66). Afb. 168. Trapmodel, onder een stolp xix (opn. 1974) (h.m.a.). Stond oorspronkelijk in vergaderzaal. Vermoedelijk gemaakt door een weesjongen bij het bouwkunde-onderricht. Voor het eerst vermeld in inventaris 1899. Niet afgebeeld: Ca. 10 geweren, xix (s.a.c.). Uit de notulen van regenten van april en november 1886 blijkt dat men ten behoeve van de gymnastiekles van het ministerie van oorlog twaalf stuks verkorte onbruikbare Snidergeweren koopt voor f 1,50 per stuk. Niet afgebeeld: Ebbehouten voorzittershamer, met zilveren band waarin het opschrift: ‘1520 - Burgerweeshuis - 1570’ (zie afb. 135). Afb. 169. Twee blikken kastanjevaasjes, midden 19de eeuw; zwart met goudkleurig ornament (opn. 1974) (s.a.c.). Zij worden voor het eerst vermeld in de inventaris van ca. 1875 onder ‘lakwerk’. Afb. 171. Gekleurde prent naar schilderij van Max Liebermann, voorstellend de meisjesbinnenplaats. Kunstverlag Gurlitt te Berlijn; met handtekening van de schilder (blz. 261) (s.a.c.). Afb. 172. Tekening van twee meisjes op de binnenplaats door N. van der Waaij. Uit een portefeuille van ca. 12 tekeningen die door de weduwe van van der Waaij aan het weeshuis werd geschonken (s.a.c.) (zie ook afb. 58, 80 en 85). | |
[pagina 109]
| |
BouwfragmentenTwee lantaarns, xix, een uit de poort van de Kalverstraat en een van de poort in de St.-Luciensteeg (h.m.a.). Vijf wandlantaarns zonder arm (h.m.a.). Drie wandlantaarns met arm, afkomstig van de meisjesbinnenplaats (h.m.a.). Lantaarnpaal171
van gegoten ijzer, afkomstig van de meisjesplaats (zie afb. 338) (h.m.a.). De notulen van regenten van 28 mei 1890 vermelden: ‘J. Hoogbruin, voormalig Burgerwees, thans loodgieter te Amsterdam biedt een gas-lantaarn ten geschenke aan om te plaatsen op de Meisjesplaats. De lantaarn werd door hem onder andere materialen aangekocht voor amotie van de fabriek van de heeren De Bruyn & Zoon’. Enkele offerbussen onder andere uit de ingang aan de St.-Luciensteeg en uit het middelhuis. Bel, afkomstig van de meisjesplaats, zonder opschrift, kon vanuit het middelhuis worden geluid. Muurankers, uit 1591 en 1592 (h.m.a.), aan de dag gekomen bij herstellingen in 1938 (blz. 174). Afb. 170. Basement van een schoorsteenpost (xvii a) gevonden bij de restauratie. Twee marmeren gedenkplaten uit het midden van de 19de eeuw zijn bij de inrichting tot museum uitgenomen (h.m.a.). De eerste werd aangebracht 25 jaar na de 172
dood van Van Speyk (blz. 262). De tweede is een gedenksteen voor de regent Jhr. Mr. G. Faas Elias welke was aangebracht boven de deur naar de St.-Luciensteeg (blz. 265) Niet afgebeeld. Collectie van ca. 50 gevelstenen uit diverse gesloopte Amsterdamse huizen. In 1924 en 1927 zijn deze gevelstenen aan de blinde muur van het weeshuis aan het pleintje aan de St.-Luciensteeg en langs de steeg ingemetseld (afb. 69 en blz. 274). De stenen worden hier niet afzonderlijk besproken; zij zullen worden vermeld bij de plaats van hun herkomst. Een houten kruiskozijn kwam in 1937 aan het licht bij de nieuwbouw van Kalverstraat 110. Het moet zich bevonden hebben in de zijgevel van het vroegere jongensziekenhuis. Dit was in 1623 gebouwd als achterhuis van het huis Kalverstraat 108. Het is een kozijn voor een muur aan de erfscheiding, aangezien er oorspronkelijk geen delen in waren die open konden en alle openingen voorzien waren van diefijzers (Bureau Monumentenzorg, Amsterdam). |
|