Marsmans 'Verzen' (onder de naam Hannemieke Postma)
(1977)–Hannes Meinkema– Auteursrechtelijk beschermdToetsing van een ergocentrisch interpretatiemodel
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV WoordmateriaalDe drie voorafgaande hoofdstukken waren gewijd aan onderzoekingen van grotendeels literair-historische aard, die noodzakelijk waren om de Verzen in het juiste perspectief te plaatsen. Nu is het mogelijk om de resultaten van de interpretaties zelf te ordenen. In dit hoofdstuk zal ik proberen een gedeelte van het materiaal waaruit de Verzen zijn opgebouwd te analyseren. In de laatste twee hoofdstukken zullen dan respectievelijk de literaire werkelijkheid en evaluatie aan bod komen. Het belangrijkste aspect van het materiaal dat in de atomistische interpretaties aan de orde kwam, is wel het onderscheid tussen de waarde en de betekenis van de woorden waaruit de gedichten zijn opgebouwd. Dit aspect behoeft een theoretische fundering. In de interpretaties bleek echter dat er velerlei verschillen tussen waarde en betekenis kunnen optreden. Willen we deze verscheidenheid overzichtelijk ordenen, dan moeten we ons beperken tot een groep woorden uit het materiaal, waarvan de waarden zich enigszins laten indelen. Een dergelijke groep wordt gevormd door de metaforen.Ga naar eind1. Naar aanleiding van de metafoor zullen we daarom een aspect van het probleem van de waarde versus de betekenis in poëzie nader beschouwen. Deze probleemstelling brengt met zich mee, dat we ons uitsluitend op het functioneren van de metafoor zullen concentreren;Ga naar eind2. alleen voorzover deze voor de functie relevant is, komt het vraagstuk van de structuur van de metafoor aan de orde. Vervolgens zal ik een poging wagen de metaforen in de Verzen in groepen in te delen,Ga naar eind3. en ten slotte zullen we onze aandacht richten op bepaalde woorden die herhaaldelijk, en met een specifieke waarde, als metafoor worden gebruikt.Ga naar eind4. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 De waarde van een metafoor1.1 Waarde, betekenis, referentieEen theorie van de waarde - d.w.z. in eerste instantie van het functioneren - van de metafoor, hoe tentatief ook, moet zich baseren op een bepaalde opvatting over de woordstructuur. De wijze waarop het woord gebruikt wordt in poëzie is niet te karakteriseren als afwijkend (of eventueel niet afwijkend) van ‘normaal’ taalgebruik, als over de betekenis van een woord in dit normale taalgebruik niet een basisopinie bestaat, waar men van uit kan gaan.Ga naar eind5. In mijn glossarium heb ik ‘betekenis’ gedefiniëerd als ‘lexicale betekenis’, met andere woorden: onder de betekenis van een woord versta ik de informatie die het woordenboek bij het desbetreffende lemma biedt. Daarmee is nog niets gezegd over de betekenis als structuurelement van het woord zelf. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op dit punt zoek ik aansluiting bij Reichling, wiens uitgangspunt mij bruikbaar voorkomt. Reichling stelt: ‘Voor een linguist heeft de term “betekenis” noodzakelik betrekking op het denk-moment, dat in het gebruiks-teken “woord” gebonden is. En, deze “betekenis” is heel wat anders, dan de “zin”, die elk aanschouwelik kenmoment kan hebben. Beschouwen wij daarom de verhouding woord-Gestalt: denken wat nader. Hoe weten we, dat bepaalde klanken de vorm van een bepaald woord uitmaken? Dat weten we daardoor, dat de woord-Gestalt waarin we die klanken kennen, met de “betekenis” een eenheid vormt, die we kennen. We herkennen in de Gestalt k-a-t de vorm k-a-t, omdat we de woord-eenheid kat gebruiken om over 'n kat te handelen. Doordat het woord kat kat “betekent”, kunnen we in de Gestalt k-a-t de vorm k-a-t herkennen, en niet omgekeerd. Iemand zou kunnen tegenwerpen: maar, als we de typiese geluiden k-a-t kennen in de “Gestalt” k-a-t, dan brengt ons toch de kennis van deze “Gestalt” tot de betekenis, en dus “herkennen” we de “betekenis” door de Gestalt, en niet de Gestalt door de “betekenis”. Deze algemeen verspreide opvatting, is helaas de uitdrukking van een fundamenteel psychologies misverstand [...]’.Ga naar eind6. En even verder: ‘De biezondere vorm van denk-eenheid, die we in het woord denken, noemen we betekenis.’Ga naar eind7. De betekenis is het begrip [d.w.z. de ‘denk-act’] dat aan het woord verbonden wordt.Ga naar eind8. Het woord noemt door middel van zijn betekenis, is dus niet, valt niet samen met zijn betekenis.Ga naar eind9. Betekenen is niet hetzelfde als noemen. We passen de betekenis toe op de zaken die we noemen.Ga naar eind10. Wat verstaat Reichling onder een zaak? Spreken we het woord ‘koe’ uit, dan is de koe zelf, het beest dat men in de wei kan zien grazen, de zaak.Ga naar eind11. De koe is dus niet de referent. Onder referent verstaat Reichling de denkhandelings-eenheid waarin we de betekenis denken.Ga naar eind12. Het is wel duidelijk dat woorden nooit direct aan de werkelijkheid refereren. Volgens Reichling hebben we in taalgebruik eigenlijk met twee referenten te maken, met twee zaken:Ga naar eind13. we ‘praediceren’Ga naar eind14. nl. de ene ‘zaak’, de betekenis, van de andere, buiten-linguale ‘zaak’, waarmee de werkelijke zaak, de koe zelf, wordt bedoeld. Een woordbetekenis vertoont betekenisonderscheidingen, d.w.z. aspecten die men wel aan de betekenis kan onderscheiden, maar niet scheiden. Zo stelt Reichling: ‘We houden onszelf lichtelik voor de gek, als we menen 'n “woord” zo te kunnen “definiëren”, dat het maar één vorm van “gebruik” toelaat’; en: ‘De betekenis, als gedachte, is een constante eenheid; zij vertoont niettemin een geheel eigensoortige toepasselikheid, en ook een eigensoortige veranderlikheid binnen de haar gestelde grenzen.’Ga naar eind15. Alle betekenisonderscheidingen worden niet in ieder geval geactueerd. Reichling meent zelfs dat dit onmogelijk zou zijn.Ga naar eind16. Toch is het niet mogelijk, een betekenismoment te actueren zonder dit te doen als moment in de eenheid: ‘Wel is het mogelik, omgekeerd het geheel te actueren, zonder alle mogelike onderscheidingen te actueren, omdat daardoor de eenheid niet te niet gaat’Ga naar eind17. In alle gebruik van het woord wordt dus de betekenis-eenheid geactueerd, maar niet alle betekenis-onderscheidingen worden altijd tòegepast.Ga naar eind18. Actueren (gebruiken) en praediceren (toepassen) zijn dus niet synoniem.Ga naar eind19. Associatief of toevallig ervaringsverband in een woord valt bij Reichling niet onder de betekenis: ‘Niet wat men “bij” het woord denkt, is de “betekenis”, doch wat men “in” het woord denkt.’Ga naar eind20. Nu stelt Mooij in zijn artikel ‘Metafoor en vergelijking in de literatuur’,Ga naar eind21. dat voor vergelijkingen en ook metaforen verwijzing naar een object in de buitenwereld moet worden aangenomen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Literaire metaforen, voorzover dualistisch te behandelen, zullen dus dikwijls niet slechts een dubbele verwijzing hebben, maar meer in het bijzonder een verwijzing naar de buitenwereld. En daarmee leveren ook zij een inbreuk op de stelling dat de taaltekens van de literatuur niet-referentieel zijn. Het komt mij voor dat de inbreuken te talrijk zijn om nog als onschuldige uitzonderingen behandeld te kunnen worden’.Ga naar eind22. Hiermee valt, betoogt Mooij, de veronderstelde autonomie van het literaire werk: literatuur pleegt ‘bij herhaling een beroep op onze werkelijkheidskennis [...] te doen’.Ga naar eind23. M.i. zal niemand ontkennen dat voor het begrijpen van literatuur kennis van de werkelijkheid nodig is. Literatuur maakt gebruik van woorden, waarin de betekenis een woordmoment is; en die betekenis refereert weer aan zaken uit de werkelijkheid, of ten minste aan aanknopingspunten met de werkelijkheid. Dit in tweede instantie (niet in eerste, zoals Mooij meent) refereren aan de werkelijkheid is een eigenschap, inherent aan àlle materiaal uit literaire werken, en het metaforisch gebruikte woord is daarop geen uitzondering. Waarom zou het een uitzondering zijn? Een woord is niet op zichzelf metaforisch, pas de context (van het literaire werk) maakt dat het dat is. Waaraan het woord uiteindelijk refereert, maakt voor wat betreft de vereiste werkelijkheidskennis geen enkel verschil. Als men er niet van uitgaat dat van een in een literair werk metaforisch gebruikt woord op dezelfde wijze gebruik gemaakt wordt als van elk ander woord, elk ander materiaal, kan het gebruik van de metafoor in de (i.c. lyrische) tekst niet meer verrassend werken. Het verschil tussen wel- en niet-metaforische woorden ligt niet op het niveau van de betekenis, maar op dat van de waarde: de wijze waarop het woord in de context functioneert. Op de waarde ga ik straks verder in, eerst moet de relatie tussen betekenis en niet-referentialiteit duidelijker worden vastgesteld. Alle woorden doen een beroep op onze werkelijkheidskennis. Metaforisch gebruikte woorden vormen daarop geen uitzondering. Elk woord kan immers metaforisch worden gebruikt?Ga naar eind24. Wat de niet-referentialiteit van het literaire werk betreft, bestaat de oplossing wellicht in een splitsing van de vaardigheden die voor interpretatie van teksten vereist zijn, nl. kennis van het materiaal, en het vermogen tot integreren van dat materiaal. Kennis van het materiaal impliceert kennis van de werkelijkheid. Als we niet weten wat woorden ‘betekenen’ begrijpen we niet wat er staat. Dit klinkt evident, maar houdt meer in dan op het eerste gezicht wel lijkt. Onder de werkelijkheidskennis die noodzakelijk is voor het herkennen (begrijpen) van het materiaal, versta ik ook kennis van het uiterlijk van mensen,Ga naar eind25. van hun opvattingen,Ga naar eind26. en van hun omgeving.Ga naar eind27. Ik wil nog verder gaan, en onder werkelijkheidskennis tevens kennis omtrent literaire werken verstaan,Ga naar eind28. waarbij ik ook kennis omtrent periodeverschijnselen reken. Maar kennis van het woordmateriaal is een allereerste, ten aanzien van het literaire werk vrij onaanzienlijke maar noodzakelijke vaardigheid, waar we ons bij het lezen niet eens van bewust zijn. Het gebruiken van deze kennis is dus een eerste stadium van interpretatie, dat aan het stadium van integratie voorafgaat.Ga naar eind29. En pas bij het stadium van integratie komen de autonomie en de niet-referentialiteit aan de orde. Gegevens in een literair werk verwijzen nl. niet weer terug naar de wereld buiten dat werk. De contextuele combinatie van het materiaal verwijst niet naar de werkelijkheid. De Verzen verschaffen in de ‘Seinen’ voorbeelden om deze stelling te illustreren. De meeste gedichten uit deze afdeling noemen in de titel de naam van een stad die in de werkelijkheid bestaat. In de interpretaties van die gedichten heb ik telkens nadrukkelijk vermeld welke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woorden naar de anecdote verwijzen.Ga naar eind30. Dit is opzettelijk gebeurd, niet omdat het voor de interpretatie van die gedichten van groot belang was de anecdotische woorden te scheiden van de niet-anecdotische (voorzover dat mogelijk zou zijn), maar om aan te tonen dat het aantal anecdotische woorden in zo'n gedicht, de titel inbegrepen, altijd geringer kan zijn dan het aantal niet-anecdotische woorden. Wat is nu het kenmerk van de anecdotische waarde aan die woorden? Verwijzen zij, indirect, naar de werkelijkheid? Men leze er de interpretaties op na: dit is niet het geval. Ze verwijzen naar de werkelijkheid van het gezichtspunt - m.a.w. naar een bepaalde visie op de werkelijkheid waaraan onze kennis van de werkelijkheid van die steden geen essentiële bijdrage levert - hoewel die kennis, zoals gezegd, natuurlijk nodig is ten behoeve van de interpretatie, en een andere plaatsnaam bv. tot conflict aanleiding zou geven - zoals bij Scheveningen nu trouwens al het geval is. Elk woord, hoe anecdotisch ook, functioneert tevens binnen het gezichtspunt van de tekst. Die werkelijkheid, de werkelijkheid die uitgangspunt was voor het gezichtspunt, is niet controleerbaar met behulp van onze kennis van de realiteit, maar wèl met behulp van de tekst zelf. En dan is het enige criterium of de gepresenteerde werkelijkheid binnen de tekst acceptabel is. De term ‘niet-referentialiteit’ kan dan ook het beste worden opgevat als volgt: het totale literaire werk, in zijn geheel, verwijst als zodànig niet naar de werkelijkheidGa naar eind31.. De aard van de relaties in het literaire werk is eenmalig. De elementen waaruit teksten zijn opgebouwd, voor het herkennen waarvan kennis van de realiteit nodig is, vormen tezamen in de gegeven combinatie van het literaire werk dat voor ons ligt, een zelfstandig functionerend geheel. Het literaire werk staat niet in dienst van iets anders. Maar woorden ìn literaire werken refereren wel degelijk, nl. ten opzichte van elkaar in de context. De term ‘niet-referentialiteit’ kan daarom op het niveau van de interpretatie beter vervangen worden door ‘interne referentie’.Ga naar eind32. Woorden in literaire werken creëren een veld van interne referentie, waarin de referentiële functie van de woorden juist zeer actief aanwezig is. Deze functie zou bij het hanteren van de term niet-referentialiteit wel eens uit het oog kunnen worden verloren. Er bestaat dus een eenrichtingsverkeer in de relatie tussen de realiteit en het literaire werk. De werkelijkheid komt, via het toepassen van onze kennis van het materiaal, in het literaire werk terecht; maar omgekeerd houdt het werk zijn informatie door de contextuele combinatie van het materiaal, binnen de eigen grenzen. In deze zin is het literaire werk autonoom. Deze theorie is alleen houdbaar, wanneer men er van uitgaat dat het literaire werk niet eenvoudigweg met betekenissen opereert, zoals niet-literaire taal wel doet, maar dat er meer aan de hand is. Ook niet-metaforische woorden staan in een literaire tekst niet uitsluitend hun betekenis te representeren. Elk woord staat in relaties met alle andere woorden uit dezelfde tekst. Deze relaties omvatten hun betekenis, maar ze omvatten ook bv. visuele en auditieve structuurmiddelen.Ga naar eind33. De contextueel gecreëerde functies van woorden in een gedicht heb ik hun waarde genoemd.Ga naar eind34. Tezamen presenteren de woorden ‘een werkelijkheid’ die door de unieke aard van de relaties niet kan samenvallen met welke andere reële of kwasi-werkelijkheid dan ook.Ga naar eind35). Natuurlijk kan de interpretator de aard van die relaties uiteindelijk alleen vaststellen met behulp van zijn kennis van andere literaire werken waarin soortgelijke relaties optreden - maar dit neemt niet weg dat het samenstel van relaties in elke specifieke tekst uniek is. Ik heb de term waarde gehanteerd, in tegenstelling tot betekenis, om het verschil | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tussen de functies van woorden in literaire en niet-literaire teksten duidelijk te laten uitkomen. De waarde van een woord in een specifieke literaire context is in geen enkel woordenboek te vinden. Die waarde, waarin de betekenis een rol speelt, is alleen en uitsluitend afhankelijk van de context.Ga naar eind36. De specifieke waarde van een woord in een literaire tekst is eenmalig. Zelfs de waarden van hetzelfde woord, dat meermalen gebruikt wordt in dezelfde tekst, kunnen onderling verschillen.Ga naar eind37. Het verschil tussen woorden in dagelijks taalgebruik en literaire tekstenGa naar eind38. wordt door Wheelwright gekarakteriseerd met de termen ‘monosign’ en ‘plurisign’. Wheelwright kent poëzie geen logische maar ‘metalogische’ ‘meanings’ toe.Ga naar eind39. Op drie niveaus, gaandeweg complexer, probeert hij om de exacte manier (‘sense’) te definiëren, ‘in which poetry, in its proper rôle, can say anything’.Ga naar eind40. Op het eerste, het ‘atomistic’ niveau van betekenis (‘meaning’) wordt het ‘plurisign’ als typische ingrediënt van poëzie gekarakteriseerd. Het ‘monosign’ daarentegen wordt alleen gebruikt in niet-literaire (‘literal’) taal.Ga naar eind41. Wat hun ‘betekenis’ betreft, stelt Wheelwright: ‘The meaning of the monosign is invariant, the meaning of the plurisign is partly contextual’.Ga naar eind42. Het ‘plurisign’ kan zijn betekenis veranderen van geval tot geval en ook een verscheidenheid aan betekenissen hebben.Ga naar eind43. Zo stelt hij: ‘the monosign is purely referential, the plurisign is to some degree reflexive and evocative.’Ga naar eind44. Vervolgens doet Wheelwright een poging om ‘plurisignation’ in verschillende typen onder te brengen.Ga naar eind45. Hier blijkt het verschil tussen ‘plurisignation’ en ‘waarde’. Waarde impliceert contextuele relaties, is dus per se specifiek, en kan daarom nooit typisch zijn. Weliswaar zou men soortgelijke aspecten van waarden in typen kunnen proberen onder te brengen, maar daarmee zou weinig zijn gezegd over de wijze waarop de waarden van een woord constitutief zijn voor de literaire tekst. Over de waarde van woorden in literaire teksten in het algemeen valt theoretisch niet veel op te merken, juist omdat deze waarden in hoge mate afhankelijk zijn van de context. Bij de metafoorGa naar eind46. ligt dat enigszins anders: de waarde van een metafoor in een gedicht is nl. afhankelijk van een dubbele relatie: met het subject van de metafoor, en met de context.Ga naar eind47. Dit wil niet zeggen dat de waarde van een metaforisch gebruikt woord noodzakelijkerwijze complexer zou zijn dan van elk ander woord in een gedicht: het verschil is alleen dat metaforen als groep deze dubbele relatie vertonen, hetgeen voor niet-metaforische woorden niet geldt.Ga naar eind48. Overigens behoeft de waarde van een bepaalde metafoor met deze dubbele relatie nog niet te zijn uitgeput; de waarde kan nog meer inhouden - men denke bv. aan meerwaarden. Wat mij hier interesseert, is de relatie van het metaforisch gebruikte woord met het subject (als dat er is) en met de context. Dit houdt in dat we ons hier met de functie en niet met de aard van de metafoor zullen bezighouden, en alleen die theoretici noemen die speciaal op deze problematiek ingaan.Ga naar eind49. Daarbij gaat het primair om een antwoord op de vraag: functioneert het metaforische woord in een literaire tekst als betekeniseenheid, of disjunct? Een bezwaar dat de meeste theoretici geldt, is dat hun voorbeelden willekeurig zijn en altijd buiten de context van het literaire werk worden geïnterpreteerd. Ik ben van mening dat zij daardoor een van de belangrijkste aspecten van het probleem buiten beschouwing laten. Aandacht voor de context is namelijk niet alleen noodzakelijk, maar werpt ook, meen ik, een heel ander licht op het probleem. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.2 Metafoor en contextMooij verdeelt de opvattingen over de functie van de metafoor in monistische en dualistische opvattingen; volgens de eerste worden van het metaforisch gebruikte woord slechts een aantal betekenisaspecten toegepast, volgens de tweede dient echter de gehele betekeniseenheid te worden toegepast. Tot de eerste groep behoren o.m. de klassieke substitutieopvattingen, en connotatieopvattingen (o.a. Reichling, Beardsley, Matthews). Tot de dualistische groep, waarbij Mooij zelf zich (onder voorbehoud)Ga naar eind50. schaart, behoren de vergelijkingsopvattingen (Henle) en de interactieopvattingen (Richards, Black)Ga naar eind51.. Bezwaren zijn tegen elk van hen in te brengen. De ‘monisten’ zijn geneigd de nadruk te leggen op de overeenkomst tussen metafoor en subject; de ‘dualisten’ benadrukken juist teveel het verschil, ten koste van de overeenkomst. Hiertegenover staat dat resultaten van beide richtingen bruikbaar zijn voor een verklaring van de wijze waarop de metafoor m.i. in de context functioneert. In Nederland berust de monistische opvatting op enkele opmerkingen die Reichling aan de metafoor heeft gewijd.Ga naar eind52. Samengevat komen zij hierop neer: bij metaforisch gebruik bewaart het woord weliswaar zijn betekeniseenheid, maar de relevante betekenisonderscheidingen worden disjunct toegepast,Ga naar eind53. zodat, met andere woorden, maar enkele betekenisaspecten van de metafoor op het subject toepasselijk zijn. Hierbij wil ik opmerken dat die toepasselijke betekenisaspecten in een tekst functioneren op dezelfde wijze als dat met de betekenisaspecten van de andere woorden in de tekst het geval is: ze kunnen op een woord in hun nabijheid betrokken worden, horen daarbij. In Vlam 1 Schuimende morgen zou dus, volgens Reichling, wel de gehele betekeniseenheid van Schuimende worden geactueerd, maar de betekenisonderscheidingen worden niet alle toegepast.Ga naar eind54. Schuimende wordt disjunct gebruikt, het hoort bij morgen zoals ontzaggelijke bij schalen hoort, alleen kunnen niet alle betekenisaspecten van Schuimende op morgen betrokken worden, terwijl die moeilijkheid zich bij ontzaggelijke niet voordoet. De vraag is nu alleen, wat er dan met de niet-toegepaste betekenisonderscheidingen gebeurt. Op die vraag geeft bv. Beardsley geen antwoord.Ga naar eind55. Vooral in zijn artikel ‘The metaphorical twist’ blijkt zijn monistisch standpunt expliciet, waar hij naar aanleiding van het voorbeeld ‘the spiteful sun’ meent dat de vooronderstelling ‘levend wezen’ in ‘spiteful’ niet op ‘sun’ mag worden toegepast, alsof het hier om een expliciete vergelijking zou gaan in de orde van ‘the sun is like a spiteful person’.Ga naar eind56. Als we de konsekwentie uit deze redenering trekken, zou dat impliceren dat we alle bezielingen en personificaties die in de interpretaties van de Verzen werden geconstateerd, moeten ontkennen. Overigens erkent Beardsley terecht weer wel dat het metaforisch gebruikte woord ook aan waarde wint in de context.Ga naar eind57. Daardoor lijkt hij rekening te houden met het feit dat in de context betekenisaspecten kunnen functioneren die men aan de woorden in normaal taalgebruik niet zou toekennen, nl. door de combinatie van woorden in het gedicht.Ga naar eind58. Toch houden deze theoretici zich eigenlijk alleen bezig met een analyse van het herkennen van de metafoor, via de logische oppositie die bij metaforisch gebruik ontstaat, en vandaaruit komen ze tot hun monistische opvatting.Ga naar eind59. Men kan echter, om bij Vlam 1 te blijven, de niet-toepasselijke betekenisaspecten van Schuimende niet onder tafel schuiven: er staat Schuimende en niet ‘exuberante’ of iets dergelijks, en die niet-toepasselijke betekenisaspecten hebben, meen ik, wel degelijk een functie in het gedicht.Ga naar eind60. Dat de niet-toepas- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
selijke betekenisaspecten volgens Reichling wèl geactueerd worden, bepaalt hun functie geenszins op een voldoende duidelijke wijze. De interactie-theorieën zijn bruikbaar omdat ze er de nadruk op leggen dat niet alleen het subject invloed uitoefent op de metafoor, maar ook (en vooral) de metafoor op het subject. Zo wijst Black erop dat óók de waarde van het ‘principal subject’ (ofwel het subject) dóór het ‘subsidiary subject’ (ofwel het metaforisch gebruikte woord) verandert, en niet alleen omgekeerd.Ga naar eind61. Binnen deze theorie is de morgen die gekarakteriseerd wordt als Schuimende, een heel speciaal soort morgen, in overeenstemming met wat in de interpretatie van Vlam is aangetoond (terwijl een monist, strikt genomen, alleen zou stellen dat de metafoor door het subject was beïnvloed)Ga naar eind62.. Dàt de metafoor het subject beïnvloedt blijkt in mijn interpretaties voortdurend: men zie alleen al het grote aantal bezielingen en concretiseringen. De morgen wordt concreter door Schuimende dan hij met een niet-metaforisch adjectief zou zijn geweest. En deze concretisering heeft een functie, zowel in de regel als in het hele gedicht. Ik verwijs naar de interpretatie, maar wil hier herhalend vermelden dat in Vlam voortdurend wordt geconcretiseerd: lach door vuren; lucht en aarde door schalen; dag door opalen. Deze concretiseringen functioneren binnen het thema: het zintuiglijk genietend in bezìt nemen van de morgen. Het verwijt dat o.a. BomhoffGa naar eind63. Richards maakt, is dat zijn interactie-theorie niet voorziet in een adekwate verklaring van directe metaforen. M.i. is deze tekortkoming niet genoeg om Richards' theorie in zijn geheel te verwerpen. De interactie-theorie kan de monistische opvatting wel degelijk aanvullen in plaats van deze tegen te spreken. Onder de dualistische is Henle's opvatting van belang vanwege zijn theorie van de dubbele verwijzing. Volgens Henle verwijst het metaforische woord direct, net als andere woorden, letterlijk, naar de ene situatie, het beeld (de leeuw in ‘Achilles is een leeuw’); en indirect, figuurlijk, naar de andere situatie, de toepasselijke betekenisaspecten (de dapperheid van Achilles).Ga naar eind64. Hierover valt wel te twisten, men kan evengoed stellen dat de letterlijke verwijzing op de dapperheid en de figuurlijke op de leeuw betrekking heeft - maar dit is niet van wezenlijk belang. Het kardinale punt is, dat Henle inziet dat de letterlijke en figuurlijke, of liever toepasselijke en niet-toepasselijke aspecten van de betekenis van het metaforische woord op verschillende wijze in de tekst functioneren. Op deze wijze incorporeert de dubbele verwijzingstheorie de monistische. Zo schrijft Henle naar aanleiding van Keat's regels When by my solitary hearth I sit / And hateful thoughts enwrap my soul in gloom (o.m.): ‘If one asked why only certain objects are felt appropriate to represent gloom, the reply would be in terms of the characteristics of gloom itself’.Ga naar eind65. Dit wil dan zeggen dat de metafoor afhankelijk is van het subject: het sùbject bepaalt wat al of niet toepasselijk is, en niet de metafoor. Deze afhankelijkheid van het subject dwingt echter niet tot het onder tafel schuiven van niet-toepasselijke betekenisaspecten. En tot deze conclusie leidden ook mijn interpretaties! Mooij schaart zich bij de dualisten omdat een aantal metaforen volgens hem niet adekwaat monistisch te interpreteren zijn: ‘Waar het om gaat is dat [...] Hermans' metafoor [“De tijd had de helling niet kunnen nemen en rolde terug”] niet goed met een connotatieopvatting behandeld kan worden. Ofwel men doet onrecht aan de concreetheid van de beeldspraak door te volstaan met het aangeven van een paar hoogst algemene en abstracte betekeniscomponenten, òf men verzint een betekenisstructuur die niet bestaat maar die pour besoin de la cause moet worden aangenomen. Een veel natuurlijker interpretatie (na- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tuurlijker tevens, zo komt het mij voor, omdat zij nauwer aansluit bij de concrete leeservaring) wordt verkregen door aan te nemen dat de metaforisch gebruikte uitdrukkingen “helling nemen” en “terugrollen” niet opgehouden hebben te verwijzen naar letterlijke, zij het denkbeeldige, gevallen van (bijna) een helling nemen en terugrollen’.Ga naar eind66. Een tweede belangrijke reden om dualistisch te interpreteren vindt Mooij in het herhaald gebruik van metaforen: ‘Een consequent doorgevoerd monisme maakt het namelijk onmogelijk om te zeggen dat een herhaald gebruik van metaforen, die allemaal ontleend zijn aan een bepaalde sfeer [...] tot symboliek kan leiden. In feite is dit een gangbare en ook plausibele opvatting’.Ga naar eind67. Mooij heeft gelijk, wanneer hij stelt dat metaforisch gebruikte woorden even goed naar zaken verwijzen als niet-metaforische woorden doen, en dit onafhankelijk van het feit of de totale zaak (resp. betekenis)Ga naar eind68. toepasselijk is op het subject of niet. De winst van de dualistische theorieën is de noodzakelijke aandacht die zij schenken aan het feit dat de niet-toepasselijke betekenisaspecten mòeten functioneren in de tekst. De werking van de metafoor komt tot stand door het contrast tussen overeenkomst en verschil. Zonder te weten welke betekenisaspecten wel en welke niet toepasselijk zijn, kan men de werking en daardoor de functie van de metafoor niet bepalen. Als de metafoor niet zowel disjunct àls als betekeniseenheid functioneerde in de tekst, bestond er nl. geen metaforisch effect.Ga naar eind69. Onder metaforisch effect versta ik hier die functie van het metaforische woord die de aandacht op de metafoor als geheel vestigt. Het contrast tussen overeenkomst en verschil trekt de aandacht, waarbij vooral het feit dat er verschil is in de meeste gevallen voor het effect verantwoordelijk zal zijn. De relatie tussen subject en de toepasselijke betekenisaspecten van het metaforische woord is een andere, simpeler relatie dan die tussen subject en afwijkende betekenisaspecten. Deze laatste relatie is natuurlijk wel zo interessant. In eerste instantie kan het verband tussen subject en metafoor gelegd worden door toepassing van de disjuncte betekenisaspecten. Het contrast tussen overeenkomst en verschil vestigt de aandacht op de metafoor (‘er klopt iets niet’). Als men echter niet eerst ziet dat primair slechts een gedeelte van de betekenisaspecten kan worden toegepast, met andere woorden als het contrast niet opvalt, kan de totale taalsituatie niet als metafoor (subject + metafoor) worden geïnter-preteerd. De betekeniséénheid van het metaforische woord functioneert wel degelijk in de tekst. Deze betekerriseenheid functioneert in de tekst 1) door interactie met het subject (direct effect - hiertoe behoort o.m. concretisering e.d.) waardoor beider waarden invloed ondergaan; 2) in de context van de hele tekst op een wijze waar theoretisch niets typisch over kan worden gezegd. Dit effect (indirect effect) kan bv. ontstaan door de symboliek die door herhaling van de metaforen wordt teweeggebracht; of door een emotionele laag die de metafoor kan bewerkstelligen. Ik geef hieronder enkele voorbeelden van dit indirect effect. Het effect van de betekeniseenheid verschilt per tekst. Een metafoor kan effect hebben in de hele context; verschillende metaforen uit een zelfde gebied kunnen een gedicht ambigu makenGa naar eind70. of concreet - maar theoretisch te groeperen zijn deze effecten niet. Het effect dat de niet-toepasselijke betekenismomenten hebben in de context is een ad hoc-effect.Ga naar eind71. Selectie van betekenismomenten en integratie in de context zijn hierbij de middelen die de interpretator ten dienst staan. Wat nu het directe effect van de metafoor betreft, de interactie, wil ik er nogmaals op wijzen dat interactie tussen metafoor en subject weliswaar theoretisch te ‘voorspellen’ is, maar dat ditzelfde proces in feite plaatsvindt voor ieder woord | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het gedicht. Elk gedicht vormt een gesloten systeem waarin alle elementen van het materiaal polyfunctioneel op elkaar betrokken zijn. Niet alleen metaforische woorden, maar alle woorden hebben een bepaalde waarde. Het neologistisch woordgebruik van de metafoor is opvallender, maar in feite functioneert elk woord in een literair werk op neologistische wijze. Ter adstructie van deze conclusie zal ik proberen in vogelvlucht het indirecte effect van de metaforen in de Verzen (herhalend) te demonstreren. Het zou weinig moeite kosten het aantal voorbeelden te vermeerderen. Wat de interactie betreft heeft het nauwelijks zin om voorbeelden te geven: de interpretaties berusten op dit verschijnsel. Vlam:Ga naar eind72. het effect van de herhaalde concretisering is reeds besproken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De hier niet vermelde gedichten hebben geen makkelijk aan te wijzen metafoorketens, wat niet inhoudt dat de metaforen daar niet (tevens) als betekeniseenheid zouden functioneren. Ik hoop dat deze voorbeelden afdoende verduidelijken dat een uitsluitend disjuncte opvatting van de werking van de metafoor in poëzie het gedicht in kwestie te kort zou doen, waarmee ik nadrukkelijk niet bestrijd dat de metafoor in eerste instantie wèl disjunct op het subject moet worden toegepast. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Poging tot indeling van de metaforen in de VerzenDe benamingen die de metaforen in de interpretaties krijgen, berusten op verschillende indelingscriteria.Ga naar eind73. Eén indelingscriterium bleek niet voldoende om de metaforen in de Verzen naar hun aard en werking te karakteriseren. Daarom kan een metafoor in verschillende categorieën tegelijk worden ondergebracht. Een eerste indeling heeft betrekking op het effect van de metafoor: ik onderscheid dynamiserende, vitaliserende, pejoriserende en synesthetische metaforen. Onder de vitaliserende bracht ik samen de concretisering, de bezieling en personificatie, en de intensivering.Ga naar eind74. Een tweede indeling berust op een grammaticaal criterium.Ga naar eind75. Onderscheiden worden de ‘van’- en de ‘is’-metafoor. Daarmee is, voor wie Brooke-Rose's Grammar of metaphor kent,Ga naar eind76. de grammaticale groepering van de metafoor weliswaar nog lang niet uitgeput, maar het materiaal (de metaforen die in de Verzen voorkomen) verschaft geen aanleiding om een gedetailleerder grammaticaal indelingssysteem op te zetten. De directe metafoor hoort ook in deze groep thuis. Deze metafoor onderscheidt zich van de andere metaforen in zoverre, dat hij geen expliciet subject bij zich heeft; het impliciete subject wordt door de context verschaft. Een derde groep metaforen is die waarbij de context een specifieke rol speelt, nl. de verschuivingen. Het metaforische woord is conjunct toepasbaar: niet op het eigen subject, waar het grammaticaal mee verbonden is, maar op een ander woord in de nabije context.Ga naar eind77. Een laatste groep wordt gevormd door de woorden die meestal metaforisch worden gebruikt met meer- of chiffrewaarde. Het indelingscriterium van deze groep berust op het metaforisch gebruikte woord zelf.Ga naar eind78. De vier groepen vallen gedeeltelijk samen. Zo kan bv. een ‘is’-metafoor pejoriserend zijn (Berlijn 1-3 De morgenlucht is [...] een vlek), of een verschuiving bezielend (Blauwe Tocht II 17-18 wapperende stroomen / met witte vlag bezeilde). Het feit dat bepaalde metaforen uit het materiaal bij verschillende groepen kunnen worden geplaatst, is een voordeel. Op deze wijze is het nl. mogelijk de metaforen in de Verzen op verschillende kenmerkende eigenschappen in te delen. Overigens blijf ik van mening, dat een indeling in metaforen met typische, d.w.z. voorspelbare eigenschappen, die tegelijk recht doet aan hun functie in de context, niet tot de mogelijkheden behoort. Ook de indeling van Brooke-Rose, hoe vernuftig ook, blijft een catalogus op grond waarvan men de metaforen uit een bepaald werk of van een bepaalde schrijver zou kunnen indelen, maar waarmee daarna niet veel meer te beginnen is dan de voorkeur van een dichter voor bepaalde groepen aantonen. Hier interesseert ons hoe de metaforen functioneren in de context, en daarvoor is niet in de eerste plaats van belang of het metaforisch gebruikte woord substantief is of adjectief of wat dan ook. Een indeling op paradigmatische | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gronden kàn bij bepaald materiaal zinvoller blijken dan een groepering die, als bij Brooke-Rose, berust op grammaticale categorisering. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1 Indeling naar effect2.1.1 Dynamiserende en vitaliserende metafoorK.L. Schneider acht de dynamiserende, pejoriserende en cynische, de synesthetische en de kleurmetafoor, zoals zij voorkomen bij Heym, Trakl en Stadler, typisch voor expressionistische poëzie.Ga naar eind79. Hij spreekt het uitvoerigst over de dynamiserende metafoor, vooral naar aanleiding van Heym, bij wie dit ‘beeldtype’ dan ook vaak voorkomt: ‘Charakterisieren wir diese Metapher wiederum zunächst nach dem Beziehungsverhältnis, in dem sie im allgemeinen zur Sache steht, so können wir sie dahingehend definieren, dass wir sagen: die dynamisierende Metapher überträgt auf den Bezugsgegenstand oder -verhalt eine in diesem tatsächlich nicht vorhandene Bewegung, oder deutet eine im Bezugsvorgang liegende Bewegung um’.Ga naar eind80. Vervolgens verdeelt hij deze categorie metaforen in drie groepen, naar de aard van de verandering die in het subject (‘Bezugsgegenstand’) wordt teweeggebracht. In de eerste groep wordt het subject-woord, dat naar zijn betekenis in rust is of uit zichzelf niet kan bewegen, door de metafoor voorgesteld in actie of beweging.Ga naar eind81. Waar het echter om actie gaat, doen de voorbeelden die Schneider geeft, niet dynamiserend aan, op grond waarvan mij de benaming misplaatst lijkt. Ik geef er een paar van Trakl: Es haben die grünen Wälder / Am Abend sich zu stilleren Hütten versammelt;Ga naar eind82. en: Leise fliesst im Grenzenlosen / Dort das goldne Waldland hin.Ga naar eind83. In de tweede groep wordt het subject-woord, dat naar zijn betekenis wel kan bewegen, in deze beweging door de metafoor kwantitatief versterkt.Ga naar eind84. Een voorbeeld van Trakl: Vom lauen Himmel Spatzen stürzen / In grüne Löcher voll Verwesung.Ga naar eind85. In de derde groep wordt de niet-zelfstandige beweging die aan het subject-woord eigen is omgevormd tot een zelfstandige beweging.Ga naar eind86. Zo lezen we bij Trakl Goldammern wiegt ein Busch in seinem Schoss.Ga naar eind87. Schneider wijst erop, dat ‘die dynamisierende Metapher stets eine Beseelung oder Personifizierung einleitet’.Ga naar eind88. Vooral voor deze laatste groep zou ik zeggen, dat dat alles is: beweging staat hier minder centraal dan actie. Maar Schneider heeft met zijn benaming ‘dynamiserende metafoor’ wel gelijk wat Heym betreft. De effecten die hij bespreekt, zijn op Heym inderdaad van toepassing.Ga naar eind89. Marsmans metaforen hebben over het algemeen niet zozeer een effect van beweging. Er zijn er wel een aantal, die dynamiserend effect hebben als in Schneiders eerste groep. Deze metaforen zijn vaak toe te schrijven aan invloed van Van den Bergh, wiens dynamiserende metaforen met die van Heym wel vergelijkbaar zijn. Echt dynamiserend (in de zin van ‘intense beweging’) zou ik alleen de volgende metaforen willen noemen: Vlam 1 Schuimende morgen; Verhevene 5 haren sloegen hun vlag langs den hemel; 16 ze dreef het smeltend licht te vluchten; Stroom 3 sloegen de schaduwen hun laat gebaar; 9 sterren schrijven stroomende spiralen; 15 splijtte de voorhang zich; 18 stroomde het vrouwlijf; Bloei 3 sterren schrijden in den gang mijns bloeds; 7 dansend stroomlijf; Schaduw 7-8 doodengroet / breekt uit de lenden; Wacht 2 eeuwigheden breken in den nacht; Virgo 5 sidderende beken; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8 de nacht stort ruglings in den nacht; Bloesem 2-3 deint [...] nachtland; 7 den wankelenden boog der nacht; 13 slaan de velden witten geur en wijn; 20 stroomende omarming; Blauwe Tocht I 3-5 de straat [...] die daags uw lach in fonkelende bloesem slaat; 6 die stroomt; 8 die deind’; II 11 wankelende regenbogen; 15 tuimelende, wilde wegen brak; 16 steigerende rots; 17 wapperende stroomen; Berlijn 6 schokkend steigert ze den hemel in; Hiddensoe 2-3 de sprong / uwer flanken; 8-14 maan / die de dolk [...] tot scherven / sloeg; Scheveningen 3-5 stormend ontsprongen / de wervelkolommen de schokkende monden; 14-17 zon [...] stort; Val 14-16 slaat / aan den vloer / van den dood. Vergeleken bij het totale aantal bezielingen en personificaties is dit aantal maar gering. Het meest expressionistisch doen de metaforen in Blauwe Tocht II aan. Verder valt op, dat het vaak dezelfde woorden zijn die metaforisch worden gebruikt: ‘slaan’, ‘stromen’, ‘storten’, ‘wankelen’, en ‘breken’. Ik geloof, dat Marsmans metaforiek met het woord dynamiserend niet juist wordt gekenschetst - ook al hebben een aantal metaforen een dynamiserend effect. Liever stel ik een andere term voor, vitaliserende metafoor, die de metaforen in de bundel meer recht doet en waar onder meer alle bezielingen onder kunnen vallen, zodat het mogelijk is het representatieve karakter van Marsmans metaforen te onderkennen. Het gaat in de Verzen niet om dynamiek per se. De gevallen in bv. Verhevene en Stroom doen krampachtig aan. Authentiek dynamiserend vind ik zelf alleen de gevallen met ‘slaan’ - dat een verhoogd intensiverend effect bewerkstelligt eerder dan een specifiek dynamiserend - en de voorbeelden uit Blauwe Tocht. Op grond van de interpretaties heb ik aan de verschillende vitaliserende metaforen de volgende namen gegeven:
Wanneer we de vitaliserende metaforen in de Verzen onder elkaar zetten, ontstaat een indruk wekkende lijst: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hierbij zijn niet opgenomen alle vitaliseringen met ‘van’ of equivalent.Ga naar eind90. Concretiseringen en bezielingen vormen verreweg het grootste aantal van deze lijst. Intensivering treedt naar verhouding zelden op, en personificatie eveneens. Telt men bij deze lijst (84 stuks) de vitaliseringen met ‘van’ (40 stuks) dan komt men tot een totaal van 124 vitaliseringen in de bundel. De subjecten van deze metaforen zijn meestal abstracte substantieven. De metaforisch gebruikte woorden zelf komen uit verschillende grammaticale categorieën, merendeels substantiva, adjectiva (ook deelwoorden) en werkwoorden. Adjectief of deelwoord laat zich door de verbinding met het substantief makkelijk metaforiseren, waarbij uiteraard het adjectief concretiserende, het deelwoord bezielende functie heeft. Een metaforisch substantief heeft met het subject een verbinding met ‘van’ of bezittelijk voornaamwoord. Minder vaak hanteert Marsman hiervoor een werkwoord (bv. Stroom 1). De metaforisch gebruikte werkwoorden beïnvloeden zowel subjecten als objecten van de zin, of zelfs beide (Verhevene 1 Eeuwen wentelden hun volheid). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bezielingen komen vaak tot stand met zich. Een uitgebreide subclassificatie van de vitaliseringen komt mij weinig zinvol voor. Interessanter is de relatie met de in de vorige hoofdstukken behandelde verschijnselen. Van een ontwikkeling in vitalisering kan men nauwelijks spreken, zeker niet wanneer men bedenkt dat de ‘Seinen’ korter zijn dan bv. de verzen uit ‘Droomkristal’ en daarom alleen al minder metaforen tellen. Wel valt een verschil op in de subjecten. Zo wordt in ‘Droomkristal’ vooral het landschap gevitaliseerd, hetgeen aansluit bij de resultaten van het eerste hoofdstuk. De relatie met periodeverschijnselen bleek al waar de indeling van Schneider aan de orde kwam. Op zichzelf zijn vitaliseringen, met name bezieling en personificatie, natuurlijk niet expressionistisch. Toch meen ik dat hun aantal alleen al een sterke aanwijzing in deze richting geeft. Deze groep metaforen is expressionistisch, ook al verschilt hun effect bij Heym van dat bij Marsman. Invloed, met name van Trakl, is in vage zin wel aan te nemen. Bewijsbaar is deze invloed echter niet, vanwege het weinig exclusieve karakter van de vitaliserende metafoor. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1.2 Pejoriserende metafoor.K.L. Schneider heeft zich naar aanleiding van Heym en Trakl, en Eykman bovendien ook naar aanleiding van Benn, met de pejoriserende metafoor beziggehouden. Nu zal het hen die het werk van Benn en Heym kennen, niet verwonderen dat Marsmans ‘pejoriserende’ metafoorGa naar eind91. er heel anders uitziet. Schneider onderscheidt bij Heym de pejoriserende en de cynische metafoor. Is de pejoriserende metafoor ‘wertvermindernd’, de cynische is zelfs uitgesproken ‘entwertend’.Ga naar eind92. Over de verhouding tussen metafoor en subject merkt Schneider op: ‘So ist festzustellen, dass dem Bild, gemessen an der Sache, fast immer ein wesentlich geringerer, oft sogar negativer Stimmungswert eignet. Das heisst m.a.W., dass der Bezugsgegenstand auf ein stimmungsmässig niedrigeres Niveau heruntergezogen wird und dass der negative Stimmungswert des Bildes auf die Sache hinüberwirkt’.Ga naar eind93. Trakl heeft volgens Schneider geen cynische, alleen pejoriserende metaforen: ‘Es fehlt der Dichtung Trakls der agressive Einschlag, das Pathos der Illusionslosigkeit, das bei Heym häufig durchbricht’.Ga naar eind94. Bij Trakl is er, meent Schneider, ook steeds een polariteit waar mooi en lelijk bewust naast elkaar worden gezet.Ga naar eind95. Marsman doet dit ook ook in Virgo, Madonna en Delft, waar hij er in slaagt verval, dierlijkheid en dood een notie van schoonheid en lieflijkheid te geven. Er zijn niet veel gevallen, waar een beeld bij Marsman uitgesproken pejoriserend is. Eén geval is niet metaforisch:Ga naar eind96. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit deze lijst concluderen dat Marsman met de pejoriserende metafoor omvorming van de werkelijkheid beoogt, zoals Schneider doet ten aanzien van Heym en Trakl, zou onzin zijn. Deze beelden komen eigenlijk neer op oordelen (over verleden en vrouwen), op gevoelens van angst en nederigheid, en op de indruk van een bepaalde sfeer. Weliswaar zijn deze pejoriserende beelden mogelijk onder invloed van het expressionisme ontstaan, maar de groep valt zeker niet expressionistisch te noemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1.3 Synesthetische metafoorF.J. Schneider verstaat onder de synesthetische metafoor, die hij kenmerkend voor het expressionisme acht,Ga naar eind97. ook gevallen als ‘blaues Mittagsrot’ e.d. K.L. Schneider bestrijdt dit, en wijst zo bv. ‘Der Horizonte violettes Schweigen’ af, op grond van het feit dat de kleurmetafoor niet voor een optische indruk ‘staat’ maar buiten de zinnelijke waarneming ligt, een ‘seelisches Verhalten’ omschrijft.Ga naar eind98. Ik meen eveneens dat Marsmans kleurmetaforen als groep geen synesthetisch effect beogen, en behandel ze hier dan ook niet,Ga naar eind99. behalve waar een duidelijk synesthetisch effect wel optreedt. Naar aanleiding van de synesthesie merkt K.L. Schneider op: ‘Der metaphorische Vorgang, der diese Bildungen kennzeichnet, besteht darin, dass der uneigentliche Ausdruck in einer anderen Sinnesphäre liegt als der eigentliche, der ersetzt wird, dass also etwa eine optische Wirkung durch ein Bild aus dem Bereich des Gehörsinns dargestellt wird’.Ga naar eind100. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij Heym is één van de twee sferen vrijwel altijd optisch, terwijl de andere akoestisch of sensorisch is: ‘Bemerkenswert ist nun aber, dass die Synästhesien bei Heym ganz zum Werkzeug des Gefühlsausdrucks werden. Die Möglichkeit einer gleichzeitigen Affizierung zweier Sinne wird von Heym nicht mehr für die genauere Wiedergabe sinnlicher Impressionen ausgenutzt, sondern zur Verstärkung rein emotionaler Entäusserungen eingesetzt. Trakl gebruikt meer synesthesieën dan Heym,Ga naar eind102. maar bij hem doet zich de moeilijkheid voor dat de woorden uit één van de twee sferen bijna altijd symbolisch opgevat moeten worden (‘mondene Stimme’), en dus meer het karakter van ‘Stimmungssymbolen’ hebben. Marsman gebruikt minder synesthetische metaforen dan zijn duitse voorbeelden:
Bij Marsman valt allereerst op, dat de reuk nauwelijks een rol speelt: geur der eeuwen en witten geur. Belangrijker is de constatering, dat minstens vier (vijf als men Schaduw meetelt) synesthesieën met ‘ruisen’ optreden. Dit levert een aanwijzing ten aanzien van de meerwaarde van dit woord, waarop ik hiernaGa naar eind103. zal terugkomen. Toch leveren het woord hier, evenals ‘wind’, en de aard van de synesthesieën in ‘Droomkristal’ in het algemeen, een aanwijzing voor verwantschap met Trakl. Net als Trakl gebruikt Marsman de synesthetische metafoor niet zozeer ten behoeve van een weergave van een aspect van de ‘werkelijkheid’,Ga naar eind104. maar altijd waar het om atmosfeer of gevoelens gaat. De meeste synesthesieën staan ook in ‘Droomkristal’, en het geval uit de ‘Seinen’ in Delft wijst eveneens op Trakl. Trakl gebruikt echter vaak het woord ‘tönen’, hetgeen Marsman nergens doet, zodat we hier van invloed toch niet moeten spreken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 Indeling naar grammaticale criteria2.2.1 ‘van’-metafoorDe ‘van’-metafoor omvat alle metaforen, waar de relatie tussen subject en metafoor door middel van een ‘genitief’ gelegd wordt. Marsman gebruikt niet alleen ‘van’, maar ook ‘der’, ‘des’ en het bezittelijk voornaamwoord. Eigenlijk zou men hier ook de samenstellingen toe moeten rekenen met een metaforische relatie tussen de twee leden welke op ‘van’ berust. Deze samenstellingen zijn elders behandeld.Ga naar eind105. Zo er één syntactische mogelijkheid is tot metaforiseren die Marsman heeft uitgebuit, dan is het die met de genitief. Brooke-Rose wijdt twee hoofdstukken aan de ‘genitive link’.Ga naar eind106. Zij onderscheidt twee fundamenteel verschillende metaforische relaties met ‘van’ of een equivalent daarvan, die ieder weer in twee typen te verdelen zijn. 1) De ‘three-term’ formule:Ga naar eind107. ‘A is B van C’. In het eerste subtype wordt A niet genoemd (voorbeeld: ‘the steps of the sun’Ga naar eind108. sc. ‘minuten’; Bloesem 19 den loomen stap der eeuwigheid). In het tweede subtype wordt A wel genoemd (vb. ‘she is the fountain of mercy’,Ga naar eind109. waarbij de relatie tussen A en B (resp. ‘she’ en ‘fountain’) bij Brooke-Rose buiten beschouwing blijft omdat deze metafoor door een werkwoord tot stand komt. In de Verzen komt dit subtype niet voor. 2) De ‘two-term’ formule ‘de B van C’, waarin B = C. C zelf is de ‘proper term’ (subject). In het eerste subtype is de genitief ‘apposiet’, d.w.z. ze geeft identiteit aan tussen B en C (vb. Bloei 6 de hemelbruggen mijner armen); in het tweede subtype treedt attributie op waarbij de identiteit minder duidelijk blijkt (vb. ‘the lips of time’Ga naar eind110. waarin impliciet gegeven is dat de tijd menselijk is). M.i. is dit tweede subtype een eenvoudige genitiefrelatie die een bezieling of personificatie bewerkstelligt. Brooke-Rose's onderscheid tussen ondergeschikte en ‘apposiete’ (identificerende) genitief is belangrijk en bruikbaar, maar kan eenvoudiger worden geformuleerd:Ga naar eind111.
Nu zou het zinloos zijn, al Marsmans ‘van’-metaforen op te sommen, zonder op hun effect te letten. Daarom staat achter de metaforen vermeld, welke waarde aan het subject wordt toegekend. 1. Onderschikkende ‘van’-metaforen.Ga naar eind112. Met der: Bloei 4 roep der handen (synesthesie); Gang 6 mond der ruimte (personificatie); Wacht 5 der vuren - wacht (bezieling); Smaragd 8-9 glans - verten (concretisering); Robijn 9-10 moed - beuken en rozen (bezieling); Blauwe Tocht I 18 der linde - ademing (bezieling)Ga naar eind113. Nachttrein 8 vriend - duisternis (bezieling). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het merendeel van deze metaforen is vitaliserend, en kan toegevoegd worden aan het grote aantal vitaliserende metaforen dat hierbovenGa naar eind119. is bijeengebracht. Ook de verhouding tussen pejoriseringen en synesthesieën met ‘van’ komt wel ongeveer overeen met de eerder aangetroffen gebruiksfrekwentie.Ga naar eind120. Onder de metaforen met bezittelijk voornaamwoord heb ik niet de directe metaforen opgenomen (bv. Bloei 5 mijne donkerheden), omdat het bezittelijk voornaamwoord hier niet de functie heeft van verbinding tussen subject en metafoor, maar de directe metafoor contextueel steunt. Ik kom hier nog op terug.Ga naar eind121. 2. Identificerende ‘van’-metaforen. Functioneerde ‘van’ in bovenstaande eerste groep als verbindingswoord dat een afhankelijkheidsrelatie tussen subject en metafoor aangaf, in deze groep constitueert ‘van’ een identiteit. Deze twee groepen dient men te onderscheiden omdat de functie van ‘van’ principieel verschilt (ondanks het feit dat er grensgevallen zijn) en daarmee de aard van de metafoor. Een identiteit tussen twee woorden heeft immers een andere waarde in het gedicht dan wanneer deze woorden in een relatie van onderschikking staan. Identificerende ‘van’ metaforen in de Verzen zijn de volgende: Met der: Stroom 2 gewelven der - leden; 17 poort der - armen; Bloei 6 gifspelonk der oogen; Einde 5 bokaal der lucht; Bloesem 7 boog der nacht; 10 droom der wimpers; Blauwe Tocht I 15 vlam der haren; Scheveningen 10 muren / der sterren; 14 toren / der zon. Dit identificerende ‘van’ wordt minder gebruikt dan het onderschikkende ‘van’ uit de eerste groep. Het is mogelijk een relatie te leggen met Marsmans ontwikkeling: de meeste gevallen worden aangetroffen in ‘Droomkristal’. Hier blijkt een tendens naar het gaandeweg meer hanteren van zelfstandiger metaforen, een tendens die zich voortzet in het gebruik van de expliciete identiteitsmetafoor met is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2.2 is-metafoorVergeleken bij het aantal metaforen met ‘van’ treffen we de stelligste, meest futuristisch-expressionistische metafoor, de identificatie via ‘is’, vrij zelden aan. Wel valt op, dat de gevallen in de Verzen zich voornamelijk in de ‘Seinen’ concentreren. Ook in ‘Ruimteschemer’ en ‘Droomkristal’ treden ze op, maar maken daar een minder stellige indruk. In Verhevene 2 scherp was zijn lijf,geel en vermetel zijn scherp en geel weliswaar metaforisch, maar de gehele constructie kan nauwelijks een identificatie worden genoemd. Hoewel er maar weinig ‘is’-metaforen in de Verzen voorkomen, valt toch een tendens te bespeuren tot een ontwikkeling van ‘van’ eerste groep naar het iets zelfstandiger ‘van’ tweede groep, en vervolgens naar het nog zelfstandiger ‘is’ (terwijl de andere metaforen blijven) - een tendens die overeenkomt met de ontwikkeling van de expressionistische trekken in Marsmans werk en met de verschillende invloeden waarvan het blijk geeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2.3 directe metafoorNog zelfstandiger is de directe metafoor, die immers geen subject bij zich heeft. Toch verschilt het effect. Bij de directe metafoor is er geen subject, in ieder geval niet expliciet, er wordt niet gesteld dat iets gelijk is aan iets anders. En ook de zelfstandigheid van de directe metafoor is in wezen schijn: geen andere dan juist deze metafoor behoeft zoveel steun van de context. Brooke-Rose behandelt de directe metafoor als eerste groep in haar boek. De hoofdstukken I en II zijn eraan gewijd onder de naam ‘Simple Replacement’. Ze wijst op een vaak banaal karakterGa naar eind126., dat kan worden verklaard door het feit dat de metafoor begrijpelijk moet zijn: ‘simple replacements’ zijn overduidelijk of liggen zo dicht bij de ‘proper term’ dat men zich nauwelijks realiseert dat er een metafoor optreedt. Ook wijst ze op het belang van de graad van ‘particularization’ door lidwoord, bezittelijk voornaamwoord e.d. Zo suggereert het bepaald lidwoord ‘particularity of knowledge’Ga naar eind127. Ze schenkt aandacht aan de context, die de metafoor als metafoor moet onthullen, en daardoor ook de verzwegen ‘proper term’ aan het licht brengen.Ga naar eind128. M.i. is het vooral de laatste functie van de context waar het op aan komt: de metafoor zelf (Verhevene 24 ellende) is wel duidelijk, waar hij (ellende) voor staat is minder eenvoudig te zien.Ga naar eind129. Bij deze groep metaforen, meent Brooke-Rose terecht,Ga naar eind130. moet de metafoor in de zin juist als betekenisgeheel worden toegepast. Het aantal toepasbare betekenisaspecten moet bij de directe metafoor groter zijn. Deze zaak lijkt vaak over het hoofd te worden gezien. Bij een aantal directe metaforen wordt het impliciete subject door de nabije context verduidelijkt. Ik doel hier op directe metaforen met een bezittelijk voornaamwoord.Ga naar eind131. Marsman maakt hiervan vaak gebruik: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Invocatio 13 mond - haar [...] vlammen; Einde 3 mijn schemernacht; Smaragd 22 mijn venster; Bloei 5 mijne donkerheden; Wacht 8 uw schemering; 9 uw grijzen wind; Virgo 7 uw oog; Blauwe Tocht II 18 uw open dag; Invocatio 2, 18 uw donker; 4 20 uw venster; Blauwe Tocht II 5 ‘uw’ tuinen; Stroom 11 zijn duister; 18 zijn schacht. De andere directe metaforen in de Verzen zijn de volgende: Verhevene 24 ellende; Bloei 7 maanzeil; Einde 3 schemernacht; 5 geur; Gang 7 luiken; Schaduw 7 doodengroet (166): Wacht 5 vuren (167); Bloesem 1 vloeren; 9 nachtelijk; Smaragd 18 bloem; Amsterdam 1 een gevaar; Potsdam 24 ruimtebreuken; Delft 6 groene dood; Val 2 lichtende rank; 6-8 steen / dier / plant; 22-24 boot / ster / dal. Ga naar eind132.Ga naar eind133. Bij deze directe metaforen verschilt de steun die de context geeft van geval tot geval.Ga naar eind134. De metaforen met bezittelijk voornaamwoord zijn vaak nauwelijks nog metaforisch, eerder noemen ze aspecten van de persoon waar het om gaat: mijne donkerheden, uw donker, zijn duister: datgene van de ‘ik’, ‘U’ of ‘hij’ dat het donkerst, duisterst is. uw open dag: ‘dat aspect van U dat open is als de dag’. Vaak naderen of zijn zij symbolen: schemering en wind in Wacht, Einde 3 schemernacht: Bloei 7 maanzeil. Deze hele groep bestaat uit karakteriserende directe metaforen. In de meeste gevallen gebruikt Marsman de directe metafoor als karakteristiek van een persoon, in enkele gevallen om stemming of gevoelens op te roepen, de overige liggen in betekenis inderdaad dichtbij een ‘subject’, zodat ze nauwelijks metaforisch aandoen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3 Metaforen met metonymisch karakterTheoretisch gezien is de verschuiving in veel gevallen verwant met de metoniem.Ga naar eind135. Ook daarom is zij in een aparte rubriek opgenomen. Wellek en Warren verdelen de tropen in ‘figures of contiguity’ en ‘figures of similarity’.Ga naar eind136. Tot de eerste groep behoren de metoniem en de synecdoche: ‘The relations they express are logically or quantitatively analysable: the cause for the effect, or the contrary; the container for the contained; the adjunct for its subject [...]. More striking is the metonymic “transferred adjective”, a stylistic trait of Virgil, Spenser, Milton, Gray, classical art-poets: “Sansfoys dead dowry”, shifts the epithet from possessor to thing possessed’.Ga naar eind137. Preminger noemt dit verschijnsel van het verschoven adjectief een hypallage: ‘A change in the relation of words whereby a word, instead of agreeing with the word it logically qualifies, is made to agree grammatically with another word’.Ga naar eind138. Lausberg rangschikt de hypallage onder de metoniemen.Ga naar eind139. Wel meent hij dat de grens tussen metoniem en metafoor niet altijd duidelijk te trekken is: ‘Entscheidend für die Metonymie ist die reale Partizipation des proprie-Bereichs am tropischen Bereich [...], während die Metapher [...] eine rein gedankliche Bereichs-Beziehung zur Grundlage hat.’Ga naar eind140. Dit blijkt ook uit Lausbergs definitie: de metoniem ‘besteht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in einer Verschiebung der Benennung ausserhalb der Ebene des Begriffinhalts [...]. Diese Verschiebung bewegt sich in den Ebenen, die der Verflechtung einer Erscheinung der Realität mit den umgebenden Realitäten entsprechen’.Ga naar eind141. De types metoniemen die Lausberg onderscheidt, berusten op een verwisseling van inhoud en omhulling en omgekeerd, werking en oorzaak en omgekeerd; kwaliteitsdrager en kwaliteit, en sociaal fenomeen en symbool daarvan.Ga naar eind142. Zijn de gevallen, die in de interpretaties ‘verschuiving’ werden genoemd, eigenlijk metoniemen? Welke verwisselingen kunnen in dat geval bij deze verschuivingen worden geconstateerd?
Men ziet, met enige moeite zijn deze verschuivingen inderdaad te benoemen als metoniemen waarin kwalificaties van subject naar daad of taak of omgekeerd, oorzaak en effect, en deel en geheel verwisseld zijn. Toch doen deze omschrijvingen enigszins gewrongen aan. Waarom? M.i. omdat het effect van de verschuiving nadrukkelijk metaforisch is. Vooral in de gevallen uit ‘Droomkristal’ is dat evident, waar dynamiserende metaforen ontstaan: steigerende moet bij rots geïnterpreteerd worden, er wordt een metaforisch effect bereikt door juist deze woorden naast elkaar te zetten die in de realiteit niet combinabel zijn. Het geheel wordt gepresenteerd als een metafoor: wapperende ‘vloekt’ in de context bij stroomen. Door deze gevallen te beschrijven als metoniem reduceert men dit effect. Er is hier meer dan een stilistisch-syntactisch verschijnsel alleen.Ga naar eind143. Belangrijk ook lijkt mij het argument dat bij de metoniem altijd sprake is van vaste, typische relaties. In deze verschuivingen zijn de relaties aanzienlijk complexer en minder typisch. Op een paar na zijn Marsmans verschuivingen kleureffecten met meer- en chiffrewaarde, en dynamiserende metaforen, die met name door adjectieven worden bereikt.Ga naar eind144. De verschuiving brengt dus een metaforisch en niet een metonymisch effect teweeg,Ga naar eind145. dat, vooral waar het de specifieke kleur- en dynamiserende effecten betreft, aansluit bij andere, expressionistische technieken.Ga naar eind146. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 MetafoorgebiedenIn de interpretaties wordt geregeld van bepaalde woorden gezegd, dat zij meerwaarde of chiffrewaarde hebben. Meestal zijn deze woorden ook metaforen: een enkele maal zijn ze dat niet in de nabije context, maar dan toch wel in de context van het hele gedicht. De boot in das Tor is daarvan een voorbeeld: ‘boot’ wordt daar wel degelijk ook anecdotisch gebruikt in zoverre het gedicht gaat over een boottocht van twee gelieven, maar tegelijk, en in de laatste regels uitsluitend, fungeert de boot als symbool voor ‘het bevaren van de hartstocht’. Deze laatste functie treffen we eveneens aan in Blauwe Tocht III 10 laat ons den stroom bevaren van den nacht; en, de eerste maal in de bundel, Bloei 7 maanzeil en stroomlijf.Ga naar eind147. In de interpretatie van een afzonderlijk gedicht blijkt de meerwaarde meestal wel uit de context,Ga naar eind148. maar wanneer men alle gevallen bij elkaar plaatst, wordt er toch weer een heel ander licht op die meerwaarden geworpen. Voor het chiffre geldt hetzelfde in hogere mate. Voor de interpretatie van een chiffre is het onvermijdelijk om er andere gevallen bij te halen. Kenmerkend voor een chiffre is ook juist dat het herhaald wordt: het chiffre-woord wordt kennelijk door de dichter gehanteerd met een gevoelswaarde, die alleen met dat woord (of met soortgelijke woorden uit dezelfde sfeer) adekwaat kan worden overgebracht. Zo formuleert Killy: ‘All dies ist nicht ohne Bedeutung; aber die Bedeutung liegt im Raum der Gefühle. Sie wird chiffriert: sie ist nicht ohne weiteres erkennbar, sie ist vor allem nicht dem Wesen des Dinges mit Selbstverständlichkeit zugehörig. Die Verständlichkeit muss erst erschlossen werden’.Ga naar eind149. In dit deel van het materiaalonderzoek verzamel ik de woorden met chiffren en meerwaarden, vooral gelet op hun combinatie (‘boot’ en ‘stroom’, maar ook ‘boot’ en ‘stroom’ en ‘bloei’),Ga naar eind150. in de hoop dat een dergelijk overzicht hun functie kan verhelderen. Dit leidt tot het nader beschouwen van gebieden of velden van woorden, die op bepaalde wijze met elkaar te maken hebben.Ga naar eind151. Een dergelijk onderzoek is gedaan door Grimm, naar aanleiding van Benns chiffregebruik van de kleur ‘blauw’. Grimm heeft daarbij geluk gehad, in de eerste plaats omdat zijn materiaal zo uitgebreid was, in de tweede plaats omdat kon blijken dat Benn met ‘blauw’ als geheimteken een complex voorstellingen en gedachte-inhouden kan uitdrukken,Ga naar eind152. en dat de kleur er zelfs niet altijd bij hoeft te staan als die gedachte-inhoud optreedt: ‘blauw’ kan ook vervangen worden door verwante woorden. Centraal in Benns complex blijkt de ‘droom’ te staan, van waaruit alle andere voorstellingen ontspringen. Grimm noemt de hallucinatie, de simultaanvisie, de mythische oerlaag, kunst, het scheppingsproces, het ‘Südwort’. Op grond hiervan komt hij tot de conclusie dat het kleurchiffre geen symbool genoemd kan worden maar een ‘komplexes dichterisches Gebilde’ is. Tot het woordveld van het chiffre bij Benn, behoren het zuiden, de Middellandse Zee, onbegrensde horizontale vlakken, hemel, antieke kunstwerken, en woorden die opheffing van bewustzijn aangeven: bloed, versmelten. Dit alles kan met ‘blauw’ worden samengevat. Blauw wordt dan ook op talloze wijzen door Benn gebruikt. De concluderende definitie van chiffre die Grimm geeft, mag m.i. dan ook niet voor chiffre überhaupt gelden, voordat het bestaan van soortgelijke complexen bij andere dichters is aangetoond: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Die farbliche Chiffre ist der Exponent eines komplexen dichterischen Gebildes, das sowohl über die Metapher als auch über das Symbol hinausweist. 2. Dieses Gebilde, das wir Gesamt-Komplex nennen, umfasst ein grösseres Wortfeld, das weite, in den Kern der dichterischen Persönlichkeit und ihres Werkes sich erstreckende Vorstellungen und Gedankeninhalte deckt. 3. Die farbliche Chiffre besitzt innerhalb des Wortfeldes die grösste Zeichenhaftigkeit, kann aber gleichwohl von anderen Gliedern desselben vertreten werden. 4. Wird die farbliche Chiffre daher genannt, bildhaft, konkretisiert oder in primärer Setzung, so kommt der ganze Komplex von Vorstellungen und Gedankeninhalten, der hinter ihr steht, in Bewegung. 5. Die farbliche Chiffre enthält daher immer mehr, als sie zunächst auszusagen scheint, birgt aber andererseits auch die Gefahr der Unverständlichkeit.Ga naar eind153. Het woord, dat in de Verzen het vaakst met chiffrewaarde voorkomt, is wel ‘schemer’. Voor het eerst treffen we het met die waarde aan in Wacht 8-9 geef mij uw schemering / geef mij uw grijzen wind. Hoewel ik niet graag, zoals Grimm doet, zou durven veronderstellen dat ‘grijze wind’ het woord ‘schemer’ zou kunnen vervangen, noch ook dat ze synoniem zijn, gaat er van de twee parallelle regels toch de suggestie uit dat de waarden van ‘schemering’, ‘grijs’ en ‘wind’ dicht bij elkaar liggen. Treffen we één van deze woorden elders ook in de buurt van ‘schemer’ aan? Ja, in Blauwe Tocht I 5-7 (de straat) die stroomt, bij schemering / -o! ruischende verteedering der harten - / van 't grijze vuur, dat aan uw oog ontwelt. En mocht men schemering hier beschouwen als te letterlijk gebruikt, dan is er ook nog in hetzelfde gedicht 17 uw schemerenden gang, waar ‘wind’ in de buurt staat: 15 zonder de vlam der haren in den wind en 16 zonder de schaduwen die van uw handen waaien. ‘Schemer’, ‘grijs’ en ‘wind’ worden in deze gevallen nauw bij de geliefde, de ‘U’ betrokken. Ook in Wacht is dit het geval. Bovendien komen er nu een paar woorden bij die een verwante meerwaarde hebben: ‘ruisen’, ‘schaduw’ en ‘stromen’. In Blauwe Tocht I zijn er trouwens meer: ‘bloesem’ in 4 en 19, en ‘blauw’ in 10. Ook met schreden 10 is wel iets aan de hand. ‘Ruisen’Ga naar eind154. komt weer in combinatie met ‘wind’ voor in Blauwe Tocht III 10-12 laat ons den stroom bevaren van den nacht. / omhoog het zeil! - hoort ge: de avond ruischt - / o! ons doorwaaid geluk, dit wapperend fregat. Ook ‘stroom’ speelt hier weer een rol, en het daarbij behorende ‘boot’ (zeil, fregat). In Bloesem vinden we dezelfde woorden weer: ruischen 15; ‘bloesem’ en ‘bloei’ in de titel en 12, 15; ‘schemer’ in 11 en 16; ‘stroom’ in 20; ‘blauw’ in 12; ‘schaduw’ in 22; ‘schrijden’ in 11, 14 en 17. ‘Wind’ vinden we hier niet, maar wel ‘droom’: 2, 10, 14, 20. Dat er een complex is waarin een aantal woorden met meer- en chiffrewaarde thuishoren blijkt alleen al uit deze vier gedichten. Het feit dat we deze woorden telkens alle, of althans een groot aantal van hen, in één gedicht bij elkaar vinden, kan niet op toeval berusten. Waar komen ze verder nog voor? ‘Schemer’:Ga naar eind155. Wacht 8; Bloesem 11 en 16; Blauwe Tocht I 5 en 17; Invocatio 10 en 15; Madonna 12. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In welke situaties worden deze woorden nu door Marsman gebruikt? Op enkele uitzonderingen na is het steeds een beperkt aantal gedichten waar deze woorden voorkomen: Bloei, Wacht, Bloesem, Robijn, Smaragd, Blauwe Tocht, Invocatio, Madonna en Das Tor: vrijwel alle gedichten uit ‘Droomkristal’! De uitzondering is Einde 2 bloemsignaal en Einde 6 bloem. In de interpretatie werd niet ontkend dat ‘bloem’ in beide gevallen verwant was met de eerder in Bloei geconstateerde meerwaarde, hoewel het thema van Einde (‘afwezigheid van contact’) toch enigszins andere noties suggereert. Afgezien dan van Einde, hebben alle negen bovengenoemde gedichten één ding gemeen: ze behandelen als hoofdthema of als één van de belangrijke motieven (Wacht) de verhouding met de ander, de geliefde. De veronderstelling lijkt gewettigd, dat deze meer- en chiffrewaarden nauw verband houden mèt de geliefde. Toch is het niet zo dat we bij Marsman (als bij Benn) van één groot complex kunnen spreken waarin al deze woorden thuishoren en onderling verwisselbaar zijn, en dat dat complex dan zijn centrale punt in de geliefde vindt. Wanneer men alle bovengenoemde gevallen nagaat aan de hand van de interpretaties, zal men tot geen andere conclusie kunnen komen, dan dat niet al deze woorden in gelijke mate ‘verwisselbaar’ zijn. Zo kan men voor ‘schemer’ wel ‘schaduw’ of ‘grijs’ in de plaats zetten als men dat zou willen, maar niet ‘blauw’, en ‘stromen’ nog minder. Waar ligt het verschil? Binnen deze groep sluit een aantal woorden of namelijk in waarde nauwer onderling aaneen, dan bij andere woorden of groepen. Zo zijn er woorden die alleen maar op de geliefde zèlf betrekking hebben, woorden die gebruikt worden om haar te karakteriseren en die nooit worden gebruikt om de eigen gemoedsgesteldheid van de ‘ik’ te omschrijven. Deze woorden kunnen worden aangeduid met het ‘schemer’-complex. Dit complex omvat dan met name het chiffre-woord ‘schemer’ en de meerwaardewoorden ‘grijs’ en ‘schaduw’. Een tweede groep woorden wordt gebruikt om de sfeer waarin de gelieven zich bevinden, of de gevoelens die zij delen, te beschrijven. Deze groep is groter, maar niet alle woorden eruit zijn op dezelfde soort situaties toepasbaar. Er zijn woorden die verbondenheid, saamhorigheid, gedeeld geluksgevoel uitdrukken; sommige van deze woorden kunnen echter ook gebruikt worden om de geliefde te karakteriseren als het gaat om een tegenstelling tussen ‘ik’ en geliefde: ‘wind’ is nauw verwant met ‘schemer’ en ‘grijs’, maar Blauwe Tocht III 12 geeft toch ook ons doorwaaid geluk. Voor ‘ruisen’ geldt hetzelfde: in Robijn 8 wordt ruischend voor de geliefde gebruikt, maar Blauwe Tocht III 11 de avond ruischt staat daar weer tegenover. Tot deze groep, woorden die ‘gedeeld geluksgevoel’ aangeven (en soms ook op de geliefde of op de ‘ik’ alleen kunnen worden betrokken) behoren verder ‘schrijden/gang/tocht’, ‘droom’ en ‘blauw’. Deze tweede groep is sterker verwant met de ‘schemer’-groep dan de nu volgende. Want hoewel het in deze derde groep ook om saamhorigheid gaat, en de woorden daar (voornamelijk) gevoelens uitdrukken die gezamenlijk worden beleefd, hebben ‘bloeien’ en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘stroom/boot’ een evidente sexuele meerwaarde. Zij worden dus gebruikt om een specifiek aspect van het samenzijn te belichten. Voorlopig moeten we concluderen dat er bij Marsman in ieder geval niet één complex bestaat, zoals bij Benn het geval was, waarin volgens Grimm alle woorden in gelijke mate het hele complex kunnen oproepen - maar een complex van woorden, weliswaar allemaal gebruikt in de situatie met de geliefde, die daarbinnen in onderscheiden groepen uiteenvallen met per groep een meer of minder specifieke afzonderlijke (zij het met andere groepen verwante) waarde. Binnen deze groepen zijn de woorden wèl onderling zozeer met elkaar verwant, dat één woord de hele groep kan oproepen - bv. Robijn 8 ruischend, waarin ‘schemer’ en ‘wind’ op de achtergrond aanwezig zijn. Daardoor kan de mate van meerwaarde in de afzonderlijke contexten fluctueren.Ga naar eind164. Zo is de grens tussen meerwaarde en chiffre niet altijd even duidelijk. Bloesem 20 stroomende werd in de interpretatie meerwaarde genoemd, maar nadert het chiffre al. Laten we voor de overzichtelijkheid van drie groepen spreken: de ‘schemer’-groep; de woorden die niet alleen voor de geliefde of de ‘ik’ maar ook voor de gezamenlijke situatie worden gebruikt (‘wind’ en ‘tocht’); en ten slotte de ‘hartstocht’-groep (‘bloeien’ en ‘stromen’). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1 ‘bloeien’ en ‘stromen’In Bloei bleek heel duidelijk, dat in de sexuele belevenis achtereenvolgens een ‘bloei’-stadium en een ‘stroom’-stadium te onderscheiden zijn. Parafraserend zou men kunnen zeggen, dat ‘bloeien’ gebruikt wordt in de ongespecificeerde hartstochtelijke situatie, en ‘stromen’ voor de coïtus zelf. Dat wil echter niet zeggen dat deze woorden die handelingen ‘betekenen’. Marsman gebruikt ‘bloeien’ in situaties waarin van lichamelijke opwinding sprake is, niet alleen om er die opwinding zelf mee aan te duiden, maar óók de gevoelens die ermee gepaard gaan, en vooral in deze laatste functie bewaart ‘bloeien’ aspecten van de eigen (lexicale) betekenis. Voor ‘stromen’ geldt hetzelfde: ‘stromen’ of ‘boot’ ‘betekent’ niet domweg cohabiteren, maar geeft voornamelijk de waarde aan van de gevoelens die daarmee gepaard gaan en waarvoor het woord ‘stromen’ een metafoor is, waarin een aantal betekenisaspecten relevant blijft. Nu is Bloei van 1919/20, en we zagen al in het eerste hoofdstukGa naar eind165. dat de meerwaarden van ‘bloeien’ en ‘stromen’ in Das Tor (1921) al door elkaar gaan lopen. In Das Tor kunnen we niet meer zo duidelijk verschillende stadia van beleving achter de beide meerwaarde-sferen interpreteren, maar worden de woorden uit deze sferen min of meer door elkaar gebruikt: vormen ‘bloeien’ en ‘stromen’ (waar ‘boot’ bij hoort) één complex met een gezamenlijke meerwaarde die in algemene termen te omschrijven valt als ‘sexuele verrukking’. Niet alleen raakt Marsman dus met de meerwaarden vertrouwder, zoals we in hoofdstuk I constateerden, maar bovendien valt er een ontwikkeling van woorden-met-meerwaarde naar complèxen te constateren. Ten slotte ontwikkelt zich het ‘schemer’-complex in dezelfde jaren! Er is een ander woord dat met ‘bloeien’ in deze twee gedichten nauw verbonden wordt. Bloei 2-3 bloeit schaduw waaierbloem en firmament / dat sterren schrijden in den gang mijns bloeds; en Das Tor 5 und blühend steigt die stimme meines bluts. Dat ‘bloed’ hier met geslacht te maken heeft is evident, en bevestigt de interpretatie van ‘bloeien’. Marsman gebruikt ‘bloed’ vaker: Virgo 10 en uw bloed is door uw bloed omringd in een context van sexuele onaantastbaarheid. In Bloesem 22 (vouwen wij) ons | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bloed in zons omschaduwd breken open. In Smaragd 16 en in uw bloed den avond vastgehecht - waarbij nog een aantal andere sexuele allusies in dit gedicht komen (kustet 5, omarming 7, 13-14). In Invocatio 14 wordt ‘bloed’ in verband gebracht met ‘schemer’ verzengen naar de schaduw van uw bloed; maar in Madonna 4 laat de tochten van ons waaiend bloed geen twijfel bestaan over welke waarde ‘bloed’ moet worden toegekend. De overige contexten waarin ‘bloeien’ en ‘stromen’ nog voorkomen, bevestigen de hier geconstateerde waarde: Bloesem 12 blauwen uw oogen bloei; Madonna 11 en bloeien onuitblusschelijke lampen;Ga naar eind166. Das Tor 14 aus denen himmel blüht. ‘Bloem’ is veel minder sexueel geladen dan ‘bloeien’. Dit woord kan ook eenvoudigweg ‘contact’, ‘aantrekkelijke contactmogelijkheid’ aanduiden; in enkele gevallen is er zelfs geen meerwaarde: kennelijk is ‘bloem’ voor Marsman niet nauw met ‘bloeien’ verbonden. Hiervan getuigen Smaragd 18 een gele bloem, die alle ruimten ving; Blauwe Tocht II 13 nacht, die als een bloem verging; Blauwe Tocht II 3 en alle bloemen anders luiden dan uw stem; Bloei 2 bloeit schaduw waaierbloem; Einde 2 nooit gleed een bloemsignaal en 6 en zelve drijf, een late smalle bloem. Vooral Einde en Blauwe Tocht II 13 vallen min of meer buiten de waarde van de andere gevallen. ‘Bloesem’ heeft meer met ‘bloeien’ te maken: Bloesem titel en 15 sterrenbloesems; Blauwe Tocht I 19 de bloesemdroom dier nachten en 4 uw lach in fonkelenden bloesem. In Bloesem 15 zijn de sterrenbloesems uitbundig eerbetoon, maar in de andere gevallen (hoewel het voor het onderzoek jammer is dat het er zo weinig zijn) is ‘bloesem’ als het ware het bijbehorend substantief van ‘bloeien’. De waarde ligt vrij dicht bij de betekenis, ‘bloesem’ in Blauwe Tocht I is tot tweemaal toe bijna helemaal toepasbaar, maar de relatie met ‘bloeien’ is evidenter dan bij ‘bloem’. ‘Stromen’ en ‘boot’ vinden we, behalve in Bloei 7 maanzeilen stroomlijf en Das Tor 2 dieses strömen en 7-11 die barke - ihre steile sehnsucht ook in Bloesem 20 in stroomende omarming; in Blauwe Tocht I 5 (de straat) die stroomt - van 't grijze vuur; en vooral ook in Blauwe Tocht III 10-12 laat ons den stroom bevaren van den nacht etc. Uit deze latere voorbeelden blijkt dat het proces der vorming van een complex van waarden, in plaats van een specifieke aan één woord gebonden waarde, zich na Das Tor heeft voortgezet. ‘Stromen’ in Blauwe Tocht duidt niet noodzakelijk meer op coïtus, maar kan (Blauwe Tocht I) ook extase zonder meer symboliseren. Wel - en dat lijkt me een belangrijke conclusie - blijven beide woorden gebonden aan liefdessituaties waarin sexualiteit een rol speelt.Ga naar eind167. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2 ‘schemer’De ‘schemer’-groep bestaat uit de woorden ‘schemer’ en afleidingen, ‘grijs’, en ‘schaduw’. Deze woorden worden (vrijwel) uitsluitend gebruikt om de vrouw te karakteriseren. ‘Schemer’ met chiffrewaarde is in de VerzenGa naar eind168. kennelijk een woord, dat bij uitstek geschikt is de geliefde te beschrijven - dat wil zeggen bepaalde eigenschappen van de geliefde, tot het bepalen waarvan ‘grijze’ en ‘schaduw’ een bijdrage kunnen leveren. In de interpretaties werden parafrases van ‘schemer’ gegeven.Ga naar eind169. Ook bleekGa naar eind170. dat Marsman in zijn gebruik van ‘schemer’ invloed heeft ondergaan van Holst, hoewel tevens het duitse ‘Schimmer’ (‘glans’) een rol speelt: Invocatio 15 schemerende glanzen; maar m.i. blijft de nederlandse betekenis boven de duitse prevalerenGa naar eind171. - en als we naar de woorden kijken die in dezelfde context gebruikt worden, wordt deze mening bevestigd. Zowel ‘schemer’, ‘grijs’, als ‘schaduw’ hebben het ‘tussenin’-aspect gemeen. In waarde uitgedrukt wordt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
er onder meer ‘rust’ mee bedoeld, in tegenstelling met alles wat felle kleuren en emoties weergeeft. Het duidelijkst blijkt dit uit de context van Invocatio, waar schaduw 14 deze waarde onderstreept, en in Wacht, waar schemering 8 en grijzen wind 9 parallel als lenigende giften worden gepresenteerd. Deze groep woorden met een gemeenschappelijke waarde ‘aards, troostrijk’ wordt aangevuld door de groep die daar nauw mee verwant is maar meer gebruiksmogelijkheden heeft: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3 ‘Wind’ en ‘tocht’‘Wind’, ‘ruisen’, ‘schrijden/gang/tocht’, ‘droom’ en ‘blauw’ hebben alle een functie die vergelijkbaar is met die van ‘schemer’, ‘schaduw’ en ‘grijs’. ‘Wind’ en ‘ruisen’ zijn ook typisch ‘aardse’ woorden - maar kunnen bovendien gebruikt worden voor de weergave van de gevoelens die bij de ik door de vrouw worden opgeroepen, èn als uitdrukking van de gezamenlijke stemming van de gelieven. ‘Schemer’ kan dat niet: nergens is dit woord op een ik toepasbaar. De woorden uit deze groep kunnen een overgang vormen zowel naar de ‘bloe’-groep als naar de ‘schemer’-groep; ze kunnen extase aangeven maar ook ‘aardse rust, aan de vrouw inherente veiligheid’. Het zijn woorden met ruime toepassingsmogelijkheden, die minder situatiegebonden zijn. ‘Schaduw’ heeft deze mogelijkheid al een beetje, getuige Bloesem 22 omschaduwd. ‘Wind’ staat in verband met de ‘U’ in Wacht 9 uw grijzen wind: in Smaragd 15 gij hebt den wind gevangen en 19 en deze [ruimten] mengend, waaiende vergoot: in Blauwe Tocht I 15 vlam der haren in den wind en 16 de schaduwen die van uw handen waaien. Op de situatie van beide gelieven moet ‘wind’ betrokken worden in Blauwe Tocht III 12 ons doorwaaid geluk; in Madonna 4 de tochten van ons waaiend bloed; en in Das Tor 4 o, blauer wind. In Madonna nadert waaiend bloed het bloei/stroomcomplex; in Wacht staat wind naast schemering; in Das Tor wordt wind verbonden met ‘blauw’. Met dit materiaal op de achtergrond is Robijn 8 en uw huid is ruischend duidelijk: ‘aarde’, ‘wind’, ‘aantrekkingskracht’, ‘extase’ is er mede in geïmpliceerd, en de aardse aspecten worden dan nog ondersteund door roode beuken en wilde rozen. Wanneer deze woorden gebruikt worden om een ‘gedeeld geluksgevoel’ uit te drukken, dan impliceert zulks dat op de ik-alleen, zonder inspirerende geliefde, deze woorden nìet van toepassing zijn. Zo moet de karakteristiek ‘aards’ van dit complex worden opgevat: het behoort de ‘U’ van nature en in wezen toe, de ‘ik’ mag/kan er in delen. Het delen komt sterk naar voren bij de woorden ‘schrijden’, ‘gang’ en ‘tocht’, die een waarde van ‘op gezamenlijke wijze handelen’ hebben, waarbij in ‘tocht’ nog ‘hartstocht’ meespeelt - d.w.z. niet hartstocht van de vrouw maar van het gezichtspunt. Ook hier kan zowel de ‘U’ schrijden’ of ‘gaan’ (Blauwe Tocht I 12 en 17, Bloesem 11 en 14), als de ‘ik’ dóor de ‘U’ (Bloei 3 tweemaal, Madonna 4) als beiden samen (Bloesem 17 ons warme schrijden, Blauwe Tocht titel en I 10 en II 21). Deze woorden worden, in dezelfde gedichten, ook zonder meerwaarde gebruikt: Bloesem 17 schrijdt de nacht en Blauwe Tocht II 9 overluchtse tochten. De waarde van ‘droom’ fluctueert nog meer: de meeste gevallen staan in Bloesem, waar ze voor ‘U’ (Bloesem 10 en 14) en ‘samen’ (Bloesem 23 tweemaal) maar ook voor het landschap (Bloesem 2) worden gebruikt. In Blauwe Tocht II 12 wordt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het woord zelfs radicaal tegenovergesteld gehanteerd: de kosmiek was een droom, de ‘U’ is werkelijkheid. Zelfs in Blauwe Tocht I 19 bloesemdroom kan -droom vrijwel zonder meerwaarde worden geïnterpreteerd, in overeenstemming met het thema van dit gedicht: de ‘U’ is niet aanwezig, de herinnering is een droom. Ik ben geneigd te stellen dat ‘droom’ alleen thematisch in enkele verzen meerwaarde heeft (Bloesem en Blauwe Tocht I) maar dat de waarde niet aan het woord ‘droom’ zelf inherent is. Anders is het met ‘blauw’.Ga naar eind172. In Blauwe Tocht staat de kleur als adjectief bij de Tocht die de gelieven samen gaan ondernemen; of, als men wil, slaat de titel op de reis naar de geliefde toe, de wijze van toenadering: zelfs dan heeft Blauwe in strikte zin met de geliefde te maken. In Blauwe Tocht I 10 één blauw geluk, dat onze schreden drenkt, in Bloesem 12 blauwen uw oogen bloei - slaat ‘blauw’ eveneens op geliefde of ‘ons’ In Das Tor 4 blauer wind heeft ‘blauw’ betrekking op een gedeelde liefdessituatie. Naast deze woorden met vrij vaste meer- en chiffrewaarden treden in dezelfde contexten nog een aantal andere woorden op die het beeld van het complex kunnen ondersteunen. Bij de karakterisering van de geliefde spelen haar haren en handen vaak een rol,Ga naar eind173. terwijl het ‘aardse’ aspect kan worden versterkt door het woord ‘wilde’.Ga naar eind174. Deze woorden hebben echter geen meerwaarde, maar plaatsen de meerwaardewoorden in reliëf. De drie verschillende meerwaarde-complexen die tot nu toe in deze paragraaf zijn behandeld (‘bloeien en stromen’, ‘schemer’, ‘gang en tocht’) staan niet geheel en al op zichzelf, ook al zijn ze typerend voor ‘Droomkristal’. Wanneer we ze alle drie samennemen, fungeert het totale, grote complex als tegenstelling tot een ander complex, waarin de woorden weliswaar vaak geen meerwaarde en zeker geen chiffrewaarde hebben, maar dat toch een gebied van voorkeurwoorden en een bepaalde groep gevoelens bestrijkt, die in oppositie staan tot het bovenbesproken complex. Als we dit eerste complex overkoepelend het ‘U’-complex noemen, dan staat daartegenover een ‘ik’-complex. Tegenover de liefde staat de autarkie van de ik, tegenover het typisch aardse, warme, zachte, staat het kosmische. In twee gedichten uit de bundel wordt deze tegenstelling nadrukkelijk uitgewerkt. Het zijn Wacht en Blauwe Tocht II. In deze beide gedichten staan aan de kant van de U respectievelijk schemering en grijzen wind, en hechte hand, aardsch, open dag. Aan de kant van de ik staan eeuwigheden, firmamenten, der vuren huiverende wacht, en overluchtsche tochten, regenbogen en maanrivieren. In beide gedichten verlangt de ik in zijn vermoeidheid naar de rust die de U te bieden heeft (ik ben gans ontkracht, en ontdaan, afkeerig). Vanuit deze tegenstelling is het begrijpelijk waarom de ik in Blauwe Tocht II 3-5 zich aardse eigenschappen aanmeet: ik ben zeer aardsch, ik ben u zeer verwant: / hoort ge, mijn stem werd ruig, / mijn oog gewet aan grijze horizonten. De kleur ‘grijs’ en het woord aardsch worden hier gebruikt om aan te geven hoezeer de ik ernaar verlangt zich daadwerkelijk één te kunnen voelen met het aardse complex. In Blauwe Tocht III ziet het ernaar uit, dat dat lukt, in een synthese waarin woorden uit beide complexen naast elkaar worden gezet: ruimte 13 naast boot en de avond ruischt 11. Ook in BloesemGa naar eind175. vinden we deze verbinding: firmamenten ruischen sterrenbloesems. Dit wekt de indruk dat de tegenstelling tussen beide ‘werelden’ pas echt kan worden opgeheven als de kosmische ik-wereld geïntegreerd wordt in de aardse U-wereld. Meestal blijven ze echter gescheiden. In ‘Ruimteschemer’ viert het kosmisch ik | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
triomfen, zelfs in ‘Droomkristal’, een afdeling waarin de vrouw in geen enkel gedicht afwezig is, zijn er weinig gevallen van echte versmelting. De tegenstelling blijft bestaan in Invocatio met hitte-noties tegenover koelteGa naar eind176. en in Madonna. De vrouw blijft vrouw en onbenaderbaar in Virgo, Smaragd en Robijn, waar haar aardse eigenschappen worden bezongen. In Blauwe Tocht wordt naar een synthese gestreefd, en alleen in Bloesem en Das Tor wordt die, tot op zekere hoogte, bereikt. De conclusie uit dit alles is, dat het meerwaarde- en chiffrecomplex waarin de ‘U’ centraal staat, bij Marsman niet los mag worden gezien van de tegenhanger, het kosmische complex. Daarom wil ik tot slot over dit laatste complex nog een enkele opmerking maken. De twee complexen kunnen niet los gezien worden van Marsmans ontwikkeling. Een kosmisch stadium vindt zijn neerslag in de meeste gedichten uit ‘Ruimteschemer’, en wordt gevolgd door een ‘U’-stadium, waarin, onder invloed van een aantal duitse expressionistische dichters, chiffre-waarden worden gebruikt: ‘Droomkristal’. Dit verklaart waarom het kosmische complex wel meerwaarden en geen chiffren heeft: Marsman gebruikte die toen nog niet. Het kosmische complex manifesteert zich met andere poëtische middelen dan het ‘U’-complex. Dit komt bv. tot uiting in de lyrische situatie: een objectieve kosmische vergroting (Verhevene, Stroom). Het mooiste voorbeeld hiervan, Heerscher, d.d. 1919, staat niet in de bundel.Ga naar eind177. Het gaat hier niet zozeer om bepaalde woorden (‘eeuwigheden, firmamenten, sterren, schemernacht, ruimte, eeuwen, bokaal der lucht, wereld, al-leven, al-ruimte’) als wel om een thematiek die telkens weer wordt uitgewerkt. Deze woorden hebben meestal geen meerwaarde: hun betekenis is toepasbaar in het gedicht. Alleen hun relatie tot de ‘ik’ is anders dan in de werkelijkheid: vaak zijn ‘wereld’ en ‘firmamenten’ ondergeschikt aan deze ik - waardoor ze in het gedicht wel degelijk een bepaalde waarde krijgen die echter m.i. niet met de naam meerwaarde mag worden aangeduid.Ga naar eind178. In ‘Ruimteschemer’ worden wel de woorden uit het ‘U’-complex gebruikt met een andere waarde, die van hun betekenis afwijkt, en soms zelfs tegengesteld is aan de waarde die ze later krijgen in het ‘U’-complex: Bloei 2 schaduw; Einde 2 schemernacht; Schaduw 11 scheemrende; Vrouw 3 gif en scheemring; Gang titel, gang 1, bloem 6; Stroom titel en 9 stroomende en 18 stroomde. Met deze woorden was toen dus al iets aan de hand, ze genoten een bepaalde voorkeur die hun afwijkend gebruik verklaart - maar pas in hun verbinding met de vrouw kwam hun meerwaarde vast te liggen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 ConclusieIn dit hoofdstuk werden enkele facetten van het woordmateriaal van de Verzen nader beschouwd. Ik koos de metafoor, omdat de relatie met andere woorden in de tekst, het effect, het functioneren in de context, juist bij de metafoor moet worden onderzocht, en de metaforen daarom representatief geacht kunnen worden voor het materiaal. Daartoe was het eerstGa naar eind179. noodzakelijk, het effect van de metafoor in een lyrische tekst te bestuderen. Uitgangspunt was Reichlings theorie over de woordbetekenis. Daarna werd de theorie van hen die staande houden dat de metafoor disjunct functioneert, geconfronteerd met theorieën die de dubbele verwijzing hanteren. Bezwaren konden zowel tegen monisten als dualisten worden ingebracht. Het kwam tot een compromis met de werkhypotheseGa naar eind180. dat de metafoor in de tekst | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zowel als betekeniseenheid àls disjunct functioneert. De monistische opvattingen besteden te weinig aandacht aan de niet-toepasselijke betekenisaspecten van het metaforisch gebruikte woord; de dualistische theorieën signaleren interactie tussen subject en metafoor (wederzijdse waardebeïnvloeding), maar maken te weinig verschil tussen wel- en niet-toepasselijke betekenisaspecten. De relatie van toepasselijke betekenisaspecten met het subject, is een andere dan die welke bestaat tussen de niet-toepasselijke (sc. niet in eerste instantie toepasselijke) betekenisaspecten en het subject en vooral de iets wijdere context. Maar een theorie van de metafoor die alle bestaande metaforen kan omvatten is hiermee nog niet bereikt. Het probleem is gelegen in de contextuele verhouding, waar vooral de toepassing van de metafoor als betekenisgeheel van geval tot geval kan verschillen. In de tweede paragraaf werd geprobeerd tot een indeling van Marsmans metaforen te komen. Een aantal groepen werd onderscheiden. K.L. Schneiders indeling van dynamiserende metaforen was t.a.v. de Verzen minder behulpzaam dan zich liet aanzien. Na verzameling van de vitaliserende metaforen bleek, dat vitalisering één van de in de bundel meest gehanteerde middelen is om metaforische effecten te bereiken. Naast deze groep nemen de pejoriserende en synesthetische metafoor een bescheidener plaats in.Ga naar voetnoot181. Behalve deze indeling naar het effect van de metafoor, werd ook een grammaticale indeling gehanteerd.Ga naar voetnoot182. Vooral ‘van’ in alle vormenGa naar voetnoot183. wordt door Marsman dikwijls gebruikt. Onder de ‘van’-metaforen dienen twee verschillende typen te worden onderscheiden. In het ene type is er een onderschikkende relatie tussen subject en metaforisch gebruikt woord; in het andere type bewerkt ‘van’ identiteit. Er bestaat grond voor het vermoeden dat Marsman zich van het onderschikkende ‘van’ via het identificerende ‘van’ naar de ‘is’-metafoor heeft ontwikkeld. Deze laatste treffen we voornamelijk in de ‘Seinen’ aan. Bij de directe metaforen werd vooral de contextuele steun onderzocht, waarbij bleek dat deze metafoor meestal niet moeilijk te interpreteren is. Marsman gebruikt hem trouwens weinig. De verschuiving vormt de overgang tussen metafoor en metoniem, en werd daarom in een aparte groep behandeld.Ga naar voetnoot184. Belangrijk was hier de constatering dat de verschuiving, ondanks de verwantschap met de metoniem, metaforisch effect heeft en daarom niet, als hypallage, onder de metoniemen mag worden gerekend. In de derde en laatste paragraaf kwamen Marsmans metafoorgebieden aan de orde. Vooral in ‘Droomkristal’ treffen we een complex van meerwaarden en chiffren aan, dat in verschillende groepen uiteenvalt. Naast de ‘bloei/stroom’ - groep is er de belangrijke ‘schemer’-groep, en deze twee groepen worden aangevuld door een groep met minder karakteristieke meerwaarden, waarvan de woorden de meerwaarden en chiffren in één van beide andere groepen kunnen verduidelijken, versterken, of zelfs aangeven. Dit totale complex is geworteld in de verhouding tot de vrouw. Daartegenover staat dan een minder hecht kosmisch complex, dat met andere poëtische middelen dan meerwaarden en chiffren wordt gepresenteerd. De verklaring hiervoor moet gezocht worden in Marsmans ontwikkeling: in de kosmische periode (‘Ruimteschemer’) gebruikte hij nog geen chiffren. |
|