weten, dat zo'n donkere romp zoveel luxe kamertjes verborg. Het ene vertrek was al weer mooier dan het andere.
- 't Lijkt wel een jacht of zo van een prins of zo, verzuchtte hij.
Die ene schilder was een leuke man. Hij pakte Joost bij zijn kladden en zette hem in één forse ruk aan de overkant van een smalle, hoge drempel.
- Ga een beetje aan de kant of zo, zei hij; je staat me hier in de weg of zo....
De jongens lachten en samen trokken ze nu maar verder op hun inspectietocht. Joost voelde voorzichtig eens even langs het prachtige, donkere hout, waarvan alles in de hutten was gemaakt, de bedden - soms twee boven elkaar, net als bij hen in de wagen - de kasten, de banken, de tafels.
- 't Lijkt wel van eikehout, zei hij tegen Hans.
- Eikehout?.... Nee, 't is mahoniehout, zei Hans. En hij had wel een beetje plezier in het verbaasde gezicht van Joost.
- Is dat duur? vroeg Joost.
- Nou, reken maar, zei Hans. Dat is het allerduurste geloof ik. Mooi, he?
Ja, geweldig mooi. Wie had dat gedacht, dat zo'n coaster zo prachtig betimmerd werd. Vader had er wel eens iets van gezegd. Maar je moest het toch eerst met je eigen ogen zien om te weten, hoe mooi het was.
Toen ze hun hoofden weer boven een der trapjes staken om aan dek te komen, stond er opeens een forse man voor hen. Hij was de vader van Hans, mijnheer Karsten. En hij keek Joost, die het eerst opdook, vreemd aan.
- Wat moet dat hier? vroeg hij. En hij vroeg het tamelijk bars.
Joost schrok wel even. Maar Hans scheen nogal het vertrouwen van zijn vader te hebben. Hij vertelde rustig, wie Joost was. Dat