- Ja, zei de jongen, dat is ons nieuwe schip.
Hij wilde meteen opstaan om naar Joost toe te gaan. Maar de tweelingen hingen aan zijn broekspijpen en hij was zo goed niet, of hij moest weer gaan zitten en plaatjes kijken en vertellen.
Toen plantte Joost zich ook naast het groepje en hij deed zijn best, om zijn scha weer wat in te halen en om ook leuke dingen te zeggen, waar de kleuters plezier in zouden hebben.
Doch toen hij een kwartiertje bij het groepje had gezeten en toen het boek nog eens opnieuw was doorgebladerd, zag hij zijn kans. Want de jongen stond op en hij klopte zijn broek schoon.
- Ik ga nu nog even naar het schip, zei hij.... Mijn vader is er ook. Krijg ik nu ook een handje van je? En vertel me eens, hoe heet je?
Henk vertelde, dat hij Henk heette. En Keesje vertelde, dat hij Keesje heette. En toen zei die andere jongen: Zo, nou - dat zijn een paar mooie namen. En ik heet Hans, Hans Karsten.
Hij keerde zich naar Joost en vroeg: En hoe heet jij?.... O, Joost.... Ben jij ook op die school in de Emmastraat?.... Ik zag je geloof ik gisteren op het plein. Nu, ik ga dan maar.... Daaag!....
De kleine kereltjes riepen ook: Daaag! en ze keken een beetje bedremmeld hem na.
Hans stapte recht op de ‘Albatros’ af.
Nu pas zag Joost, hoe fors die jongen was en hoe sterk.
Als hij maar gedurfd had, dan had hij iets gevraagd. Dan had hij gevraagd: Mag ik met je mee?
Hij durfde niet.
Hij voelde zich stumperig bij die stevige kerel, die al in de zesde klas zat en wiens vader de baas was van de ‘Albatros’.