De horizon wordt wijder
(1957)–Wolbert Meijer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |
[pagina 69]
| |
overal te zijn. 't Was net, of hij dacht: rechte paadjes lopen en langs rechte wegen gaan, dat is me te saai hoor. Dat laat ik graag aan de mensen over. Joost deed zijn handen om en om in een van zijn zakken. Piet blies zijn vingers warm. 't Was nog fris in de vroege morgen, de zon kwam nog maar net boven de horizon. Maar mooi dat het buiten was, nee, dat kon je niet navertellen. En zo stil. Je hoorde alleen maar de vogels zingen. Ja, want die waren al lang wakker. En gerust, nu hoorde Joost niet meer als vroeger allerlei vogeltjes, maar hij wist precies: daar slaat een vink, dát is een fitis. En dat tji-tji, dat is van een tjiftjaf en die lijkt precies op de fitis. Beide zijn het van die heel fijne grijsgele vogeltjes. - Waar gaan we nu eigenlijk heen, mijnheer? vroeg Piet toen ze reeds een heel eind hadden gereden en toen de bomen dichter begonnen te worden. - We gaan naar een landgoed, dat al eeuwen oud is, zei mijnheer Zandstra. Het is een natuurmonument. De jongens hadden wel eens gehoord van een monument. En dat was dan een standbeeld of zo of een beeld voor oorlogsslachtoffers. Maar een natuurmonument? - Zal ik je straks wel vertellen, zei mijnheer Zandstra.... Zo op de fiets gaat dat niet zo goed, als je achter elkaar rijdt. Toen ze bij het landgoed waren aangekomen, dat ‘De Braak’ heette, stapten ze af. - Eerst een sigaret, zei mijnheer Zandstra. En dan geef ik je een klein lesje. Kijk hier op dit walletje kunnen we rustig zitten. Ziezo, knaapjes, en nu maar luisteren. In 1903 waren jullie nog geen van beide geboren en ik was er | |
[pagina 70]
| |
ook nog niet. Maar het Naardermeer was er wel. Wel eens van gehoord? - Ja, daar hebben ze.... daar hebben ze, stotterde Joost.... daar hebben ze nog purperreigers en lepelaars, en.... - Precies, die hebben ze daar nog.... Het is een prachtig moerasgebied, waar vogels leven, die haast nergens meer voorkomen. Doch in 1903 zei de gemeenteraad van Amsterdam: we moesten het Naardermeer maar gaan dempen. Daar gaan we dan de stadsafval ingooien. Met dat spul zitten we toch altijd zo verlegen. - Dat was een lelijke gemeenteraad, vond Piet. - Lelijk is niet het juiste woord, zei mijnheer Zandstra. Maar ik vind het ook heel erg, dat wil ik wel eerlijk toegeven. Nu, er werd een stemming gehouden in de vergadering van de gemeenteraad en het voorstel werd.... verworpen. Verworpen met één stem meerderheid. Begrijpen jullie dat? - Ja, dan is er één mijnheer meer tegen dan er mijnheren voor zijn, zei Joost. - Goed zo.... Eén stem heeft het Naardermeer voor de ondergang behoed. Zeg ik dat niet mooi deftig? Nu, toen schrokken er een heleboel natuurvrienden. En die staken de hoofden bij elkaar. En in het volgende jaar, dat was dus in 1904, richtten ze een vereniging op. De ‘Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten’.... Men trachtte aan geld te komen, aan veel geld, en men kocht het Naardermeer aan. Toen kon voortaan elke gemeenteraad er met zijn vingers afblijven. En nu hebben ze al zoveel prachtige stukken natuur aangekocht, dat het een hele lange lijst is geworden. En op die lange lijst van natuurmonumenten staat ook het landgoed ‘De Braak’. En daar zitten wij nu op de morgen van de derde mei aan de rand van ‘De Braak’ en we gaan eens kijken of de mijnheer al wakker is, die midden | |
[pagina 71]
| |
in dit bos woont. Dat is de hoofdboswachter van de vereniging. De hoofdboswachter voor de noordelijke provinciën. Lang verhaal, he? De jongens keken met nieuwe ogen naar ‘De Braak’. Piet was er wel eens geweest en Joost had er wel eens van gehoord. Maar geen van beiden wisten ze, dat ‘De Braak’ in zo'n deftige familie thuis hoorde. En nu mochten zij maar even met mijnheer Zandstra mee. En mijnheer Zandstra was niet alleen natuurwachter, hij was ook nestcontroleur. Ze zouden de jongens op school er eens van gaan vertellen, dat ze hier waren geweest en dat ze naar de.... - Hoor, zei mijnheer Zandstra plots. Stil. Hier, Hector.... Opgelet, jongens.... Horen jullie dat? Nou, of ze 't hoorden. Door het bos klonk een zware roffel, eerst laag, dan iets hoger, daarna weer laag. Toen was het stil. - Een specht, zei mijnheer Zandstra. - Een spècht? De jongens begrepen er niet veel van. In de school hing een prachtige plaat met bosvogels. Op die plaat zag je ook een specht, een klein bont vogeltje, dat tegen een boom opklom en dat met zijn snavel de holle plaatsen beklopte. Dat hadden ze op die plaat gezien en daar had de meester van verteld. Maar dit geluid? Hoor, daar had je het weer. Het daverde door het bos, alsof er een dozijn houthakkers aan het werk was. - We gaan hem eens even goeiemorgen zeggen, zei mijnheer Zandstra. Ze sprongen weer op hun fietsen en heel voorzichtig volgden ze hun geleider naar het midden van het bos. En daar, tegen een oude boomtak, daar zat de kleine lawaaischopper. En | |
[pagina 72]
| |
ja, daar had je 't gedaver opnieuw. Rrrra!.... Rrrrra!.... Rrrrr.... - 'k Wou hier wel een uur blijven kijken, zuchtte Joost. - Geen tijd voor, makkers, zei mijnheer Zandstra. We gaan de nestkastjes eens inspecteren. Kijk, zet hier je fietsen maar neer. De boswachter is nog niet wakker, geloof ik. Maar dat is niet erg. 't Gaat mij voorlopig alleen maar om dat kleine laddertje. Hij nam een klein laddertje achter een schuurtje weg en voorzichtig begonnen ze nu hun excursie. Joost wilde liefst precies weten, wat of er nu eigenlijk ging gebeuren en mijnheer Zandstra ging hem dat daarom nu eens precies vertellen. - Kijk, die nestkastjes hebben wij hier geplaatst.... En daar nestelen nu allerlei kleine vogeltjes: pimpelmees, koolmees, staartmees, ringmus, gekraagde roodstaart.... Een paar weken geleden heb ik de kastjes nagekeken en ik heb ze toen meteen schoongemaakt. En nu willen we eens gaan kijken, of er al gebroed wordt. De jongens volgden op hun tenen mijnheer Zandstra. He, dat was zo nog eens een fijne natuurkundeles. Bij een zware beuk zette mijnheer Zandstra het laddertje tegen de stam. Een meesje wipte buiten het nestkastje. - Kom eens kijken, wenkte mijnheer Zandstra. Hij stapte van het laddertje. En eerst Piet en daarna Joost mocht op het laddertje staan. Wat zagen ze? Drie prachtige kleine eitjes, zo groot als een noot. - Er komen nog drie bij, zei mijnheer Zandstra. En dan gaan ze broeden. Kijk, zie je dat plaatje metaal rondom het gat? Dat hebben we er geplaatst om de eekhoorntjes tegen te houden. | |
[pagina 73]
| |
Eekhoorntjes zijn lieve beestjes zo om te zien. Maar het zijn rasechte eierendieven. Ze gingen nu van kastje tot kastje. Onderwijl was Hector bezig, de omgeving eens te verkennen. Zijn baas lette toch niet op hem. Die had al te veel zijn aandacht bij de nestkastjes, zo zelfs, dat hij al spoedig vergeten scheen, dat er nog een paar jongens met hem mee naar buiten waren getrokken deze morgen. Onder aan de voet van een nieuwe boom stonden ze en ze keken elkaar eens aan. En hun ogen zeiden: zullen we eens even vèrder gaan kijken? | |
[pagina 74]
| |
Ze slopen zachtjes het bos in. Ze konden wel eens even gaan zien, waar Hector toch was. Stel je voor, dat het dier hier verdwaalde!.... Joost dacht even aan zijn avontuur op de Zuidlaarder markt. Dat had met Hector niet zoveel te maken, want hij wist best: mensen kunnen verdwalen, honden eigenlijk niet. Maar ja, ze zouden toch Hector maar eens even gaan zoeken. |
|