De horizon wordt wijder
(1957)–Wolbert Meijer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
tuin met een aardige vijver en achter zijn huis was nog een veel grotere tuin. - Gaan jullie maar achterom, jongens, zei hij. Dan ga ik de fiets even in het schuurtje zetten. Zijn stem klonk nu toch niet onvriendelijk, vond Joost. Misschien viel alles nog wel een beetje mee. Het viel alles niet een beetje mee, het viel een heleboel mee. Ze mochten in de kamer komen, waarvan de deuren wijd open stonden naar de achtertuin. En ze mochten elk op zo'n mooie stoel gaan zitten. Hector ging vlak voor hen liggen. En Piet waagde het heel voorzichtig even over zijn gladde rug te aaien. - 'n Fijne hond, fluisterde hij tegen Joost. - Nou en of, zei Joost. En hij klakte eens met zijn tong om het dier te lokken. - Hector is een braaf beest, zei mijnheer Zandstra, terwijl hij rustig een pijp stopte. Hij doet geen kip kwaad en hij doet ook geen kind kwaad. Wat die agent tegen jullie zei, dat was maar gekheid, dat heb je natuurlijk wel begrepen. Ja, knikten de beide jongens, dat hadden ze best begrepen.... En ze keken elkaar aan alsof ze het ook nog echt meenden. - En vertel me nu eens, zei mijnheer Zandstra, wat hebben jullie nu eigenlijk op je kerfstok, dat je naar het bureau moest? Toen gingen ze vertellen.... Van de kieviten en van de nesten, van de wezel en van de muis. Joost vertelde, dat hij uit Rotterdam kwam. En Piet vertelde, dat zijn vader boer was. En samen vertelden ze van de helling en van de ‘Zeemeeuw’ en van de school en van de meester. En meneer Zandstra blies maar zware rookwolken in de kamer en hij luisterde maar. Toen hij lang genoeg geluisterd had - toen hij wist, wat voor vlees hij in de kuip had, begon hij te vertellen. Van de vogels en van de nesten en van de | |
[pagina 62]
| |
broedtijd en van de natuurwacht. Het was net, of hij een schoolmeneer was en zij waren de leerlingen. - Jullie zijn geen boefjes; dat heb ik allang begrepen, zei hij.... En dieven zijn jullie ook niet. Tenminste geen boosaardige dieven. Maar toch.... toch heb je eigenlijk wel gestolen. De agent had gelijk. En dat zal ik je nu eens duidelijk maken. Laat ik je eerst maar iets vragen. Zouden jullie het mooi vinden, als er over een paar jaar nu eens geen kieviten meer waren in Nederland?.... En geen grutto's en geen wilde eenden, geen ooievaars en geen reigers, geen mezen en geen vinken? - Verschrikkelijk, zei Joost. En Piet zei: - Dan was er niets meer aan buiten. - Precies, zei meneer Zandstra. Zo denk ik er nu ook over en zo denkt de politie er over en de minister en de koningin ook. En daarom is er nu een wet om de vogels te beschermen. Tot 19 april mag je eieren zoeken zoveel als je wilt, als je tenminste toestemming hebt van de boer om op zijn land te lopen. Dat hadden jullie vergeten te vragen. En dat was nu juist verkeerd. Je hebt de eieren genomen op een tijd, waarop het niet meer mocht en waarschijnlijk op een stuk land, waar het niet mocht. En dat is dus eigenlijk stelen en de vogelwet overtreden. Zou jouw vader vreemd volk op zijn land willen hebben Piet, zonder dat het gevraagd werd? - Nee, zei Piet, maar wij waren ook geen vreemd volk. Meneer Zandstra lachte even. Nee, zei hij, dat denken alle mensen van zichzelf. Maar de meeste boeren denken net andersom. En ik geloof dat de boeren daar wel een beetje gelijk aan hebben. Kijk, in het laatst van april, dan gaan de vogels echt broeden. Voor die tijd leggen ze wel eieren, | |
[pagina 63]
| |
maar het is net, of het hun nog niet echt ernst is. Daarom mag je voor 19 april ook gerust eieren gaan zoeken als je toestemming hebt van de boer. Na 19 april moeten de nesten met rust gelaten worden. Deed men dat niet, dan zouden er geen jonge eenden meer komen en geen kieviten, geen meerkoeten en geen futen en noem maar op. Want alle jongens in Nederland vinden het prettig voor en na eens een nest uit te halen. Weet je hoeveel nesten er per jaar door de jeugd worden vernield enkel maar voor de aardigheid? Joost en Piet keken elkaar aan. Misschien wel honderd dachten ze; of misschien wel duizend. - Dertigduizend, zei mijnheer Zandstra. Had je zeker niet gedacht, he? Hij keek even weer zo streng als toen ze hem ontmoetten op de landweg. - Ja, en als er geen vogelwetten waren in Nederland met zijn dichte bevolking en geen politieagenten en geen natuurwachters, dan waren in ons land binnen twintig jaar alle vogels verdwenen. Kijk, en daarom wordt het nu tijd, dat jongens als jullie dat nu eens leren bekijken. Als je van iemand veel houdt, dan wil je hem niet graag leed doen. Als je veel houdt van je moeder, dan doe je haar niet graag verdriet. En als je veel houdt van de natuur, dan ga je haar niet vernielen. Het was even stil in de kamer. Mijnheer Zandstra zoog weer dikke rookwolken uit zijn pijp, Hector kwispelde wat met zijn staart.... En buiten in de tuin zongen de vogels. - Hoor je dat? vroeg mijnheer Zandstra. - Ja, zei Joost, mooi zingen die vogeltjes. - Welke vogeltjes? vroeg mijnheer Zandstra. | |
[pagina 64]
| |
Dat is de fitis....
Ja, welke vogeltjes?.... Wie wist dat nu?.... Ze kenden wel verscheiden vogels als ze buiten waren en Piet Spaan kende bijna alle vogels uit de wei. Maar welke vogels daar nu zongen, ja, dat wist je natuurlijk pas, als je ze zag. - Ik kan ze niet zien, lachte Joost. - Dat is ook niet nodig, beste jongen, zei mijnheer Zandstra. Dat moet je zo in de kamer kunnen horen.... Ah,.... dat is een vink. Die ziet hier achter in de struiken. Die slaat er weer lustig op los. Als je éénmaal een vink hebt horen slaan, dan vergeet je dat je hele leven niet weer. En ik hoor geloof ik ook nog een fitis. Hoor je dat hele fijne aflopende wijsje? Dat is de fitis. Die zit in ons land op duizend plaatsen en hij lijkt precies op de tjiftjaf. Alleen de tjiftjaf zingt niet. Die roept alleen maar de ganse dag zijn eigen naam. Kom, we gaan die fitis eens even opzoeken. Op hun tenen gingen ze met mijnheer Zandstra mee. En doodstil stonden ze in de tuin te luisteren naar de vink, naar de fitis, naar de tjiftjaf. Toen opeens begon er heel vol en zacht de merel te fluiten. Die zat boven op een antennemast zo roerloos, of | |
[pagina 65]
| |
hij er nooit weer van zou verdwijnen. En die zong zó mooi, zó mooi, dat je er helemaal stil van werd. - Toen de Duitsers op 10 mei ons land binnenvielen, zei mijnheer Zandstra, toen was het weer ook zo heerlijk. Een merel heeft hier toen in de tuin zitten fluiten zo lang en zo mooi, tot we het haast niet meer konden uithouden, omdat er zoveel leed over ons volk was gekomen. Ja, vogels kunnen wel mooi zingen. Maar ze kunnen niet denken. De jongens wilden nu nog wel een heleboel vragen stellen. Maar mijnheer Zandstra keek op zijn horloge. - Gunst, al vijf uur, zei hij.... Ik moet nog naar de stad, voordat de winkels gaan sluiten. Jullie gaan nu maar naar je huis. En je belooft me: we gaan nooit weer nesten uithalen van vogels, die broeden. Afgesproken? Ze beloofden het plechtig. En ze gaven die vreemde mijnheer een hand. Het was net, of ze nu een beetje vrienden waren geworden. - Je moogt nog wel eens weer langs komen, zei mijnheer Zandstra. Dan leer ik je nog meer vogels kennen.... Koest. Hector.... Koest toch beest. Hector was tegen zijn baas opgesprongen. Hij was zo verstandig, die Hector. Hij begreep allang: mijn baas gaat uit. Hij dacht: ik wil mee.... - Nee Hector, je moet thuis blijven.... De baas gaat naar de stad. Morgen mag je mee, morgenvroeg. Ja, zie je, morgenvroeg moet ik naar Paterswolde om nestkasten te controleren. En dan mag die brave hond altijd met mij mee.... Het leek wel, of Hector het waarlijk had begrepen. Hij ging terug naar de kamer als een gehoorzaam dier, dat begrijpt, hoe de zaken staan. En de jongens pakten hun polsstok op en ze zochten de weg naar huis. | |
[pagina 66]
| |
Ze spraken eerst maar weinig. Maar toen ze een goede honderd meter gelopen hadden zei Joost: - Aardige mijnheer was dat. En hij was niet eens erg boos. En we hoeven niet vannacht op het bureau te zitten. - Natuurlijk niet, zei Piet met een braniestem.... Had je dat dan waarlijk gedacht? Dat was maar gekheid van die agent, dat had ik direct wel in de gaten. - Je schept weer op, bromde Joost. Maar weet je wat ik wou? - Nee? - Ik wou, dat we morgenvroeg ook mee mochten naar Paterswolde nestkastjes controleren. - Piet stond even stil midden op de weg. - Vragen? zei hij.... - Durf jij? vroeg Joost.... - Ik durf alles, pochte Piet. Als het mag, dan zegt ie ja; en als het niet mag dan zegt ie nee. Nou, wat is daar bij te durven? Ze keken tegelijk om en ze zagen juist mijnheer Zandstra het erf van zijn huis afrijden. Toen moesten ze even zo hard rennen als ze konden en dat deden ze ook. - Mijnheer! riep Piet.... - Mijnheer! schreeuwde Joost.... - Mijnheer Zandstra keek om. He, daar had je die knapen nog eens weer. Zou er iets aan de hand zijn? Hij stapte van de fiets en wachtte rustig. - Mijnheer, mogen we morgen mee.... naar Paterswolde? We zullen erg stil zijn.... enne.... - Ik heb niet veel tijd voor een babbeltje, zei mijnheer Zandstra en hij keek nog eens op zijn horloge. We zullen eens even kort zaken doen. Hebben de heren fietsen? - Ik wel, zei Piet. | |
[pagina 67]
| |
- En ik kan er wel een lenen, zei Joost. - Om half zes ga ik van huis.... Als je hier bent om half zes, mag je mee.... Maar zo vroeg kunnen jullie zeker niet opstaan. - Mijn vader staat nog vroeger op, zei Piet. Ik mag vast wel. - Pas op, dat het bed het niet hoort, lachte mijnheer Zandstra. Maar denk er dus om: half zes en geen minuut later.... Toen ze voor de tweede maal op weg gingen naar huis, zwegen ze nog langer dan de eerste keer. Ze dachten allebei: zou ik wel mogen? Wat zouden ze thuis zeggen? - Wat denk jij? vroeg Joost eindelijk. - Ik denk, dat ik wel mag, zei Piet. Bij ons staan ze altijd zo vroeg op. - Maar bij ons niet, zuchtte Joost.... Weet je, wat ik wilde? Dat jij mee ging vragen aan mijn vader. - Goed, zei Piet.... Ik zal wel een goed woordje voor je doen. En ik zal zeggen: mijnheer, ik zal wel goed op Joostje passen.... Joost gaf zijn kameraad een stevige stomp tussen zijn ribben. - Opschepper! schold hij.... Maar meteen zorgde hij nu toch, dat hij uit de voeten kwam. En dat was maar goed ook. Want Piet had nog steeds de polsstok in zijn ene hand. En als je daar een tik mee kreeg, nou, dan vroeg je niet direct om een tweede. |
|