De horizon wordt wijder
(1957)–Wolbert Meijer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
De hele nacht had het blijkbaar doorgesneeuwd en nu lag als een mollige deken die blanke vacht over de helling en over de velden. De donkere romp van het nieuwe schip alleen stak dreigend tegen deze blankheid af. Maar de platen en de spanten, de loodsen en de kranen, alle waren ze toegedekt, gebeft of gemutst met het prachtige witte bont. - De sneeuw knerpt, zei Vader, hoor je dát? - Ze maakt muziek, lachte Leentje, bedoelt U dát? - ja, dat bedoel ik. En als de sneeuw knerpt, dan komt er meestal kou. Dan vriest het al behoorlijk. Joost kneep zijn vader stijf in de arm. Vriezen.... schaatsenrijden.... dat was nu net precies, wat hij verlangde. Hij zei verder niets. Hij genoot maar van de wandeling door de wijde witte wereld. Elke stap, die ze zetten, gaf een diep spoor in de rulle sneeuw. Hier was nog niemand langs gekomen en het was maar goed, dat ze hun hoge laarzen hadden aangetrokken. In de verte begon een klok te luiden. En een andere klok viel in en een derde klok zong de boventoon. Het klonk prachtig door de ijle stilte. Het was werkelijk, of er nu echt vrede was op aarde. - Nu moest er nooit weer oorlog kunnen komen, zei Joost.... Kerstfeest is het vredefeest. - Ja, zei Vader, dat is het ook. Het is het feest van de vrede met God. Als je gelooft in de Here Jezus, dan heb je vrede met God. Ja, dacht Joost.... zoals Vader het zegt, zo is het geloof ik wel. En hij zei: - Ja, en als de mensen vrede met God hebben.... nou.... dan hebben ze ook geen ruzie meer met elkaar.... Nou, en dan is er vrede op aarde. - Zo is het Joost, zei Vader.... Je hebt het goed begrepen. Het | |
[pagina 13]
| |
is alleen maar zo jammer, dat zoveel knappe en wijze mensen deze som te moeilijk vinden.... Zwijgend liepen ze nu voort door de stilte. Nergens was een mens te zien. Vogels hoorde je zelfs niet. Alleen voor hen op het het pad zaten een paar prachtige bonte kraaien, grote grijze vogels met zwarte vleugels. - Winterroeken, zei Joost.... Piet Spaan kent alle vogels. En die zei, dat het winterroeken zijn. - Ja, zei Vader, zo noemt men ze wel. Weet je, wat het aardige van deze beesten is? Ze komen in de winter uit het noorden, omdat ze het daar te koud vinden. Ze zijn dus net zo goed | |
[pagina 14]
| |
trekvogels als de ooievaars. Ze vinden, dat het hier nu zoiets als zomer is. - Ze brengen hier dus hun zomervakantie door, zei Joost wijs. - Precies, baas.... Zo zou je het kunnen zeggen. Alleen hebben ze dan wel een beetje lange zomervakantie. Maar daar hebben ze misschien net zo weinig bezwaar tegen als een zekere Joost van Rijn. - Ze mogen mij, lachte Joost.... ze mogen mij.... wel een jaar.... - Ja, zei Vader, ik begrijp het al. Maar kijk nu uit asjeblieft, want we zijn bij de drie sporen.
* * *
In de kerk zat Joost stijf tegen zijn vader geleund te luisteren naar het spelen van het orgel. Het zong zo blij of het wist, dat er feest was vandaag. Joost was vreselijk trots op dit orgelspel, want hij wist maar al te goed wie de organist was. Dat was zijn eigen meester uit de vijfde klas en die kon zo mooi orgel spelen, dat je dacht, dat je niet meer in de kerk was. Waar je dan wel was, dat wist Joost nooit zo precies. Hij kreeg altijd het gevoel, dat hij hoog opgetild werd en dat hij ergens zweefde in het heelal. Mijnheer Dupuis speelde zo maar iets, je kende de melodie helemaal niet. Alleen zong er soms even een bekend melodietje door het stille spel en dan neuriede Joost zo diep van binnen zachtjes mee. Maar nu.... hoor nu.... Het orgel was plots overgegleden van het melodietje in het volle lied. En dat lied, dat was het vers, dat ze in de klas hadden geleerd. Het was het mooiste kerstlied, dat Joost kende. En de meester speelde het zo prachtig, dat Joost wel harop had willen meezingen. | |
[pagina 15]
| |
't Licht dezer wereld is reddend verschenen
't Woord, dat voor d'eeuwen bij God was werd vlees....
Christus komt mensen met God weer verenen
Zondaars verlossen van oordeel en vrees
Hemelen wilt Uw gezangen ons lenen,
Christus komt mensen met God weer verenen!
Joost wist, wat dit lied betekende. De Here Jezus - dat was Het Woord. De Here Jezus was de Zoon van God en hij was op aarde gekomen en dat betekende het. Als hij nu toch eens ging meezingen. Dan zouden natuurlijk alle mensen omkijken en zeggen: hoor eens even.... Zo doe je niet in de kerk, hé.... Of zouden ze misschien ook gaan meezingen. Joost werd eerst rood en toen wit onder het luisteren, want steeds sterker voelde hij de drang om hardop te gaan meezingen. Hij zette zijn mond al open. Hij hoorde zijn eigen geluid plots en tegelijk kroop hij weg achter de brede rug van de mijnheer, die voor hem zat. Lientje keek verschrikt op met een gezicht van: jô, je bent niet lekker. En hij wilde een gezicht terug geven van: bemoei je met je eigen.... Maar toen kwam de dominee binnen met de kerkeraad en het orgel eindigde met een paar forse maten. Jammer, zuchtte Joost.... En: gelukkig, zuchtte Joost.... Maar toen de dominee de eerste psalm opgaf - een feestpsalm, zei de dominee - toen mocht Joost echt meezingen en hij deed dit zo met volle borst, dat Lientje er al weer van schrok. Nou, daar was Lientje dan ook Lientje voor. Hij zong, hoe ze ook keek. | |
[pagina 16]
| |
Dit is de dag de roem der dagen,
die Isrels God geheiligd heeft.
Laat ons verheugd, van zorg ontslagen,
Hem roemen, die ons blijdschap geeft.
En ook, toen de dominee het kerstevangelie las uit Lukas 2, toen zei hij het zachtjes voor zich zelf mee op. Want ook dat hadden ze op school geleerd.... En het geschiedde, dat er een gebod uitging van de keizer Augustus, dat de gehele wereld beschreven moest worden.... Joost kende een heel stuk van dit hoofdstuk uit zijn hoofd. En hij begreep de preek zo goed, dat hij zichzelf beloofde: die zal ik nu thuis eens aan Moeder gaan vertellen. Kerstfeest is toch een prachtig feest, dacht hij.... En hij zeilde weg op zijn gedachten naar de velden van Bethlehem. Dat heette ook wel Efratha. En hij was nu zelf zo'n herder.... En hij paste op de schapen en het was zo stil.... Wacht, hoorde je daar niet een leeuw brullen? Hij greep al naar zijn knuppel.... En toen was daar opeens een heerlijk licht. En toen.... Ja, toen dacht hij ook weer plots aan heel andere dingen. Hij dacht aan de grauwe roeken, die in het noorden woonden.... En aan de fijne middag, die ze op de werf zouden hebben met sneeuwballen gooien en een sneeuwpop maken. Zo kwam het, dat de dominee amen zei, voordat Joost er nog recht op verdacht was. Met schrik overlegde hij, dat hij nu tòch niet alles aan zijn Moeder zou kunnen vertellen van de preek. Niet àlles.... Maar toch wel iets. En dan zou zijn vader hem natuurlijk wel helpen. | |
[pagina 17]
| |
En vanavond hadden ze thuis kerstfeest in de wagen. Moeder zou voorlezen. En Vader zou op de blokfluit spelen en dan zouden ze met elkander zingen. - Fijne dag, dacht Joost.... Het wordt vast een fijne dag. |
|