dan zou hij toch vertrekken, hoe rustig en vriendelijk hij nu ook aan de werf lag gemeerd. Dan zou hij varen naar Engeland en naar de Oostzeelanden, naar Noorwegen en naar Zweden en naar Finland. Het volgende jaar leerden ze op school van al die landen, alleen Engeland hadden ze nog maar gehad. Maar het volgende jaar, dat leek nog heel ver weg te zijn. Je kon er nog niets van zien, mijmerde Joost. Het moest eerst nog nieuwjaar worden en dan pas keek je in het volgende jaar. Het was net, of er nu nog een muurtje voor stond, waar je niet overheen kon kijken.
Hij tuurde nu maar weer naar de sneeuw. Morgen was het kerstfeest. Kerstfeest was het mooiste feest van het jaar, vond Joost. Op kerstfeest was de Here Jezus geboren. Ja, niet precies op kerstfeest had de meester gezegd; want wanneer dat geweest was, dat wist niemand zo precies. Maar op kerstfeest vierde je toch het feest van Zijn geboorte in Bethlehems stal. En het zou nu een wit kerstfeest worden. Kerstfeest en sneeuw, dat hoorde bij elkaar.
Moeder was intussen in de kamer gekomen. Ze was klaar met de vaat en ze had al thee gezet.
- Wou jij ook een kopje thee, Joost? vroeg ze.
- Nee, Moeder.... Ja, Moeder.... Och.... ik weet het geloof ik niet.
- Nee en ja versta ik niet, zei Moeder. Wou je thee; of wou je geen thee.
- En zwart en wit verkoop ik niet, lachte Joost. En hij dacht daarbij aan een bekend spelletje.... Ik heb alleen maar wit. Kijkt U maar eens, de hele werf wordt wit.
Joost dacht al niet meer aan de thee. En nu dacht Moeder er ook al niet meer aan. Ze keek naar de witte werf en ze zei:
- Laat me nu dan je keel maar eens even zien. Sneeuw, dat geeft licht. En ze tuurde in zijn keel, of ze een echte dokter was.