Voorwoord
Met ‘De helling aan de Hunze’ willen we een poging ondernemen, doorlopende verhalen te geven voor de hoogste klassen van de Christelijke scholen, waarvan de inhoud bewust afwijkt van die der z.g. doorrenboekjes en ook van die der leerleesboekjes, ofschoon ze aan die laatste groep misschien nog het meest verwant zal zijn.
Niet het kinderverhaal in zijn veelal romantisch gebeuren moest naar onze mening domineren. Het neemt wel een behoorlijke plaats in bij deze leesstof; maar we gaven toch de voorrang in onze opzet aan het volle, gevarieerde en bruisende leven, waaraan de kinderen later zelf deel zullen hebben en waarnaar hun belangstelling op deze leeftijden reeds zo sterk begint uit te gaan.
Al vertellende willen we zo een leesstof bieden, die genoeg kern bevat, om de gelegenheid te geven, op de aan de orde komende zaken nader in te gaan. Tegelijk moest ze boeiend genoeg zijn, om de aandacht van de kinderen vast te houden en hen tot vragen te dringen. Een leesstof, die zo door haar aard geschikt is om het klassegesprek op gang te brengen.
Aan onze collega's is nu het oordeel of we in deze opzet geslaagd zijn.
Groningen.
W. MEIJER.