Pieter Langendyk. Zijn leven en werken
(1891)–C.H.Ph. Meijer– Auteursrecht onbekend
[pagina 426]
| |
Hoofdstuk XXI.
| |
[pagina 427]
| |
Deze Ysbrand Vincent protegeerde den jongen Aristokraat P.A. de Huybert. Had de eerste al de aanmatiging, waardoor N.V.A. zich steeds onderscheiden had, de tweede liet zich, behalve op zijne dichtgave, niet weinig voorstaan op zijne geboorte. Hij, die den titel voerde van ‘Heer van Kruiningen en Rilland, drossaard en Kastelein van Muiden baljuw en dykgraaf van Gooiland, hoofdofficier van Weesp, Weesperkarspel en Hoog Bylmer; dykgraaf beöosten Muiden, hoogheemraad van den Zeeberg en Diemerdyk, enz.’Ga naar voetnoot1) meende op hoogen toon anderen aanmerkingen te mogen maken. Tusschen dezen persoon en het Kunstgenootschap Constantia et Labore brak er in 1713 een hevige twist uit. De Huybert schijnt vroeger zelf tot het Genootschap behoord te hebben; in 't zelfde jaar 1713 teekende hij nog een exemplaar van de tooneelspelen voor echt. Waarschijnlijk heeft hij te veel den baas willen spelen. Ook schijnt hij tegelijk toen reeds lid te zijn geweest van N.V.A., daar er in een hekeldicht gezegd wordt, dat hij in 1712 zijn tooneelstuk Vermiste Molenaar onder die spreuk uitgaf. Hoe dit zij, hij ging uit het eerste genootschap en geraakte toen spoedig er meê in twist. In 1713 gaf de dichter Jan Haverkamp een treurspel Geta of Broedermoord van Antoninus in 't licht, en voer in de voorrede daarvoor hevig uit tegen de vitterijen van iemand, die ‘met geweld [wil] doorgaan’ voor poëet. De toespelingen wijzen duidelijk op de Huybert. Deze zweeg niet stil, maar verklaarde, in de voorrede van een vertaalden brief tegen de langwijligheid in 't preeken, dat hij zich verheven achtte boven lieden, die zooveel verschilden in geboorte, en die daarenboven slechte dichters waren. Hij zou zich dan ook niet uitlaten | |
[pagina 428]
| |
over een ‘zoogenaamt’ Kunstgenootschap, dat hem slecht behandeld had. Zeker had men hem op zijne plaats willen zetten, en waren er toen onaangenaamheden gekomen. Haverkamp beantwoordde deze hoogmoedige woorden met een hekeldicht: Den Haagschen Apollo, of Lauwerkrans voor den Weêrgaloozen Dichter Pieter Teunis Huyp. Hierin krijgt behalve de Huybert ook zijn dichtvader Vincent het noodige te hooren. Nu begon het leven. Verschillende hekeldichten kwamen uit, en de Huybert gaf zich weer lucht in eene voorrede, waarin hij behalve van Haverschoften (J. Haverkamp en zijn broeder) ook van verloopene Quaakers spreekt. Met die Quaakers bedoelde hij mogelijk ook Langendyk. Intusschen kwam er, waarschijnlijk van Vicent's hand, een keerdicht op dat van Haverkamp, getiteld: De Amsterdamsche Helikon, of Lauwerkrans voor de weêrgalooze Dichters van het Schaafje, en hunne Heldhaftige Medestanders. Constantia et Labore had namelijk in haar vignet een schaafbank. Uit de toespelingen is het waarschijnlijk, dat tot het Genootschap behoorden H. Maas, Abraham WelzingGa naar voetnoot1) en J.v. Mieris, meer bekend als schilder. Als de drukker wordt genoemd Heintje den Rymelbaas, diens winkel heet ‘'t winkeltje der Grolpoëeten’ ‘op 't hoekje van een dam’. Dit ziet op H.v.d. GaeteGa naar voetnoot2). Een der stukken de Vakantie werd gezegd beter te zijn dan de werken van Quichot en Asselyn, terwijl een noot verklaart, dat dit ‘twee voorname Amsterd. Poëeten’ zijn. Quichot zal wel op Langendyk doelen; voorname zal wel ironice gezegd zijn, daar Asselyn de groote tegenstander van N.V.A. was. | |
[pagina 429]
| |
Op dit gedicht volgde weêr een Smeerdicht of wederkaats op den Amsterdamschen Helikon, gericht tegen de Huybert en Vincent. De laatste wordt genoemd ‘van N.V.A. het staartje’, waarschijnlijk omdat hij nog het eenig overgebleven lid was van de vorige eeuw, die nog slechts teerde op ouden roem, en slechts geduld werd om zijn veeljarig lidmaatschap.Ga naar voetnoot1) Dit gedicht is waarchijnlijk van J. Haverkamp; men zag er echter Langendyk op aan blijkens deze regels uit een later hekeldicht: Is dit een Smeergedicht? Lykt dit een Helikon?
Men treed hier niet, als tot aan de ooren toe in slyk,
Van eenen Langen en gans onbeplanten Dyk.
't Is mogelijk, dat toch onze dichter de maker is, al wordt dit vers niet in het Leeven genoemd. De verdere hekeldichten, in dezen strijd verschenen, zal ik niet alle noemen.Ga naar voetnoot2) Wel datgene, waarvan 't Leeven zegt, dat Langendyk zich zelf als maker heeft aangewezen. Het is getiteld: Merkurius aan d'Amsterdamsche Poëten en vertoont geheel den stijl van Langendyk. Daar het in zijne werken niet is afgedrukt, laat ik 't hier in zijn geheel volgen: Hoort toe gy dichters en Poëten.
Van d'Amsterdamsche Helikon,
Gy Rymelaars, die hoogvermeeten
Durft zuigen aan de hengstebron;
Apollo, vader van de Muizen,
Zendt my, gelyk als zyn Herout,
| |
[pagina 430]
| |
In alle Kroegen, Koffihuizen,
Wyl daer zyn volk zich 't meest onthoud.
Hy staat als voor het hoofd geslagen,
Dat gy zyn voedsterling benyd;
Een krans van Kaasjes blaân te draagen,
Die hy in d'opgang van zyn tyd,
Verdient door weêrgalooze vaerzen;
Die, op een Plautiaansche schoe,
Of hooge Sophokleesche laerzen,
Zoo mooi gaan, als ik weet niet hoe.
Hy weet van kommaas, punten, streepen,
Van hen, en hun, van den, en de;
Van korte en lange lettergreepen;
Van vaerzen met, of zonder snee:
Want hy heeft lang by Pedantaris
Een deserteur van Mennoos kerk
Waarby die knaap heel familjaar is
Zichzelfs geöeffent in dat werk.
Wat is een vaers ook, daar d'akcenten
Niet pieksgewys in zyn gezet,
Meer als een zuster zonder krenten
Of als een beuling zonder vet?
Hy leert ook aan de jongelingen,
Met bottelbier, of zoete koek,
Net ut, re, mi, fa, sol, la zingen,
Zelfs op de knoopen van zyn broek.
Indien gy dan niet wilt ten dool gaan
In spelkunst, maatklank, zuiv're taal,
Moet gy by Pedantaris school gaan:
Hy 's meester in 't gramatikaal,
En presenteert zyn dienst aan alle,
De Kunst en Schouwburg ten gevalle.
Zeg het voort.
Commentaar is niet noodig; Apollo's voedsterling is de Huybert, de Pedantaris kan niemand anders zijn dan weder Vincent. Wij zien hieruit, dat deze ook den maatklank leerde; hiermeê zal bedoeld zijn, dat hij den declamatietoon leerde, | |
[pagina 431]
| |
waarin later Punt zoo uitmuntte, en die toen dikwijls werd toegejuicht in plaats van ware actie, van waarheid in toon, houding en gebaren. Langendyk's aandeel in dezen strijd lijkt niet zeer groot; het schijnt echter, dat de tegenpartij hem een grootere rol toeschreef, een bewijs, dat hij geteld werd als trouwe vriend van de aangevallenen. De geheele twist had waarschijnlijk zijn oorsprong ten eerste in den wrok van de Huybert over niet genoeg macht, en de daarover gevolgde onaangenaamheden in het Genootschap, dat in hoofdzaken dezelfde richting had als N.V.A., en ten tweede in de meerdere gewildheid bij het Schouwburgbestuur van het hem vijandig geworden Constantia et Labore. Al de gedichten uit dezen strijd zijn te zamen uitgekomen, met spotplaatjes, onder den titel Kooldichten om de Kool. Te Knollendam bij Bernardus Bochgelius. |
|