Pieter Langendyk. Zijn leven en werken
(1891)–C.H.Ph. Meijer– Auteursrecht onbekend
[pagina 358]
| |
Hoofdstuk XVII.
| |
[pagina 359]
| |
afkeerig zal maken. Nu wordt het hem te kras, doch hij weet raad: hij doet, alsof hij zich bedenkt, en vertelt haar daarna een verzinsel, nl. dat de senaat zou besluiten, dat elke man twee vrouwen zou nemen. Na dit gezegd te hebben, veinst hij berouw over zijn klappen. Een vriend komt hem afhalen, en de moeder blijft alleen ter prooi aan wanhoop, woede en wraakzucht. Zij besluit alle vrouwen tot opstand te brengen, en zoo de wet te doen vallen. Tweede Bedrijf. De moeder bespreekt de zaak met eenige andere senatorsvrouwen. Zij zullen zich aan het hoofd stellen van de reeds opgeruide vrouwen uit het volk, en den senaat insluiten. De vrees voor het leger wordt verdreven door de gedachte, dat hare zonen aan het hoofd staan, die hunne kinderplicht wel niet zullen vergeten. Zij vertrekken, om ook de overige dames aan te werven. Nu komen de vrouwen op, allen gewapend, deze met een piek, gene met een stok. Eenige mannen worden als krijgsgevangenen medegevoerd. Muziek gaat vooraf. De aanvoerdster houdt eene toespraak, en beroemt zich vooral op de rol, bij vroegere plunderingen gespeeld; de onderbevelhebsters voeren eene dergelijke taal; beiden hebben reeds kennis gemaakt met het gevangenisleven, en verlangen naar wraak op de overheid. Zij doen de menigte trouw zweren. Daarna worden de gevangenen voorgevoerd. De eerste zegt, aan zijne eigene vrouw meer dan genoeg te hebben, en wordt dus na eene korte kennismaking met den stok vrijgelaten. De tweede blijkt de man van eene der bondgenooten te zijn en een verre van onberispelijk leven te leiden. Op de vraag of hij eene tweede vrouw zou nemen zegt hij: ‘Al wou 's lands raad terstond zes wyven aan my geven,
Ik zou heel vriendelyk met al die zoeters leeven;
Mits dat zy vlytig voor my werkten, laat en vroeg,
En ik by nacht en dag mogt dobblen in de kroeg.’
| |
[pagina 360]
| |
De vrouwen veroordeelen hem tot de galg, maar op voorspraak van zijne waardige echtgenoote komt hij met spitsroeden loopen vrij. De derde is een dronken boer, die zegt geene vrouw te willen hebben, evenmin als zijn vader of grootvader; en dan zou hij er twee nemen? neen, zijn flesch is zijn alles: ‘ô Flesch met verne wyn,
Jy bent alleen myn wyf, mits dat je vol moet zyn!’
Hij wordt vrijgelaten. Een afgezant van den senaat komt vernemen, wat zij toch willen: zij leveren een rekest in, door een notaris voor haar opgemaakt. De vrouwen willen na zijn vertrek ‘in passant’ het huis van den vader van Papirius bombardeeren en plunderen, doch de vrouw komt zelf buiten met hare vriendinnen, en stelt zich aan 't hoofd der beweging. Na haar trouw gezworen te hebben, vertrekken zij onder haar bevel om het Kapitool te omsingelen. Derde Bedrijf. In de senaatszaal. De afgezanten van den senaat, die de omsingelende vrouwen zijn gaan spreken, keeren terug. De eerste geeft het papier over, de tweede, Papirius, doet verslag van zijne bevindingen: het geheele Kapitool is omringd. Op de vraag, waarom hij de vrouwen niet verdreven heeft met zijne troepen, aarzelt hij eerst, doch bekent dan, dat zijne moeder, en de andere vrouwen van de senatoren zich vooraan stellen, en hem bezwoeren toe te zien, wat hij deed. Zij wilden met de hoofden der vrouwen uit het volk in den senaat de eischen bekend maken. Zij worden binnengelaten, en vernemen, dat de geheele aanleiding een verzinsel is. De wijven zijn echter niet tevreden. Hare eischen worden voorgelezen, doch in stede van vervulling ervan te erlangen, worden zij ingerekend; evenzoo wordt ook bevel gegeven tot inhechtenisneming van den notaris, die het stuk schreef. De | |
[pagina 361]
| |
senaat prijst Papirius zeer, en geeft hem, terwijl andere jongelieden slechts met bijzondere vergunning mogen komen, een voortdurend recht tot bijwoning van de senaatsvergaderingen.
Dit stukje, in drie kleine bedrijven verdeeld, is door Langendyk geschreven als nastukje. Hij had het, zegt hij in een voorbericht, in één bedrijf willen doen vertoonen, doch de stof liet zich niet samenpersen; hij heeft daarom de bedrijven zoo kort gemaakt ‘dat dit Blyspel gevoeglyk achter een lang Tooneelstuk van vyf Bedryven kan gespeeld worden.’ Het is dus eigenlijk meer eene klucht dan een blijspel. De intrige is niet onaardig, en zou, geestig uitgewerkt, een goed nastukje kunnen geven, natuurlijk daargelaten de quaestie, of de spil, het uitvaardigen van een wet als de genoemde, in onzen tijd op het tooneel zou kunnen dienst doen. De zoon, in 't nauw gebracht, scheept zijne moeder af door het verzinnen van eene wet, die haar belet hem verder uit te vragen; aan 't hoofd van eene ruwe vrouwenbende stelt zich de deftige matrone, in 't denkbeeld, dat zij haar goed recht verdedigt; terwijl zij eindelijk voor den senaat gekomen, moet bemerken, dat hare nieuwsgierigheid de oorzaak is van al het tumult; waarlijk eene niet onaardige intrige voor een stukje om de nieuwsgierigheid der vrouwen te hekelen. Doch eene geestige inkleeding moest helpen, om het tot een lezenswaardig en zienswaardig blijspel te maken. Dit laat echter te wenschen over. Het geheel is glad berijmd, levendig van taal, en lijdt minder aan de breedsprakigheid, die ik reeds meer noemde als eene fout, den dichter eigen, doch geestig is de inkleeding niet. Plat zijn | |
[pagina 362]
| |
de meeste aardigheden, die onder het vrouwen-oordeel uitgesproken worden, enkele slechts werkelijk grappig. Daarbij is het eerste en derde bedrijf veel te ernstig redeneerendGa naar voetnoot1). Ook heeft Langendyk in het laatste bedrijf de ontknooping verkeerd doen plaats hebben: reeds in het begin verneemt de senatorsvrouw hare vergissing, terwijl eerst daarna de vrouwen hare overdreven eischen stellen en gestraft worden. Eerst op 't allerlaatst had zij de beschamende waarheid moeten hooren. Dit had hij b.v. kunnen doen, door, nadat zij hare klacht over de onwaardige wet had uitgesproken, terstond het woord aan de verbolgen wijven te geven, en zoo de ontknooping te verschuiven tot het slot. Van karakterteekening is in dit stukje geene sprakeGa naar voetnoot2); 't is eigenlijk niets meer dan een gedramatiseerde anekdote. 't Verdienstelijkste ervan is, dat het geregeld loopt, en vlug afgespeeld kan worden. De tegenstelling tusschen de samenwerkende deftige matronen, en de ruwe vrouwen kan op het tooneel eenig effect gemaakt hebben. Wat de bron betreft, Langendyk zegt in het voorbericht dienaangaande: ‘De geschiedenis welke ons aanleiding en stof tot dit Blyspel gegeeven heeft, vindt men in de Saturnalia, of Mengelingen der Oudheden van Macrobius. Hy verhaalt de omstandigheden zo kort, dat wy genoodzaakt zyn geweest om 't zelve, naar de regelen van de Tooneeldichtkunste, en volgens de waarschynlykheid uit te breiden. Ons is niet bekend dat de Fransche of andere | |
[pagina 363]
| |
Dichters deezen Papirius ooit ten Tooneele gevoerd hebben; en geeven derhalven dit stukje uit voor een eigen vinding.’ Wij hebben geene gegevens om de laatste bewering tegen te spreken. Wat de bron zelf aangaat, de Saturnalia van Macrobius, daarin vinden wij het volgende verhaald: Mos antea senatoribus fuit in curiam cum praetextatis filiis introire. Cum in senatu res major quaepiam consultaretur, eaque in posterum diem prolata esset, placuit, ut hanc rem, super qua tractavissent, ne quis enuntiaret, priusquam decreta esset. Mater Papirii pueri, qui cum parente suo in curia fuerat, pescontatur filium, quidnam in senatu egissent Patres. Puer respondit tacendum esse, neque id dici liceri. Mulier fit andiendi cupidior secretum rei, et silentium pueri animumque ejus, ad inquirendum everberit. Quaerit igitur compressius, violentiusque. Tum puer, urgente matre, lepidi atque festivi mendacii consilium capit. Actum in senatu dixit, utrum videretur utilius magisque e republica esse unusne ut duas uxores haberet, an ut una apud duos nupta esset. Hoc ille ubi audivit, animo compavescit: domo trepidans egreditur, ad ceteras matronas affert: postridieque ad senatum copiosa matrumfamilias caterva confluunt: lacrimantes atque obsecrantes orant, una potius ut duobus nupta fieret, quam ut uni duae. Senatores ingredientes curiam, quae illa mulierum intemperies, et quid sibi postulatio isthaec vellet, mirabantur, et ut non parvae reiprodigium illam verecundi sexus impudicam insaniam pavescebant. Puer Papirius publicum metum demit. Nam in mediam curiam progressus, quid ipsi mater audire institisset, quid matri ipse simulasset, sicut fuerat, enarrat. Senatus fidem atque ingenium pueri exosculatur; consultatumque facit, uti posthac pueri eum patribus in curiam non introëant praeter illum unum Papirium: eique puero postea cognomentum honoris gratia decreto indictum Prae- | |
[pagina 364]
| |
textatus ob tacendi loquendique in praetextata aetate prudentiam. Wij zien hieruit, dat Langendyk's model ver afstaat van 't geen hij er van maakte: veel heeft hij er om heen moeten voegen en rangschikken om een blijspel te maken van deze wel wat ondeugende anekdote. Wanneer wij nu bedenken, hoe weinig er voor 't tooneel geschreven werd, dat niet vertaling of navolging van buitenlandsche tooneelstukken was, dan mogen wij wel iets zachter oordeelen over dit gedramatiseerde voorval. |
|