Wat wonders, wat nieuws! De zeventiende eeuw in pamfletten
(2002)–Marijke Meijer Drees, Els Stronks[p. 58] | |
Frans gevaar (1673)aant.Aan Joachim Oudaan.+
Oudaan, die mijne geest voorheen
zo heus genoopt hebt met uw dichten,2
schoon zij zo stom bleef als een steen
en zelfs vergat de vriendenplichten,4
5
vergeef haar 't zwijgen deze maal.
Zij voelt haar lippen openbreken.
Nu zal ze u des te langer spreken
en licht vermoeien met haar taal.
En kon ze toch haar stem verbijten,
10
de stenen zouden 't haar verwijten.
Wat tuimelgeest beheerst het land, wat bastaardij11
valt in ons eigendom en smet als een harpij,12
tot ons schandaal geteeld, met haar vergifte pennen13
de ganse lucht, zelfs voor wij 't gruwzaam monster kennen
15
dat, roekeloos het hoofd verheffende als vorstin,
de taal uit Neêrland schopt en dringt er Frankrijk in
met hare bastaardspraak en dartele manieren?
Ontaarden wij met recht van d'oude Batavieren?
Zijn dan die helden in zo'n schandelijke naam19
20
dat nu het nageslacht met redenen zich schaam'?
En zijn onze ouders - in krijgstochten afgesleten,
het vreselijk geweld van Rome doorgebeten22
en in een later eeuw door Nassau's krijgsbeleid23
gewassen boven reik der Spaanse mogendheid - 24
25
nu waardig dat men die vergete als Franse slaven,
op hun gebeente spuwe en trappele op hun graven?
En kan men 't stamhuis van Oranje - dat nog pas
met zoveel zorg 't gebouw des staats legde in tiras
| |
[p. 59] | |
en, overladen met bevochten krijgslaurieren,29
30
de blijde zege alom zag volgen haar banieren -
verlaten trouweloos in deez' verzwakte stand
om slaafs te volgen een uitheemse dwingeland?
Want wie kan 's vijands wijze en taal zo hoog waarderen
als wie lafhartig zich wil laten overheren?
35
Zo helden al vanouds de volken, lang geschokt,35
naar hunne ondergang. Toch blijven wij verstokt,
of door een dikke mist bezwijmeld en bedrogen.37
Waak op! 't Is tijd, wrijf eens de dampen uit uw ogen
en zoek niet buiten u, met schand'lijke achterdocht,
40
de bron der nederlaag waartoe wij zijn gebrocht.
Wij zijn verraders van onszelve, wij vergeten
onszelf, maar hebben dat aan anderen verweten.
De Franse weerhaan kraaide ons lang zijn wetten toe,43
toen kietelde ons zijn stem, nu krimpt men voor de roe
45
van zijne schachten en afgrijselijke sporen.
De dwazen schijnen nog met lust zijn klank te horen,
vergapen zich nog aan de kleuren van zijn staart
en vleugels, waar hij eerst mee lokt, dan snel vervaart.48
Verleidende meermin, waar blinden naar verlangen,49
50
die gij behendig nu bij d'oren hebt gevangen,
wat toverzang maakt u behaaglijk in ons land,
wat ketens zijn 't die gij zo fijn en listig spant?!
Vervloekte ketens, die wij eerst met vreugde zochten,53
och, was nu 't zoeken uit en was van de gedrochten
55
het masker afgerukt, dan zagen we in 't licht
de moordklauw, rood van bloed, het dreigende gezicht
waarin zich wreedheid en moorddadigheid vermengen,
de droge keel, belust om mensenbloed te plengen,
't blanketsel van de mond veranderd in venijn59-60
60
en ons alom verraên door ingebeelde schijn.
De Franse Circe wist al lang die rol te spelen.61
Nu spreken overal zovele moordtonelen
| |
[p. 60] | |
van hare tirannie. Maar wie z'ook trapte op 't hart,
't was tot hun weerwil, zij verkropten 't leed met smart
65
om, als de kans zich toonde, eens samen op te springen
zoals de Siciliaan ons leert de Vesper zingen - 66
waar wíj de vijand zelf en zijn lichtzinn'ge jeugd
inhalen, onze val verhaastende met vreugd.
De echo van de keus voor Franse geestigheden69
70
en spraak, door ons zo lang eerbiedig aangebeden,
klinkt over Holland heen uit Bodegravens puin71-72
en Zwadenburgerdam, 't vermaak van onze tuin72-74
voorheen, nu smokende as, tot schouwburg uitverkoren
der wreedheid, die ons leert eens goed de klank te horen
75
van haar muziek. Ga, lach het Nederlands nu uit
en dwing uw voeten naar de tonen van hun fluit.
Trojanen halen weer met reigezang en snaren
het zwang're krijgspaard in, dat 's middernachts gaat baren78
en 't oorlogsvolk verlost, dat knot des konings stam,79
80
en zet uit dankbaarheid heel 't rijk in vuur en vlam.80
De geest van Nero ziet weer lieden zich vermaken81
en zingen Frankrijk na, en zingen onder 't blaken82
en deerlijk moordgeschrei van vader, kind en vrouw.
Hier d'een ten hemel schreeuwt, daar d'ander stikt van rouw.
85
Nu is met hun gezang de dolheid vrijgelaten.
Men trapt de zwang're buik te barsten, propt de straten
met maagdenlijken, eerst ontuchtig geschoffeerd,
verbrand, geblakerd, vuig mishandeld en onteerd.
De drempels kraken van gekneusde bekkenelen,89
90
de lijken grijnzen aan de takken van abelen
en linden. En de moord, die vrouw noch zuig'ling spaart,
maakt Alva, Neêrlands vloek en gesel, zacht van aard.92
Nu, lust het ons nog langer op zijn Frans te leven?
Wordt groene gal en bloed niet naar ons hoofd gedreven?94
95
Wat?! Zien wij nóg met vreugd' de laffe geilheid aan
die ons verleidt en komt de staat zo duur te staan?
| |
[p. 61] | |
De vlam dreigt ons en wij verspreiden zelf de vonken,
zo wordt de gouden kop vol gif met smaak gedronken.
De wisseling van zoveel drachten en gewaad,
100
de zotte mommerij van treden en gelaat100
en dat verwijfd gedrag waarnaar w'ons lichaam dwingen
op hun gebod, zo vreemd en vol veranderingen,
zijn zoveel listen, lang tot ons bederf gezocht.
Zo hebben wij onszelf de stroppen opgekocht.
105
Wat landaard voelde zo onstuimig zich vertreden
en volgde tóch met lust zijns wrede vijands zeden...?
Als Pan te driest zijn baard en lokken heeft gebrand,107
vliet hij de vlam die hem verlokte met verstand.
De hoofderfvijand van de Staat der Nederlanden
110
stoof als een weerwolf weg, indien wij hem verbanden
met ernst en met een vloek, zoals 't zijn moordlust past,
vervolgden waar hij nu in 't bloed der burgers plast.
Dan zag Oranje van zijn hoge zegewagen
de landberoerders in verdiende wraak verslagen,
115
de harp ontsnaard, de roos de dorens afgesneên,115
de lelie in haar bol gedoken of vertreên116
en 't zwijn van Münster fors de slagtand afgebroken.117
Dan vond de nazaat fier zijn oud'ren bloed gewroken,
de plunderaar betaald zijn onverdiend geweld
120
en 't Frans gebeente blonk nog eeuwenlang op 't veld.
Herneem de oude moed, gij vrijgevochten steden,
verjaag de vijand, maar verjaag eerst zijne zeden.
Men koopt de Franse zwier te duur voor lijf en goed.
Was nu die smetten af in 's vijands dartel bloed!
|
|