Kort Revier. Gerard Reve en het oordeel van zijn medeburgers
(1973)–Klaus Beekman, Mia Meijer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||
De ontmoetingPannekoek: ‘We kennen elkaar al jaren van de feesten die Fritzi (ten Harmsen van der Beek) organiseerde op de verjaardagen van haar zoon Gilles op 4 december. Gerard vond mij toen geloof ik een geile jongen, maar in het begin hadden we geen wezenlijk contact. Ik woonde hier eerder dan hij. We waren vreemden in Friesland, dus je zoekt elkaar op, en af en toe hebben we het op een hijsen gezet. Toen was er trouwens nog een grote afstand tussen ons. Die is pas langzamerhand verbrokkeld, weggekaveld. Dat was vooral voor hem erg moeilijk, contact met iemand te hebben’ (Phaff). 1966, Nader tot u ‘Aldus zaten we daar, in de morgen, in Bullie zijn huis te P. dus, met buiten een roerloze hemel, peinzend bijeen: Teigetje, die nog niet helemaal hersteld was van een angina, het voorlopig Tweede Prijsdier C., die de automobiel tijdens Teigetje zijn ziekte bestuurd had, Bullie zelf, en ik’ (p. 64). Bullie van der K: ‘Die naam is noch van mij, noch van Gerard Kornelis. Die is uitgevonden door Fritzi ten Harmsen van Beek. Die vindt mij al jaren lang een bul en die K. komt van het ideale woord “knaak”, omdat ik nooit centen heb en “knaak” een erg fijn woord vind’ (Van Beek). 15 juli 1967 Reve: ‘[...], in het najaar komt er bij Thomas Rap, een nieuwe uitgever in Amsterdam, een boek uit dat heet: “Twaalf etsen van Frans Pannekoek voor arbeiders verklaard.” Ik heb het juist in klad voltooid, het is heel treurig, wel mooi. Het bevat dus twaalf etsen, met een tekst van mij. Er komen allerlei wonderlijke gezegdes in voor, vooral van Pannekoek. “Kunstenaarsjaren zijn eigenlijk Indische jaren.” Pannekoek is een prachtige naam voor een beeldend kunstenaar, vind je niet? In mijn veelgelezen boek heet hij Bullie van der K. uit het naburige P. (Pingjum). Hij maakt hele mooie etsen en schilderijen. Binnen hangt | |||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||
bijvoorbeeld van hem: Portret van een Veer van Mijn Eend. Heel mooi’ (Terlingen). | |||||||||||||||||||||
Aankondiging I19 augustus 1967: Het handelsblad kondigt de verschijning aan van Veertien etsen van Frans Lodewijk Pannekoek voor arbeiders verklaard door Gerard Kornelis van het Reve. ‘Pannekoek is iemand van plusminus twee meter lang die etsen maakt met een oppervlakte van plusminus twee rijksdaalders (Dorp uit een boom gezien, bijvoorbeeld). Hij doet dat in Ping jum, niet ver van Zürich aan de Afsluitdijk, terwijl hij gekleed is in spijkerbroek en Camel-cowboy-overhemd. Ik heb het nog nooit gezien omdat ik, haastig op weg naar Groningen, Pingjum altijd voorbij gereden ben, maar ik weet zeker dat het zo is.’ 21 augustus 1967: Hopper meldt in De volkskrant dat hij de drukproeven van de Veertien etsen gelezen heeft. 7 oktober 1967: Gijs van Lennep kondigt de verschijning van Veertien etsen nog in de maand oktober aan in Elseviers weekblad. | |||||||||||||||||||||
Een intermezzo9 oktober 1967 Het parool: ‘In Leeuwarden is zaterdagavond laat een festival, waarop tien Nederlandstalige en tien Friese dichters voordroegen uit eigen werk, geëindigd in een handgemeen tussen Gerard K. van het Reve en Simon Vinkenoog. Van het Reve sloeg Vinkenoog in het bijzijn van omstreeks duizend belangstellenden, onder wie ook burgemeester J.S. Brandsma van Leeuwarden, letterlijk tegen de planken van het podium. Vinkenoogs echtgenote Reineke snelde van de eerste rij in de zaal het podium op en probeerde Van het Reve weg te trekken. De dichter Cees Buddingh' bracht hem daarna achter de coulissen. Het festival was georganiseerd door de vereniging van Friese studenten in Amsterdam, Signus Resurgens, Vinkenoog, die mede de leiding had, heeft daar Van het Reve, die na de rooms-katholieke auteur Popma aan de beurt was, aangekondigd met de woorden: “De nu volgende schrij- | |||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||
ver is eveneens katholiek. De Amsterdamse rechter zal op 17 oktober uitmaken of hij een godloochenend dan wel een gelovig auteur is. Ondertussen treedt u tegemoet, met god aan zijn zijde, Gerard Kornelis Franciscus van het Reve.” Van het Reve heeft hierover geen ontstemming laten blijken. Wel heeft hij in de pauze het verzoek tot Vinkenoog gericht Johnny de Selfkicker voor een tweede maal op het toneel te roepen. Vinkenoog liet weten dat hij daarop niet kon ingaan. Toen aan het slot Vinkenoog alle medewerkers bedankte en hun een hand gaf, deed Van het Reve of hij die niet zag. “Toen hij mijn liefdevol vriendschappelijk gebaar negeerde,” aldus Vinkenoog, “streek ik over zijn hoofd. Dat had ik misschien niet moeten doen. Want toen ging hij ineens de sfeer verstoren. Hij sloeg me en ik gleed uit. Ik heb me geen pijn gedaan. Ik ben onkwetsbaar. Ik weet niet wat precies de oorzaak is. Er is geen stille vete tussen ons. Wij zijn beiden van niet-religieus, religieus geworden en ik ben volkomen geweldloos.”’ 10 oktober 1967 De telegraaf: ‘Geen mens was verbaasder dan Simon Vinkenoog, toen hij aan het slot van een poëzie-avond in Leeuwarden door een woedende Gerard van het Reve met een paar welgemikte klappen tegen de grond werd geslagen. “Ik begrijp nièt wat hem bezielde,” zegt Vinkenoog met een onschuldig schouderophalen in zijn sigma-huis aan de Amsterdamse Noordermarkt. “Al die agressiviteit, waar is dat goed voor? Ik ben helemaal tegen geweld, ik begrijp niet hoe iemand zo te keer kan gaan.” Simon Vinkenoog, als steeds keurig gebloemd gekleed, heeft geen nadelige gevolgen of zichtbare sporen van het eenzijdige gevecht met zijn kunstbroeder overgehouden. “Er wordt te veel over gepraat,” zegt Vinkenoog. “Over twee uur poëzie schrijft men niets, maar over een relletje van een minuut houden ze niet op. Op straat word ik al nageroepen: “Ben je van het podium geschopt? Lig je niet in het ziekenhuis?” Maar al met al heb ik erg veel medelijden met Van het Reve; hij zal zich na alles wat gebeurd is wel beroerder voelen dan ik.” Over de aanleiding van het gehele voorval zegt Vinkenoog geen enkel vermoeden te hebben. “Ik ken Van het Reve al twintig jaar, maar we | |||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||
zijn allebei in de loop der jaren erg veranderd. We zijn eigenlijk beiden religieuzer geworden.”’ 13 oktober 1967: Mini-reisbrief, door Reve in het T.V.-programma Mies-en-scène voorgedragen, naar aanleiding van het handgemeen met Simon Vinkenoog: ‘Het incident is voor mij beschamend. Niemand heeft het recht op iemand los te timmeren, omdat hij kwaad op hem is. Een heer kent zijn eigen kracht niet, zegt Ollie B. Bommel, maar een heer dient daarom ook zijn kracht in toom te houden. Er is geen verontschuldiging voor mijn optreden aan te voeren, en ik sta in het ongelijk - juridisch, als Vinkenoog een aanklacht wegens mishandeling tegen mij zou indienen, maar ook moreel. Aanleiding tot het voorval was, dat ik erg kwaad was geworden, omdat Vinkenoog het optreden van Johnny the Selfkicker, een door hem niet, maar door mij bizonder gewaardeerde dichter, door het doen zakken van het gordijn halverwege afbrak; ik werd nog kwader toen, ondanks mijn desbetreffend verzoek, later in het programma dit onrecht niet werd hersteld; en ik werd verschrikkelijk kwaad toen ik, op mijn stuurse reaksie aan het slot, door Simon Vinkenoog over mijn haar werd gestreeld - iets wat maar weinig mensen mogen doen, onder wie niet Vinkenoog. Maar het was een stommiteit, die veel geschreeuw heeft opgeleverd, en weinig wol. Het zou allemaal nog iets waard geweest zijn als, op de grappige fotoos die van het tafereel gemaakt zijn, heel toevallig iemand een bord omhoog gehouden had met de tekst - ik noem maar wat - Koopt En Leest Het Uiterst Gedurfde Seksboek “nader tot u”, maar nee hoor: niets dan lawaai, ellende, wroeging en, ten slotte, zoals Kronkel hem zo treffend noemt, “een kater als een koningstijger”. Het konflikt is natuurlijk ouder, en zit dieper. Ik koester geen haat jegens Simon Vinkenoog, en wens hem alle goeds, maar ik word er telkens beroerder van, als ik die piepende aalscholver weer een hele dag moet aanhoren over zijn evangelie, dat niks is als lucht en leugen. Er is onmetelijk veel leed en onrecht in de wereld. Simon Vinkenoog doet daar niks aan. Ik ook niet, maar ik vent niet met die zogenaamde liefde van hem, die niks kost, en die tot geen enkel offer, geen enkele | |||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||
inspanning, moeite of inzet bereid is. Ik althans heb nog nooit meegemaakt, dat een plan - of het nu een aksie was voor de persvrijheid, voor gevangen schrijvers, voor onderling solidariteitsbetoon, of voor welk reëel en rechtschapen doel dan ook - ik heb nog nooit meegemaakt dat zulk een aksie of plan niet door Simon Vinkenoog met allerlei drogredenen werd gesaboteerd, getorpedeerd of belachelijk gemaakt. Er mankeert volgens hem, ik weet niet wat allemaal aan onze korrupte maatschappij, maar als je bij hem komt voor iets anders dan een zeepbel van woorden of een wolk vieze rook, dan is hij niet thuis. Hij en zijn aanhangers verwarren hun eigen verveling en leegheid met het leed der wereld. Ze haten deze maatschappij, niet omdat die maatschappij hun onderdrukt, zoals ze brutaal genoeg zijn om te beweren, maar ze haten deze maatschappij wegens de vrijheid die zij hen schenkt, omdat zij met die vrijheid niets beginnen kunnen. Hij en zijn meelopers zullen nooit en nergens voor werkelijke en waarachtige vrijheid opkomen, omdat die vrijheid hen met hun eigen onvruchtbaarheid, hun eigen leegheid en hun eigen talentloosheid confronteert. lang leve het kapitalisme!’
Toen wij de heer Simon Vinkenoog (telefonisch) op de hoogte stelden van ons voornemen om de mini-reisbrief van Van het Reve in onze gids te publiceren, en hem in de gelegenheid stelden een en ander van zijn commentaar te voorzien, zei hij: ‘Gefeliciteerd! Doet u maar wat u wilt,’ en verbrak de verbinding.
31 oktober 1967: Reve wordt in hoger beroep vrijgesproken van de beschuldiging van smalende godslastering. De door Gijs van Lennep aangekondigde Veertien etsen zijn nog niet verschenen. | |||||||||||||||||||||
Aankondiging II25 november 1967: De Nieuwe Rotterdamse courant kondigt de verschijning van de Veertien etsen aan. 29 november 1967: Reve verklaart in een interview dat Een liefde van | |||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||
Vinkenoog ‘volslagen onleesbaar’ is. ‘Simon Vinkenoogs woordenschat telt maar 180 tot 200 woorden. “Openstaan”, “ruimte”, “kommunikatie”, “kreativiteit”, niets dan hol, zinledig geklap’ (Uyldert). In datzelfde interview: ‘Wat zou u gaan doen als u het Boek “dat alle boeken overbodig zou maken” geschreven had? U weet wel, met passages om sommige waarvan God “gehuild” had. Reve: “Ik denk dat ik dan zou gaan schilderen.”’ | |||||||||||||||||||||
Televisie8 december 1967 De tijd: ‘G.K. van 't Reve voerde een pleidooi voor de etser Frans Lodewijk Pannekoek, maakte nadrukkelijk reclame voor een verkoping van diens werk en vreesde dat hij zich “een beetje kwaad gemaakt had” (wat nogal meeviel).’ Het parool: ‘...vriendelijk was ook G.K. van het Reve, al moet hij niet een te vast nummer worden.’ 9 december 1967 Het vrije volk: ‘...een zeer boze Gerard van het Reve’, in Mies-en-scène. | |||||||||||||||||||||
Ontdekking9 december 1967: Johan Phaff doet een verbijsterende ontdekking: ‘Sinds enige tijd dan heb ik het onontkoombare gevoel dat er meerdere G.K. van het Reve's bestaan, die allemaal de pen voeren, en zich ook nog allemaal uitdrukken in onze gemeenschappelijke moedertaal. Alsof het bestaan nog niet verbrokkeld genoeg was.’ Phaff onderscheidt: G.K. van het Reve, de Vader; G.K. van het Reve, de Zoon; G.K. van het Reve, de Heilige Geest. | |||||||||||||||||||||
Het Boekdecember 1967: Veertien etsen van Frans Lodewijk Pannekoek voor arbeiders verklaard door Gerard Kornelis van het Reve. ƒ12.50. ‘Het eerste boek waarin de naam van de schrijver listig en verwarrend in de titel is verwerkt. Het eerste boek waarin een uitgever op de titelpagina zijn volledige adres geeft (Reguliersdwarsstraat 91). | |||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||
De opdracht, met die namen vol poëzie en verschrikking: Willem Bruno en Albada (gotische kathedralen waaraan eeuwenlang is gebouwd); J.E.C. Schook (schulden bij de drogist, over los uit het vat getapte, in papieren puntzakjes afgeleverde keukenstroop); F.W.J.A. Schook-Tollius Glusenkamp (blokfluitlessen op een mistige morgen in maart, terwijl een jonge postbode langs het beslagen raam loopt). Helmi Slaaf (de hondervijfentwintig standen van de Erotica Amazonarum). De kabbalistiek van een prijs die niet is afgerond op ƒ0,90 (2 × 54)’ (Burnier). Pannekoek: ‘Die veertien etsen. Ik dacht, dat is de beste manier om ze onder de mensen te brengen, er een boek van te maken. Ik maak er namelijk zo weinig. Dertig per jaar, waarvan er maar vijf goed zijn. Gerard zou er alleen een voorwoord bij schrijven. Dat is uitgelopen op het boek dat we samen gemaakt hebben’ (Phaff). Reve: ‘Een zware opgave was ook het schrijven van Veertien Etsen, dat een begeleidende tekst moest vormen bij een serie reproducties van grafisch werk van Frans Pannekoek. Ik moest zijn leven en streven bezingen en zijn opvattingen over de plaats van de kunstenaar in de maatschappij recht doen wedervaren zonder de mijne prijs te geven. Dit is mij niet meegevallen: met al mijn bewondering voor Frans zijn werk kwamen we ieder wel “heel verschillend uit”, als het over de Kunst ging. Frans liet zich naar mijn smaak te veel beïnvloeden door een milieu, waarin men het sociaal failliet als de eerste en belangrijkste voorwaarde voor het kunstenaarschap wenste te beschouwen - een dwaze omkering van de omstandigheid, dat er grote kunstenaars geweest zijn, die het maatschappelijk niet klaarden. De kunstenaar moet zich niet tegen de maatschappelijke orde verzetten, doch haar gebruiken. Hij moet de heersende mode noch omhelzen, noch bestrijden: hij moet haar terdege bestuderen en dan werk maken, dat die mode schijnbaar volgt. Temidden van het ge-urm en getob over deze theorie, die geweldig juist is, maar die ik zeer tot mijn spijt nog niet heb kunnen toepassen, ontstond de tekst van Veertien Etsen. Veel wijn en tranen zijn geïnvesteerd in dat zonderlinge verhaal, dat mij zeer lief is en dat ik voor gelijkwaardig houd aan de beste hoofdstukken uit Nader tot U’ (Vier pleidooien, p. 8-9). | |||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||
Frans Lodewijk Pannekoek voor de arbeiders geworpen door Gerard K. van het Reve (een fragment):Pannekoeks werken bestaan voor een groot deel uit hele kleine etsen en tekeningen van beestjes, en brokjes daarvan, landschappen, huizen, ruïnes, rotsen, sneeuw en luchten. Dit alles scherp naar het leven getekend of bij de beestjes na de dood. Nooit academisch knap of saai maar zo scherp geobserveerd dat niet alleen de optische werkelijkheid duidelijk wordt, maar ook de werkelijkheid die deze werkelijkheid draagt, geopenbaard wordt. Geen naturalisme dus maar een soort visioen waarin de natuur zijn ware gedaante toont. Dat alles eenvoudig in zwarte lijntjes en wat grijze vlekjes, zonder gebruik te maken van alle handige grafische trucs die zovele grafici gebruiken om onder veel technisch raffinement een mager beleefnis te bedekken. Het werk is volstrekt authentiek. Zonder gebruik te maken van buitenlandse kunstvoor-beeldboekjes, maar met eigen ogen in verwondering ontvangen. Geen decoratie voor de wand bedacht, maar confrontatie met het gebeuren zelf. Kortom werk van een zeldzame kwaliteit en wie het niet zo vindt als ik kan toch gelukkig worden. Ook zijn er schilderijen die men dan ‘niet allemaal zo goed’ vindt. Maar dat is natuurlijk flauwekul omdat schilderijen nooit allemaal zo goed zijn als een. Ik herinner me tenminste een vrij grootschilderij, achter glas met een bronsgouden staaflijst, waarop een langgerekt stuk drassig grasland met alweer brokkelige huizen en boerderijen, gespiegeld tussen veel water en lucht, dat meer van Friesland vertelt dan alle vvv-reclamefolders samen. Nog een boekje van Van het Reve, niet over de etsen maar over de schilderijen van Pannekoek en ook die zijn bijna zo beroemd. Nu Van het Reves verklaring van Kunst aan arbeiders. Dat gaat gelukkig anders dan aan werknemers en zelfs medewerkers. Het gaat tenminste niet op de extatische Pierre Janssen-toer, over de hoogte, de diepte, de stilte, de potentie, de vitaliteit en de totaliteit van het heilige kunstkalf, waarmee het volk dichter tot Pierre Janssen wordt gebracht en dieper in de kussens. Ook niet over de intellectuele nrc-boeg; veel over richtingen, tendenties, stromingen, ontwikkelingen, ismen, en andere gelukzaligheden die de mens wijzen naar de hemelse paradijzen van het jaar 2000. Veel over de stijl, het jasje waarmee iets wordt aan- | |||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||
gekleed en weinig over de inhoud, het wat dat nu eigenlijk verbeeld wordt. Het zou ook niet kunnen, Pannekoeks werk laat zich onder geen stijlhoedje vangen. Van het Reve houdt het eenvoudig, hij vertelt over het enige waarover zekerheid bestaat zogezeid de mens achter de kunstenaar, de kunstenaar in zijn hemd en daar weer een tipje van opgelicht, doorgelicht met een moeilijk woord. En omdat het niet gaat over Rembrandt of Van Gogh, gaat het niet over faillissementen of oren. Ook niet over exotische meisjes (Gauguin), syphilis (Manet), rechtschapenheid (Bonnard), geloof en zeden (Fra Angelico) of tuberculose (Modiliani). Het gaat over Pannekoek en daarbij horen gammele auto's, een best brandje, de rechtvaardigen en de loerders van het dorp Pingjum, ganzeveren en andere wetenswaardigheden die het leven op z'n duisternis betrappen. Het gaat dus weer met Van het Reve over de treurigheid, zwaarmoedigheid, weemoed, lulligheid, onzin, onbegrijpelijkheid, verlorenheid en al het gezeur, waaraan zelfs sex, alcohol, de dood en God geen einde maken, kortom lange zinnen en veel komma's om duidelijk te maken wat iedereen moet weten en doormaken om het bestaan te proeven en om tot het eerste besef te geraken, van waar het in de kunst niet om gaat, maar waar uit kunst zou kunnen ontstaan. Uit al dat geëtter sleept Van het Reve een kostelijk meesterwerkje. Ook bij dit boekje moet natuurlijk wel even de ernstige vinger waarschuwend geheven worden in verband met de toenemende zedenverwildering van de jeugd en het dalende normbesef dat onze geestelijke volksgezondheid teistert. De postbode van P. verschijnt als een verkondigingsengel met paarsfluwelen vleugels en alle jongelingsschoonheden die R. hier bij kan bedenken. Dat kan natuurlijk niet. We weten allemaal dat engelen onzijdig zijn. Maar deze ketterse aanslag op de engelachtige onschuld moeten we overlaten aan theologen en rechters. Andere beschreven gebeurtenissen zijn ook niet zonder gevaar. Kan dat nou wel, is dat nou wel verstandig om al bij het leven de faits divers te onthullen. Kan zo'n verhaal wel over de postmeester. ‘De eerste rechtvaardige van P.: die genade had verworven in Gods ogen door Bullie (Pannekoek) in zijn kanselarij krediet toe te staan en hem zelfs geld te lenen. Heb jij wel eens gehoord van een postkantoor waar je kan poffen? | |||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||
Heeft ooit in West-Europa iemand daar ooit van vernomen: postzegels op de lat?’ Krijgt zo'n rechtschapen man daar geen last mee, wordt hij niet op de vingers getikt door de dienstdoende controlerende hoofdcommies van de ptt sectie West-Friesland? Komen daarover geen vragen in de Kamer bij het debat over de ptt-verliezen? Of wat nog erger is, wordt zo'n man niet voor de tv gesleurd en verhoord tot de rechtschapenheid er af valt en alle tv-loerders hun zin krijgen? Kortom, 't is duidelijk dat ik ook niet weet wat wel en niet kan. Ach dat de Almachtige, Frans Lodewijk Pannekoek en Gerard Kornelis van het Reve, gezondheid, een lang leven en een goede commercie moge schenken, en dat zij nog vele fijne dingen mogen maken voor alle aardige mensen en mede voor mij, te Amsterdam in het fijne huis waaruit hij verdreven wordt omdat in ondoorgrondelijke raadsbesluiten vastgesteld werd dat er alweer zo nodig een bankgebouw moet komen, uw Nieuwe Linie-arbeider (slaaf) in bewondering voor reeds genoemde heren
Max Feiko Reneman | |||||||||||||||||||||
Veiling9 december 1967: Reve organiseert een verkoping van het werk van Pannekoek. Pannekoek lijkt hiertoe niet kapabel ‘tenminste zo lang als hij, met onbeschoftheid of sarrende onhebbelijkheid, de burelen van galeriedirecteuren bleef binnen stampen om daar zijn “portfolio” te laten vallen, niet per ongeluk, maar bij voorkeur op de man zijn voeten mikkend, waardoor zijn kansen op verkoop van zijn toch al inkoerante werkjes, vaak niet groter dan een Olympiese postzegel, en uitdagende titels dragend als “Portret van een Veer van Mijn eend”, geenszins werden vergroot’ (Nader tot u, p. 79-80). Haagse post: ‘Bullie zelf vertoefde buitenslands en wist hiervan niets, ook niet dat zijn huis in Pingjum stormschade had opgelopen en vol water was komen te staan. De 600 ronddobberende etsen waren door zijn vriend Gerard opgevist, aan waslijntjes gedroogd en in een koffer mee naar Amsterdam genomen om ze te gelde te maken, iets wat Bullie nooit zou kunnen’ (20 januari). | |||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||
Reve was al eerder bijgesprongen; Pannekoek: ‘Hij gaf mij al zijn handgeschreven gedichten. En die stuurden we dan met een brief naar Johan Polak, die ze allemaal verzamelt. Twaalfeneenhalve gulden per gedicht. Het geld was voor mij. Van één gedicht moet ik het geld trouwens nog krijgen’ (Phaff). 11 december 1967: Hopper meldt in De volkskrant dat, terwijl Bullie in Spanje verblijft, bij Thomas Rap de verkoop heeft plaats gevonden van diens etsen. Er waren een kleine 250 bezoekers, - ‘die voor ƒ4372,50 aan “Pannekoekjes” meenamen. Daar waren twee grote kopers bij, van 11.00 en 800 gulden, maar ook vele kleintjes, van wie er enkelen al om kwart voor elf op de stoep stonden. Van het Reve zelf was er hoorbaar (door de telefoon) van onder de indruk: “Het was een onvergetelijke dag voor me, dat mag je gerust opschrijven.”’ | |||||||||||||||||||||
Reakties12 december 1967: Carmiggelt vertelt dat hij de Veertien etsen in de bus vindt en drukt Reve's bijgevoegde brief af: ‘Waarde Kunstbroeder! In vouwe dezes stuur ik je langs deze mij onsympathieke weg een kloek en handzaam werkje dat ik weer geheel zonder hulp geschreven heb. Je moet het maar eens lezen, dan hoor ik wel wat of er niet goed is. Het wereldraadsel heb ik, al ben ik een heel eind in de richting gekomen, niet kunnen oplossen maar dat kunnen ook alleen die heel grote schrijvers, je weet wel, die de werkende massaas en het kiemend graan vertolken. Ik ben maar een “kleine slaaf van poëzie en taal”Ga naar voetnoot1, die ook maar gestuurd wordt. En toch, kerel: kop op!’ Carmiggelts kommentaar: ‘Het stuk bezit alle kwaliteiten die mij in zijn schrijverschap zo aantrekken. Een onafgebroken aanwezige stijlspanning. Een telkens weer verpletterend raak formuleringsvermogen, met ogenschijnlijk zeer simpele middelen. En een humor die fel flitst uit een bodemloze somberheid - een soort lachen uit lijfsbehoud’ (Het parool). 13 december 1967 Gabriel Smit over de Veertien etsen: | |||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||
‘Van verklaring als zodanig schijnt mij geen sprake. De vermelding van de arbeiders in de titel schijnt mij overbodig. Maar wel is er een onbetwistbare verwantschap tussen wat Pannekoek etst en Van het Reve schrijft. Het zijn twee werelden waarin het nabije soms de vreemdste, meest bizarre afmetingen aanneemt, gedeeltelijk tengevolge van een merkwaardige “ouderwetsheid” door een hypergevoelige nabijheid en door een barokke fantasie.’ | |||||||||||||||||||||
Expositie‘Heel misschien, mijmerde ik, zouden sommige dingen zich toch nog ten goede kunnen keren, want uit de wichelingen van de Zusjes M. te G., die nog pas geleden Bul hadden gehoroskopeerd, was immers komen vast te staan, dat hij “kon rekenen op een zekere beroemdheid.” Hij zou een grote tentoonstelling bij ons thuis houden, voorafgegaan door een H. Mis, die Vader X. vanuit de drankkast zou opdragen en waarbij Teigetje en Londense vriend P. muziek zouden spelen van Vival Di Vival Da, zoals de dichteres H.M. hem noemde, of van de oude pruikekop. Ach, mocht het toch God behagen, Zich in de wereld te openbaren en Bul bijna [!] net zo beroemd te laten worden als ik’ (Veertien etsen). 11 januari 1968: Reve opent een tentoonstelling van het werk van F.L. Pannekoek in Galerie Pribaut in Amsterdam. 12 januari 1968 De tijd: ‘Revofielen’: ‘Op de achtergrond speelt een romantisch muziekje. In afwachting van Gerard Kornelis van het Reve die de expositie in galerie Pribaut volgens de uitnodiging “op bijzondere wijze” gaat openen bestuderen sommige aanwezigen het werk van Frans Lodewijk Pannekoek. Luidruchtig geven zij er hun mening over. Om half negen - de afgesproken tijd - staan verscheidene stuurs kijkende jongelieden ongeduldig te trappelen bij de microfoon, waarachter hun profeet zal staan. Na een korte aankondiging is hij er plots en stelt het immer aanwezige gevolg van “Revofielen” niet teleur. “Kunst moet commercieel zijn”, roept hij uit.’ Algemeen handelsblad: ‘Op de hem eigen rondborstige en plechtstatige toon memoreerde hij in krachtige bewoordingen, dat Frans Lodewijk Pannekoek een eenzaam en romantisch kunstenaar is, zeer moeilijk te bewegen van eigen werk afstand te doen en daarbij in hoge mate publici- | |||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||
teitsschuw. (...) “Kunst moet commercieel zijn,” verklaarde hij aan de zich tevreden lavende en in spanning luisterende aanwezige arbeiders “Leve het kapitalisme”.’ Pannekoek: ‘Gerard is veel verder dan wat er in de kranten verschijnt. Zo'n kreet “Leve het kapitalisme”, als hij dat zegt, dan heeft hij er lang genoeg over nagedacht, dan is het voor hem al voorbij. Maar het schokeffect blijft. Hij heeft de massa goed in de gaten. Hij weet waar hij ze tegen het zere been kan schoppen. Hij weet hoe hij ze moet bespelen. Hij staat niet stil, en laat de consternatie achter zich’ (Phaff). | |||||||||||||||||||||
Minnaar19 januari 1968 Het Nijmeegse universiteitsblad: ‘De etsen van Pannekoek, alias Bullie van der K., zijn heel wat interessanter dan de tekst van minnaar G.K.v.h.R. Wat in Nader tot U boeide, is hier volkomen tot cliché geworden. (...) Dat men een lullige tekst publiceert is tot daaraantoe. Ik word pas echt kwaad, wanneer ze met een ongelooflijke pretentie, zoals dat hier het geval is, wordt gepresenteerd. Heel duur papier, vooral veel wit en op iedere pagina in een kloeke dure letter slechts een paar zinnen. Het lijkt Tagore wel’ (J. de V.). Pannekoek: ‘Nee, ik ben geen homosexueel, hoewel de zusjes M. te G. mij als zuiver homosexueel hebben uitgewicheld’ (Phaff). | |||||||||||||||||||||
Beminde20 januari 1968 Redaktie Propria cures: ‘Mede namens G.K. van het Reve willen wij vanaf deze plaats de clichémakers van N.V. De Arbeiderspers dank & hulde brengen voor hun werk, waardoor wij in staat waren deze Gewaagde Seksbrief af te drukken. Lang leve het kapitalisme!’
Huize ‘Het Gras’, Greonterp, 4 December 1967
Aan Jan Cremer, 222 West 23rd Str, N.Y. 10011 New York City, U.S.A.
Lief, Aanbeden & Meedogenloos Knuffelbeest, Veel dank voor je brief en voor je kaart. Je had mijn brief niet in de | |||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||
Jan Cremer Krant mogen zetten, maar op jou kan ik onmogelijk kwaad worden, fijne Betoverende Jongenskoning Aller Oceanen. Waar je wel aan had kunnen denken, was het wegnemen van het telefoonnummer: nu heb ik veel flauwe telefoontjes gehad, die me nogal gingen vervelen. Tenslotte kreeg ik de zedenpolietsie hier, twee overigens keurige heerschappen, waarmede ik flink wat afgelachen heb. Ik maak niet zo gauw herrie met Autoriteiten, want je trekt toch, tenslotte, aan het kortste eind. List tegenover kracht, is mijn idee: wie niet sterk is, moet slim zijn. De groepskommandant van de Rijkspolitie hier is heel geschikt, & de burgemeester is ook een degelijk & onkreukbaar persoon, waarmede te praten valt. Geef de keizer, wat des keizers is. Henkie - je weet wel, die lieve, blonde, aanbiddelijke, 15 jarige leerling-electriciën - vraagt mij aldoor, wanneer of jij weer eens in Nederland bent. Ik geloof dat hij voor je Mercedes wil gaan liggen. Helemaal gek is die schat van jou. Zijn boek met fotoos van jou & knipsels is nu wel 15 centimeter dik. Steeds als ik met hem in bed lig & hem streel & liefkoos & geil maak tot hij zijn gloeiende Heilige Vocht tegen me aanspuit, fluistert hij jouw naam, hoe vind je dat? Ach ja, jij bent mooi & onweerstaanbaar, geef die Jongen eens ongelijk! Ik zou er wel erg graag bij willen zijn, fijne Blonde Wrede Ruiter, als je meisjes vernedert, overweldigt, onderwerpt & bezit, terwijl haar broertjes of vriendjes ‘geboeid’ moeten toekijken. Ik weet een heel mooi, donkerblond, panterachtig Meisje voor je - ze heet Heleen, & is 18 - dat ik graag samen met jou zou bezitten, jij in haar Publieke, ik in haar Geheime Opening, terwijl ik je bewonder & je door je bezwete Jongenshaar streel. Ik geloof niet, dat iemand in West-Europa zulke machtige benen heeft & zulke onvermoeibare heupen als jij. Ik zou je machtige Jongenszadel willen strelen & kussen terwijl je aan het rijden bent. Als je Henkie gaat bezitten, zal ik je Paarse laarzen met vlijmscherpe Sporen geven om aan te trekken, zodat hij onder je zal kronkelen & springen. (Als ik straks niet te moe ben, schrijf ik nog even naar de publiekrechtelijke bedrijfsorganisaatsie.) Overigens hoop ik, dat je de Haagse Post voor die verzinsels over jou eens flink aanpakt. Het is allemaal afgunst, van brildragende, kleinbelulde, naar rottend hout & bestorven hoofdroos riekende intellektuelen, die het niet kunnen verkroppen, dat jij een | |||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||
Prins bent, die elke middag met gemak een half dozijn seksslaven of -slavinnen in een gouden bad gehoorzaamheid bijbrengt, terwijl zij met moeite één vrouw, met open tering & een houten been weten te bemachtigen. Jij bent in het Internationale Leven onoverwinnelijk, waar of niet? Ach, ik wou dat ik je in mijn armen kon sluiten. Ik wil je troosten & knuffelen, als je Verdriet hebt. Lief Dier, jij werkt toch wel eens voor allerlei kranten? Kan je ze niet vragen om fotoos, voor mij, van bijvoorbeeld twee mooie jonge Polietsies, die een Blonde Jongen van 17½ aan het slaan zijn? Dat je alles goed zien kunt. Veel omhelzingen & verliefde kussen op het haar in je Nek & achter je Oortjes van je verliefde Kunstbroeder
Gerard K. van het Reve
Ondanks alle pret is Reve toch lichtelijk verbijsterd over het bezoek van de zedenpolitie: ‘Ik acht de tekst, behalve een persoonlijke brief, tevens een werk van letterkunde, waarin liefdesgevoelens op extatische wijze literair worden vertolkt. De gegevens, en de vertolking daarvan, zijn, binnen het gebied van de Westeuropese Romantiek sedert 1740, de gewoonste zaken van de wereld (men leze Flaubert, le Comte de Lautréamont, Swinburne, Jean Genet), maar in onze gezellige moerasdelta, waar vrijwel alles uit verveling bestaat, en het streepje tussen de beide eerste voorletters van ons prinsje voorpaginanieuws is evenals banaliteiten als de eucumene, geslachtsdrift vóór het huwelijk, Toon Hermans, ons koningshuis, dove mensen die manden vlechten, scheepsbouwers in een fles, en een kraai die in een vergiet boven het aanrecht broedt terwijl het professor Delf-gauw almaar niet wil gelukken in de gevangenis te komen, heeft men nog nooit ook maar ergens van gehoord. Ik kan mij niet voorstellen dat een geletterd mens zelfs maar zou overwegen, mij terzake publikatie van voornoemde brief enige hinder, belemmering of vervolging aan te doen, zoals ik ook de verwijdering, uit de etalage eens boekhandels, van het affiche met mijn gedicht Leve Onze Marine, dom, kleinerend en beledigend acht’ (Kerstverhaal). | |||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||
Twijfel20 januari 1968 Tegenbosch: ‘Een portret van Pannekoek lijkt het portret van een broer van G.K., en de bijschriften toegevoegd aan Pannekoeks prenten, lijken uit de pen zelf van de schrijver uit Greonterp.’ 27 januari 1968 Elsa Botenbauwer in Propria cures: ‘Zou de als “burgerschrijver” poserende rooms-katholieke auteur van zogenaamde “seks-boeken”, veertiger Gerard Kornelis van het Reve uitgeschreven zijn? Er zijn tekenen die er op wijzen dat dit inderdaad het geval is. Nemen wij bijvoorbeeld Het Boek van het Violet en de Dood dat alle andere “overbodig” zou moeten maken en waarvan goedgelovige eenmansuitgever Geert van Oorschot mij nu bijna een jaar geleden vol trots de paarsgetinte dummy toonde. Heeft u het al in de erkende boekhandel zien liggen? Ik niet. Wel schijnt de import-Fries eraan begonnen te zijn maar als je hem ernaar vraagt “wil het maar niet opschieten.” Geen wonder, onze veelgelezen literaire zakenman (“kunst moet kommersjeel zijn”) besteedt zijn tijd aan het in alkohol omzetten van Van O.'s royale voorschotten, het schrijven van weerzinwekkende brieven die hij nog echt verstuurt ook en het pousseren van etser-schilder Frans Lodewijk Pannekoek. Deze Pannekoek (“Bullie van der K. uit het naburige P.”) lijkt bezig door te stoten naar nationale bekendheid en hieraan is van het Reve's inspanning niet vreemd. Hij was het immers die op 8 december vorig jaar in Mies-en-scène reklame maakte voor hun zojuist bij Thomas Rap, de man met de “fijne neus voor blitze toestanden” (zegt disc-jockey Wim Noordhoek), verschenen boek Veertien Etsen van Frans Lodewijk Pannekoek voor Arbeiders Verklaard door Gerard Kornelis van het Reve. Hij was het ook die de volgende morgen met een koffer vol etsen in Rap's protserige uitgeverskantoor verscheen en alleen al aan kunstbeschermend schilder Rob L. Polak voor “11 meier” sleet (de totale verkoop die dag, kwam op 4000 gulden). En hij was het tenslotte die deze maand een grote tentoonstelling etsen, schilderijen en tekeningen van Pannekoek in de Amsterdamse Galerie Pribaut opende. Bij al deze gelegenheden schitterde Frans Pannekoek door afwezigheid, hij heet “in het buitenland” te zijn en “van niets te weten”. Dat zal wel, en zijn Kunstbroeder zeker hier intussen de hele boel verkopen! Kom nu, dat gelooft toch niemand. Hebt u wel eens goed gekeken naar de 2 hand- | |||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||
tekeningen (van Pannekoek en Van het Reve) die de band van “Veertien etsen etc.” sieren en hebt u toen opgemerkt dat de ene (die van Pannekoek) met verdraaide hand is geschreven? En wat denkt u van de titel van ets nummer 10: “Portret van Veer van mijn Eend aan de Vergetelheid Ontrukt”, klinkt dit bekend of niet? Verder kunt u weten dat de jonge Gerard op de middelbare school al niet wilde deugen en toen naar de grafische school werd gestuurd, waar hij het diploma behaalde. Ook verklaarde hij eind vorig jaar in een interview in het PvdA-jongerenblad Witheek dat hij als hij met schrijven zou stoppen, zou willen schilderen. U ziet het, de bewijzen stapelen zich op tegen Gerard Kornelis Franciscus van het Reve, zoals hij sinds zijn “bekering” tot het katholicisme heet. Volgens mij heeft hij zijn derde voorletter echter aan iets anders te danken, want schrijft u G.K.F. eens zo: GKf. Juist, bedoeld wordt de Vereniging van beoefenaars der gebonden kunsten, tot welke klub hij - getuige zijn omslagontwerp voor het humoristisch bedoelde bundeltje Pudding en gisteren (Hola 2, uitg. Thomas Rap(sic), Amsterdam 1967) - is toegelaten. Moet ik nog meer zeggen?’
30 januari 1968
Voorthuizen (Gelderland) Aan Elsa Botenbauwer
Beste Meid, Je jaren van nijver studeren (letteren, rechten of psychologie soms?) zijn niet voor niets geweest. Hebben anderen gefeest, gevrijd of zich verzopen, jij niet, jij stond pal voor de wetenschap, vorsend naar de enige waarheid. En nú al de bekroning; dankzij jouw speurzin en scherpzinnigheid, heb je niet alleen één van onze grootste schrijvers als een zwetsende, etsende charlatan ontmaskerd, je hebt mij verlost van de kwellende onzekerheid over mijn afkomst. Al heel jong begreep ik niet, hoe ik, die dacht de dochter van een eenvoudig arts te zijn, aan twee broers kwam, waarvan de oudste maar tien jaar jonger dan mijn vader en even als hij jong kalend en geleerd, terwijl | |||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||
de andere van kwaad tot erger vervallend, als knaap naar onze kolonie in het noorden gezonden werd. We hoorden wel eens iets over hem: hij ging zich daar - ook wel onder de naam van Bullie van der K. - te buiten aan Drank, Sex en een blonde Slaaf, terwijl zijn overpeinzingen over de Dood nagenoeg iedereen bekend zijn. (Zie in Galerie Pribaut, Wibautstraat 133 tegenover de Banketbakkersschool: Dode Mol, Dode Rat, Dode Spitsmuis en ook het prachtige Dubbelportret op het kerkhof). Dankzij jou, Elsa Botenbauwer, weet ik nu wie mijn Beroemde Broer is en wie mijn Vader. Je dankbaar, tot in de lengte der dagen, ben ik,
Tita Pannekoek (Propria cures, 10 februari 1968) | |||||||||||||||||||||
Reve = Pannekoek2 februari 1968 De tijd: ‘Acht maanden lang heeft de schrijver Gerard Kornelis (Franciscus) van het Reve het verborgen weten te houden dat hij een en dezelfde is als de overal door hem gepousseerde etser-schilder Frans Lodewijk Pannekoek. De grap kreeg een extra accent toen hij verleden maand in de Amsterdamse galerie Pribaut met veel allure een grote tentoonstelling opende van etsen, schilderijen en tekeningen van Pannekoek, die hij in zijn openingsspeech prees als een waarlijk kunstenaar, die veel te lang verborgen was gebleven.’ Het vrije volk: ‘Frans Lodewijk Pannekoek, schilder, en Gerard Kornelis van het Reve schrijver, zijn een en dezelfde persoon. Van het Reve zelf heeft het tegenover ons niet tegengesproken.’ Het nieuwsblad van het Zuiden: ‘De schrijver Gerard Kornelis van 't Reve en de in korte tijd dank zij van 't Reve beroemd geworden etser Frans Lodewijk Pannekoek blijken één en dezelfde persoon te zijn. Van 't Reve heeft met deze mystificatie enige maanden lang succes geboekt. Gisteren bevestigde hij tegenover ons, dat hijzelf de ongesigneerde etsen heeft gemaakt, en dat er geen Frans Lodewijk Pannekoek bestaat’ (Ook in: Brabants dagblad en Eindhovens dagblad). Het nieuwsblad van het Zuiden: ‘Argwanend geworden door gesprekken | |||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||
met uitgever Rap en met anderen in Amsterdam, opperde een onzer verslaggevers de gedachte, dat Pannekoek en Van het Reve wel eens een en dezelfde persoon zouden kunnen zijn. Toen wij Van 't Reve gisteren telefonisch om commentaar vroegen, bevestigde hij onze vermoedens. “Vroeger heb ik nog wel eens voor de grap geaquarelleerd,” aldus Van 't Reve. “Zo ben ik nu ook weer wat aan beeldende kunst gaan doen. Je moet het niet te serieus nemen. Maar letterkundig werk en beeldende kunst, dat is wel bij elkaar te denken. Je ziet meer dat kunstenaars op ander dan hun eigen gebied iets presteren. Zo is er een knap musicus, die heel verdienstelijke schilderijen maakt. Dat kan ik niet. Ik ben nu eenmaal geen man van het coloriet, maar een man van lijnen en vlakken. Verven is voor mij erg moeilijk. Ik ben er te kleurgevoelig voor, en daarom kan ik het niet ordenen, niet styleren.’ De tijd: Reve: ‘Die schilderijen hadden mij bijna ontmaskerd. Het blijft nu overigens een pijnlijke vraag of ik Frans Lodewijk Pannekoek ben, maar laat ik het nu maar toegeven. Weet je wat het was, ik begon er zelf plezier in te krijgen en op het laatst geloofde ik er bijna in; ik was zelfs van plan een brief te schrijven aan Frans Lodewijk waarin ik hem zou meedelen dat het goed met zijn werk ging. Ik kan me nu eenmaal gemakkelijk in de huid van een ander verplaatsen. Het is toch wel mooi.’. Hij grinnikt en laat van enthousiasme een krachtige volksuitdrukking horen (...). Met een mengeling van ‘Godsamme en ja, ja, wat nou’ vertelt Gerard van het Reve hoe hij op de opening zijn hart heeft vastgehouden. Over de foto's die op de expositie van Pannekoek hingen, wil hij zich niet uitlaten. ‘Laten wij die kiekjes er nu maar buiten laten. Het gaat niemand aan wie voor Pannekoek heeft geposeerd. Interessanter vind ik het over de schilderijen te praten. Heeft u gezien dat die dingen niet helemaal klopten. De sneeuwlandschappen gingen nog wel, maar die kleurige toestanden waren niet goed. Toen ik op het gymnasium mislukt was, heb ik drie jaar de patroonscursus op de Grafische School gevolgd, de hele boel heb ik doorlopen; dat was in de oorlog. Om toch maar iets te hebben waar ik op terug zou kunnen vallen. Op die school heb ik geleerd met materialen om te gaan, ik weet nu wat een ets is, maar ik kan ook zo de typografie in gaan, handzetten, machinezetten. Ik ben | |||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||
grafisch ingesteld; vandaar dat die sneeuwlandschappen met een enkel kleurtje, de lijn van de horizon, de snelle impressie, beter geslaagd zijn dan de kleur-schilderijen.’ Brabants dagblad: ‘Kijk,’ aldus Van het Reve ‘het hangt eigenlijk samen met het vermogen om symbolen te zien, om de sacraliteit van de werkelijkheid te onderkennen. Wie dat kan, kan ook wel tekenen en zo. Maar je ziet altijd, dat je maar in een ding groot kan worden. Ik zal nooit een groot beeldend kunstenaar worden. De top haal ik nooit. Dat komt omdat ik al een groot schrijver ben, althans in dit landje, want in het land der blinden is eenoog koning.’ De tijd: ‘Ik heb al eens gezegd dat als ik met schrijven ophoud dat ik dan misschien in de beeldende kunst ga. Weet je, ik hoop dat ik hierdoor een grotere woonruimte kan bemachtigen. Misschien zit er een contraprestatie in, om je rot te lachen, eigenlijk wel fijn.’ Haarlems dagblad: ‘Een provinciale krant wil het publiek doen geloven dat de auteur G.K. van het Reve en de schilder Frans Lodewijk Pannekoek een en dezelfde persoon zijn.’ 3 februari 1968 De stem: ‘De beroemde etser Frans Lodewijk Pannekoek die in zeer korte tijd in Nederland grote bekendheid heeft gekregen, blijkt niet te bestaan. Gerard Kornelis van 't Reve, die als promotor van deze min of meer mysterieuze kunstenaar optrad, heeft verklaard, dat hij zelf de aan Pannekoek toegeschreven etsen heeft gemaakt en zichzelf voor Pannekoek heeft uitgegeven (...). Niemand, zelfs de uitgever van het boek en de eigenaar van Galerie Pribaut, heeft ooit vermoed, dat Pannekoek en Van 't Reve een en dezelfde persoon waren.’ | |||||||||||||||||||||
Reve ≠ Pannekoek3 februari 1968 Eindhovens dagblad: ‘Frans Lodewijk Pannekoek bestaat wel. Dit heeft hij ons gisteren vanuit Valls in de provincie Tarragona in Spanje laten weten. En daarmee is Gerard Kornelis van het Reve, die ons donderdagavond en zelfs gistermorgen nog pertinent meende te moeten zeggen dat hij en hij alleen Pannekoek is, lelijk door de mand gevallen.’ Het vrije volk: Uitgever van Oorschot: ‘Dat is een grap van Gerard. Ik ken Frans Lodewijk Pannekoek persoonlijk. Hij woont in Friesland, in | |||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||
de buurt van Greonterp, dicht bij Gerard dus. Hij is een schuchtere jongen die niet van publiciteit houdt. Op het ogenblik is hij buitenslands. Hij heeft gewoon op een moment aan Gerard gevraagd een tekst bij zijn etsen te schrijven en dat heeft Gerard gedaan.’ Het vrije volk: ‘Gerard Kornelis van het Reve heeft géén talent, althans niet als beeldend kunstenaar. Zijn verzekering dat hij zelf de etsen en schilderijen heeft gemaakt, die onder de naam Frans Lodewijk Pannekoek in Amsterdam worden geëxposeerd, moeten als humoristische misleiding worden beschouwd (...). In Mies-en-scène demonstreerde hij gisteravond dat dit niet juist kan zijn. Frans Pannekoek, de schilder, verblijft al geruime tijd in Spanje. Wij konden hem dus niet vragen of hij misschien de boeken van G.K. van het Reve heeft geschreven.’ ‘De tv-tekening van G.K. van het Reve. Opvallend in dit kunstwerk, duidelijk geïnspireerd op de ruimte rond Van het Reves woonplaats Greonterp, is de stand van de molenwieken. Ze staan dwars op de windrichting.’
| |||||||||||||||||||||
Reve ≠ Teigetje3 februari 1968 De nieuwe linie: ‘Gisteravond gaven wij plaatsruimte aan een bericht alsdat Gerard van 't Reve en de heer Teigetje één en dezelfde | |||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||
persoon zou zijn. In het tv-programma Mies-en-Scène liet de schrijver gisteravond duidelijk zien dat het gehele verhaal op een stunt berustte. We hebben smakelijk om deze grap gelachen, voor de goede orde delen wij onze lezers mede dat de kunstredacteur die het bericht plaatste op staande voet is ontslagen.’ | |||||||||||||||||||||
Naspeuringen‘Ik weet nog, hoe we met hem kennis maakten,’ zei Bul. ‘We woonden toen nog pas een paar dagen aan de ***dijk. We zaten en vraten en sliepen nog in de keuken, want we hadden niks: alleen een paar kisten om op te zitten, en een fornuis. Op dat fornuis stond een pan met zuurkool. Hij komt binnen, met een telegram geloof ik, hij gaat op die pan af, hij tilt het deksel op, hij ziet dat er in die zuurkool een worst ligt, en hij vraagt of het een Unox worst is, want dan wilde hij, graag het loodje hebben aangezien zijn vrouw die spaarde, voor een set prikkers bij de borrel’ (Veertien etsen). 3 februari 1968 Brabants dagblad: ‘Frans Lodewijk de Etser terecht. Speurtocht naar Pannekoek met postbode uit Pingjum.’ De telefoniste van 't Spaanse dorpje Valls, dat op ruim twintig kilometer van Tarragona landinwaarts ligt, had er - zo liet Jan van Beek ons gisteren vanuit Barcelona weten - aanvankelijk enige moeite mee. Maar na een oproep van de sigarenwinkelier en de plaatselijke melkboer kreeg onze correspondent tenslotte ‘U spreekt met Frans Lodewijk Pannekoek’ te horen. ‘U bent Frans Lodewijk Pannekoek in levende lijve?’ vroeg ik. ‘Wis en waarachtig!’ ‘Hoe kan het dan dat Gerard Kornelis van het Reve beweert dat een zekere Frans Lodewijk Pannekoek in het geheel niet bestaat en dat hijzelf deze figuur incarneert?’ ‘Zo, heeft hij dat gezegd. Nou, dat is dan mooi? Maar ik moet Gerard Kornelis van het Reve helaas tegenspreken. Ik ben Frans Lodewijk Pannekoek... Ik besta...’ Een zekere mevrouw Meijer uit Son is daar ook zeker van. ‘Wil Gerard van het Reve beweren dat Frans Lodewijk Pannekoek niet bestaat? Nou, dan heeft hij flink ongelijk. We kennen Frans Lodewijk persoonlijk. We bezitten een ets en een winterlandschap van hem. Het landschap hangt op het ogenblik op zijn expositie in galerie Pribaut. Hij | |||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||
bestaat echt. Ik zou het maar eens nagaan’, aldus de nogal verontwaardigde mevrouw Meijer gistermorgen, nadat ze met stijgende verbazing de bewering van Gerard Kornelis van het Reve in deze krant had gelezen. Door een lichte twijfel bevangen besloten we de schrijver nog eens te bellen. Rond kwart over tien kwam hij aan de lijn. ‘Nee, nee, maar hoe kan dat nou, hoe is dat nu in godsnaam mogelijk. Nee, maar dit vind ik griezelig. Volgens mij is daar een geest geweest, die zich als Pannekoek voorstelde. Goed goed goed, ik bevestig het u opnieuw. Ik ben het inderdaad. Ik schilder al enige jaren en maak ook etsen en heb ze met opzet onder een schuilnaam in de belangstelling gebracht. Want, zegt nu zelf, is het niet prachtig hoe onbevangen mijn werk nu door de Nederlandse critici ontvangen is? Nee hoor, geloof me maar, en ik vind dat die mevrouw eens naar een psychiater moet stappen’, aldus G.K. van het Reve. We willen hem graag geloven, temeer omdat andere publicaties (onder andere in De Volkskrant en het studentenblad Propria Cures) al iets van de G.K. Pannekoek of zo u wilt Frans Lodewijk van het Reve hebben laten doorschemeren. En ook omdat Pannekoek zich voor en sinds zijn werk in Amsterdam werd gelanceerd nooit heeft laten zien. Maar hoe komt mevrouw Meijer dan aan haar bewering? We zijn toch maar even naar haar toe gegaan. Mét een foto van ‘Frans Lodewijk Pannekoek’, die we voor publikatie donderdag van galerie Pribaut in Amsterdam hadden meegekregen. ‘Ja hoor, dat is hem inderdaad’, was het eerste wat ze bij het zien van de foto zei. ‘Dat is Frans Lodewijk Pannekoek van top tot teen. En hier is de ets van de oude mol, die hij voor ons maakte. Mijn man heeft gezien hoe hij dit kunstwerkje op de etsplaat en onder het persje in zijn atelier in Pingjum maakte. En daar (ze wijst naar de muur) hoort het winterlandschap thuis. Dat is op het ogenblik in Amsterdam, zo u weet. Weet U wie het schilderij daar naar toe heeft gebracht? Vlieger Korpershoek, een zwager van Frans Lodewijk Pannekoek. Hij werkt hier op de vliegbasis Eindhoven en woont ergens bij Baarn.’ Na informatie op de vliegbasis hoorden we dat kapitein-vlieger A. Korpershoek aan de Lage Zuiderweg te Voorthuizen woont. Telefo- | |||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||
neren leverde geen resultaat op. Wel kregen we intussen mijnheer Meijer aan de lijn, die de woorden van zijn vrouw bevestigde en het een ‘hele flauwe grap’ van Van het Reve vond. Ook belde Sjoerd de Vrij, adjunct-directeur bij Philips, belast met perszaken. ‘Ik ken Pannekoek erg goed. Ik ben misschien wel vijf keer bij hem in Pingjum geweest. We hebben hem gevraagd of hij een omslag wil maken voor “The Announcer”. Nee, geloof Van het Reve maar niet.’ Weer iemand die Frans Lodewijk Pannekoek persoonlijk kent. Onze twijfel werd groter en via een aantal telefoontjes belandden wij bij de buurman van Pannekoek, hereboer C. Beets, die een hoeve bewoont op de Buitendijk 4. ‘M'neer Pannekoek, jazeker woont ie hiernaast. Een kunstenaar, ja, dat is hij, maar hij is al maanden weg. Hij zit in Spanje.’ Op de beschikbare bevolkingsregisters in Pingjum en de naburige gemeenten blijkt de naam Pannekoek niet voor te komen. Wel in het register van Zeist, waar we te horen kregen dat Frans Lodewijk Pannekoek op 21 februari 1937 in Den Dolder werd geboren als zoon van Marinus Gerard Pannekoek en Frederica Wilhelmina Jeanne Adèle Tollius Glusenkamp. Geboren is hij dus ook. Terug in Pingjum, waar we op de bonnefooi het postkantoortje belden, kregen we postbode Buwalda aan de lijn en het was deze postbode, die niet alleen voor honderd procent voor het bestaan van Pannekoek instond, maar die ons een rijk boeket aan informaties bezorgde. Frans Lodewijk Pannekoek, die ken ik al jaren meneer. Eigenlijk sinds hij in 1963 hier kwam wonen. We komen veel bij elkaar over de vloer. Waarom hij hier niet staat ingeschreven? Dat kan ik U vertellen. Hij heeft een buitenlands paspoort en is als zodanig geen Nederlander. Zijn huis hier staat ingeschreven op naam van zijn verloofde, Helmi Slaaf. Ik snap niet dat Van het Reve zoiets durft te beweren. Frans Lodewijk etst al jaren. Hij is alleen een nogal teruggetrokken figuur, die niet van publiciteit houdt, van contraprestatie. Van het Reve heeft dat voor hem verzorgd. Dat boek en ook een deel van de organisatie voor de tentoonstelling. Pannekoek zelf zit sinds oktober van het vorig jaar in Spanje. Ik behartig zo lang zijn lopende zaken en zijn post. Hij is alleen een week voor Kerstmis even hier geweest. Een dag geloof ik. Hij heeft vijftig presentexemplaren van zijn boek met etsen (dat bij Thomas Rap is ver- | |||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||
schenen) gesigneerd en is toen weer vertrokken. U wilt zijn adres in Spanje? Dat kan ik U geven. Noteert u maar’... Er ontbraken nog maar twee belangrijke schakels: de zuster van Pannekoek en Frans Lodewijk zelf. Vroeg in de avond kregen we mevrouw Korpershoek aan de lijn. ‘Kent u een zekere etser Frans Lodewijk Pannekoek?’ ‘Of ik die ken, dat is mijn eigen broer!’ ‘Woont hij in Pingjum?’ - ‘Ja zeker! Maar hij zit nu in Spanje’... Jan van Beek in Barcelona zorgde er tenslotte voor dat Frans Lodewijk Pannekoek zijn bestaan zelf kon bevestigen. Het was intussen tijd geworden om Gerard Kornelis van het Reve nog eens te bellen. Dat was nog voor we Frans Lodewijk zelf, zijn zuster en postbode Buwalda gehoord hadden. Na onze bevindingen aan de heer Van het Reve te hebben meegedeeld, konden wij zijn zekerheid bijna hóren afnemen. ‘Godsamme, ik begrijp er niets meer van, sjonge sjonge, nee, hoe is dat nu mogelijk.’ - ‘Blijft U bij uw mening dat u de heer Pannekoek bent?’ - ‘Tsja, ik begin nu zelf te twijfelen hè. Hoe komt u aan al die informaties?’ ‘We hebben er nog meer, van de zuster van Pannekoek onder andere.’ - ‘Nee, maar nu kom ik er helemaal niet meer uit. Dan moet het wel zo zijn. Ja, dan moet hij wel bestaan.’ - ‘En U kent hem waarschijnlijk erg goed.’ - ‘Dat moeten we nu wel aannemen.’ - ‘En gisteren en vanmorgen beweerde u pertinent zeker dat hij niet bestond.’ - ‘Oh, ja, ja, ja, dan was ik zeker dronken of zo, ik weet het ook niet...’ - ‘Sinds wanneer kent u Frans Lodewijk Pannekoek.’ - ‘Ik? Sinds laat es kijken, ik heb hem in de jaren vijftig voor het eerst ontmoet. Echt goed ken ik hem pas sinds 1963, toen hij in Friesland kwam wonen... Het is inderdaad allemaal van hem wat in het boek staat en wat hij Pribaut te zien is...’ Frans Lodewijk Pannekoek maakte er gisteravond niet zoveel woorden aan vuil. ‘Het lijkt me fijn als Gerard Kornelis in staat is twee personen in zichzelf te verenigen, de schrijver en de etser. Dat zou fijn voor hem wezen. Misschien dat hij zich in zijn droomwereld heeft voorgesteld dat hij het lijfelijk wel was. Dat is dan jammer, want hij is het niet.’ Frans Lodewijk Pannekoek kent de schrijver ongeveer zes jaar. ‘Hij kent mij goed en er bestaat een zekere overeenkomst tussen zijn creativiteit en de mijne; ik kan me voorstellen dat hij zich aan mij verwant voelt. Maar dat hij in mijn huid is gekropen, nee, dat vind ik niet prettig.’ | |||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||
Hij maakt tenslotte zelf zijn etsen en schildert zelf zijn schilderijen en het zijn erg mooie dingen. Niet alleen zijn werk, dat vandaag en morgen nog de wanden van galerie Pribaut in Amsterdam siert, maar ook en in het bijzonder de kleine, gave Pannekoek op een van de muren van de bungalow van de familie Meijer in Son.
Jan Paul Bresser | |||||||||||||||||||||
Het telefoongesprekBresser: ‘Met Bresser nogmaals. Ik heb vanochtend gebeld.’ Van het Reve: ‘Ja.’ Bresser: ‘Naar aanleiding van de affaire Pannekoek.’ Van het Reve: ‘Ja.’ Bresser: ‘Uw verhaal gelovend ben ik toch maar even naar die mevrouw Meijer gegaan.’ Van het Reve: ‘Ja.’ Bresser: ‘Ik heb haar met die foto van Pannekoek geconfronteerd en toen zei ze dat is 'm!’ Van het Reve: ‘Nee maar, dat is helemaal!’ Bresser: ‘Ze heeft me een brief laten zien die ze van hem gekregen heeft.’ Van het Reve: ‘Die ik met de linkerhand geschreven heb.’ Bresser: ‘Die u met uw linkerhand geschreven hebt.’ Van het Reve: ‘Een beetje moeilijk geschreven. Ja, een beetje opzettelijk primitieve zinnen, het loopt een beetje door allemaal.’ Bresser: ‘Er staan naam en adres achterop: Pannekoek, Buitendijk 2, Pingjum, Friesland.’ Van het Reve: ‘Ik begrijp er niets meer van.’ Bresser: ‘Maar u blijft bij uw mening, dat de heer Pannekoek en u een en dezelfde man zijn?’ Van het Reve: ‘Nou ja, ik bedoel, ik begin nou zelf te twijfelen hè. Nou weet ik het zelf niet meer...echt niet.’ Bresser: ‘Maar als zo'n vrouw nou zegt: wij kennen hem al drie jaar, hij is hier thuis geweest...’ Van het Reve: ‘Hoe, hoe?’ Bresser: ‘Hoe combineert u dat dan?’ Van het Reve: ‘Ik begrijp er niets meer van.’ | |||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||
Bresser: ‘Nee.’ Van het Reve: ‘Nee.’ Bresser: ‘Hebt u er geen commentaar meer op?’ Van het Reve: ‘Nee.’ Bresser: ‘Nee? Dus het is 'n grap geweest of zo.’ Van het Reve: ‘Ik weet het echt niet meer hoor, echt niet, ik kom er niet meer uit, ik snap het niet.’ Bresser: ‘Nee, snapt u het niet?’ Bresser: ‘Die mensen geloven het niet, die weten het zeker.’ Van het Reve: ‘Nou, dan moet het wel zo zijn hè, dan moet ie wel bestaan. Ik begrijp niet hoe zo'n verhaal zich nog steeds verder ontwikkelen kan en dat die mensen gaan geloven dat die man echt bestaat!’ Bresser: ‘Kent u hem?’ Van het Reve: ‘Ja, dan moet ik hem toch kennen...elkaar...hoop ik... Maar hoe komen die bladen dan bij zo'n verhaal.’ Bresser: ‘Welke bladen?’ Van het Reve: ‘Ik bedoel het “Brabants Dagblad” en “Propria Cures”. Hoe komen die mensen daar nou bij, dat Frans Pannekoek niet echt zou bestaan.’ Bresser: ‘Dat heeft u zelf verklaard gisteren.’ Van het Reve: ‘... eh... Oh ja, nou dan was ik zeker dronken...’ Bresser: ‘Dus hij bestaat wèl?’ Van het Reve: ‘Dat moeten we nu wel aannemen.’ Bresser: ‘Dat wilde ik alleen weten. Bedankt, dan is alles weer duidelijk’ (P.H.). De tijd: ‘Wij hebben gisteren enige ruimte gegeven aan de beweringen van Gerard Kornelis van het Reve als zou hij de heer Frans Lodewijk Pannekoek zelf zijn, een etser en schilder van die naam, die momenteel exposeert in Amsterdam en wiens tentoonstelling de schrijver bij “afwezigheid van de maker” met veel tralala opende. Gezien het vrij redelijke uur waarop wij Van het Reve aan de lijn kregen en gezien zijn bij herhaling gemaakte beweringen was er geen reden te twijfelen aan de juistheid van zijn nieuws. Gisteravond, in Mies-en-scène meende hij echter een volslagen andere voorstelling van zaken te moeten geven. De journalistieke vraag, die | |||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||
mevrouw Timp aan de schrijver had moeten stellen, was: “Waarom, meneer Van het Reve, vertelt U een paar uur eerder aan enkele dagbladen het tegenovergestelde van wat U ons nou weer doet voorkomen?” Dat dit niet zo duidelijk gebeurd is moet niet te zwaar worden genomen. Wel is het langzaam maar duidelijk dat het Van het Reve ernst is met zijn laatste kreet: “Kunst moet kommersjeel zijn.” Van het Reve is weer een stukje nader tot ons gekomen.’
3 Februari 1968
F.L. Pannekoek Calle Baldrich 67 111 Valls. (prov. Tarragona) Spanje
Geachte Redactie van Propria Cures, Een Brief uit Spanje
Eergisteren werd ik opgebeld door de in Spanje gestationneerde verslaggever van het Parool, die vroeg of hij met Frans Lodewijk Pannekoek sprak, ik moest wel toegeven, want tegen de Pers mag je niet liegen dan krijg je misverstanden. Die waren er helaas al en de wereld ingeblazen door een medewerkster aan uw blad, mejuffrouw Boter... dit of dat. Ik werd aan een scherp verhoor onderworpen zo zelfs, dat ik ervan moest huilen! Haar artikel heb ik nog niet gelezen maar zij verhaalt dat ik iemand ben, die niet echt bestaat en dat ik ben bedacht door onze Grote Scheppende Nationale Burger-Schrijver Gerard Kornelis van het Reve. Zij zou daarin natuurlijk wel gelijk kunnen hebben, want de mens Bullie van der Knaak (53) die ik ook wel haast moet wezen is door Hem geschapen naar zijn Beeld en Gelijkenis, daarin ook schuilt de macht van de schrijver. Het lijkt mij nuttig deze onverkwikkelijke situatie uit de wereld te helpen en haar te ontmoeten, mijn leven aan haar te openbaren en mij sexueel met haar te verenigen bv. volgende week Donderdag om half negen onder de derde lantarenpaal vanaf Valls op de weg naar Lerida. | |||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||
Ik zal goed gewassen zijn en fris geschoren en een Nederlandse krant onder mijn linker arm dragen (Telegraaf). Na de Daad kan zij alvast moeilijk meer ontkennen gemeenschap met iemand te hebben gehad, die (voor haar) niet bestaat en ik zal er voor zorgen dat zij vermoeid en voldaan zal zijn. (Hoe ze terug komt moet ze zelf maar zien). Natuurlijk zal het voor haar nog geen enkel bewijs zijn dat ik Frans Lodewijk Pannekoek ben maar als ik er nu voor zorg dat bv. G.K. van het Reve hierbij aanwezig is. Hij vindt zulke dingen erg geil heb ik begrepen uit zijn veelgelezen boeken en dat bv. Teigetje foto's maakt, die na ontwikkeld te zijn ter identificatie aan de Officier van Justitie kunnen worden voorgelegd. Zou dat voldoende zijn als ik nog wat bloed en enkele vingerafdrukken aan haar meegeef? Met vele groeten van de etser en schrijver Frans Lodewijk Pannekoek P.S. Vrijdag om dezelfde tijd zou ook nog kunnen. | |||||||||||||||||||||
Onthullingen10 februari 1968 Vrij Nederland: ‘Wie bij uitgever Thomas Rap in de Amsterdamse Reguliersdwarsstraat binnen stapt en durft te zeggen “Ik ben van De Tijd” of “Ik ben van Het Vrije Volk”, loopt een geheide kans dat hij daarmee een homerisch gelach ontketent. En dat is nogal in tegenstelling met de ernst van het “Instituut voor Personderzoek” - gezamenlijk projekt van de uitgevers, Rap, Polak, Van Gennep en Bezige Bij - dat zich onder meer ten doel heeft gesteld de betrouwbaarheid van de Nederlandse kranten te testen. Vorige week heeft het instituut, met de graag gegeven medewerking van Gerard Kornelis van het Reve, zijn eerste canard gelanceerd.’ Elsa Botenbauwer: ‘De schaamteloze manier waarop het zogenaamde “Instituut voor Personderzoek” dat gesticht werd door in nood verkerende uitgevers Thomas Rap, Johan Polak, Geert Lubberhuizen en Rob van Gennep op de rommelzolder van Bunschotense buitenman Rap boven de kapperswinkel in de Reguliersdwarsstraat, mijn publikatie over de (zoals bekend) in Valls (Spanje) domicilie houdende etser-sleutelaar F.L. Pannekoek | |||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||
hebben misbruikt om gratis propaganda te maken voor eigen kwijnend bedrijf, dwingt mij tot een verklaring. Voor de door voornoemde instelling gelanceerde “canard” over de identiteit van Pannekoek, die de voorpagina's van o.a. mijn lijfblad De Tijd en de Telegraaf voor de geschoolde arbeider, Het Vrije Volk haalde, wens ik geen enkele verantwoordelijkheid te dragen. Ook heb ik mij nimmer ingelaten met enig komplot van Rap c.s., die mij in het eindelijk opgerolde, subversieve Vrij Nederland lafhartig als “auctor intellectualis” van de door hen gepleegde volksmisleiding aanwezen, alsof Elsa Botenbauwer ooit haar medewerking aan dit “geknoei” - zoals de jonge onderzoekers het zelf noemden - had kunnen verlenen! Dat een alleenstaande vrouw op deze manier de dupe is geworden van hun gangster - methodes om “de betrouwbaarheid van de Nederlandse kranten te testen” en per telefoon en brief talloze nare insinuaties en oneerbare voorstellen heeft moeten doorstaan, komt blijkbaar niet bij de “heren” op. Gelukkig wijzen de betalingsmoeilijkheden waarmee zij de laatste tijd te kampen hebben, op een steeds groter wordende afkeer bij het lezerspubliek van hun verwerpelijke mentaliteit.’ | |||||||||||||||||||||
Een afscheidaugustus 1969 Afscheidsbrief uit Pingjum
Lieve Gerard, Zoals iedere Vorm van wat dan ook zal verdwijnen zo zal ook ik uit Friesland weggaan; het is immers de hoogste tijd. Ik schrijf je een brief als afscheid of als testament. De tijd van het in krantenpapier gewikkelde kruikje Kabouter in de achtertas van je hmw bromfiets, waarmee je 's ochtends vroeg al op weg ging om tijdig bij mijn bed te komen staan dansen en om het daarna in onderbroek gezeten, in het ochtendzonnetje op het grasveld voor mijn huis te kunnen opdrinken; profeterend over kunst en religie; liefst lul uit broek om goedmenende fietsende voorbijgangers te choqueren, is nu voorgoed voorbij. Groen wordt grijs tot het op den duur helemaal afvalt, verrot en ver- | |||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||
kankert. Evenals ‘operatie Renpaard’, waarop zulke mooie zomerdagen meestal uitliepen; waarbij bromfiets en jij samen achter in mijn besteleend werden geladen en om alles nog veel erger te maken moest je vlak voor je dorp uitgeladen worden om daarna slingerend en gebarend tegen jonge voorbijgangers de bochten om te zeilen (ik bleef erachter rijden) om niet de indruk te geven aan de dorpelingen dat je wel eens dronken zou kunnen wezen zo midden op de dag. Ik moet je wel danken wat je voor mij hebt gedaan met je grote geheime kracht, waarvan maar weinig mensen eigenlijk idee hebben, waarmee je mij hebt kunnen lanceren als een Kunstmaan aan ons Nationale Artistieke Firmament; tot op de voorpaginaas van verschillende dag- en weekbladen (Pannekoek is geen schimmige figuur). (Over de prijs van boter en tabak nu niet gezeurd.) Mocht er een God zijn dan heb jij wel met hem samengewoond; mocht er een Dood zijn (en die is er vast en zeker) dan heb jij hem wel tot op onmenselijke diepte onderzocht; zo'n Ezel kon het niet wezen of jij hebt hem bezeten & bereden. Bullie van der Knaak is door jou te water gelaten en nu moet ik je als eenzame kunstbroeder op de Friese kade achterlaten; - Groot Schrijver van verderfelijke Kinderboekjes -. Ik kan je mijn hemd niet nalaten en ook mijn zwaard niet; (als het kopje eraf is kan men met het uitlepelen beginnen) en ook mijn berg oud papier niet. Wel kan ik je laten de P.C. Hooftprijs (groot acht duizend gulden). Je zult voort moeten schrijven, zoals ik etsen, omdat zovele van je schrijvende landgenoten in de hoernalistiek, koelitiek of reklame (wat niets als leugen is) terecht gekomen zijn; jij weet wel waarom, om voor het einde van deze eeuw onze litteratuur eens op een werkelijk niveau te brengen, de schijn-gevechten zijn immers zo lang al gewonnen; Oude poot, aan de slag er is nog weinig tijd veel liefs van je voorttobbende kunstbroeder
Frans Lodewijk Pannekoek. Pingjum (Fr.), augustus 1969 | |||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||
|
|